De zelfmoordschool: Poëzie als wartaal, min of meer helder Geestelijke liederen en gewijde klanken II DE FILOSOFIE OP HET FILMDOEK. II STRIJD VAN DE ENKBIINf. IN GESTROOMLIJNDE STAAT ZONDAGSBLAD ZATERDAG 27 FEBRUARI 19M \kiAS de vorige maal de filosofie van Leibniz actueel in de verfilming van Voltaire's Can- dide door Norbert Carbonnaux, thans is de Deense filmregisseur Knud Leif Thomsen in zijn film „Selv mordskolen" (De zelfmoordschool) geïnspireerd door de filosofie van Sören Kierkegaard. In de vorm van een bittere ironie wordt onderzocht hoe de enke ling kan blijven bestaan in de gestroomlijnde orga nisatie van de moderne welvaartsstaat. Sinds Sören Kierkegaard moet men met de Denen oppassen. Als zij ironisch zijn, zijn zij vaak doodernstig. Vanuit deze noodzakelijke voorwetenschap kan men zo'n film als Selvmordskolen op zijn merites beoordelen. Een onderwerp als zelfmoord, zal men zeggen, is toch te ernstig om het in een ironische film te be handelen. Zeer zeker en dat weten de Denen zelf maar al te goed, want de zelfmoord staat in de Scan dinavische landen hoog genoteerd. Men moet echter een Deen zijn en volkomen in de school van Kierke gaard zijn opgegroeid om desondanks ook dit onder werp ironisch te kunnen benaderen. Jörgen Ryg als S. en Axel Stro- bye, de lachende psychiater, als dr. X in de film Selvmordskolen. Knud Leif Thomsen be gint zijn film met een zekere S., een jongeman zonder een duidelijk be roep, maar kennelijk in goeden doen. In Kopen hagen bewoont hij een allergezelligst flatje met vrolijke Deense pastel kleuren. Desondanks loopt hij met sinistere plannen rond. Hij wil zelfmoord plegen. Een eerste poging mislukt en daar valt zyn oog op een advertentie, waarin een zelfmoord- deskundige verzekert, dat er jaarlijks 100.000 zelf moordpogingen misluk ken louter uit ondeskun digheid. S. zoekt deze onbekende dr. X op en krijgt een goed en wel overwogen advies. Juist als hij de poging in praktijk wil brengen krijgt hij bezoek van de zuster van de volksgezondheid voor het jaarlijk se gezondheidsonderzoek (in De nemarken is alles goed georgani seerd). De dame in kwestie ver klaart hem voor helemaal gezond NIjritFN! KIEKKEtilitR» Filosoof Sören Kierkegaard. de duur van politieke mee- l iets andere .religieus" was voo >en toccata. Op een en dit brengt hem plotseling op ting blijkt S. ee: andere gedachten. Een gezond mening te hebben en hij wordt mens wil toch leven nietwaar? bijna gelyncht. Hij bezoekt een tentoonstelling van moderne kunst, MASSAMENS een concert- waar een vleugel met /V\rVDD/-\/V\linj een bijl in spaanders wordt ge_ hakt, een danstent, hij luistert naar De zelfmoordpogingen zijn de radio en kijkt naar de t.v. En voorlopig van de baan. Maar tenslotte komt hij op de kermis Thomsen brengt dit onderwerp terecht in (Tivoli?), daar verleidt slechts oïs schokkende inleiding sP"Uetaas chet is weer de want nu wil hij pas over het «Wt.rj.uz, dr. X.)hra «en steen te gooien naar het hart van een etgenhjke onderwerp spreken. jU g opkykt hjj in de welvaartsstaat gaat alles ineens zichzelf daar zitten. In deze zó goed, dat de enkeling voor kermis van iiet ieven, die moderne. hij het weet verleid wordt met welvaartsstaat heet loopt de enke de massa mee te stappen in de üng duizend en één gevaren zelf- optocht der voorspoed. De enke- moord te plegen als hij zich ling wordt een massamens; hij kritiekloos overgeeft aan de wel- wordt vermoord door de eollee- vaartsroes van de collectiviteit. tiviteit, maar aan zijn werkelij- ke leven, aan de eeuwigheids waarden komt hij niet toe. - KRITIEK De film van Thomsen is van a i tot z één felle kritiek op het on- ;.i persoonlijke leven van onze te- j gewwoordige tijd. Alles is door