PASEN
Monument van Maatstaf
voor Achterberg
inspireerde tot rijkdom
aan geestelijke muziek
een fonkelend kunótfoótijn
ZONDAGSBLAD
ZATERDAG »1 MAART 19M
fcERSTMIS EN PASEN
twee hoogtijdagen in het
kerkelijke jaar hébhen
door de eeuwen heen steeds
opnieuw de componist ge
ïnspireerd. Met de geboorte,
het lijden, sterven en de op
standing van Christus onze
Heer is ons allen immers de
goede belofte gegeven. En
wat zou het aardse leven
zonder deze hoop zijn?
Nu heb ik hier een aantal
grammofoonplaten bijeenge
bracht, die alle met Pasen te
maken hebben heel oude
muziek, barokmuziek, heel
moderne muziek en alle
evenzeer de moeite waard.
Wij beginnen met Laudario 91
di Cortona (Cycnus 001, mono en
60501 stereo). Een zonderlinge be
titeling. Maar zij betekent: ma
nuscript 91 van de Etruskische
Academie in Cortona en zij be
vat twee grote lofzangen, de Nati-
vita (de Heilige Geboorte) en de
Passione (het Lijden. Sterven en
de Opstanding), uit de 13e eeuw.
De oorsprong van deze geestelijke
lofzangen, de laudi spiritual! moet
men zoeken bij Franciscus van
Assisi en in de gehele beweging
van de minderbroeders. Het zijn
lyrische, extatische zielsuitin
gen". opgeroepen door het Heilsge
beuren, en men weet hoe uit deze
sfeer de enorme Mariaverering
gegroeid is. Het ..Stabat mater
dolorosa" van Jacopone da Todi
stamt uit deze tijd. Waarschijnlijk
zijn deze lofzangen ook dadelijk
gezongen en uit de voorbeelden,
die bewaard zijn gebleven, blijken
het eenstemmige liederen te zijn
op vrije recitatief-toon", soms
onder invloed van het Gregoriaans,
en altijd precies het woord vol
gend. De beroemde Florentijnse
monodie heeft dus voorlopers ge
had! In hoeverre in deze Laudi
het volkslied een rol gespeeld
heeft, weet men niet Hoe het
ook zij, er ontstonden al gauw
„Laudisti". groepjes zangers, die
deze „laudi" zongen tijdens pro
cessies en andere kerkelijke fees
ten.
Lofzangen
Hoe ongelooflijk mooi deze oude
lofzangen zijn, hoort men op de
ze plaat. Luciano Sgrizzi heeft ze
uit het manuscript bewerkt voor
vier solozangers, koor en klein or
kest, bestaande uit strijkinstru
menten. orgel en cembalo. Men
moet wel aannemen, dat deze
„laudi" ook toen reeds begeleid
werden; de miniaturen laten al
lerlei instrumenten aien als lult,
harp, trompet e.d.
Ze worden ook in deze moderne
uitvoering steeds eenstemmig ge
zongen en in de afwisseling van de
stemtypen worden prachtige ef-
STRAWINSKY
zal het middeleeuws Italiaans niet
gemakkelijk te lezen zijn. Maar
waar woord en muziek hier zo
onverbrekelijk in elkaar overgaan,
vinden wij dit wel een gemis.
Toch moet men eens letten op
de innigheid en liefelijkheid in „La
Nativita" en op de dramatische
zegging in „La Passione", dat
evenwel in een ware jubel ein
digt: de Opstanding (Resurrezio-
ne> is een blije dans!
Album
kon hij op 1 oktober 1963 op het
festival van Montreux-Vervey de
eerste uitvoering geven van Tele-
mann's Markus-Passion, en deze
„wereldpremière" veroorzaakte
een schok van verbazing. Hoe
was het mogelijk dat deze „veel
schrijver" tot zulke interessante
en soms tot zulke meesterlijke
muziek kon komen? Natuurlijk
moet men daarbij altijd beden
ken, dat de beide Passie-muzie-
ken van J. S. Bach, de Johannes-
en de Mattheus-Passie, oneindig
daarboven uitsteken. Deze zijn
waarlijk „einmahg", uniek in de
gehele muziekliteratuur en van
Telemann's Markus-Passion kan
men zich meer dan een voorstel
len.
