NOG EENMAAL WEERKLINKT HUN AANKLACHT t DONDERDAG 22 APRIL 1965 DIT BOEK behelst de geséhiedenis van een moord. Een moord, tevens massamoord, op nimmer gekende sdhaal, met voor bedachten rade en in koelen bloede gepleegd". Met deze twee zinnen begint prof. dr. J. Presser. hoogleraar aan de universiteit van Amsterdam, het droeve, ja. weerzinwekkende relaas van de vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom door het naziregime. In een 1100 bladzijden tellende en in twee boek werken verdeelde studie, heeft hij een drama opgetekend, dat ook nü nog 20 jaar na de oorlog door zijn afgrijselijke omvang maar nauwelijks in volle betékenis kan worden beseft. Er zijn, alleen al uit ons land, meer dan 100.000 medemensen weggesleept naar de vernieti gingskampen in Oost-Europa. Meer dan 100.0000 medemensen ver moord, vergast zinloos, onbegrijpelijk, redeloos. Een massamoord, methodisch voorbereid en uitgevoerd volgens richtlijnen zoals die slechts door waanzinnigen konden worden opgesteld. Voor het eerst in de geschiedenis is vandaag een studie verschenen over dit meest afschuwelijke drama uit de historie. In zijn Ondergang" zoals de beide boekwerken zijn getiteld, registreert de schrijver de feiten archief- gegevens en getuigenverklaringen, aangevuld met eigen ervaringen. Feiten, die hij met de nuchterheid van de historicus heeft trachten te rangschikken. Maar waar is volledige nuchterheid mogelijk bij de beschrijving van een zo ongekende tragedie? Van de moord op zó velen? Nog eenmaal op aarde, aldus de schrijver, moest hun klacht, hun aanklacht weerklinken." Niets was meer over van de allerschamelste have hunner laatste uren, hun as was op de winden verstrooid. Zij hadde niemand anders in deze wereld dan de geschiedschrijver, die hun boodschad kon doorgeven. Het doorgeven van deze boodschap heeft de schrijver zijnde één van de weinige overlevenden zich tot plicht gesteld. ..Ondergang werd zijn levenswerk, uitgevoerd in opdracht van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Vijftien jaar eiste het onderzoek, dat hem tenslotte de gegevens verstrekte voor zijn studie. Vandaag is het eerste van de 11000 eerste oplaag-exemplaren overhandigd aan burgemeester Van Hall. Dat gebeurde in de Hollandse Schouwburg, de plaats die voor zovele Amsterdamse joden het begin van het einde werd. Simpele sym boliek bij de oprichting van dit in al zijn feitelijkheid aangrijpende ge schreven monument naar het Amstelstation, waar „een onbeschrijflijk pandemonium" heerste; ook elders, bijv. uit Barneveld, haalde men resterende joden op: de totale liquidatie. Prof. Cohen, die uit eigen beweging naar het station ging, kreeg van Aus der Fünten de mededeling, dat hij in zijn huis moest wachten: daar haalde hem enige uren later Aus der Fiinten's auto af. Met Assche#iwerd hij op de trein naar Westerbork gezet, waar zij nog eenmaal als voorzitters van de Joodse Raad optraden. Dat was toen Aus der Fünten en de commandant hun meedeelden, dat deze Joodse Raad had opgehouden te bestaan. Het einde van het Amsterdamse, van het Nederlandse jodendom, volgens prof. Cohen. Dat Westerbork was voor velen het tussensta tion voor Duitsland. Van ongeveer midden 1942 tot eind 1944 (toen de uitgaande transporten ophielden) hebben hier honderdduizend mensen geleefd. In vergelijking met wat in de Duitse kampen gebeurde in nog betrekkelijk gunstige omstandigheden. Kampcommandant Gemmeker en zijn vriendin Frau Elisabeth Helena Hassel voerden er het bewind, dat dan wel niet zachtaardig, maar voor velen toch wel draaglijk Het tweede Nederlandse doorgangskamp voor Duitsland: Vught. Ook dit kamp behandelt schrij ver uitvoerig, waarbij duidelijk naar voren komt, dat het. evenals Westerbork hoewel beter dan de Duitse kampen slechts een reservoir was voor de transporten naar de Poolse