j de ziekte van de gélijkschakelarij i aangetast. De liefde, het amu- i sement, het maatschappelijke en ij politieke leven.en ook de kerk. De kritiek van Thomsen is I dezelfde kritiek, die Sören Kier kegaard meer dan 100 jaar ge- leden uitoefende op zijn maat schappij. Ook Kierkegaard deed dit vaak op ironische wijze, maar de kri tiek werd er niet minder ernstig Als een moderne Socrates tracht te Kierkegaard de moderne mens los te pellen uit al de systemen en gewoonten, waardoor hij gewoon weg geen kans kreeg om een „enkeling" te worden, d.w.z. een mens. die rechtstreeks toegang had tot de ware levensvragen en zich daarvan zijn verantwoordelijkheid bewust was. Kierkegaard oefende kritiek op de wijsbegeerte van zijn tijd, op de sociale generaliseringen (huwelijk en liefde, beroep en gemeenschap) en niet in het minst op de kerk en het christendom, dat in de loop der eeuwen tot een gemakkelijke zaak geworden was, waar men gezellig en goed zat en zich verlustigde in de esthetica van het schone, religieuze uurtje. Zijn beslissende gewetensvraag was: hoe word ik christen, daar ik als christen geboren werd en gedoopt? DWINGEND Knud Leif Thomsen heeft kerk in zijn films niet overge slagen en daarmee blijk gege ven dat zij hem niet onverschil lig is. Trouwens, als men bezig is, met een onderzoek naar de enkeling in de maatschappij, kan men aan de vragen van het Evangelie niet voorbij gaan, want hier is het levende Woord dwingend en onontkoombaar aan de orde gesteld. Zelfs dit Woord wordt door de gemakke lijke gezelligheid van de wel vaart overschaduwd en verduis terd en mag dan hoogstens meewerken om alles nog ge makkelijker en gezelliger te maken. Het is echter verheugend, dat in onze tijd een jonge regisseur er niet voor terugschrikt om de filo sofie en dan wel in deze hoogst- fascinerende vorm op het film doek te brengen. Het Internatio naal Oecumenisch Filmcentrum In- terfilm heeft op het festival te Berlijn deze Selvmordskolen van Knud Leif Thomsen de prijs gege ven, juist omdat het er de geeste lijke waarden in had ontdekt, die overigens in de film tegenwoordig maar al te zeer gemist worden. EV. GROLLE TWIJFEL S. heeft bij het goede attest van de verpleegster weer moed gevat. Hij is lichamelijk volkomen ge zond, maar toch twijfelt hij. Is hij wel psychisch gezond? Hij bezoekt een staatsconsultatiebureau voor psychisch onderzoek en weer is het daar dr. X. nu als psychia ter. die hem opnieuw perfect van dienst is. Breed lachend ver laat hij de kliniek. Op een bank in het park ontmoet hij een meisje, dat verdiept is in een boekje: Sex op 100 manieren. Dit trekt hem aan en samen beproeven zij één van die 100. Echter, juist als hij er ernst van wil maken, is het meisje plotseling verdwenen. De eenzame S. stort zich thans in andere avonturen. Hij bezoekt bijv. een bioscoop, waar een Ionesco-achtig filmpje wordt vertoond: bij gebrek aan vlees eten de kinderen hun moeder maar op en vader, die later thuiskomt, doet er onder zwak protest schoorvoetend aan mee. De massa in de bioscoop ondergaat het schrille gegeven alsof er niets aan de hand is. S. bezoekt daarna een kerk. waar de dominee alles bij het vage laat. Wel vraagt hij of de mensen goed zitten, maar voor het overige is het een gods dienstoefening voor de mooie stemming, zoals bijv. Sartre in Les Mots zegt, dat zijn grootmoeder J^R verschijnen jaarlijks zo veel platen en plaatjes met geestelijke liederen, dat men overal terecht kan. Dit maal een keuze uit het reper toire van Artone. Extra aan dacht verdient „Blijf bij mij Heer" (9509), want hierop is bekende en veel gevraagde brass-muziek vastgelegd. De uitvoering is van de Natio nale Brassband onder leiding van Meindert Boekeidie zijn