ANDRIESSEN en VERWEY
C. Rijnsdorp 70 jaar
Veel met elkaar gemeen
en toch verschillend
-p a
Man met vele gezichten
ZONDAGSBLAD
ZATERDAG SEPTEMBER MM
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIITIIIIIIIIIIIIIIIIIIIilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllinilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllllMlIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIN
Meer gezichten
Men zou kunnen zeggen, dat al
deze mensen hebben bijgedragen
tot vorming van Verwey's ene
kant: die van vóór de eeuwwisse
ling. Doordat een zuster van zijn
moeder met bouwkunstvernieuwer
Berlage was getrouwd en met
hem kunstenaars van de twintig
ste eeuw onder wie Toorop, Der-
kinderen en Roland Holst „over
huis" kwamen, werd aan de an
dere kant van de grens een an
dere Verwey gevormd. Dit leidde
tot dualisme en tot isolement.
Binding aan het negentiende-
eeuwse milieu van zijn familie
deed de jonge Verwey er na zijn
studie aan Kunstnijverheidschool
en Academie toe besluiten, bij de
markantste representant van de
vorige eeuw, H. P. Boot in Haar
lem. in de leer te gaan. Van deze
strikte vasthouder aan de werke
lijkheid heeft hij veel geleerd, al
moest hij die periode van bekwa
ming en rijping békopen met het
tot de oorlog getorste odium:
„Verwey, de leerling van Boot".
Met een machtige ruk heeft Ver
wey zich in 1940 van dit deels
onverdiend opgeplakte etiket ont
daan: hij schilderde toen het in
dringende, en inmiddels befaam
de, portret van Lodewijk van
Deyssel. Vreemde speling van het
leven: het openbloeien naar een
geheel persoonlijke stijl van deze
tijd door de kop van de hardnek
kigste negentiende-eeuwer te con-
terfeiten.
Vele portretten het zelfpor
tret met scheve das voorop zijn
gevolgd: die van Cornells Veth,
Victor van Vriesland. Anthonie
Kok. Coba Ritsema, Albert van
Dalsum. prof. Bronner en van an
deren. Zij accentueren de gecon
tinueerde traditie, echter „bijge
laden" met het puur persoonlijke,
het in vrijheid verworvene. Het is,
al bij al. toch een gespletenheid
ren kan zich, staande tegen-
zijn recente werken, niet aan
de indruk onttrekken, dat Verwey
zijn veelheid aan „gezichten" wel
eens te duidelijk kunstmatig in
stand houdt.
(Telk een opmerkelijk talent Kees
Verwey reeds jong bezat,
demonstreert deze bijzonder vlotte
Don Quicholte-schets, gemaakt op
achttienjarige leeftijd.
Samenspel
Eenheid in deze verscheidenheid
bespeurt men het best in zijn
aquarellen en in zijn vaak bijzon
der knappe tekeningen. Van een
opmerkelijk fel-kleurig palet ko
men de vergroot weergegeven
stillevens en sommige figuurstuk
ken, maar deze laatste stukken,
o.a. „Ontheemden", missen leven
digheid.
In het Centraal Museum van
Utrecht exposeren zij samen:
de beeldhouwer Mari Andries-
sen en de schilder Kees Ver
wey. Bij de uiteraard aanwezi
ge verschillen hebben zij veel
met elkaar gemeen, waardoor
de mogelijkheid tot vergelijken
te meer interessant is. Beiden
zijn zestigers Andriessen
wordt dit jaar 67 en Verwey is
64 jaar beiden stammen uit
artistiek milieu, waarin de bes
te tradities van de vaderlandse
cultuur hecht verankerd liggen,
beiden vonden het meest ge
schikte leef- en werkklimaat in
Haarlem en vandaar bereikte
ieder zijn topplaats in de Ne
derlandse kunst.