gaskamers. In totaal hebben 98 deportatietreinen de kampen verlaten. Zeven-en-zestig hiervan kwamen met 60.000 personen (waarvan er slechts 500 zijn teruggekeerd...) aan bij het voornaamste eindsta tion: Auschwitz. De rest reed naar andere vernietigingscentra. Zij. die terugkeerden waren te tellen.... Een belangrijk deel van het tweede deel wijdt schrijver aan de beschrijving van de Duise concentratiekampen. Het is het verhaal van een drama, van de omvang waarvan men ook nu nog maar nauwelijks kan worden doordrongen. Auschwitz-Birkenau, Dachau, Mauthausen, Ber- gen-Belsen. Het zijn namen, die vele malen in het aangrijpende verhaal naar voren komen. We zullen er niet verder op ingaan. De verschrikkin gen van deze plaatsen zijn de laatste jaren vele malen geschilderd in de talrijke processen. Eén hoofdstuk willen wij echter niet onbespro ken laten: de beoordeling van de schrijver van het optreden van de Joodse Raad. Talrijk zijn de beschuldigingen aan het adres van de beide voorzitters geweest, aldus de schrijver. Men verwijt hen, dat zij de februaristaking hebben helpen breken, als „werktuigen" der Duitsers. Dat zij na de razzia van juni 1941 niet hebben ingezien, dat de door hen geleide Joodse Raad een werktuig in Duitse handen was om hun mede joden in het verderf te storten. Dat zij :ia de Twentse razzia van september 1941 op hun post zijn gebleven. Dat zij. bijvoorbeeld in het Joodse Weekblad, zich ertoe hebben geleend, spreekbuis van Duitse bevelen en voorspiegelingen te zijn. Dat zij de joden ertoe hebben aangemoedigd in 1942 naar de Nederlandse werkkampen te gaan, evenzovele muizenvallen, zonder daar één fami lielid of vriend heen te sturen Dat zij de „run" op Vught in beweging hebben geze: door hun propaganda voor dit „betere" kamp. Dat zij de uitreiking van de ster op „schitterende wijze" (in Duitse en eigen ogen) hebben georganiseerd, in evenveel dagen als de Tsjechen er maanden over hebben gedaan; in minder zelfs Wat zeiden zij zelf na de oorlog? Wij poogden te rekken. Prof. Cohen: wij konden alleen als vragenden bij de betrokken Dienststellen komen als we ook wat hadden te bieden. Wat had men dan te bieden? De organisatie van de Joodse Raad. Een organisatievan een op zichzelf bewonderenswaardige, ja, vaak verbluffende doeltreffendheid, welke in staat was binnen de grens van het mogelijke met maximale efficiency tegen, maar ook mee te werken. Als de Duitsers er per se op stonden, dat iets gebeurde, dan werkte die organisatie niet alleen dag en nacht, maar ook voortreffelijk, naar beide kanten, zeker ook naar de joodse. De ongelukkigen, die, opgepakt, zonder iets meer dan hun kleren aan het lijf, maar anderzijds van alles werden voorzien bij hun verbanning, dankten dat, aan een organisatie, die aan alles dacht, van alles te voorschijn toverde. De Joodse Raad geloofde te rekken en te remmen. Daarbij bedenke men, dat het lot van de weggevoerde joden hier niet bekend was. Er bestond geen gerechtvaardigd vermoeden. Zo be grijpt men ook, dat de leiders een argument bezaten tegen het verwijt dat zij het onderdui ken afraadden. Vele onderduikers werden gepakt en moesten dan weg als „strafgeval". De leiding wist toen niet, dat alle joden eigenlijk als strafgevallen weggingen. Terecht vraagt de schrijver zich af: wanneer men de Joodse Raad voorhoudt, dat hij uit angst voor het ergere het slechtere heeft gedaan, hoe staat het dan met de anderen? Hebben de gemeentebesturen en de bevolkingsregisters soms niet meegewerkt aan de registratie van de joden. Hebben niet bijna alle ambtenaren de ariërver klaring ondertekend? Hebben Nederlandse instan ties niet aan het ontslag van joden meegewerkt? Heeft de rechterlijke macht niet bepaalde veror deningen toegepast? Hebben het departement van sociale zaken, de gemeentebesturen en de gewes telijke