De zelfmoordschool:
Poëzie als wartaal,
min of meer
helder
Geestelijke liederen en
gewijde klanken II
DE FILOSOFIE OP HET FILMDOEK. II
STRIJD VAN DE ENKBIINf. IN GESTROOMLIJNDE STAAT
ZONDAGSBLAD
ZATERDAG 27 FEBRUARI 19M
\kiAS de vorige maal de filosofie van Leibniz
actueel in de verfilming van Voltaire's Can-
dide door Norbert Carbonnaux, thans is de Deense
filmregisseur Knud Leif Thomsen in zijn film „Selv
mordskolen" (De zelfmoordschool) geïnspireerd
door de filosofie van Sören Kierkegaard. In de vorm
van een bittere ironie wordt onderzocht hoe de enke
ling kan blijven bestaan in de gestroomlijnde orga
nisatie van de moderne welvaartsstaat. Sinds Sören
Kierkegaard moet men met de Denen oppassen. Als
zij ironisch zijn, zijn zij vaak doodernstig. Vanuit
deze noodzakelijke voorwetenschap kan men zo'n
film als Selvmordskolen op zijn merites beoordelen.
Een onderwerp als zelfmoord, zal men zeggen, is
toch te ernstig om het in een ironische film te be
handelen. Zeer zeker en dat weten de Denen zelf
maar al te goed, want de zelfmoord staat in de Scan
dinavische landen hoog genoteerd. Men moet echter
een Deen zijn en volkomen in de school van Kierke
gaard zijn opgegroeid om desondanks ook dit onder
werp ironisch te kunnen benaderen.
Jörgen Ryg als S. en Axel Stro-
bye, de lachende psychiater, als
dr. X in de film Selvmordskolen.
Knud Leif Thomsen be
gint zijn film met een
zekere S., een jongeman
zonder een duidelijk be
roep, maar kennelijk in
goeden doen. In Kopen
hagen bewoont hij een
allergezelligst flatje met
vrolijke Deense pastel
kleuren. Desondanks loopt
hij met sinistere plannen
rond. Hij wil zelfmoord
plegen. Een eerste poging
mislukt en daar valt zyn
oog op een advertentie,
waarin een zelfmoord-
deskundige verzekert, dat
er jaarlijks 100.000 zelf
moordpogingen misluk
ken louter uit ondeskun
digheid. S. zoekt deze
onbekende dr. X op en
krijgt een goed en wel
overwogen advies. Juist
als hij de poging in
praktijk wil brengen krijgt hij
bezoek van de zuster van de
volksgezondheid voor het jaarlijk
se gezondheidsonderzoek (in De
nemarken is alles goed georgani
seerd). De dame in kwestie ver
klaart hem voor helemaal gezond
NIjritFN!
KIEKKEtilitR»
Filosoof Sören Kierkegaard.
de duur van
politieke mee-
l iets andere
.religieus" was voo
>en toccata. Op een
en dit brengt hem plotseling op ting blijkt S. ee:
andere gedachten. Een gezond mening te hebben en hij wordt
mens wil toch leven nietwaar? bijna gelyncht. Hij bezoekt een
tentoonstelling van moderne kunst,
MASSAMENS een concert- waar een vleugel met
/V\rVDD/-\/V\linj een bijl in spaanders wordt ge_
hakt, een danstent, hij luistert naar
De zelfmoordpogingen zijn de radio en kijkt naar de t.v. En
voorlopig van de baan. Maar tenslotte komt hij op de kermis
Thomsen brengt dit onderwerp terecht in (Tivoli?), daar verleidt
slechts oïs schokkende inleiding sP"Uetaas chet is weer de
want nu wil hij pas over het «Wt.rj.uz, dr. X.)hra «en steen
te gooien naar het hart van een
etgenhjke onderwerp spreken. jU g opkykt hjj
in de welvaartsstaat gaat alles ineens zichzelf daar zitten. In deze
zó goed, dat de enkeling voor kermis van iiet ieven, die moderne.
hij het weet verleid wordt met welvaartsstaat heet loopt de enke
de massa mee te stappen in de üng duizend en één gevaren zelf-
optocht der voorspoed. De enke- moord te plegen als hij zich
ling wordt een massamens; hij kritiekloos overgeeft aan de wel-
wordt vermoord door de eollee- vaartsroes van de collectiviteit.
tiviteit, maar aan zijn werkelij-
ke leven, aan de eeuwigheids
waarden komt hij niet toe.
