Uche... uche.mm ROOKT Tabacologica C c "Ruimte voor ons.... w U C h G m m m ZATERDAG 29 FEBI EEN PAGINA VOOR DE JEUGD, SAMENGESTELD DOOR EEN JONGERENREDACTIE ik zeg legen iedereen„begin e r zat nog icat bloed in t In 1628 dichtte Petrus Scriverius al: „Soo wie den suyg-tabak onmatig sal gebruyken, Dien sal d'on rijpe dood de ogen haast doen luyken". Dat zijn actuele woorden en zij hebben Harry van den Bouwhuysen en Tom van Deel aangezet deze pagina over het roken samen te stellen. Robert Colette en Fred van der Poel maakten er foto's bij. In weerwil van overbekende leuzen, als het berispende „Het is geen man die niet roken kan'' of het dwingende „Ook al aan de sigaar?" behoorde het roken tot voor kort niet tot mijn vas te ondeugden. Hieruit vloeit voort dat ik voor een tabakhan delaar niet meer belangstelling had dan voor, pak weg, een kapper (die ik ook zelden of nooit bezoek) of een handelaar in tropische vissen. Hij behoor de tot mijn naasten en in die hoedanigheid had ik hem vaag lief, maar met deze liefde hield alles op. Maar nadat ik onze nationale rookbestrijder, dr. Meinsma, die in navolging van de Beatles, van pagina 5 ko lom 7, onderaan, wist op te ruk ken naar de frontpagina's, in aktie had gezien en de alarme rende berichten in de pers gele zen had, werd deze belangstel ling snel groter. Onlangs be trapte ik mijzelf erop dat ik, langs een sigarettenwinkel ko mend, steels naar binnen gluur de en de man achter de toon bank opnam met een mengeling van nieuwsgierigheid en afgrij zen op de wijze waarop een oude-van-dagen soms kijkt naar een begrafenisondernemer. En naarmate de verontrustende be richten toenamen, werd mijn af keer van de lieden die het spreekwoord „De één zijn dood is de ander zijn brood" zo dui delijk in praktijk brachten, gro ter. gen, hè. Je kunt er eigenlijk niets over zeggen, want je weet het niet. Zodat ik voor de zoveelste maal tot de conclusie kwam dat te snel oordelen niet goed kan zijn. Na mijn gesprekjes veranderden de verkopers van de aangevochten si garet van mensonwaardige pro fiteurs in beklagenswaardige schepselen, slachtoffers van de zo veelste haatkampagne en mijn dromen over oprukkende mon sters die de mensheid trachtten te vergiftigen met witte stokjes werden visioenen van (letterlijk) uit-geteerde mensen die dringend hulp behoefden. Bij mijn weten worden door de regering nog geen stappen ondernomen om de siga rettenhandelaars voor de onder gang te behoeden. Toch zou dit zo eenvoudig zijn door a: de ta- baksgroei te subsidiëren en b: de sigaretten eenvoudig van de win kels op te kopen, en daarna te laten vernietigen, te meer om dat dit systeem onder meer in de agrarische sector door de re gering veelvuldig wordt toegepast. Haast lijkt mij hier gewenst omdat het er anders toch weer op uitdraait, dat de gewone man de sigaar wordt en zijn toekomst in rook zal zien opgaan. was de vraag waax-mee wij de afgelopen week op de Rot terdamse Coolsingel enkele nietsvermoedende voorbijgan gers overvielen. En daarop zei: een voorbijsnellende zaken man met een sigaret fanatiek tus sen de lippen: „Dat ziet u toch!" een op koopjes beluste huis moeder. met twee kinderen on der en aan haar arm: „Nee, ik ben ermee gestopt. Na al die be richten en zo. Er was laatst op de televisie een uitzending over het roken. Toen kon je ratten en muizen zien die behandeld wa ren met dat spul dat ook in die sigaretten zit. Ze zaten vol met gezwellen. Ik zei tegen mijn man: Dat heb je er nou van. Hihi, dat rijmt. En toen ben ik er mee ge- een zwaarmoedig uitziende heer, zwarte jas, beige gleuf- hoed: „Nou meneer, dat is nou goed dat u er naar vraagt. Ik ben natuurlijk niet gestopt me neer. Ze kunnen je wel van al les wijsmaken. Ik moet het eerst nog zien allemaal. Morgen zeg gen ze dat brood slecht is voor je gezondheid. Zou iedereen dan stoppen met. eten? Nou, ik niet in ieder geval." Vrouw, lang loshangend haar, donkere stem: „Ik kan het niet laten. Ik heb het geprobeerd, maar ik kan het niet. Het is voor mij geloof ik een levensbehoefte. Het eerste wat ik 's morgens doe is een sigaret opsteken. Het laat ste 's avonds idem dito. Ik zou er best mee uit willen scheiden; het is een slechte gewoonte. Ik ad viseer iedereen altijd: begin er jongeman, beige regenjas, be kend voorkomen, redaktielid Ruimte voor ons: „Sinds kort rook ik ook. Ik weet eigenlijk niet goed waarom. Het zal wel iets met mijn aangeboren recalcitran- tie te maken hebben. O ze smaken beter dan ik dacht." heer, suède jas, duidi vurig vereerder van slaat met zijn hand vers malen op mijn schoudei tig doorgaan jongen. Rus gaan. Mij maken ze ni» Ze zullen mij nooit ban, (Na een vrij lange stilti gens het laatste onderzoeli nog maar weinig bloed nicotine." HARRY VAN DEN Hl roken roken vuurtje stoken vuurtje van papier roken roken vuurtje stoken vuurtje van plezier en als het