Er Is nog een ander en wel
zeer belangrijk punt van overeen
komst. Verwey en Andriessen zijn
sterke, op zichzelf staande, per
soonlijkheden. De veelal furieuze
slagzeeën van de hedendaagse
kunst hebben op deze twee kracht
figuren weinig of geen vat gekre-
den, nochtans zonder buitenspel te
geraken. Integendeel, naast het
vasthouden aan oude normen (het
uitgaan van de natuurlijke ver
schijningsvorm van mens en ding
is er een van), toont beider werk
tal van elementen die hun expres
sie zeer beslist tot eigentijdse
kunst stempelen.
in Enschede, waaraan Andriessen
werkte van 1946-1953, voorts „Her
rijzend Rotterdam" (1957)
Gevoelige, gestolde herinnerin
gen aan de watersnood van '53
creëerde Andriessen voor Ouwer-
kerk en Nieuwerkerk (1958) en
thans werkt hij aan het Marine
monument voor Scheveningen
Portretten
Behalve al deze herinne
ringswerken die. begrijpelijk
vanwege de haast der opdracht
gevers niet altijd in alle geval
len hoogtepunten werden, vereeu
wigde Andriessen tal van promi
nente Nederlanders. Wij denken
aan het kostelijke beeldje van Al-
phons Diepenbrock, aan de weer
barstige kop van Lodewijk van
Deyssel (door zijn vriend Ver
wey geschilderd en beide stukken
zijn op de Utrechtse tentoonstel
ling te zien), voorts het fijnzin
nige Mozartbeeldje, de markante
verbeelding van Tolstoj. het (min
der geslaagde) Albert Plesman-
monument en, Andriessens mees-
".oncentraliekanipmaniien,'t
in de zes groepen die samen
irlogsmonument van Enschede
trmen, waarin Mari Andries
e realiteit van een verschrikke
lijke periode uitermate trefzeker
n brons heeft versmolten.
terstuk: het imposante standbeeld
voor ir. Lely op de Afsluitdijk.
Van de stukken die om techni
sche redenen niet naar het
Utrechts museum konden worden
overgebracht, zijn, te midden van
vele andere werken, verscheide
ne ontwerpen van gips of klei,
in steen en ook in brons op de
expositie aanwezig, tegen de ach
tergrond van grote fotografische
panelen van de originele werken.
D$ tentoonstelling is een goed
gearrangeerde gelegenheid om de
ontwikkelingsgang te overzien van
een beeldhouwend- kunstenaar die
eigen wegèh volgt, gehoorzamend
aan de stemmen van hart en tra
ditie en die er desondanks (of
moeten wij zeggen: juist daar
door?) in slaagt, in zijn vormen
een stoere, eigentijdse, dus alge
meen verstaanbare taal te spre-
Le tombeau d'un césar
Non-conformist
Om bij de oudste te beginnen:
Mari Andriessen, stammend uit
het bekende geslacht van musici,
kon in zijn jeugdjaren maar moei
lijk „op gang" komen. Het was
prof. Bronner die de familie aan
ried, de ietwat eenkennige jongen,
in plaats van een haast voor
de hand liggende muzikale op
leiding te doen geven, het vak
van beeldhouwer te laten leren.
Bronner heeft tot 1957 het gip
sen beeldje ..De Zaaier" in bezit
gehad, dat Andriessen op vijftien
jarige leeftijd had gemaakt (de
beeldhouwer kreeg het op zijn
zestigste verjaardag van zijn oud
leermeester terug).
aan de
boortestad Haarlem.
omdat hij werk moest doen
dat hem niet lag al gauw over
naar de Rijksacademie te Am
sterdam, waar hij van o.a. prof.
Bronner les kreeg. Na nog enige
tijd te hebben gestudeerd bij prof.
Bleeker in München rondde hij
zijn schooljaren af met de ver
werving van de zilveren medaille
van de Prix de Rome 1926. Het
duurde evenwel tot 1938 vooraleer
Andriessen aan zijn eerste offi
ciële opdracht mocht werken: het
Prudentiabeeld voor het stadhuis
van Bergen op Zoom. In de tus
senliggende jaren (de armoetijd,
zeker voor kunstenaars) was An
driessen al blij als hij voor een
krats gevelstenen en heiligenbeel
den mocht maken.
Gerijpt in verzet
De houten deuren en het beeld
van Voetius voor de Hoge Raad
in Den Haag (1938-'41) vormden
de aanloop naar erkenning van
Andriessens kunstenaarschap,
een erkenning die mede verband
hield met het louteringsproces
dat de kunstenaar in de oorlogs
jaren '40-'45 had doorgemaakt.