- KRITIEK
De film van Thomsen is van a
i tot z één felle kritiek op het on-
;.i persoonlijke leven van onze te-
j gewwoordige tijd. Alles is door
j de ziekte van de gélijkschakelarij
i aangetast. De liefde, het amu-
i sement, het maatschappelijke en
ij politieke leven.en ook de
kerk. De kritiek van Thomsen is
I dezelfde kritiek, die Sören Kier
kegaard meer dan 100 jaar ge-
leden uitoefende op zijn maat
schappij.
Ook Kierkegaard deed dit vaak
op ironische wijze, maar de kri
tiek werd er niet minder ernstig
Als een moderne Socrates tracht
te Kierkegaard de moderne mens
los te pellen uit al de systemen en
gewoonten, waardoor hij gewoon
weg geen kans kreeg om een
„enkeling" te worden, d.w.z. een
mens. die rechtstreeks toegang had
tot de ware levensvragen en zich
daarvan zijn verantwoordelijkheid
bewust was. Kierkegaard oefende
kritiek op de wijsbegeerte van zijn
tijd, op de sociale generaliseringen
(huwelijk en liefde, beroep en
gemeenschap) en niet in het minst
op de kerk en het christendom, dat
in de loop der eeuwen tot een
gemakkelijke zaak geworden was,
waar men gezellig en goed zat en
zich verlustigde in de esthetica
van het schone, religieuze uurtje.
Zijn beslissende gewetensvraag
was: hoe word ik christen, daar
ik als christen geboren werd en
gedoopt?
DWINGEND
Knud Leif Thomsen heeft
kerk in zijn films niet overge
slagen en daarmee blijk gege
ven dat zij hem niet onverschil
lig is. Trouwens, als men bezig
is, met een onderzoek naar de
enkeling in de maatschappij,
kan men aan de vragen van het
Evangelie niet voorbij gaan,
want hier is het levende Woord
dwingend en onontkoombaar
aan de orde gesteld. Zelfs dit
Woord wordt door de gemakke
lijke gezelligheid van de wel
vaart overschaduwd en verduis
terd en mag dan hoogstens
meewerken om alles nog ge
makkelijker en gezelliger te
maken.
Het is echter verheugend, dat in
onze tijd een jonge regisseur er
niet voor terugschrikt om de filo
sofie en dan wel in deze hoogst-
fascinerende vorm op het film
doek te brengen. Het Internatio
naal Oecumenisch Filmcentrum In-
terfilm heeft op het festival te
Berlijn deze Selvmordskolen van
Knud Leif Thomsen de prijs gege
ven, juist omdat het er de geeste
lijke waarden in had ontdekt, die
overigens in de film tegenwoordig
maar al te zeer gemist worden.
EV. GROLLE
TWIJFEL
S. heeft bij het goede attest van
de verpleegster weer moed gevat.
