PASEN Monument van Maatstaf voor Achterberg inspireerde tot rijkdom aan geestelijke muziek een fonkelend kunótfoótijn ZONDAGSBLAD ZATERDAG »1 MAART 19M fcERSTMIS EN PASEN twee hoogtijdagen in het kerkelijke jaar hébhen door de eeuwen heen steeds opnieuw de componist ge ïnspireerd. Met de geboorte, het lijden, sterven en de op standing van Christus onze Heer is ons allen immers de goede belofte gegeven. En wat zou het aardse leven zonder deze hoop zijn? Nu heb ik hier een aantal grammofoonplaten bijeenge bracht, die alle met Pasen te maken hebben heel oude muziek, barokmuziek, heel moderne muziek en alle evenzeer de moeite waard. Wij beginnen met Laudario 91 di Cortona (Cycnus 001, mono en 60501 stereo). Een zonderlinge be titeling. Maar zij betekent: ma nuscript 91 van de Etruskische Academie in Cortona en zij be vat twee grote lofzangen, de Nati- vita (de Heilige Geboorte) en de Passione (het Lijden. Sterven en de Opstanding), uit de 13e eeuw. De oorsprong van deze geestelijke lofzangen, de laudi spiritual! moet men zoeken bij Franciscus van Assisi en in de gehele beweging van de minderbroeders. Het zijn lyrische, extatische zielsuitin gen". opgeroepen door het Heilsge beuren, en men weet hoe uit deze sfeer de enorme Mariaverering gegroeid is. Het ..Stabat mater dolorosa" van Jacopone da Todi stamt uit deze tijd. Waarschijnlijk zijn deze lofzangen ook dadelijk gezongen en uit de voorbeelden, die bewaard zijn gebleven, blijken het eenstemmige liederen te zijn op vrije recitatief-toon", soms onder invloed van het Gregoriaans, en altijd precies het woord vol gend. De beroemde Florentijnse monodie heeft dus voorlopers ge had! In hoeverre in deze Laudi het volkslied een rol gespeeld heeft, weet men niet Hoe het ook zij, er ontstonden al gauw „Laudisti". groepjes zangers, die deze „laudi" zongen tijdens pro cessies en andere kerkelijke fees ten. Lofzangen Hoe ongelooflijk mooi deze oude lofzangen zijn, hoort men op de ze plaat. Luciano Sgrizzi heeft ze uit het manuscript bewerkt voor vier solozangers, koor en klein or kest, bestaande uit strijkinstru menten. orgel en cembalo. Men moet wel aannemen, dat deze „laudi" ook toen reeds begeleid werden; de miniaturen laten al lerlei instrumenten aien als lult, harp, trompet e.d. Ze worden ook in deze moderne uitvoering steeds eenstemmig ge zongen en in de afwisseling van de stemtypen worden prachtige ef- STRAWINSKY zal het middeleeuws Italiaans niet gemakkelijk te lezen zijn. Maar waar woord en muziek hier zo onverbrekelijk in elkaar overgaan, vinden wij dit wel een gemis. Toch moet men eens letten op de innigheid en liefelijkheid in „La Nativita" en op de dramatische zegging in „La Passione", dat evenwel in een ware jubel ein digt: de Opstanding (Resurrezio- ne> is een blije dans! Album kon hij op 1 oktober 1963 op het festival van Montreux-Vervey de eerste uitvoering geven van Tele- mann's Markus-Passion, en deze „wereldpremière" veroorzaakte een schok van verbazing. Hoe was het mogelijk dat deze „veel schrijver" tot zulke interessante en soms tot zulke meesterlijke muziek kon komen? Natuurlijk moet men daarbij altijd beden ken, dat de beide Passie-muzie- ken van J. S. Bach, de Johannes- en de Mattheus-Passie, oneindig daarboven uitsteken. Deze zijn waarlijk „einmahg", uniek in de gehele muziekliteratuur en van Telemann's Markus-Passion kan men zich meer dan een voorstel len. Maar toch het werk heeft zijn eigen waarde, al gaat de geestelijke inhoud niet zo diep als bij Bach en al heeft Telemann de tekst niet zo fel doorleefd als Bach. De emotie blijft meer aan de oppervlakte maar is zeker op recht. Als tekst gebruikte Telemann Markus 14 vers 26 tot en met 15 vers 37, en hij begint dus met de gang naar de Olijfberg. Het Laatste Avondmaal en de Graf legging vindt men er niet in. De ze tekst wordt op de traditionele wijze doorschoten met koralen, aria's en koren op andere tek sten, die