sporen op het gebied van har monie en fanfare heeft ver diend. Een fraaie opname van welluidende klanken. Het is uiteraard allemaal Engelse muziek, want Engeland is de bakermat van de brassband. Gespeeld worden: de mars Lo! He comes; de cornetsolo As you pass by: het madrigaal Sing a joyous roundelay: Away in a man ger; air varié „Helmsley": de bekende melodie van Abide with me; de mars Hord Divine, all love excelling; Blessed the tide that bindes; Like as the heart: nog enkele bekende melodieën nl. When I servey the wond'rous cross. Nearer my God to Thee en Onward Christian soldiers; verder een menuet uit Handels Berenice en de mars Oswestry. Arrange menten vaak van J. Ord, Hume en Meindert Boekei. Een goede sti mulans voor de blaasmuziek! maals de Nationale Brassband met het Noordhollands Chr. Gemengd Koor o.l.v. Meindert Boekei <EP- PE 6778). Liederen: Leid vriend'lijk licht; Heilig, heilig, heilig; Nader mijn God bij u; Voorwaarts, Christenstrijders. Goed gezongen. De alt Else de Graaf is op verschillende plaatj is vertegen woordigd. Met Meindert Boekei aan het orgel zingt zij op EPPE VIA NAALD EN PLAAT 6681 vier geestelijke liederen en wel: Vaste rots van mijn behoud: Wie is het die zo hoog gezeten; Heer, mijn hart is boos en schul dig en God is getrouw. Twee overbekende liederen van Handel op PE 20.007. begeleid door Albert de Klerk: Dank sei dir Herr en Ombra mai fu. Helaas nogal aan de trage kant. muziek van Jan Zwart zal ook dit plaatje welkom zijn. Nog weer een langspeelplaat van Artone. Het Maastrichts Mannen koor o.l.v. Jan Verberne niet te verwarren met de Staar is te horen op P 152 met de bas Leo Ketelaars en Lucien Ahn. Aan het orgel de tweede dirigent. Matthieu Steijns. Nu, Limburgers kunnen zingen, dat is bekend. Het accent ligt hier niet zozeer op het geeste lijk lied als wel op de koorzang zelf. In de Russische liederen zijn de Limburgers op hun best. Het zijn ook prachtige melodieën, en zeer geschikt voor mannenzang: Bortnianski'3 Russisch vesperzang met het machtige „Jubilate", het tragische Stenka Razin van Do- browen <Wolga. Wolga. treue Mut ter....), het Russische Onze Vader, het eveneens in het Russisch ge zongen lied van de Wolgaschippers (Ei uchnjem.Verder het Wie genlied van Brahms, het weemoe dige Duitse volksliedje Guter Mond en nog twee klassieke melo dieën: Die Ehre Gottes aus der Natur van Beethoven en Handels Lascia ch'io pianga. Maar dc op name van de beide laatstgenoemde liederen is verre van fraai. Het lijkt of het koor tegen de toon aan zingt. Jammer, want verder is de plaat de moeite waard. Teksten staan op de hoes. De man die van zichzelf bijv. zegt dat hij een „dom verstand" heeft, wordt boos wanneer een ander op dat „domme verstand" zinspeelt. Zo schrijft Jac ques Hamelink in zijn dichtbundel De eeuw i- ge dag uitgever Polak Van Gennep, Amster dam, 44 blz., f 4J)0) aan het eind van het gedicht Winter: „Vurig ademend ook al wordt hij soms snel door de angst geledigd spreekt daarop de mens in sneeuwblind vertrouwen heldere wartaal." Prachtige dichtregels als slot van een prachtig vers. Maar mag de criticus nu over poëzie spreken als over (min of meer) heldere wartaal? Ik waag het erop. want voor de gemiddelde lezer is driekwart van de he dendaagse Nederlandse poëzie wartaal. Dat de dichter van „heldere" wartaal spreekt, een contradictio in terminis, maakt de zaak voor iedere Droogstop pel nog moeilijker. Nu weet ik wel, dat het in het onderhavige gedicht gaat over de helderheid van sneeuw en winter. Vandaar ook dat hij spreekt van „sneeuwblind vertrouwen". Doch nu heb ik de denksfeer van Droogstoppel alweer verla ten en wil ik het gedicht gaan uitleggen met zijn eigen mid delen (wat dan ook eis