Zijn wortelen in de traditie en
zijn non-conformistische instel
ling waar het tijdstromingen be.-
trof, koersten hem als van na
ture naar het Verzet omdat hij
niet anders kon dan zich keren
tegen de vermorzelaars van vrij
heid en cultuur.
Zijn houding en zijn ervaringen
In bezettingstijd maakten hem
rijp voor zijn plaats in de na-oor-
logse Nederlandse kunst: een van
de grootste scheppers van belang
rijke herdenkingsmonumenten. Op
vele plekken in ons land staan
reeds de bronzen en stenen „me
mo's" van Mari Andriessen. De
suggestieve, tot het hoogste of
fer bereid zijnde „Man voor het
vuurpeloton" (Haarlem 1949),
„Oktober 1944" (Putten 1950). de
zeer gespannen „Dokwerker" Am
sterdam 1952). dan een van zijn
hoofdwerken: het uit zes groe
pen bestaande oorlogsmonument
maar eenheid in verscheidenheid
Veel van hetgeen hiervoor ge
zegd is over Andriessen, geldt
evenzeer ten aanzien van de
schilder, tekenaar, aquarellist
en graficus Kees Verwey. Ook
hij is een individualist, drijvend
op eigen wieken, zij het uitge
sproken eigenzinnig, waardoor
hij in persoon en werk moei-
Tot de vele boeiende kleine
plastieken van Mari Andriessen
behoort dit beeldje van wijlen
zijn stadgenoot. de schilder
H. F. Boot.
De beeldhouwer geeft zich in
zijn werk bloot: stevig geplant,
muzisch-poëtisch van aard, scherp
waarnemend, zowel stoer als ge
voelig uitbeeldend, een man met
humor. Naar de schilder echter
moet men maar raden, ja zijn
werk lijkt van haast tegengestel
de wezens afkomstig te zijn.
Kees Verwey komt uit de sfeer
van de „Tachtigers" (de dichter
Albert Verwey was zijn oom) en
in de familiekring streken op ge
zette tijden de in de vorige eeuw
gewortelde figuren neer als de
Soms zal men bij de herden
king van een gestorven schrij
ver de voorkeur geven aan het
oprichten van een kleine lite
raire graftombe boven de sa
menstelling van een artikel van
ïhform&tieve aard. Men denkt
dan aan muziek, b.v. aan Le
Tombeau de Couperin van Mau
rice Ravel. Misschien dat de
letterkundige eendagsvliegen,
die menen dat het leven, de we
reld en de literatuur met hen
begonnen is, dan eens gaan na
denken over de noodzaak (en de
onvermijdelijkheid) van conti
nuïteit in de cultuur. Het ver
leden is nooit voltooid verleden:
het heeft altijd elementen van
toekomst in zich. Mist een her
denkingsartikel evenwel de per
soonlijke toon, dan kan de lezer
de indruk krijgen dat hij met
een figuur te doen heeft die on
herroepelijk voorbij is, mors
dood. Maar met dergelijke vast
stellingen moet men immers
voorzichtig zijn.
Was Van Deyssel dan
sar? Op verscheidene n
nee, en op een bepaalde manier
ja. Voor het leven van de daad
was hij volstrekt ongeschikt; men
leest over hem. dat hij bij wijze
van spreken niet eens boodschap
pen kon doen. Zijn loensheid heeft
hem ontzettend gehinderd. Dol
graag zou hij gewoon aan het men
selijk verkeer hebben deelgeno
men. maar nij kon daarbij nooit
de juiste toon vinden. Als gevolg
van een nare jeugdherinnering
was hij doodsbenauwd voor de
rake en wrede opmerkingen van
kinderen over zijn uiterlijk en zijn
manier van bewegen. Hij voelde
zich met zijn geniale aanleg als
de albatros in het bekende sonnet
van Baudelaire: ses ailes de géant
l'empêchent de marcher. Zij ge
nialiteit was niet geïntegreerd in
de totaliteit van zijn doen en laten.