misschien van hemzelf of uit zijn directe omgeving af komstig zijn. De vormgeving ver schilt dus niet met die van Bach's Passie' s en solisten, koor en or kest hebben genoeg erin te doen. In de aria's vindt men bijzon der aardige tekstschilderingen, soms slaat er een dramatisch ac cent in (meestal zijn het dan arioso's), de koren zijn meestal homofoon (men moet vergelijken het „Kreuzige ihn!"), kortom allee is eenvoudiger, rustiger. Kurt Red el heeft terecht ook geen poging gedaan de muziek wat extra te accentueren. Tele mann een Bach-gezicht te geven, lukt immers nooit! En zijn solis ten schikten zich geheel naar zijn inzicht: Heinz Rehfuss, bariton, zingt de partij van de Evangelist, Horst Günter, bariton, die van Christus, verder werken mee Ag nes Giebel, sopraan, Ira Mala- niuk, alt. Theo Altmeyer, tenor, het „Choeur des jeunes" van Lausanne en het Pro Arte-orkest van München. Voldoening Koordirigenten zou ik toch wel op deze Passie van Telemann willen wijzen; ze zal zeker vol doening geven bij het instuderen én bij het uitvoeren. Op de beide platen duurt het werk 108 minu ten, dus lang genoeg voor een uitvoering in een kerk. Natuurlijk mogen wij bij onze bespreking van Passiemuzieken Bach niet overslaan. Een volle dige Matthaeus-Passion wil ik hier niet geven, maar wel een heel mooie keuze uit de koren en aria's op D.G.G. 136233 (stereo), genomen uit de grote opname onder Karl Richter. Men moet dan eens op de tempi lettendie hoger liggen dan men hier pleegt te nemen, zoals in de te nor-aria „Ich will bei meinem Jesu wachen" en in het slotkoor van het eerste deel. Een voortreffelijke en voorbeel dige opvatting wordt hier getoond en men zou Karl Richter wel eens in ons land aan het werk willen zien. Als medewerkers heeft hij Irmgard Seefried, Her- tha Topper, Ernst Haefliger, Diet rich Fischer-Dieskau. het Bach- koor en -orkest uit München. Ook aan degene, die niet van vocale muziek houden, hebben wij gedacht: hier is een erg mooi 45 cm plaatje met zes koraal voorspelen op Paasliederen uit Bach's Orgel-Büchleln (Archlv DGG 37085 EPA) Christ ist er- standen, Erstanden ist der heil'ge Christ, Christ lag in Todesban- den. Jesus Christus, unser Hei land, Erschienen ist der herrli- che Tag, Heut' triumphieret Got- J\JET een tentoonstelling van vierhonderd werken uit het prentenkabinet van het Utrechts Centraal Museum herdenkt de Domstad 125 jaar plaatselijke museale arbeid. Het woord vieringkan op deze expositie helaas niet van toepassing zijn, want hier is geen manifestatie tot stand gebracht die kunstlievenden in vuur en vlam kan zetten en voor de grote massa presen teert Utrecht allerminst een tentoonstelling „die men als een feest moet hebben ge- Het is vanzelfsprekend uiterma te belangrijk, dat het Centraal Mu seum een grote collectie tekenin gen, aquarellen, gouaches, litho's, etsen en gravures bezit. Maar om er als jubileumviering met voorbijgaan van alle andere ver zandde objecten vierhonderd te tonen is een zware en een zijdige kost. Weinig toppen Expositie uit prenten- I kabinet als overladen etalage Nederlandse kunst van dgze eeuw, waaraan voor haar komst in 1951 eveneens weinig aan dacht was besteed. Al te krappe en zelfs be lachelijk lage budgetten voor aankopen, zullen wederom de voor naamste oorzaken zijn van onvol doende aansluiting en te weinig ni veau. Hier zal echter ook een zwakke stee dienen te worden ge zocht in het aankoopbeleid, waar omtrent in Utrecht een commissie een vinger in de pap heeft. Tegen het resultaat van deze sa menwerking zijn wel eens beden kingen aan te voeren, waar het de keuze (de kwaliteit en/of de be langrijkheid) van het werk betreft. Van wie het initiatief is uitgegaan, doet niet ter zake, maar onbegrij pelijk blijft het. dat bijvoorbeeld twee gouaches van Janus de Win- ko- allereerstc uit voering: Telemann's Markus-Pas- slon, kortgeleden ontdekt, heeft Philips op twee platen vastge