Hij is lichamelijk volkomen ge
zond, maar toch twijfelt hij. Is hij
wel psychisch gezond? Hij bezoekt
een staatsconsultatiebureau voor
psychisch onderzoek en weer is
het daar dr. X. nu als psychia
ter. die hem opnieuw perfect
van dienst is. Breed lachend ver
laat hij de kliniek. Op een bank in
het park ontmoet hij een meisje,
dat verdiept is in een boekje: Sex
op 100 manieren. Dit trekt hem
aan en samen beproeven zij één
van die 100. Echter, juist als hij er
ernst van wil maken, is het meisje
plotseling verdwenen. De eenzame
S. stort zich thans in andere
avonturen. Hij bezoekt bijv. een
bioscoop, waar een Ionesco-achtig
filmpje wordt vertoond: bij gebrek
aan vlees eten de kinderen hun
moeder maar op en vader, die
later thuiskomt, doet er onder
zwak protest schoorvoetend aan
mee. De massa in de bioscoop
ondergaat het schrille gegeven alsof
er niets aan de hand is. S. bezoekt
daarna een kerk. waar de dominee
alles bij het vage laat. Wel vraagt
hij of de mensen goed zitten, maar
voor het overige is het een gods
dienstoefening voor de mooie
stemming, zoals bijv. Sartre in Les
Mots zegt, dat zijn grootmoeder
J^R verschijnen jaarlijks zo
veel platen en plaatjes
met geestelijke liederen, dat
men overal terecht kan. Dit
maal een keuze uit het reper
toire van Artone. Extra aan
dacht verdient „Blijf bij mij
Heer" (9509), want hierop is
bekende en veel gevraagde
brass-muziek vastgelegd. De
uitvoering is van de Natio
nale Brassband onder leiding
van Meindert Boekeidie zijn
sporen op het gebied van har
monie en fanfare heeft ver
diend. Een fraaie opname
van welluidende klanken. Het
is uiteraard allemaal Engelse
muziek, want Engeland is de
bakermat van de brassband.
Gespeeld worden: de mars Lo!
He comes; de cornetsolo As you
pass by: het madrigaal Sing a
joyous roundelay: Away in a man
ger; air varié „Helmsley": de
bekende melodie van Abide with
me; de mars Hord Divine, all love
excelling; Blessed the tide that
bindes; Like as the heart: nog
enkele bekende melodieën nl.
When I servey the wond'rous
cross. Nearer my God to Thee en
Onward Christian soldiers; verder
een menuet uit Handels Berenice
en de mars Oswestry. Arrange
menten vaak van J. Ord, Hume en
Meindert Boekei. Een goede sti
mulans voor de blaasmuziek!
maals de Nationale Brassband met
het Noordhollands Chr. Gemengd
Koor o.l.v. Meindert Boekei <EP-
PE 6778). Liederen: Leid
vriend'lijk licht; Heilig, heilig,
heilig; Nader mijn God bij u;
Voorwaarts, Christenstrijders.
Goed gezongen.
De alt Else de Graaf is op
verschillende plaatj is vertegen
woordigd. Met Meindert Boekei
aan het orgel zingt zij op EPPE
VIA NAALD
EN PLAAT
6681 vier geestelijke liederen en
wel: Vaste rots van mijn behoud:
Wie is het die zo hoog gezeten;
Heer, mijn hart is boos en schul
dig en God is getrouw. Twee
overbekende liederen van Handel
op PE 20.007. begeleid door Albert
de Klerk: Dank sei dir Herr en
Ombra mai fu. Helaas nogal aan
de trage kant.
muziek van Jan Zwart zal ook
dit plaatje welkom zijn.
Nog weer een langspeelplaat van
Artone. Het Maastrichts Mannen
koor o.l.v. Jan Verberne niet te
verwarren met de Staar is te
horen op P 152 met de bas Leo
Ketelaars en Lucien Ahn. Aan het
orgel de tweede dirigent. Matthieu
Steijns. Nu, Limburgers kunnen
zingen, dat is bekend. Het accent
ligt hier niet zozeer op het geeste
lijk lied als wel op de koorzang
zelf. In de Russische liederen zijn
de Limburgers op hun best. Het
zijn ook prachtige melodieën, en
zeer geschikt voor mannenzang:
Bortnianski'3 Russisch vesperzang
met het machtige „Jubilate", het
tragische Stenka Razin van Do-
browen <Wolga. Wolga. treue Mut
ter....), het Russische Onze Vader,
het eveneens in het Russisch ge
zongen lied van de Wolgaschippers
(Ei uchnjem.Verder het Wie
genlied van Brahms, het weemoe
dige Duitse volksliedje Guter
Mond en nog twee klassieke melo
dieën: Die Ehre Gottes aus der
Natur van Beethoven en Handels
Lascia ch'io pianga. Maar dc op
name van de beide laatstgenoemde
liederen is verre van fraai. Het
lijkt of het koor tegen de toon aan
zingt. Jammer, want verder is de
plaat de moeite waard. Teksten
staan op de hoes.