Hij vluchtte in alleen-zijn, pose of
roes. In Speenhoffs autobiografie
Daar komen de schutters (Rotter
dam 1943) maakt men alleen maar
kennis met de defitge loense mijn
heer die meegaat om de bloeme
tjes buiten te zetten. Dat is Van
Deyssel niet. Geestdriftige bewon
deraars hebben voor en na over
hem geschreven als over een halve
god (totdat de literaire mode keer
de). Ook dat is Van Deyssel niet.
eenvoudig te schrijven en te blij
ven schrijven de inspiratie af te
dwingen, zo is b.v. zijn boek over
Multatuli ontstaan. Zo'n houding is
evenwel niet yol te houden. De Ce-
sar in hem wilde dwingen, ntaar
wat hij bedwingen wilde dat waren
de wilde, wildepaarden van de
vrijmachtige, scheppende fantasie,
die van huis uit ontembaar zijn.
Hij is het slachtoffer geworden
van een verkeerde kunstopvatting.
Op een bepaald tijdstip in zijn le
ven heeft Van Deyssel een enorm
werkprogramma opgesteld, een
bijna universeel arbeidsschema,
dat beantwoorden kon aan zijn ce-
saristisch zelfgevoel. Nu kan nie
mand iets bereiken zonder zichzelf
te overvragen, maar dit program
ma was zo dat de werken van
Hercules, daarbij vergeleken, tot
ochtendgymnastiek voor bejaar
den ineenschrompelden. Wat blijft
dan anders over dan het senrijven
van een prozastuk Cesar, niet
eens een roman, maar een impres
sionistische schets die een beroep
doet op... de kleurgevoeligheid bij
de lezer. Hoe blij was Van Deys
sel dat Alphons Diepenbrock bij
het lezeii van dat werkstuk een
loodblauwe kleur zag! Wat eigen
lijk een afgang: een programma
dat letterlijk alle perken te bui
ten ging, en dan in de werkelijk
heid de cesaristische machtsdro
men ineengeschrompeld tot de vol
doening over de geslaagde evoca
tie van een kleur, bij één be
vriend en verwant lezer. Hier
wordt de bekende uitspraak van
Pascal bewaarheid, dat aan de ene
kant de eerzucht van de mens ma
teloos is, terwijl hij aan de andere
kant tevreden is met een gunstig
Klein portret van
Verwey uit 1949 zwart krijt,
potlood en aquarel.
HUWELIJK
De cesar en de impressionist In
Van Deyssel hebben in een onge
lukkig en niet te ontbinden huwe
lijk geleefd. De impressionist heeft
de structuur, het fragmentarische,
het meditatief-beschrijvende van
zijn werk bepaald; de cesar zijn
pose. Door de radio hoorde ik in
dertijd Van Deyssel het woord ne
men om te bedanken voor een hem
ANDERS
De waarheid is anders en die
waarheid vindt men alleen als
men oor heeft voor de tragische
klank in Van Deyssels uitspraak,
dat men het niet helpen kan „on
der de invloed van de omstandig
heden te zijn geweest". Ik zie hem
(en dring die mening aan nie
mand op) als het slachtoffer van
de impressionistische tijdgeest, die
het accent legde op receptiviteit.
Het Nederlandse woord ontvan
kelijkheid klopt hier niet helemaal.
Schrijven was schrijven op inspi
ratie, die als een golf in je op
rees, of minstens op stemming, die
bezit van je genomen had. Op in
spiratie schreef hij zijn grote stuk
ken. b.v. Nieuw Holland, die hem
beroemd gemaakt hebben.
Het is aandoenlijk en belache
lijk tegelijk, in zijn Frank Roze
laar te lezen wat hij allemaal later
deed om in de stemming te ko
men: de haard aan in de zomer,
of 's winters de ramen open met
de voeten in een soort hooikist;
een onderbroek zus, een vest of
jasje zo. Rilke was in tijden van
dorheid geduldiger en wijzer. Het
is waar: Van Deyssel heeft ook
wel ernstig geprobeerd door dood-
Bundel werk als
verjaarsgeschenk
Vandaag is een zeer gewaar
deerd medewerker aan onzt
krant, de heer C. Rijnsdorp,
zeventig jaar geworden. Bui
ten enige twijfel namens heel
onze lezerskring is het, dat
wij hem met dit feit oprecht
mogen gelukwensen. Niet om
het feit alleen trouwens, maar
omdat de heer Rijnsdorp deze
leeftijd heeft mogen bereikeii
in een goede gezondheid die,
naar de mens gesproken, nog
tal van jaren schijnt te waar
borgen.