legd. (Philips A 02351/52 L (mo no) of 835229/230AT (stereo)). Er is een kostelijk album bijge daan met allerlei gegevens en de tekst en het geheel steekt in een mooie cassette. Telemann is de laatste tijd sterk m de belangstelling geste gen. Uit zijn onuitputtelijke com positie-voorraad kan men altijd weer werken te voorschijn halen, die zowel voor beroepsmusici als voor dilettanten de moeite waard zijn. Ja. de muziekamateur heeft alle reden Telemann dankbaar te zijn. Maar deze werken beperkten zich eigenlijk tot zijn instrumen tale oeuvre en van zijn vocale was niet zo veel bekend, behalve dan dat het ook enorm groot moest zijn, b.v. 12 jaargangen cantates. 46 passiemuzieken etc. Telemann moet wel een verbijs terend grote energie gehad heb ben en een ijzersterk gestel: hij stierf op 86-jarige leeftijd! Deze Markus-Passion is er een van de vier op dezelfde tekst en zij stamt uit 1759. De Duitse di rigent Kurt Redel vond de orkest partijen alsook de partijen voor de solostemmen en het koor in de restanten van de voormalige Berlijnse Staatsbibliotheek. Hij ging aan het reconstrueren, waar bij hij geholpen werd door kopie ,"fln Een ncvenbezwaar is. dat de ex positie slechts een gering aantal topstukken omvat en voor het ove rige veelal uit derde en nog min dere keus bestaat. Ook zijn er nog al wat leemten in het Utrechts museumbezit. Dit laatste is niet te wijten aan mejuffrouw dr. Ma ria Elisabeth Houtzager, die se dert 1951 de leiding heeft, doch vindt zijn oorzaak in de oorspron kelijke opzet van het museum- werk en in de omstandigheid dat immer geldgebrek het vormen van een collectie op het gewenste niveau in de weg heeft gestaan. Van meet af aan heeft men zich in Utrecht gericht op een histori sche verzameling, dus op hetgeen plaatselijk (of regionaal) geschied kundig van belang werd geacht. De kunst kwam daarbij eerst in de recente geschiedenis van het museum aan bod. Ten bewijze daarvan ónthult de catalogus dat van de werken van Abraham Bloe- maert (een van de belangrijkste Utrechtse meesters 1565-1651) vroegste aankopen dateren uit... 1930. Ergo: toen in andere Neder landse verzamelingen al sedert lang topstukken van deze kunste- Een vlotte impressie inn Isaac Israels, van trie hel Centraal Museum te Utrecht tien schets boeken uit de jaren 1900—1925 tes Sohn. Helmut Walcha speelt op het Schnitger-orgel in Cappel. Eigenlijk behoef ik hiervan geen aanprijzing te geven: registratie, tempo, de „bewegelijke rust", de gehele houding van de weergave staat op zeer hoog niveau. Men zou dan alleen over iets van me ning kunnen verschillen, een klein punt van discussie kunnen opperen, zoals bij „Jesus Chris tus, unser Heiland", dat wij ons eigenlijk iets anders van tempo en kleur dachten. Maar alweer; Walcha weet heel precies wat hij doet en waarom hij het zo doet. Gematigd Dan komen wij nu op het ge bied van de hedendaagse passie muziek. Hermann Schroeder, le- laar aan de Hochschule für Mus ik in Keulen, die heel veel kerkmu ziek voor de R.K. eredienst ge schreven heeft, componeerde een cyclus kerkliederen voor a cap- pella koor (ook wel koor met or gelbegeleiding) onder de titel Passion und Auferstehung. Op de D-GG plaat LPEM 19381 wordt deze cyclus gezongen door het Kölner Madrigalchor, met Josef Zimmermann aan het orgel, en onder leiding van Hermann Schroder. Dit zijn werken in heel gematigd-moderne taal, die nauw aansluit bij de polyfone barok zo nauw, dat hij in het lied „Da Jesus an dem Kreuze stund" vier strofen van Ludwig Senfl in last en in „Freue dich, du werte Christenheit" op Johannes de Cle- ve terugvalt. Mijn bezwaar tegen deze plaat is, dat Schroeder ei genlijk weinig variatie in zijn vin dingskracht bezit. Maar zijn stijl Is fijnzinnig en beschaafd en ze ker de moeite waard. Enkele van deze werkjes verdienen opmerk zaamheid en wij geloven wel, dat onze koren deze eenvoudige mo derne taal best kunnen leren. En dan