Maar toch het werk heeft
zijn eigen waarde, al gaat de
geestelijke inhoud niet zo diep als
bij Bach en al heeft Telemann
de tekst niet zo fel doorleefd als
Bach. De emotie blijft meer aan
de oppervlakte maar is zeker op
recht.
Als tekst gebruikte Telemann
Markus 14 vers 26 tot en met
15 vers 37, en hij begint dus met
de gang naar de Olijfberg. Het
Laatste Avondmaal en de Graf
legging vindt men er niet in. De
ze tekst wordt op de traditionele
wijze doorschoten met koralen,
aria's en koren op andere tek
sten, die misschien van hemzelf
of uit zijn directe omgeving af
komstig zijn. De vormgeving ver
schilt dus niet met die van Bach's
Passie' s en solisten, koor en or
kest hebben genoeg erin te doen.
In de aria's vindt men bijzon
der aardige tekstschilderingen,
soms slaat er een dramatisch ac
cent in (meestal zijn het dan
arioso's), de koren zijn meestal
homofoon (men moet vergelijken
het „Kreuzige ihn!"), kortom
allee is eenvoudiger, rustiger.
Kurt Red el heeft terecht ook
geen poging gedaan de muziek
wat extra te accentueren. Tele
mann een Bach-gezicht te geven,
lukt immers nooit! En zijn solis
ten schikten zich geheel naar zijn
inzicht: Heinz Rehfuss, bariton,
zingt de partij van de Evangelist,
Horst Günter, bariton, die van
Christus, verder werken mee Ag
nes Giebel, sopraan, Ira Mala-
niuk, alt. Theo Altmeyer, tenor,
het „Choeur des jeunes" van
Lausanne en het Pro Arte-orkest
van München.
Voldoening
Koordirigenten zou ik toch wel
op deze Passie van Telemann
willen wijzen; ze zal zeker vol
doening geven bij het instuderen
én bij het uitvoeren. Op de beide
platen duurt het werk 108 minu
ten, dus lang genoeg voor een
uitvoering in een kerk.
Natuurlijk mogen wij bij onze
bespreking van Passiemuzieken
Bach niet overslaan. Een volle
dige Matthaeus-Passion wil ik
hier niet geven, maar wel een
heel mooie keuze uit de koren en
aria's op D.G.G. 136233 (stereo),
genomen uit de grote opname
onder Karl Richter. Men moet
dan eens op de tempi lettendie
hoger liggen dan men hier
pleegt te nemen, zoals in de te
nor-aria „Ich will bei meinem
Jesu wachen" en in het slotkoor
van het eerste deel.
Een voortreffelijke en voorbeel
dige opvatting wordt hier getoond
en men zou Karl Richter wel
eens in ons land aan het werk
willen zien. Als medewerkers
heeft hij Irmgard Seefried, Her-
tha Topper, Ernst Haefliger, Diet
rich Fischer-Dieskau. het Bach-
koor en -orkest uit München.
Ook aan degene, die niet van
vocale muziek houden, hebben wij
gedacht: hier is een erg mooi
45 cm plaatje met zes koraal
voorspelen op Paasliederen uit
Bach's Orgel-Büchleln (Archlv
DGG 37085 EPA) Christ ist er-
standen, Erstanden ist der heil'ge
Christ, Christ lag in Todesban-
den. Jesus Christus, unser Hei
land, Erschienen ist der herrli-
che Tag, Heut' triumphieret Got-
J\JET een tentoonstelling van
vierhonderd werken uit
het prentenkabinet van het
Utrechts Centraal Museum
herdenkt de Domstad 125 jaar
plaatselijke museale arbeid.