Iemand van zeventig oud te
noemen, vergt in deze tijd eni
ge moed. Bij de een past het
ook meer dan bij de ander.
(Maar de zonder onderbreken
hoge kwaliteit van Rijnsdorps
werk lijkt, hoe actueel dat werk
steeds is, de leeftijd van de
schrijver alleen willekeurig te
maken. Nu hij zeventig is,
schrijft hij niet anders dan toen
hij zestig was; het is altijd van
een gelijke opmerkelijke hoeda
nigheid, al wordt bij het ouder
worden de wijsheid van zijn kijk
op het werk der jongeren te op
merkelijker.
Groot gezag
Zijn bescheidenheid ten spijt,
is in de wereld van de protes
tantse literatuur ten onzent
Rijnsdorp onmiskenbaar de lei
dende figuur: .men zou hem
en ons allen overigens gaar
ne meer volgelingen toewensen.
Maar ook naar buiten heeft hij
een groot gezag: hij is Iemand
naar wie wordt geluisterd.
Zonneklaar bleek dit laatste
In de uitreiking aan hem, nu
enkele maanden geleden, van
de zo eervolle tweejaarlijkse
prijs voor de literaire kritiek.
Bij die gelegenheid hebben wij
ons veroorloofd, bij de beteke
nis van de heer Rijnsdorp voor
gen immers mededeling doen
van de verschijning, juist dezer
dagen, van een bundel opstel
len van Rijnsdorp zelf: „Aan de
driesprong van kunst, weten
schap en religie", uitgegeven
door Bosch en Keuning N.V.,
Baarn.
Wij willen wel zeggen, dat wij
met deze bundel bijzonder blij
zijn en dat wij de aanschaf er
van aan een ieder van harte
aanbevelen. Het heeft iets van
een geschenk van de schrij
ver, van de uitgever en het
is nu ook een geschenk waar
mee wij onszelf en de literair
geïnteresseerden in onze omge
ving een plezier kunnen doen.
De bundel, die wij met gevoe
lens van oprechte belangstel
ling en hartelijke dankbaarheid
hebben gelezen, bevat een lan
ge reeks van artikelen, cause
rieën. referaten ook artikelen
die de heer Rijnsdorp in onze
krant heeft geschreven. Daar
naast echter ook nog niet eer
der gepubliceerd werk. Wij aar
zelen niet om al deze opstel
len juweeltjes te
Wijsheid
ons literaire leven breder stil te
staan. Daarom beperken wij ons
nu. Ten bewijze van zijn gezag
naar buiten overigens dit: Toen
hem naar aanleiding van deze
prijs van een bepaalde zijde
een onheuse en domme bejege
ning wedervoer, kwam daarte
gen van onderscheidene kanten
zulk een krachtig protest, dat de
bejegening zelf als een boeme
rang werkte.
Opstellen
Er is nog een andere reden,
niet hi eigen herhaling te tre
den. Er wacht ons namelijk een
nog aangenamer taak. Wij mo-
In zijn opstellen vindt men
Rijnsdorp ten voeten uit terug
in zijn staan in deze tijd, in
de rijpe wijsheid waarmee hij
keurend door het leven gaat. In
de solidariteit met de mede
christenen die hier wel bijzon
der wordt verdiept.
Wij denken aan zijn beschou
wingen over kunst, over de kri
tiek, maar wij noemen ook zijn
kijk op preek en pastoraat. Hoe
vaak al niet hadden wij bij het
lezen van artikelen van zijn
hand de gedachte voelen opko
men: dit verdient een grotere
duurzaamheid. Ook bij artike
len van zijn hand in deze ko
lommen. Welnu, aan dit billijke
verlangen, dat de schrijver al
leen maar siert, is door deze
bundel, waarvoor de uitgever lof
toekomt, wezenlijk voldaan.