moeten zij ook eens onder de composities van Kurt Thomas zoeken, die eveneens geheel ge richt zijn op de kerkkoren. Als besluit van deze Passie-mu- zieken een heel merkwaardig werk, dat schijnbaar uit dit ka der valt, n.l. Strawlnsky's Canta ta voor sopraan, tenor, vrouwen koor en klein instrumentaal en semble. Op de L'oiseau-Iyre-plaat SOL 265 (stereo) is deze Canta ta gekoppeld met de Mis uit 1948, een streng en mooi werk voor 4 solisten, koor en orkest. Colin Davis dirigeert de St. Anthony Singers, het English Chamber Orchestra en de vocalisten Patri cia Kern en Alexander Young (in de Cantata) en Doreen Mur ray, Jean Alldster, Edgar Fleet en Christopher Keyte (in de Mis). Maar hier gaat het om de Can tata. Strawinsky koos ongewoon mooie oud-Engelse teksten, die hij de verzameltitel ,.A lyke-wake dirge" gaf een lied bij de do denwacht. Het was n.L de ge woonte om bij een dode te wa ken en speciale liederen te zin gen een gewoonte, die in Ier land nog bestaat en „wake" ge noemd wordt (b.v. Finnigan's wake"). Het middelpunt van deze liederen vormt de Sacred History": in een danslied, dat misschien ook gemimeerd werd, vertelt de zanger het Lijdensver haal, waarbij steeds eenzelfde re frein terugkomt. Dit lied wordt omgeven door coupletten van een soort bezweringszang met het re frein „And Christe receive thye saule". Deze liederen reeds maken een diepe indruk door hun dichterlij ke, bijna magische zeggings kracht, en daarbij weet Stra winsky een heel sober maar heel effectief vocaal en instrumentaal kleed te weven. De eigenlijke wake-couplctten worden door het vrouwenkoor gezongen en de Sacred History is aan de tenor gegeven. Misschien is er een vrouwen koor, die het aandurft deze Can tata te zingen. Wij hoorden het op de Kasseier Musiktage uitvoe ren door de Gachinger Kantorei en raakten werkelijk bevangen in de ban van deze Dirge. Men moet even door de typische Strawin- sky-taal durven heenbijten, maar het loont de moeite! NA 125 JAAR MUSEUMBELEID IN UTRECHT ter in de verzameling zijn opgeno men. Ze vallen niet, maar knal len uit de toon als zondagsschilde ringen van niet eens de beste soort. Het feit, dat ze reeds in 1916 zijn ontstaan, verandert daar- Volle etalage Zo zijn er nog wel enige kantte keningen te plaatsen bij dit wei nig verblijdende overzicht. Het had zoveel aantrekkelijker en vooral instructiever kunnen wor den gemaakt. De niet-ingewijden zullen het er halverwege bij la ten zitten omdat zij onder de la wine (van vierhonderd stukken) bedolven raken, of om een an der beeld te gebruiken zich ge- plaats zien voor een ouderwets overladen etalage, waarin artike len die aandacht verdienen, in de veelheid verdrinken. Dit teleurstellende resultaat zou zijn voorkomen, indien de inrichters van de tentoonstelling met meer kennis van de moder ne wijze van exposeren een strenger geselecteerd en kleiner aantal werken hadden getoond en zij niet hadden nagelaten de bezoekers een achtergrond te bieden waartegen hij kunstwerk en kunstenaar naar tijd en gees tesgesteldheid zou hebben kun nen plaatsen. Op dit punt schiet zelfs de catalogus tekort van de ze tot 31 mei durende expositie. TON HYDRA jfyfAATSTAF, maandblad voor letteren (uitgave Daamen N.V., Den Haag), heeft zijn dubbelnummer januari/februari, verschenen onder de stilzwijgende zin spreuk „beter laat dan nooit", helemaal gewijd aan wijlen Gerrit Achterberg. Het was 17 januari alweer twee jaar geleden, dat deze dichter plotseling overleed. De di recte aanleiding tot de ver schijning van dit speciale nummer, dat ook afzonderlijk verkrijgbaar is, is geweest de publikatie van Achterbergs Verzamelde Gedichten, een boek van 1000 bladzijden met poëzie die nu al klassiek kan worden genoemd. Nu ik toch, tegen mijn gewoonte in, een prijs vermeld, diene dat de Verzamelde Gedichten zijn uitgegeven door Em. Querido te Amsterdam en dat het boek in kwestie f29,50 kost. De lezer verwacht