is). Maar zover ben ik op dit moment nog niet. De bedoeling van dit stukje is een bespreking te geven van drie dichtbundels, die mij gelijktijdig hebben be reikt. Ze zijn op gelijke wijze uitgegeven bij dezelfde uitge verij. De twee andere bundels zijn respectievelijk Landschap pen-menselijke van Wim Gijsen (34 blz., 4.90) en Poolsneeuw van H. C. ten Berge (33 blz., ƒ4.90). Alle drie de bundels lijken mij te zijn geschreven onder de invloed van de poëzie van Hugo Claus, die zijn Oost- akkerse Gedichten van 1955 eigenlijk nooit meer heeft over- Het werk van Ten Berge heirft mij het minst kunnen overtuigen; het doet mij aan als echo, om niet te zeggen namaak, waaraan ik met na- drang toevoeg dat dit geen eindoordeel over de dichter betekent. In een slop ver dwalen kan voor de toekomst heel nuttig wezen. Bij Wim Gijsen heeft mij getroffen dat zijn verzen wel poëzie ademen, maar naar hun in nerlijke structuur proza zijn. Ieder vers is een betoogje, een redenering. Hier is de navolging dus maar betrek kelijk en dat kan misschien juist wijzen op persoonlijk heid. De krachtigste figuur van de drie is, heel duidelijk, Jacques Hamelink. Wanneer zijn werk aan Claus herin nert is dat vermoedelijk ook wel het gevolg van invloed, ■maar zeker eveneens van geestverwantschap, althans op bepaalde punten. Orgelplaatje Ook zij nog een orgelplaatje genoemd. Jaap Zwart speelt op Kerkmuziek het beroemde orgel van zijn vader in de Eusebiuskerk te Arnhem composities van zijn vader op EPPE 6600: de fanta sie op Psalm 24, het koraal „O God'lijk Lam onschuldig" en een trio en koraal over Psalm 6. De talrijke minnaars van de Tenslotte nog iets heel bij zonders: een prachtige Decca- plaat (BLK 16173) onder de titel Geistliche Musik im Strassburger Munster". Hierop hoort men algemeen bekende maar ook veel minder vaak uitgevoerde kerkmuziek van Mozart, een plaat die de Franse grand prix kreeg. Uitvoerenden zijn de sopraan Monique Linval en het koor van de kathedraal van Straasburg met begelei ding van het kamerorkest van Radio Straatsburg, het geheel onder leiding van Alphonse Hoch. Van de ongeveer vijftig kerk- muzikale werken die Mozart schreef, zijn vooral zijn Requiem, de Mis in c-klein en de motetten Exsultate jubilate en Ave verum corpus bekend. Op deze plaat vindt men evenwel ook andere muziek: Benedictus sit Deus, Jubi late Deo, het Te Deum laudamus met de door Haslinger ingevoerde feestelijke blazers, de mooie so- praanarie Quaere superna, het of fertorium Inter natos mulierum. Monique Linval is voorts te be wonderen om de coloraturen in het Alleluia uit het motet Exsulta te jubilate. Verder het kyrie uit een Missa brevis. het kleine motet Sancta Maria, het beroemde Lau- date Dominum en tenslotte het Ave verum corpus, dat tot de schoonste muziek van alle tijden behoort W.F.S. Aan de grens Ziehier het thema van mijn preekje, maar daaraan dient nog iets vooraf te gaan. Maakt men die uitdrukking „heldere wartaal" even uit de context los. dan wordt hier omtrent poëzie iets toegegeven. Zij spreekt wartaal: soms helder (anders had dat er niet bij behoeven te worden gezegd), soms minder helder. Nu is. zoalng de wereld bestaat, hoge lyrische poëzie altijd een hoger soort gestamel geweest De dichter staat aan de grens van het uitsprekelijke (Paulus heeft die grens overschreden, maar dan ook alleen gerapporteerd dat hij niet zeggen mocht wat hij heeft vernomen). Ik herin ner mij jaren geleden in de oude Diergaarde op Koningin nedag een koor te hebben ge hoord, dat de beroemde wals van Strauss An der schonen blauen Donau zong. De woor den waren satirisch en sloegen op het Wenen van na de eerste wereldoorlog. Aan het slot evenwel, bij de peroratie om zo te zeggen, waar het muziekstuk dithyrambisch wordt, veran derde de tekst in kreten van verrukking en levensvreugde; ik meen me te herinneren ..süsser Duft! frische Luft!