arbeidsbureaus zich niet laten inschakelen bij de verbanning naar de werkkampen? Hielden banken en girokantoren zich verre van het overschrijven van joodse saldi op Lippmann Rosenthal, liet de effectenbeurs de verkoop van joodse effecten niet toe? Heeft de Nederland se Unie. die organisatie van honderdduizenden trouwe Nederlanders, niet haar werk willen doen in loyale verhouding tot de bezettende macht, die toen al duidelijk antisemitische voorschriften had uitgevaardigd? En zo kan men doorgaan. De Joodse Raad heeft er steeds naar gestreefd de besten te houden. Men werkte in het belang van de gemeensohap. En om erger te voorkomen. Zelfs in mei 1943, wanneer de Joodse Raad zelf 7000 personen voor de deportatie moet aanwijzen, is de maat nog niet vol en probeert men de besten thuis te houden. De leiders namen de verantwoordelijkhed op zich voor de samenstel ling van de gevraagde lijst, zeer tegen hun wil en in het besef van de vreselijkheid van de tot hen gerichte eis. De historicus stelt vast, dat op die lijst van 7000 twee namen niet voorkwamen: die van Assoher en Cohen. De schrijver: hij stelt vast. Meer niet. Op weg naar de dood. Bij aankomst in Ausch witz worden de gevangenen geselecteerd. De sterken „mogen" nog enige tijd werken, de anderen gaan direct naar de gaskamers. blad. Naar later zou blijken een voor de Duitsers uitstekende mogelijkheid om hun maatregelen gericht bekend te maken. De Joodse Raad stond in direct contact met de Duitse autoriteiten met Aus der Fünten en Lages. Uitvoerig gaat de schrijver in op de houding van beide voorzitters, die voor de wel zeer moeilijke taak werden gesteldde Duitse plannen in joodse kringen bekend te maken. Zij waren het, die moesten onderhandelen. Over het aantal joden, dat naar de Nederlandse werkkampen zou moeten worden gestuurd en over hen die later voor de „Arbeitseinsatz" zouden worden gerecruteerd, (in casu voor de gaskamers). Zij moesten selecteren en lijsten met namen opstellen. De Duitsers dwongen hen ertoe. Een voorbeeld van de Duitse methodes laat het Joodse Week blad van 14 juli 1942 zien. De Sioherheitspolizei laat daarin meedelen, dat in Amsterdam 700 joden zijn gearresteerd met daaronder de drei ging: als deze week niet de daartoe aangewezen 4000 aangewezen joden naar de werkkampen in Duitsland vertrekken, zullen de 700 arrestanten naar een concentratiekamp in Duitsland worden overgebracht. Daarnaast ontvingen de opgeroepenen een cir culaire, waarin dezelfde tekst aangevuld met een slotzin van de Joodse Raad: wij voelen ons verplicht "u te wijzen op de ernst van ueze waarschuwing. Overweegt haar goed. Zij betref, het lot van 7Ö0 uwer mede-joden. Dat zowel de 700 als de 4000 dezelfde weg zouden gaan (naai de gaskamer) kon men toen nog iet we'en.... Want dit was het begin van de grootscheepse deportatie. Vóór juli 1942 waren er al joden gedeporteerd (o.m. na de razzia's van februari, juni en september 1941) maar de nu volgende vijftien maanden bepaalden het uiteindelijke ritme van die wegvoeringen. Het was in deze periode, dat het Nederlandse jodendom werd uitgeroeid, al bleven de Duitsers spreken over tewerkstelling in Duitsland. Wilde paniek ontstond er onder de overgeble ven joden. Is het wonder, aldus de schrijver, dat de velen, de zeer velen, die de doodsbedreiging voelden, in hevige opwinding raakten en meede den aan de storm op de reddingsboten, nu hel schip zo ver slagzij maakte? Die reddingsboten leken de baantjes bij de Joodse Raad of het arbeiden in die beroepen, die veilig heetten: oude metalen, diamant, winkelzaken voor joden. De joodse gemeenschap had wel uit heiligen moeten bestaan indien toen de corruptie, het nepotisme, het kruiwagensysteem met alle begelei dende verschijnselen niet waren uitgebarsten. Men joeg op papieren, op Ausweise. men bedelde om één week