Het verheugt ons dat zo op
zijn zeventigste verjaardag het
woord is gegeven aan de jubi
laris zelf. We gaan nu de ver
jaardag al lezend vieren. Men
kan zich mindere wijzen den
ken.
aangedane eer. De eerste woorden-
waren die van de cesar, maar d«tre
impressionist in hem luisterde mee
en kreeg een nerveuze lachkriebel,
die voelbaar beyreemding en ont
stemming wekte.
Ifet meest geslaagd heeft. Van,LI
Deyssel zijn cesaristisch levens-
gevoel gestalte gegeven int
zijn hero'isch-individualisti-t31
sche dagboekbladen over een 20-r
jarige jonge Hollander, X ge
naamd, die met zijn oudere
vriend Parijs bezoekt. Het ïsm
geen boek hoewel men de fraa-
menten graag, in één band ver
enigd, zou bezitten). Voor mij is
dit werk een leerschool in het
schrijven geweest, evenals de
Frank Rozelaar, waarin ik gele
zen heb als in een literair bre
vier, zodat het mij weinig moei
te zou kosten hele stukken uit
het hoofd te leren.
Zijn on-eindige zorg (het koppel
teken, hier scheidingsteken, hoort
erbij); het op een goudschaaltje
afwegen van de woorden, niet ter
wille van woordkunst maar ter wil-
le van de genuanceerde gedach
ten; het heeft mij als penvoerder
mede gevormd. Maar ik had het
over die X, de jonge cesar (Ro
zelaar is de impressionist). Om
nauwkeuriger te zijn: het is doH
eesar-fat, d.w.z. de jonge man diers
als fat voorlopig zijn cesar-zijnl/
beleeft. Lodewijk XIV en Napo-1
leon zijn voor hem modellen. >s
Komt hij achter zijn vriend aan^J
een café binnen, dan denkt X:
„men wordt vooraf-gegaan". Doet
hij iets geks, dan denkt hij: „eent'ra.
koning loopt altijd min of meer in
een optocht en ziet niet om."
Voortdurend denkt hij aan het
klakken van vlaggen, aan wim
pels, toejuichingen en door paar-
dehoeven opgeworpen stof. Hij
vereenzelvigt zich met Napoleon
tijdens de kroning en betrapt
er zich zelfs op dat hij onder
wijl „aan iets anders gedacht!
heeft". Natuurlijk zijn die vaag
heid en mateloosheid precies de
obstakels voor een carrière in
de politiek-militaire wereld. Maar
Van Deyssel snuift er alleen maar
de atmosfeer van op; hij zegt er
gens „en bovendien spelen wij het
maar". Hier ziet men dat cesar
en impressionist onscheidbaar zijn.
want ze zijn beiden Van Deyssel.,
en Van Deyssel ia beiden.
MODELLEN
Karei Thijm heeft het roomse
geloof van zijn opvoeding niet kun
nen vasthouden. Hij i
mysticus geworden en
in de Rozelaar een godsdienst
stichter. In die geestesstaat heeft
hij de naturalist Zola achter zich
gelaten en leert hij veel van Mae
terlinck. Hij schrijft bladzijden vol
over Het Goede Leven, dat hij lei
den wil (op basis van het goede
leven dat hij, vergeleken met de
arbeidersstand uit zijn tijd, leidt).
Het socialisme vindt hij lelijk. Hij
is typisch de jongen uit de gezeten
burgerij omstreeks het fin-d>
siècle, die zichzelf als het eind-
hoogtepunt ziet van een lange op
waartse ontwikkeling.
Wat dat betreft heeft Van Deys
sel ons natuurlijk niets te leren,
maar dat neemt niet weg dat hij
modellen van stijl heeft nagelaten
die levende en toekomstige schrij
vers kunnen helpen hun eigen stijlH
te vinden, aan gene zijde van ce-
sarisme en impressionisme.
En op deze kleine geschreven
graftombe zetten we dan tenslotteiFR
oog:
Lodewijk van Deyssel
22 september 186426 januaril
1952.
Nederlands schrijver.
C. RIJNSDORP