-." en dergelijke tamelijk onsamen hangende uitroepen. Dit is de sfeer van de hogere lyriek, eigenlijk het gebied van de extase. De poëtische wartaal behoort bij poëzie die een gelaagdheid erkent en die in de hogere regionen vertoeft. Oók zolang de wereld bestaat is er een minder hoge dichtkunst geweest, die duidelijk is. Het is zelfs zó dat wanneer die duide lijkheid volmaakt wordt, het transparant geworden vers eveneens uitzichten opent op een achterliggende wereld. Maar dit houdt ons nu niet bezig. Wij staan voor het vreemde feit, dat het heden daags levensge M gelaagdheid erkent aen, in de diepte, maar niet naar boven. De geheimtaal van de ziener die een hogere we reld sohouwt, heeft plaats ge maakt voor de wartaal van de op zichzelf teruggeworpen een ling, die het bezield verband met het niet-ik is kwijtgeraakt. De extaticus wil overgaan in een hogere taal (vgL Van Deys- sel), maar de min of meer ieldere wartaal van de heden daagse dichter wettigt het ver moeden dat men met een ont bindingsverschijnsel te maken heeft. Rilke kon duister schrij ven (de Duineser Elegien), maar ook helder, duidelijk en eenvoudig. Dichters van het type Claus (men kan natuurlijk ook andere voorbeelden noe men) zitten in hun eigen ge heimtaal gevangen: ze kunnen het blijkbaar niet anders dan zo. Als men dat soort verzen leest, is men geneigd te denken: de dichtkunst zit muurvast in het slop, zonde van de talenten. En dat hangt samen met de nihilistische tendensen van de postchristelijke Europese kunst en cultuur. De jonge dichters moesten eigenlijk eens een boek bestuderen als dat van Helmut Thielicke. Der Nihilis- mus. Verlag Günther Neske, Pfullingen 1951; de lectuur zou hen met een schok de waarheid kunnen doen zien van de situa tie waarin zij ondanks zichzelf zijn geplaatst. Maar nu dan «ver de gedichten zelf. Herkenbaar In Hamelinks verzen over heerst de aanduiding van h o e alles toegaat en is. Bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden bepalen het vers en de beelden doen de rest. Nergens laten de beel den de betekende zaak ge heel achter zich en worden autonoom, zoals vaak bij de Vijftigers gebeurde. De wer kelijkheid blijft de herken bare grond van het gedicht. Zij vormt de basis, het the ma, de voorstelling, de kern, hoe men het noemen wil. De gedichten gaan over jeugdher inneringen, liefdeservaringen, landschappen. Er is een vers Heuvellandschap. Laat men al- Les weg dat het „hoe" aanduidt, dan houdt men dit over: „Te gen wolken leunen heuvels. Op de bodem lieten planten een stoflaag achter. Regenbossen liggen tegen de hellingen. Zon trekt voorbij. Geen spoor van mensenleven. De krijger die zijn pijl puntte, stierf. Zijn rotstekening bleef. Men verzet een voet. Het aardoppervlak kruimelt." U ziet: een land schap, waargenomen werkelijk heid, vormt de basis van het vers. Dat dc heuvels tegen de wolken leunen, dat de bossen regenbossen zijn. dat de zon voorbijtrekt het verraadt een dichterlijke visie, die met het ontstaan van het vers gegeven is. Een dichterlijke visie, want vermeld wordt ook dat wat er niet is: sporen van mensenle ven: de voorhistorische krijger, die zijn stenen pijl moeizaam scherp sleep. Aan hem herin nert de rotstekening, die bleef. Als men een voet verzet, krui melt het aardoppervlak, dat betekent: de aanwezigheid van de dichter in het oude land schap stoort de herinnering aan het verleden niet Hij communi ceert met de geschiedenis van het landschap. En het gedicht wil dat de lezer mede-commu niceert. Nu komt de opsomming van hoe alles was en toeging. Tegen