allicht een gunstige recensie over het Maat staf-nummer, misschien ook om dat er een stuk van mezelf in staat. Toch wil ik beginnen met een zekere beduchtheid uit te spreken. De figuur Achterberg was al overwoekerd door een te veel aan commentaar. Op zich zelf is dat niet zo erg. maar be denkelijk gaat het worden zodra ook de commentaren tot com mentaar aanleiding geven. DUISTER Achterbergs poëzie is op vele plaatsen duister. Ze vormt een in teressante puzzel voor de literaire criticus. Het gevaar van de kri tische bezigheid is, dat het uitleg gen, rubriceren, karakteriseren, van commentaar voorzien doel in zichzelf wordt. De criticus ver geet dan, dat hij als zodanig een secundaire figuur is, een proeven- Boot gemist het werk uit 1769. Zo Utrecht heeft in vele opzichten de boot gemist. Een jubileum lijkt ons allerminst de gelegenheid, dit te tonen. Met lofwaardige hard nekkigheid poogt mejuffrouw Houtzager niet slechts de hiaten in de verzameling oude Utrechtse meesters op te vullen, zij bouwt ook aan een collectie algemeen spijsverterlngs- Wie leest nog de commentaren op Faust van 1800, op werken van Dickens. Balzac, Dostojefski uit de tijd dat deze auteurs nog leefden? En ook wanneer de uit eenlopende beschouwingen tot ge ruchtmakende controversen leid den, zoals in de 17e eeuw „la querelle du Cid", of in de mu ziek in de 19e eeuw de strijd om Wagner of Brahms, dan verliezen dergelijke twisten na verloop van tijd hun zin, omdat het perspec tief verschoven is. De romanti sche componist Robert Schumann, die in zijn jeugd opmerkelijke op stellen over muziek geschreven heeft, stak in zijn tijd al de draak met al die gewichtige mannetjes, die om de kolos Beethoven heen elkaar met hun duimstokken in de weg lopen en elkaar in de haren vliegen om een verschil in interpretatie. Helemaal begrijpen doet men dit verschijnsel pas. wanneer men bedenkt dat het dwaasheden betreft, die in een moderne Lof der Zotheid een uit voerige behandeling PIËTEIT BIJZAKEN In 1929 verscheen in Berlijn een boek van de psycho-analyticus Theodor Reik onder de titel Dog ma und Zwangsidee. De auteur behandelt daarin speciaal theo logische geschillen, met name de strijd om Arius in de vierde eeuw. Hij meent te constateren, dat alle theologische twisten de innerlijke tendens hebben, zich steeds meer te concentreren op onbelangrijke bijzaken, om zich daarin dan des te heftiger vast te bijten. Reik signaleerde hier een psy chologische wet en hij zou geen Duitser geweest zijn, wanneer hij er niet een fraaie term voor had bedacht Hij noemt het verschijn sel de „Verschiebung auf ein Kleinstes", de verschuiving naar het minimale. Nu liggen de zaken in de theolo gie toch even anders dan in de li teratuur. Een klein verschil aan het begin (denk aan het filioque) leidt in de praktijk en na eeuwen tot totaal verschillende structu ren. Maar afgezien van funda mentele verschillen geeft de praktijk in zaken van theologie en kerk de psycholoog Reik maar al te zeer gelijk. Ook wat de literatuur betreft is het de moeite waard Reiks formulering te onthouden. Ten aanzien van Achterberg kan men om te begin nen strijden over de vraag in hoever persoonlijke bekendheid met de dichter en gedetailleerde kennis van zijn levensbijzonderhe den dienstig kunnen zijn tot be ter begrip van zijn moeilijk dichtwerk. Die algemene kwestie van de verhouding tussen mens en werk krijgt bij Achterberg een bijzondere pointe. De overgrote meerderheid van zijn gedichten draait namelijk om één bepaal de gedachte. De hardnekkige aan wezigheid van deze idéé fixe, ge voegd bij het versluierd spreken erover, en daarbij weer gevoegd de tekstveranderingen om gaat- tjes in die sluier dicht te ma zen, en aan dit alles nog toege voegd de volstrekte, bijna lam- achtige weerloosheid van de dich ter bij zijn eerste inspiratie, lok ken het commentaar niet alleen uit, maar geven een geur af die de wolven van