Het woord vieringkan op
deze expositie helaas niet van
toepassing zijn, want hier is
geen manifestatie tot stand
gebracht die kunstlievenden
in vuur en vlam kan zetten en
voor de grote massa presen
teert Utrecht allerminst een
tentoonstelling „die men als
een feest moet hebben ge-
Het is vanzelfsprekend uiterma
te belangrijk, dat het Centraal Mu
seum een grote collectie tekenin
gen, aquarellen, gouaches, litho's,
etsen en gravures bezit. Maar om
er als jubileumviering met
voorbijgaan van alle andere ver
zandde objecten vierhonderd
te tonen is een zware en een
zijdige kost.
Weinig toppen
Expositie uit prenten-
I kabinet als overladen
etalage
Nederlandse kunst van dgze eeuw,
waaraan voor haar komst in
1951 eveneens weinig aan
dacht was besteed.
Al te krappe en zelfs be
lachelijk lage budgetten voor
aankopen, zullen wederom de voor
naamste oorzaken zijn van onvol
doende aansluiting en te weinig ni
veau. Hier zal echter ook een
zwakke stee dienen te worden ge
zocht in het aankoopbeleid, waar
omtrent in Utrecht een commissie
een vinger in de pap heeft.
Tegen het resultaat van deze sa
menwerking zijn wel eens beden
kingen aan te voeren, waar het de
keuze (de kwaliteit en/of de be
langrijkheid) van het werk betreft.
Van wie het initiatief is uitgegaan,
doet niet ter zake, maar onbegrij
pelijk blijft het. dat bijvoorbeeld
twee gouaches van Janus de Win-
ko-
allereerstc uit
voering: Telemann's Markus-Pas-
slon, kortgeleden ontdekt, heeft
Philips op twee platen vastge
legd. (Philips A 02351/52 L (mo
no) of 835229/230AT (stereo)).
Er is een kostelijk album bijge
daan met allerlei gegevens en de
tekst en het geheel steekt in een
mooie cassette.
Telemann is de laatste tijd
sterk m de belangstelling geste
gen. Uit zijn onuitputtelijke com
positie-voorraad kan men altijd
weer werken te voorschijn halen,
die zowel voor beroepsmusici als
voor dilettanten de moeite waard
zijn. Ja. de muziekamateur heeft
alle reden Telemann dankbaar te
zijn. Maar deze werken beperkten
zich eigenlijk tot zijn instrumen
tale oeuvre en van zijn vocale
was niet zo veel bekend, behalve
dan dat het ook enorm groot
moest zijn, b.v. 12 jaargangen
cantates. 46 passiemuzieken etc.
Telemann moet wel een verbijs
terend grote energie gehad heb
ben en een ijzersterk gestel: hij
stierf op 86-jarige leeftijd!
Deze Markus-Passion is er een
van de vier op dezelfde tekst en
zij stamt uit 1759. De Duitse di
rigent Kurt Redel vond de orkest
partijen alsook de partijen voor
de solostemmen en het koor in
de restanten van de voormalige
Berlijnse Staatsbibliotheek. Hij
ging aan het reconstrueren, waar
bij hij geholpen werd door
kopie ,"fln
Een ncvenbezwaar is. dat de ex
positie slechts een gering aantal
topstukken omvat en voor het ove
rige veelal uit derde en nog min
dere keus bestaat. Ook zijn er nog
al wat leemten in het Utrechts
museumbezit. Dit laatste is niet
te wijten aan mejuffrouw dr. Ma
ria Elisabeth Houtzager, die se
dert 1951 de leiding heeft, doch
vindt zijn oorzaak in de oorspron
kelijke opzet van het museum-
werk en in de omstandigheid dat
immer geldgebrek het vormen
van een collectie op het gewenste
niveau in de weg heeft gestaan.
Van meet af aan heeft men zich
in Utrecht gericht op een histori
sche verzameling, dus op hetgeen
plaatselijk (of regionaal) geschied
kundig van belang werd geacht.
De kunst kwam daarbij eerst in
de recente geschiedenis van het
museum aan bod. Ten bewijze
daarvan ónthult de catalogus dat
van de werken van Abraham Bloe-
maert (een van de belangrijkste
Utrechtse meesters 1565-1651)
vroegste aankopen dateren uit...