De man die van zichzelf
bijv. zegt dat hij een „dom
verstand" heeft, wordt
boos wanneer een ander
op dat „domme verstand"
zinspeelt. Zo schrijft Jac
ques Hamelink in zijn
dichtbundel De eeuw i-
ge dag uitgever Polak
Van Gennep, Amster
dam, 44 blz., f 4J)0) aan
het eind van het gedicht
Winter: „Vurig ademend
ook al wordt hij soms snel
door de angst geledigd
spreekt daarop de mens in
sneeuwblind vertrouwen
heldere wartaal."
Prachtige dichtregels als slot
van een prachtig vers. Maar
mag de criticus nu over poëzie
spreken als over (min of meer)
heldere wartaal? Ik waag het
erop. want voor de gemiddelde
lezer is driekwart van de he
dendaagse Nederlandse poëzie
wartaal. Dat de dichter van
„heldere" wartaal spreekt, een
contradictio in terminis, maakt
de zaak voor iedere Droogstop
pel nog moeilijker. Nu weet ik
wel, dat het in het onderhavige
gedicht gaat over de helderheid
van sneeuw en winter. Vandaar
ook dat hij spreekt van
„sneeuwblind vertrouwen".
Doch nu heb ik de denksfeer
van Droogstoppel alweer verla
ten en wil ik het gedicht gaan
uitleggen met zijn eigen mid
delen (wat dan ook eis is).
Maar zover ben ik op dit
moment nog niet. De bedoeling
van dit stukje is een bespreking
te geven van drie dichtbundels,
die mij gelijktijdig hebben be
reikt. Ze zijn op gelijke wijze
uitgegeven bij dezelfde uitge
verij. De twee andere bundels
zijn respectievelijk Landschap
pen-menselijke van Wim Gijsen
(34 blz., 4.90) en Poolsneeuw
van H. C. ten Berge (33 blz.,
ƒ4.90). Alle drie de bundels
lijken mij te zijn geschreven
onder de invloed van de poëzie
van Hugo Claus, die zijn Oost-
akkerse Gedichten van 1955
eigenlijk nooit meer heeft over-
Het werk van Ten Berge
heirft mij het minst kunnen
overtuigen; het doet mij aan
als echo, om niet te zeggen
namaak, waaraan ik met na-
drang toevoeg dat dit geen
eindoordeel over de dichter
betekent. In een slop ver
dwalen kan voor de toekomst
heel nuttig wezen. Bij Wim
Gijsen heeft mij getroffen
dat zijn verzen wel poëzie
ademen, maar naar hun in
nerlijke structuur proza zijn.
Ieder vers is een betoogje,
een redenering. Hier is de
navolging dus maar betrek
kelijk en dat kan misschien
juist wijzen op persoonlijk
heid. De krachtigste figuur
van de drie is, heel duidelijk,
Jacques Hamelink. Wanneer
zijn werk aan Claus herin
nert is dat vermoedelijk ook
wel het gevolg van invloed,
■maar zeker eveneens van
geestverwantschap, althans
op bepaalde punten.