uitstel, men verschafte „bewijzen", doktersvoorschriften, men was gedoopt, gewond. Vooral op het hoofdkantoor van de Joodse Raad op de Nieuwe Keizersgracht was de hel losgebroken. De portiers wisten zich vaak geen raad. Er werd gesmeekt, gebedeld, gevleid, ge vraagd. Anderen schreeuwden en eisten. Ook tot de Duitsers riphtte men zich. Een Utrechtse jood wendde zich tot Wehrmachtsbefehlshaoer. gene raal Christiansen, met attesten?' bij de Grebbe- berg is hij gewond; geamputeerd rechterbeen, linkerbeen ernstig beschadigd, linkervoet geheel verbrijzeld; hij kan zich alleen in een invaliden wagentje bewegen. Deze brief is terecht gekomen bij het Rijkscommissariaat en een hand (waarin men Christiansen heeft herkend) heeft er met potlood bijgeschreven: „Jud ist Jud, ob mit, oder ohne Bcine". De deportaties gingen door. Op grote schaal. De Joodse Raad stond met de rug tegen de muur. Hij poogde te redden wat te redden viel. Maar het enige wat hij kon, was rekken: de Duitse plannen -werden immers tóch uitgevoerd. Een politietelegram in de ochtend van 14 juli „aan allen" verzonden, meldde: op 15, 16 en 19 juli telkens van 0 tot 2 uur zullen van Westcr- scheldeplein, Gaffelstraat. Station Haarlemmer meer en Olympiaweg, resp. drie tramtreinen van lijn 8, één van lijn 9. twee van lijn 16 en twee van lijn 24 naar het Centraal Station 'rijden voor het transport van joden. Het personeel van deze tramtreinen kan zich op genoemde data zonder Sonderausweis gedurende spertijd in de open lucht ophouden". Een soortgelijk telegram van 18 juli gaf dezelfde voorschriften voor de nachten 21. 24 en 27 juli. Overigens mochten niet alle joden trammen. Jongens en meisjes van 16 jaar af moesten lopen.- enkelen van het zgn. Betondorp af, een grote afstand. „Er is geen maan, de verduis terde stad is zwart. Hun familie mag niet buitenshuis komen om afscheid te nemen, niet op de stoep. Als de straatdeur dichtslaat is alles afgelopen". „De ouderen", aldus de schrijver, „zullen zich die nachtzwarte stad herinneren, volkomen uitgestor ven; daardoorheen die paar trams met sinistere, zwak paarse verlichting; de historicus moet vechten tegen de verleiding met veel woorden deze opkomst voor de „danse macabre" te schilderen, de lezers te doordringen van het onuitsprekelijk trieste, lugubere van .lie gestalten in het duister, op weg naar een vreselijke, een ontzettende dood." Maar dat wist toen nog niemand. De Duitsers hielden vol: de joden gingen naar werkkampen. Met steeds grotere frequenties reden de rreinen af. Naar Westerbork en Duitsland. Steeds kleiner werd de groep onmisbaren, die met een stempel van de Joodse Raad vrijstelling kregen. Voorlo pig. Want het doel stond de Duitsers vast voor ogen: het hele jodendom moest worden vernie tigd. En die algehele liquidatie volgde op 29 september 1943. Die nacht haalde men de onmis baarste onmisbaren uit hun huizen en bracht hen tJUEINIGEN hebben het in die meidagen van 1940 nog beseft. Na die eerste golf van angst - de ontvluchtingspogingen en de door enkele bonderden joden gepleegde zelfmoorden leek men gerustgesteld. Dat, wat men verwachtte op ;rond van het gebeurde in Duitsland, kwam niet. let leven ging gewoon voort. De gevreesde ampagnes bleven uit. De bezetter liet de joden net rust. Althans: voorlopig. Want het was iechts taotiek. Dat besefte men later maar al te fled. Nier direct wilde men onrust zaaien in het iezette Nederland. Maar de maatregelen kwamen. Langzaam en in het begin onschuldig lijkenö. loden mochten geen dienst meer doen in de uchtbescherming, het ritueel slachten werd ver- «den, in overheidsdiensten mochten geen joden langenomen of bevorderd worden. Maar men geloofde, men wilde nog niet geloven in de ernst van de situatie. Zelfs niet toen in oktober 1940 de beruchte „ariër-verklaring" werd gevraagd. Nóg zei