1930. Ergo: toen in andere Neder
landse verzamelingen al sedert
lang topstukken van deze kunste-
Een vlotte impressie inn Isaac
Israels, van trie hel Centraal
Museum te Utrecht tien schets
boeken uit de jaren 1900—1925
tes Sohn. Helmut Walcha speelt
op het Schnitger-orgel in Cappel.
Eigenlijk behoef ik hiervan geen
aanprijzing te geven: registratie,
tempo, de „bewegelijke rust", de
gehele houding van de weergave
staat op zeer hoog niveau. Men
zou dan alleen over iets van me
ning kunnen verschillen, een
klein punt van discussie kunnen
opperen, zoals bij „Jesus Chris
tus, unser Heiland", dat wij ons
eigenlijk iets anders van tempo
en kleur dachten. Maar alweer;
Walcha weet heel precies wat
hij doet en waarom hij het zo
doet.
Gematigd
Dan komen wij nu op het ge
bied van de hedendaagse passie
muziek. Hermann Schroeder, le-
laar aan de Hochschule für Mus ik
in Keulen, die heel veel kerkmu
ziek voor de R.K. eredienst ge
schreven heeft, componeerde een
cyclus kerkliederen voor a cap-
pella koor (ook wel koor met or
gelbegeleiding) onder de titel
Passion und Auferstehung. Op de
D-GG plaat LPEM 19381 wordt
deze cyclus gezongen door het
Kölner Madrigalchor, met Josef
Zimmermann aan het orgel, en
onder leiding van Hermann
Schroder. Dit zijn werken in heel
gematigd-moderne taal, die nauw
aansluit bij de polyfone barok
zo nauw, dat hij in het lied „Da
Jesus an dem Kreuze stund"
vier strofen van Ludwig Senfl in
last en in „Freue dich, du werte
Christenheit" op Johannes de Cle-
ve terugvalt. Mijn bezwaar tegen
deze plaat is, dat Schroeder ei
genlijk weinig variatie in zijn vin
dingskracht bezit. Maar zijn stijl
Is fijnzinnig en beschaafd en ze
ker de moeite waard. Enkele van
deze werkjes verdienen opmerk
zaamheid en wij geloven wel, dat
onze koren deze eenvoudige mo
derne taal best kunnen leren. En
dan moeten zij ook eens onder de
composities van Kurt Thomas
zoeken, die eveneens geheel ge
richt zijn op de kerkkoren.
Als besluit van deze Passie-mu-
zieken een heel merkwaardig
werk, dat schijnbaar uit dit ka
der valt, n.l. Strawlnsky's Canta
ta voor sopraan, tenor, vrouwen
koor en klein instrumentaal en
semble. Op de L'oiseau-Iyre-plaat
SOL 265 (stereo) is deze Canta
ta gekoppeld met de Mis uit 1948,
een streng en mooi werk voor 4
solisten, koor en orkest. Colin
Davis dirigeert de St. Anthony
Singers, het English Chamber
Orchestra en de vocalisten Patri
cia Kern en Alexander Young
(in de Cantata) en Doreen Mur
ray, Jean Alldster, Edgar Fleet en
Christopher Keyte (in de Mis).
Maar hier gaat het om de Can
tata. Strawinsky koos ongewoon
mooie oud-Engelse teksten, die
hij de verzameltitel ,.A lyke-wake
dirge" gaf een lied bij de do
denwacht. Het was n.L de ge
woonte om bij een dode te wa
ken en speciale liederen te zin
gen een gewoonte, die in Ier
land nog bestaat en „wake" ge
noemd wordt (b.v. Finnigan's
wake"). Het middelpunt van
deze liederen vormt de Sacred
History": in een danslied, dat
misschien ook gemimeerd werd,
vertelt de zanger het Lijdensver
haal, waarbij steeds eenzelfde re
frein terugkomt. Dit lied wordt
omgeven door coupletten van een
soort bezweringszang met het re
frein „And Christe receive thye
saule".