Orgelplaatje
Ook zij nog een orgelplaatje
genoemd. Jaap Zwart speelt op Kerkmuziek
het beroemde orgel van zijn
vader in de Eusebiuskerk te
Arnhem composities van zijn
vader op EPPE 6600: de fanta
sie op Psalm 24, het koraal „O
God'lijk Lam onschuldig" en
een trio en koraal over Psalm 6.
De talrijke minnaars van de
Tenslotte nog iets heel bij
zonders: een prachtige Decca-
plaat (BLK 16173) onder de
titel Geistliche Musik im
Strassburger Munster". Hierop
hoort men algemeen bekende
maar ook veel minder vaak
uitgevoerde kerkmuziek van
Mozart, een plaat die de Franse
grand prix kreeg. Uitvoerenden
zijn de sopraan Monique Linval
en het koor van de kathedraal
van Straasburg met begelei
ding van het kamerorkest van
Radio Straatsburg, het geheel
onder leiding van Alphonse
Hoch.
Van de ongeveer vijftig kerk-
muzikale werken die Mozart
schreef, zijn vooral zijn Requiem,
de Mis in c-klein en de motetten
Exsultate jubilate en Ave verum
corpus bekend. Op deze plaat
vindt men evenwel ook andere
muziek: Benedictus sit Deus, Jubi
late Deo, het Te Deum laudamus
met de door Haslinger ingevoerde
feestelijke blazers, de mooie so-
praanarie Quaere superna, het of
fertorium Inter natos mulierum.
Monique Linval is voorts te be
wonderen om de coloraturen in
het Alleluia uit het motet Exsulta
te jubilate. Verder het kyrie uit
een Missa brevis. het kleine motet
Sancta Maria, het beroemde Lau-
date Dominum en tenslotte het
Ave verum corpus, dat tot de
schoonste muziek van alle tijden
behoort
W.F.S.
Aan de grens
Ziehier het thema van mijn
preekje, maar daaraan dient
nog iets vooraf te gaan. Maakt
men die uitdrukking „heldere
wartaal" even uit de context
los. dan wordt hier omtrent
poëzie iets toegegeven. Zij
spreekt wartaal: soms helder
(anders had dat er niet bij
behoeven te worden gezegd),
soms minder helder. Nu is.
zoalng de wereld bestaat, hoge
lyrische poëzie altijd een hoger
soort gestamel geweest De
dichter staat aan de grens van
het uitsprekelijke (Paulus heeft
die grens overschreden, maar
dan ook alleen gerapporteerd
dat hij niet zeggen mocht wat
hij heeft vernomen). Ik herin
ner mij jaren geleden in de
oude Diergaarde op Koningin
nedag een koor te hebben ge
hoord, dat de beroemde wals
van Strauss An der schonen
blauen Donau zong. De woor
den waren satirisch en sloegen
op het Wenen van na de eerste
wereldoorlog. Aan het slot
evenwel, bij de peroratie om zo
te zeggen, waar het muziekstuk
dithyrambisch wordt, veran
derde de tekst in kreten van
verrukking en levensvreugde;
ik meen me te herinneren
..süsser Duft! frische Luft!-." en
dergelijke tamelijk onsamen
hangende uitroepen. Dit is de
sfeer van de hogere lyriek,
eigenlijk het gebied van de
extase. De poëtische wartaal
behoort bij poëzie die een
gelaagdheid erkent en die in de
hogere regionen vertoeft. Oók
zolang de wereld bestaat is er
een minder hoge dichtkunst
geweest, die duidelijk is. Het is
zelfs zó dat wanneer die duide
lijkheid volmaakt wordt, het
transparant geworden vers
eveneens uitzichten opent op
een achterliggende wereld.
Maar dit houdt ons nu niet
bezig. Wij staan voor het
vreemde feit, dat het heden
daags levensge M
gelaagdheid erkent
aen, in de diepte, maar niet
naar boven. De geheimtaal van
de ziener die een hogere we
reld sohouwt, heeft plaats ge
maakt voor de wartaal van de
op zichzelf teruggeworpen een
ling, die het bezield verband
met het niet-ik is kwijtgeraakt.