men steeds: „als dat het ergste isDat ergste kwam pas later. Maar dat wist nen toen nog niet. En toen het kwam, besefte nen in Nederland nog eigenlijk niet de volle omvang van het drama. Het werd februari 1941 voordat de Duitse ilannen de vorm van een pogrom gingen lannemen: voor het eerst bij de razzia op 22 i 3 februari in de Amsterdamse „jodenhoek", op iet Jonas Daniël Meijerplein en omgeving. De (ersle in een reeksHet was in deze tijd, dat i stroom der gebeurtenissen versnellingen optra- len. Voor het eerst werden op belangrijke schaal oden beroofd, mishandeld en weggevoerd. Het aiddel tot dit geweld was het optreden PA, de militie van de NSB. In groepjes trokken zij de Amsterdamse joden- lurt in. Roofden, vernielden, gooiden ruiten in molesteerden weerlozen. Dat was het begin in openlijk gevoerde acties. Dikwijls kwam het ot gevechten, want de joden lieten zich niet ifslaohten. Er werden knokploegen gevormd, hij 'e organisatie waarvan men ook steun kreeg t iiet-joden. Mensen uit de Jordaan en van lüanden. Zij stelden zich teweer tegen het brute ptreden van de WA-mannen. die veelal het lazepad kozen als zij op weerstand stuitten. Het ijn gebeurtenissen uit deze woelige tijd. die door bezetter als aanleiding voor de razzia werden angegrepen. De belangrijkste: de dood van WA- Hendrik Koot, die bij relletje: 'erd gewond, dat hij hel leven verloor. In vette etters constateerde Volk en Vaderland „Juda ïeeft het masker afgeworpen! Vermoord? i-, trapt met sadistische wellust!. Vermorzeld inder de lompe polen van een nomadenvolk, dat et van ons bloed is.'.' Een tweede aanleiding: de rel in de door twee Ïluitse joden gedreven ijssalon Koco Amsterdamse Van Woustraat. Om zich te be ohermen tegen WA-inannen hadden zij net ammoniakgas in de winkel geplaatst. Toen op 9 februari een patrouille Grüne Polizei jssalon wilde binnendringen, werd zij door de rijtende vloeistof bespoten. De beide eigenaars g werden onmiddellijk gearresteerd ei len, Ernst Cahn, stierf nog geen drie weken later e voor het vuurpeloton. Hij was de eerste i Idie voor het peloton stono: een jood- Het Duitse antwoord was hard. Na O lussen Himmler, Seyss-Inquart en Rauter werden 425 joodSe gijzelaars gevangen genomen Schoorl en Buchenwald naar Mauthausen ge il transporteerd. Mauthausen: toen nog slechts een laam. Pas veel later wist men wat zij betekende: Ie plaats voor de opvoering van een drama van It piodder en bloed, van sadisme en haat. Daar de jongemannen terecht, spoedig gevolgd PI door nog enkele honderden van de tweede i juni 1941. Niet een van hen heeft het IjerleefiUi n De pogrom was begonnen, al was de ring ervan nog zachtaardig vergeleken bij later zou volgen. Want heel goed waren de Duitsers er van doordrongen dat hun verscherpte maatregelen tegenstand zouden ontmoeten. Zou den de joden en ook de niet-joden zich zo maar neerleggen bij de plannen van de bezetter? Plet tegendeel was al bewezen tijdens de februarista king, reactie op de eerste razzia. Daarom zccht men steun, steun bij de joden zélf. Evenals men dat in de andere bezette landen deed. richtte men ook hier een Joodse Raad op. Een raad van wijzen, die als vertegenwoordiging van alle Amsterdamse joden zou worden beschouwd, met als voorzitTe de Amsterdamse diamantair Abraham Asscher prof. dr. David Cohen. De bedoeling van de Duitsers was 'duidelijk: men wilde zich van medewerking verzekeren, men wilde niet tegen een onhanteerbare massa komen te staan, ai werd dit doel toen nog door niemand doorzien. Men liet de joden ook één krant: het Joodse Week- De eerste razzia op het Jonas Daniël Meijer plein in Amsterdam: de eerste tekenen van het geen jood ontziende Duitse pogrom. Met de handen omhoog werden de opgepakte joden tegen de muur gedreven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1965 | | pagina 9