Deze liederen reeds maken een
diepe indruk door hun dichterlij
ke, bijna magische zeggings
kracht, en daarbij weet Stra
winsky een heel sober maar heel
effectief vocaal en instrumentaal
kleed te weven. De eigenlijke
wake-couplctten worden door het
vrouwenkoor gezongen en de
Sacred History is aan de tenor
gegeven.
Misschien is er een vrouwen
koor, die het aandurft deze Can
tata te zingen. Wij hoorden het
op de Kasseier Musiktage uitvoe
ren door de Gachinger Kantorei en
raakten werkelijk bevangen in de
ban van deze Dirge. Men moet
even door de typische Strawin-
sky-taal durven heenbijten, maar
het loont de moeite!
NA 125 JAAR MUSEUMBELEID IN UTRECHT
ter in de verzameling zijn opgeno
men. Ze vallen niet, maar knal
len uit de toon als zondagsschilde
ringen van niet eens de beste
soort. Het feit, dat ze reeds in
1916 zijn ontstaan, verandert daar-
Volle etalage
Zo zijn er nog wel enige kantte
keningen te plaatsen bij dit wei
nig verblijdende overzicht. Het
had zoveel aantrekkelijker en
vooral instructiever kunnen wor
den gemaakt. De niet-ingewijden
zullen het er halverwege bij la
ten zitten omdat zij onder de la
wine (van vierhonderd stukken)
bedolven raken, of om een an
der beeld te gebruiken zich ge-
plaats zien voor een ouderwets
overladen etalage, waarin artike
len die aandacht verdienen, in de
veelheid verdrinken.
Dit teleurstellende resultaat
zou zijn voorkomen, indien de
inrichters van de tentoonstelling
met meer kennis van de moder
ne wijze van exposeren een
strenger geselecteerd en kleiner
aantal werken hadden getoond
en zij niet hadden nagelaten de
bezoekers een achtergrond te
bieden waartegen hij kunstwerk
en kunstenaar naar tijd en gees
tesgesteldheid zou hebben kun
nen plaatsen. Op dit punt schiet
zelfs de catalogus tekort van de
ze tot 31 mei durende expositie.
TON HYDRA
jfyfAATSTAF, maandblad
voor letteren (uitgave
Daamen N.V., Den Haag),
heeft zijn dubbelnummer
januari/februari, verschenen
onder de stilzwijgende zin
spreuk „beter laat dan nooit",
helemaal gewijd aan wijlen
Gerrit Achterberg. Het was
17 januari alweer twee jaar
geleden, dat deze dichter
plotseling overleed. De di
recte aanleiding tot de ver
schijning van dit speciale
nummer, dat ook afzonderlijk
verkrijgbaar is, is geweest de
publikatie van Achterbergs
Verzamelde Gedichten, een
boek van 1000 bladzijden met
poëzie die nu al klassiek kan
worden genoemd. Nu ik toch,
tegen mijn gewoonte in, een
prijs vermeld, diene dat de
Verzamelde Gedichten zijn
uitgegeven door Em. Querido
te Amsterdam en dat het
boek in kwestie f29,50 kost.
De lezer verwacht allicht een
gunstige recensie over het Maat
staf-nummer, misschien ook om
dat er een stuk van mezelf in
staat. Toch wil ik beginnen met
een zekere beduchtheid uit te
spreken. De figuur Achterberg
was al overwoekerd door een te
veel aan commentaar. Op zich
zelf is dat niet zo erg. maar be
denkelijk gaat het worden zodra
ook de commentaren tot com
mentaar aanleiding geven.