De extaticus wil overgaan in
een hogere taal (vgL Van Deys-
sel), maar de min of meer
ieldere wartaal van de heden
daagse dichter wettigt het ver
moeden dat men met een ont
bindingsverschijnsel te maken
heeft. Rilke kon duister schrij
ven (de Duineser Elegien),
maar ook helder, duidelijk en
eenvoudig. Dichters van het
type Claus (men kan natuurlijk
ook andere voorbeelden noe
men) zitten in hun eigen ge
heimtaal gevangen: ze kunnen
het blijkbaar niet anders dan
zo. Als men dat soort verzen
leest, is men geneigd te denken:
de dichtkunst zit muurvast in
het slop, zonde van de talenten.
En dat hangt samen met de
nihilistische tendensen van de
postchristelijke Europese kunst
en cultuur. De jonge dichters
moesten eigenlijk eens een
boek bestuderen als dat van
Helmut Thielicke. Der Nihilis-
mus. Verlag Günther Neske,
Pfullingen 1951; de lectuur zou
hen met een schok de waarheid
kunnen doen zien van de situa
tie waarin zij ondanks zichzelf
zijn geplaatst. Maar nu dan
«ver de gedichten zelf.
Herkenbaar
In Hamelinks verzen over
heerst de aanduiding van
h o e alles toegaat en is.
Bijvoeglijke naamwoorden
en bijwoorden bepalen het
vers en de beelden doen de
rest. Nergens laten de beel
den de betekende zaak ge
heel achter zich en worden
autonoom, zoals vaak bij de
Vijftigers gebeurde. De wer
kelijkheid blijft de herken
bare grond van het gedicht.
Zij vormt de basis, het the
ma, de voorstelling, de kern,
hoe men het noemen wil. De
gedichten gaan over jeugdher
inneringen, liefdeservaringen,
landschappen. Er is een vers
Heuvellandschap. Laat men al-
Les weg dat het „hoe" aanduidt,
dan houdt men dit over: „Te
gen wolken leunen heuvels. Op
de bodem lieten planten een
stoflaag achter. Regenbossen
liggen tegen de hellingen. Zon
trekt voorbij. Geen spoor van
mensenleven. De krijger die
zijn pijl puntte, stierf. Zijn
rotstekening bleef. Men verzet
een voet. Het aardoppervlak
kruimelt." U ziet: een land
schap, waargenomen werkelijk
heid, vormt de basis van het
vers. Dat dc heuvels tegen de
wolken leunen, dat de bossen
regenbossen zijn. dat de zon
voorbijtrekt het verraadt een
dichterlijke visie, die met het
ontstaan van het vers gegeven
is. Een dichterlijke visie, want
vermeld wordt ook dat wat er
niet is: sporen van mensenle
ven: de voorhistorische krijger,
die zijn stenen pijl moeizaam
scherp sleep. Aan hem herin
nert de rotstekening, die bleef.
Als men een voet verzet, krui
melt het aardoppervlak, dat
betekent: de aanwezigheid van
de dichter in het oude land
schap stoort de herinnering aan
het verleden niet Hij communi
ceert met de geschiedenis van
het landschap. En het gedicht
wil dat de lezer mede-commu
niceert. Nu komt de opsomming
van hoe alles was en toeging.
Tegen reusachtige wolken
leunen
doodmoede heuvels
grijs van zwijgen
op de loden bodem van de
tijd
ijzergrauwe regenbossen
liggen
krom tegen de hellingen
een koude blauwe zon
ire kt haastig voorbij
geen spoor van
leven
de krijger die zijn pijl
puntte
in een klein aureool van
warmte stierf naden
kend
zijn rotstekening bleef on
aangeroerd
moet moeite verzet men
een voet
het broze aardoppervlak
kruimelt.