reusachtige wolken leunen doodmoede heuvels grijs van zwijgen op de loden bodem van de tijd ijzergrauwe regenbossen liggen krom tegen de hellingen een koude blauwe zon ire kt haastig voorbij geen spoor van leven de krijger die zijn pijl puntte in een klein aureool van warmte stierf naden kend zijn rotstekening bleef on aangeroerd moet moeite verzet men een voet het broze aardoppervlak kruimelt. Oude leven De opsomming van de hoe danigheid van alles moet het archaïsche gevoel op de lezer overbrengen, dat de dichter bij het zien van het landschap heeft ondergaan. Dat was een geheimzinnig gevoel, waarbij ditmaal geen geheimzinnige taal te pas kwam. Over dat gevoel zelf zou heel wat te zeggen zijn, dat evenwel het kader van dit artikel ver te buiten zou gaan. Het archaïsche gevoel wortelt in de romantiek, maar is modern-wetenschappelijk be paald. Het is een van de componenten van het heden daagse levensgevoel Het verle den wordt tot nieuw leven geroepen, of liever tot zijn eigen oude leven herleid. In het gedicht Winter wordt ge zegd: „Het gaat beginnen. Steenkool wordt weer planten groei, de verstarde boom een vlaag zonnewarmte, de grond weer aarde, de nacht duisternis, het vlees woord." Dit herinnert aan dat gedicht van Jacques Prévert, waarin een schoollo kaal met al deszelfs attributen tot de natuurstaat terugkeert Het is een vlucht in de oor spronkelijke staat niet een staat van geluk, maar wel van waarachtigheid en echtheid. De dichter zet een bepaalde bril op, om aan de verveling van techniek en overbevolking te ontkomen; alleen is de kleur in deze bundel zijn krachtig talent, dat hij reeds in het proza van Het plantaardig be wind getoond heeft nu ook op het gebied van de poëzie. Zijn bundel is een studie waard, terwijl de recensent met enkele opmerkingen moet volstaan. En hoor nu hoe redelijk de basis is van Wim Gijsens ver zen. Ik citeer maar ergens: als pekel de zon in het druppende lichaam de mens, de goudbesche- nene wiegelt in zijn fijnzinnige kooi van licht langzaam teloorgaand aan liefde en vlees aan 'de duistere tol van de aarde. o hij weet, hij weet be ter beter dan de stenen die hij gebrekkig verteert hoezeer hij zichzelf be driegt ziende de mens als een duidelijke foto. en hij bekent het bedrog is de goede spijs voor de levenden hij knielt en de deemoed loopt uit zijn oren, zo maakt hij goed en blijft leven Aan deze regels ligt een geordende gedachte ten grond slag. Zo en zo doet de mens, maar hij weet beter, hij bekent het hij knielt en zo blijft hij leven. Het betoogje wordt een voudig in het hedendaags dich terlijk jargon (of iets dat erop lijkt) vertaald. Gijsen spreek in deze gedichten een aangeleerde taal, die in wezen de zijne niet is. Bij Hamelink was het poë tisch element een bepaalde wij ze van zien; bij Gijsen is het een bepaalde wijze van zeggen. Hamelinks wartaal is helder; Gijsens taal maakt de gedachte onhelder. Tot slot een tweede vers van Gijsen. De gedachten- gang is als volgt: „Nu komt de winter, de hagel en het water. Weer schuilen de boeren naast het vee en houden de wacht Dit is het seizoen- In de steden vieren mens en dier hun fees ten. en buiten onder de zon rijdt de winter in het gras". Het aangeklede vers is zo; nu komt alweer snel het waakzaam seizoen van de winter, ie hagel m stokken en het water van troebel glas. weer schuilen diep in hun holen de boeren naast het schu rend vee en houden verbeten de wacht. dit is het kermend sei zoen; in de lacherige steden vieren mens en dier zoe mend hun droevige hollandse feesten en buiten onder een botte rijdt de winter wolfs en wreed in het laatste kraakharde gras. C. RIJNSDORP

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1965 | | pagina 17