DUISTER
Achterbergs poëzie is op vele
plaatsen duister. Ze vormt een in
teressante puzzel voor de literaire
criticus. Het gevaar van de kri
tische bezigheid is, dat het uitleg
gen, rubriceren, karakteriseren,
van commentaar voorzien doel in
zichzelf wordt. De criticus ver
geet dan, dat hij als zodanig een
secundaire figuur is, een proeven-
Boot gemist
het werk uit 1769. Zo
Utrecht heeft in vele opzichten
de boot gemist. Een jubileum lijkt
ons allerminst de gelegenheid, dit
te tonen. Met lofwaardige hard
nekkigheid poogt mejuffrouw
Houtzager niet slechts de hiaten
in de verzameling oude Utrechtse
meesters op te vullen, zij bouwt
ook aan een collectie algemeen
spijsverterlngs-
Wie leest nog de commentaren
op Faust van 1800, op werken
van Dickens. Balzac, Dostojefski
uit de tijd dat deze auteurs nog
leefden? En ook wanneer de uit
eenlopende beschouwingen tot ge
ruchtmakende controversen leid
den, zoals in de 17e eeuw „la
querelle du Cid", of in de mu
ziek in de 19e eeuw de strijd om
Wagner of Brahms, dan verliezen
dergelijke twisten na verloop van
tijd hun zin, omdat het perspec
tief verschoven is. De romanti
sche componist Robert Schumann,
die in zijn jeugd opmerkelijke op
stellen over muziek geschreven
heeft, stak in zijn tijd al de draak
met al die gewichtige mannetjes,
die om de kolos Beethoven heen
elkaar met hun duimstokken in
de weg lopen en elkaar in de
haren vliegen om een verschil in
interpretatie. Helemaal begrijpen
doet men dit verschijnsel pas.
wanneer men bedenkt dat het
dwaasheden betreft, die in een
moderne Lof der Zotheid een uit
voerige behandeling
PIËTEIT
BIJZAKEN
In 1929 verscheen in Berlijn een
boek van de psycho-analyticus
Theodor Reik onder de titel Dog
ma und Zwangsidee. De auteur
behandelt daarin speciaal theo
logische geschillen, met name de
strijd om Arius in de vierde
eeuw. Hij meent te constateren,
dat alle theologische twisten de
innerlijke tendens hebben, zich
steeds meer te concentreren op
onbelangrijke bijzaken, om zich
daarin dan des te heftiger vast
te bijten.
Reik signaleerde hier een psy
chologische wet en hij zou geen
Duitser geweest zijn, wanneer hij
er niet een fraaie term voor had
bedacht Hij noemt het verschijn
sel de „Verschiebung auf ein
Kleinstes", de verschuiving naar
het minimale.
Nu liggen de zaken in de theolo
gie toch even anders dan in de li
teratuur. Een klein verschil aan
het begin (denk aan het filioque)
leidt in de praktijk en na eeuwen
tot totaal verschillende structu
ren. Maar afgezien van funda
mentele verschillen geeft de
praktijk in zaken van theologie
en kerk de psycholoog Reik
maar al te zeer gelijk. Ook wat
de literatuur betreft is het de
moeite waard Reiks formulering
te onthouden. Ten aanzien van
Achterberg kan men om te begin
nen strijden over de vraag in
hoever persoonlijke bekendheid
met de dichter en gedetailleerde
kennis van zijn levensbijzonderhe
den dienstig kunnen zijn tot be
ter begrip van zijn moeilijk
dichtwerk. Die algemene kwestie
van de verhouding tussen mens
en werk krijgt bij Achterberg een
bijzondere pointe. De overgrote
meerderheid van zijn gedichten
draait namelijk om één bepaal
de gedachte. De hardnekkige aan
wezigheid van deze idéé fixe, ge
voegd bij het versluierd spreken
erover, en daarbij weer gevoegd
de tekstveranderingen om gaat-
tjes in die sluier dicht te ma
zen, en aan dit alles nog toege
voegd de volstrekte, bijna lam-
achtige weerloosheid van de dich
ter bij zijn eerste inspiratie, lok
ken het commentaar niet alleen
uit, maar geven een geur af die
de wolven van de sensatie van
mijlen afstand herwaarts lokt. En
of dit alles noj» niet genoeg is, is
er tegenwoordig bij een aantal
jonge literatoren of wie daarvoor
doorgaan een modieus exhibitio
nisme aan de gang, waarvoor
niets meer heilig, niets meer pri
vé, niets meer taboe is. Ik ben
voor het eerherstel van bepaalde
taboes. Het wordt te gek. De re
actie tegen het Victorianisme is
zijn doel al lang voorbijgescho
ten. Wanneer God aan het einde
der dagen alles ontdekt wat ge
heim gehouden was, kan men
dit aan hem overlaten. Dat zal
perfect in orde zijn. Maar de
onthullingsdrang die nu een mo
de, een ziekte geworden is, dreigt
tot een terreur uit te groeien.