Oude leven
De opsomming van de hoe
danigheid van alles moet het
archaïsche gevoel op de lezer
overbrengen, dat de dichter bij
het zien van het landschap
heeft ondergaan. Dat was een
geheimzinnig gevoel, waarbij
ditmaal geen geheimzinnige taal
te pas kwam. Over dat gevoel
zelf zou heel wat te zeggen
zijn, dat evenwel het kader van
dit artikel ver te buiten zou
gaan. Het archaïsche gevoel
wortelt in de romantiek, maar
is modern-wetenschappelijk be
paald. Het is een van de
componenten van het heden
daagse levensgevoel Het verle
den wordt tot nieuw leven
geroepen, of liever tot zijn
eigen oude leven herleid. In
het gedicht Winter wordt ge
zegd: „Het gaat beginnen.
Steenkool wordt weer planten
groei, de verstarde boom een
vlaag zonnewarmte, de grond
weer aarde, de nacht duisternis,
het vlees woord." Dit herinnert
aan dat gedicht van Jacques
Prévert, waarin een schoollo
kaal met al deszelfs attributen
tot de natuurstaat terugkeert
Het is een vlucht in de oor
spronkelijke staat niet een
staat van geluk, maar wel van
waarachtigheid en echtheid. De
dichter zet een bepaalde bril
op, om aan de verveling van
techniek en overbevolking te
ontkomen; alleen is de kleur
in deze bundel zijn krachtig
talent, dat hij reeds in het
proza van Het plantaardig be
wind getoond heeft nu ook op
het gebied van de poëzie. Zijn
bundel is een studie waard,
terwijl de recensent met enkele
opmerkingen moet volstaan.
En hoor nu hoe redelijk de
basis is van Wim Gijsens ver
zen. Ik citeer maar ergens:
als pekel de zon in het
druppende lichaam
de mens, de goudbesche-
nene
wiegelt in zijn fijnzinnige
kooi van licht
langzaam teloorgaand aan
liefde en vlees
aan 'de duistere tol van de
aarde.
o hij weet, hij weet be
ter
beter dan de stenen die hij
gebrekkig verteert
hoezeer hij zichzelf be
driegt
ziende de mens als een
duidelijke foto.
en hij bekent het
bedrog is de goede spijs
voor de levenden
hij knielt en de deemoed
loopt uit zijn oren,
zo maakt hij goed en blijft
leven
Aan deze regels ligt een
geordende gedachte ten grond
slag. Zo en zo doet de mens,
maar hij weet beter, hij bekent
het hij knielt en zo blijft hij
leven. Het betoogje wordt een
voudig in het hedendaags dich
terlijk jargon (of iets dat erop
lijkt) vertaald. Gijsen spreek in
deze gedichten een aangeleerde
taal, die in wezen de zijne niet
is. Bij Hamelink was het poë
tisch element een bepaalde wij
ze van zien; bij Gijsen is het
een bepaalde wijze van zeggen.
Hamelinks wartaal is helder;
Gijsens taal maakt de gedachte
onhelder. Tot slot een tweede
vers van Gijsen. De gedachten-
gang is als volgt: „Nu komt de
winter, de hagel en het water.
Weer schuilen de boeren naast
het vee en houden de wacht
Dit is het seizoen- In de steden
vieren mens en dier hun fees
ten. en buiten onder de zon
rijdt de winter in het gras".
Het aangeklede vers is zo;
nu komt alweer snel
het waakzaam seizoen van
de winter,
ie hagel m
stokken
en het water van troebel
glas.
weer schuilen diep in hun
holen
de boeren naast het schu
rend vee
en houden verbeten de
wacht.
dit is het kermend sei
zoen;
in de lacherige steden
vieren mens en dier zoe
mend
hun droevige hollandse
feesten
en buiten onder een botte
rijdt de winter wolfs en
wreed
in het laatste kraakharde
gras.
C. RIJNSDORP