de sensatie van mijlen afstand herwaarts lokt. En of dit alles noj» niet genoeg is, is er tegenwoordig bij een aantal jonge literatoren of wie daarvoor doorgaan een modieus exhibitio nisme aan de gang, waarvoor niets meer heilig, niets meer pri vé, niets meer taboe is. Ik ben voor het eerherstel van bepaalde taboes. Het wordt te gek. De re actie tegen het Victorianisme is zijn doel al lang voorbijgescho ten. Wanneer God aan het einde der dagen alles ontdekt wat ge heim gehouden was, kan men dit aan hem overlaten. Dat zal perfect in orde zijn. Maar de onthullingsdrang die nu een mo de, een ziekte geworden is, dreigt tot een terreur uit te groeien. Hierover is het laatste woord nog niet gesproken. Ik wil maar zeggen dat Achterberg, evenals Gedichten." de paus op de Via Dolorosa, in MONUMENT j En dan toch een speciaal Maat- stafnummer, aan hem gewijd? Ja, en nu mag ik gaan prijzen, zonder gevaar te lopen iets van die lof op mijzelf te laten afstra len. Want dit hele nummer is een daad. een klein monument, van piëteit. Daar zijn brieven en documenten uit Achterbergs be gintijd, om te getuigen van be wondering. Niet allen hebben zijn talent onmiddellijk gezien (ikzelf pas na het geniale gedicht „Ode" in Opwaartsche Wegen, geschre ven najaar 1939) en van dat hand vol lieden hebben niet allen Ach terberg van hun bewondering blijk gegeven. Ook ik niet, maar dat heeft tevens een oor zaak die nog wel eens ter sprake zal komen en die hier verder niets ter zake doet. Vervolgens is er een uitvoerig stuk, op een na het langste, van de bekwame criticus C. J. E. Dinaux: „Gerrit Achterberg, zo als ik hem kende en las." De ze bijdrage getuigt van een op rechte en solide genegenheid, waarvan de schrijver zich nauw keurig rekenschap geeft. Door A. Middeldorp, R. L. K. Fokkema en ook door de redac teur Bert Bakker zelf wordt aan dacht geschonken aan varianten in Achterbergs dichtwerk. De studie van de varianten is een we tenschappelijke bezigheid, die vooral bij Achterberg voor het verstaan van zijn poëzie van be tekenis is. Toch bestaat ook hier het gevaar dat het accent van het centrum naar de omtrek ver schuift. Wie zelf dicht weet dat er heel wat varianten geweest zijn voor het vers is opgeschreven. Latere varianten zijn dan vaak nakomertjes. Ze schieten tekort wanneer men ze wil gebruiken om het scheppingsproces op he terdaad te betrappen. Het feit dat er varianten zijn, kan dienst doen om een foutieve opvatting van de dichterlijke inspiratie te corrigeren. Veel meer zie ik er in het algemeen niet in, maar bij Achterberg ligt de zaak enigs zins anders door de algemene tendens van die wijzigingen, zie de bijdragen in kwestie, in het verlengde waarvan ook het arti kel van Paul Rodenko, „Jacht op de vonk der verzen en een vrouw" kan worden gezien. Anthonie Donker geeft een ana lyse van het vers Standbeeld; Schulte Nordholt en Marja schrij ven in dezelfde geest van gene genheid en piëteit als Dinaux, zelf ga ik de calvinistische ach tergrond van Achterbergs poëzie na. P. J. Meertens herinnert aan het debuut van de dichter. J. B. Charles, als prof. mr. W. H. Na gel en min of meer in ambtsge waad, heeft op zich genomen het boek (222 pagina's!) van een in leiding te voorzien, een soort „editorial" toch, dat de bestaan de situatie met betrekking tot Achterberg kritisch verheldert en tevens enkele feiten openbaart die bedoeld zijn om de ongezon de sensatie rondom de gestorven dichter de wind uit de zeilen te nemen. Ook hij roert het pro bleem aan van de verhouding dichter-mens cn probeert de dwang te doorbreken, die ont staan is door een noodlottige Verschiebung. wel niet „auf ein Kleinstes", maar toch naar het grensgebied van de ordinaire sen satie. Deze aankondiging kan de lec tuur van het werk zelf niet ver vangen. Dit dubbele Maatstafnum- behoort bij de Verzamelde C. RIJNSDORP.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1964 | | pagina 18