Hierover is het laatste woord
nog niet gesproken. Ik wil maar
zeggen dat Achterberg, evenals Gedichten."
de paus op de Via Dolorosa, in
MONUMENT j
En dan toch een speciaal Maat-
stafnummer, aan hem gewijd?
Ja, en nu mag ik gaan prijzen,
zonder gevaar te lopen iets van
die lof op mijzelf te laten afstra
len. Want dit hele nummer is
een daad. een klein monument,
van piëteit. Daar zijn brieven en
documenten uit Achterbergs be
gintijd, om te getuigen van be
wondering. Niet allen hebben zijn
talent onmiddellijk gezien (ikzelf
pas na het geniale gedicht „Ode"
in Opwaartsche Wegen, geschre
ven najaar 1939) en van dat hand
vol lieden hebben niet allen Ach
terberg van hun bewondering
blijk gegeven. Ook ik niet,
maar dat heeft tevens een oor
zaak die nog wel eens ter sprake
zal komen en die hier verder
niets ter zake doet.
Vervolgens is er een uitvoerig
stuk, op een na het langste, van
de bekwame criticus C. J. E.
Dinaux: „Gerrit Achterberg, zo
als ik hem kende en las." De
ze bijdrage getuigt van een op
rechte en solide genegenheid,
waarvan de schrijver zich nauw
keurig rekenschap geeft.
Door A. Middeldorp, R. L. K.
Fokkema en ook door de redac
teur Bert Bakker zelf wordt aan
dacht geschonken aan varianten
in Achterbergs dichtwerk. De
studie van de varianten is een we
tenschappelijke bezigheid, die
vooral bij Achterberg voor het
verstaan van zijn poëzie van be
tekenis is. Toch bestaat ook hier
het gevaar dat het accent van
het centrum naar de omtrek ver
schuift. Wie zelf dicht weet dat er
heel wat varianten geweest zijn
voor het vers is opgeschreven.
Latere varianten zijn dan vaak
nakomertjes. Ze schieten tekort
wanneer men ze wil gebruiken
om het scheppingsproces op he
terdaad te betrappen. Het feit
dat er varianten zijn, kan dienst
doen om een foutieve opvatting
van de dichterlijke inspiratie te
corrigeren. Veel meer zie ik er
in het algemeen niet in, maar
bij Achterberg ligt de zaak enigs
zins anders door de algemene
tendens van die wijzigingen, zie
de bijdragen in kwestie, in het
verlengde waarvan ook het arti
kel van Paul Rodenko, „Jacht op
de vonk der verzen en een vrouw"
kan worden gezien.
Anthonie Donker geeft een ana
lyse van het vers Standbeeld;
Schulte Nordholt en Marja schrij
ven in dezelfde geest van gene
genheid en piëteit als Dinaux,
zelf ga ik de calvinistische ach
tergrond van Achterbergs poëzie
na. P. J. Meertens herinnert aan
het debuut van de dichter. J. B.
Charles, als prof. mr. W. H. Na
gel en min of meer in ambtsge
waad, heeft op zich genomen het
boek (222 pagina's!) van een in
leiding te voorzien, een soort
„editorial" toch, dat de bestaan
de situatie met betrekking tot
Achterberg kritisch verheldert en
tevens enkele feiten openbaart
die bedoeld zijn om de ongezon
de sensatie rondom de gestorven
dichter de wind uit de zeilen
te nemen. Ook hij roert het pro
bleem aan van de verhouding
dichter-mens cn probeert de
dwang te doorbreken, die ont
staan is door een noodlottige
Verschiebung. wel niet „auf ein
Kleinstes", maar toch naar het
grensgebied van de ordinaire sen
satie.
Deze aankondiging kan de lec
tuur van het werk zelf niet ver
vangen. Dit dubbele Maatstafnum-
behoort bij de Verzamelde
C. RIJNSDORP.