niet meer mag dan zingen we de hele dag Token roken enz. (nog ongepubliceerd gebleven kinderlied Zware pijp Inmiddels werd het onder werp „Rookt u nog, of bent u d'r al af?" het gesprek van de dag. In bussen, trams, wacht kamers en bij ontmoeting met vage keimissen verdrong deze vraag zelfs het traditionele weerpraatje, hetgeen een uni cum mag heten. In iedere zich zelf respecterende aktualiteiten- rubriek kwamen ook de leve ranciers van alle kwaad aan bod. Het bleek dat de gevolgen van de antl-rookkampagne niet waren uitgebleven. Een groot ochtendblad kwam met de kop „Sigarettenhandelaars roken een zware pijp", hetgeen voor deze mensen blijkbaar de enige methode was om him ta bak kwijt te raken. Om die be richten te verifiëren heb ik, na de stoute schoenen aangetrok ken te hebben, diverse sigaret- tenwinkels bezocht. In verschil lende van deze winkels trof ik behalve sigaretten, sigaren en tabak, ook snoepgoed, kinder boeken, kranten, en zelfs kin derkleding aan. Het werd mij echter duidelijk dat hier niet zo zeer sprake was van statusver- groting van tabakshandel tot se- mi-supermarkt, dan wel van bit tere noodzaak. Pijpen aan 't dansen In. de eerste winkel kijkt een vrouw mij van achter de toon bank hoopvol aan. Zo ziet een klant er dus uit, zie ik haar wee moedig denken. In tegenstelling tot mijn vermoedens ziet zij er, aan de buitenkant althans, vrij sefl geweigerd ;n gelukwenste- den. B(j de verloving van prinses Juliana had men dat ook niet gedaan, zo herinnerde iemand zirh. Na deze woorden spoedde hij zich naar een hagepreek. Toen Willem van Oranje zich verloofde, had men dat ook gedaan in Leus den De voormalige prediknnt nu priester drs. J- Loos heeft in een interview gezegd: „lk moet van prinses Irene, die haar tolk- examen Spaans deed, sterke oecu menische motieven hebben gegol den." Het klinkt niet onaanneme lijk natuurlijk, maar dat tolk- examen Spaans is toch wel wat ver gezocht. Het zat hem gewoon in het halen van haar rijbewijs. Prins Bcmhard heeft voor de Britse televisie verklaard: „lk hen toevallig protestant." Ja, ja, je merkt het niet ro, maar in stil- normaal uit. Om haar niet teleur te stellen, voorzie ik mij van een doosje kleine sigaartjes. Volgens de laatste berichten kan dat het minst kwaad. Ja, zegt ze op mijn vraag, sigaartjes dat gaat nog wel, pijpen gaan ook erg goed, maar de sigaretten hebben een behoorlijke klap gekregen de af gelopen maanden. Een hoop men sen die ik vroeger als klant had, zie ik nu nooit meer terug. Die kinderboeken? Dat doe ik al een tijd hoor. Ja, je kan haast niet anders, zeker in zo'n buurt als hier. Erg veel brood zit er niet in de tabak. Gelukkig maar. denk ik. tabak en brood lijkt mij niet de juiste mixture. Ze raadt mijn gedachten. Nou ja, u begrijpt het wel, zegt ze. en wrijft zuchtend over de kassa. In die overige winkels klinkt een overeenkomstig geluid. De slogan ..Het is een man die het laten kan" en de opmerking ..Ook al de sigaar?" blijken te zijn ingesla gen. Ook de automaten, waar, in de gouden eeuw, na sluitingstijd druk handel werd gedreven heb ben veel minder aftrek. Slechts de allerfanatiekste rokers <30 tot 40 sigaretten per dag) blijven kalm onder de algemene paniek. Zij roken al of niet rustig door en vormen rond de handelaar van hun levensmiddel een soort .clan". Zij zullen hem trouw blij ven, trouw tot in de dood. wat er ook gebeurt. Zij betreden zijn winkel, meer dan ooit, met het gevoel een gewijde plaats te be zoeken. De dagelijkse pakjes wor den met bijna sacramentele plech tigheid in de jaszak opgeborgen. Door het publiek worden zij ofwel voor gekken of voor heiligen ver sleten. Zij zijn echter niet talrijk meer, wat meer voor „heilige" pleit, dan voor „gek". te groeit het toch maar door, dat toevallige protestantisme. Iemand heeft in Assen een eigen antislipschool opgericht. Misschien blijven ons nu voortaan zijn slip pertjes bespaard. In Amsterdam heeft de jeugd voor 50.000 gulden aan de hoofdstede lijke straatlantaarns vernield. Hoe veel donker Amsterdam in het al dus ontstane duister verdiend heeft Premier Chroesjtsjef maakt zich nog wel zorgen over de geest van „rcvanchisme", die nog steeds in West-Duitsland heerst, maar wal landen betreft gaat hij Reacties onds t t hart bed, zo verklaarde hij onlangs. Wij gunnen hem uiteraard zijn nachtrust volkomen, maar wil hij ook eens wat ann ons denken? Van 50 megaton schrik je aardig wakker. De reacties van de beproefde winkeliers zijn verdeeld, zoals we. wijs geworden door ervaring, ove rigens al verwachtten. Het zal wel weer over gaan, als de eerste schrik er af is, zegt een gemoedelijke tabakshande laar die zeker ook als kastclijn op zijn plaats geweest zou zijn. Kijk nou naar mij, jongen, ik rook al dertig jaar. Zie je iets aan me? Zijn vingers, die bruin zijn van de nicotine, zwaaien door de lucht. Ze komen wel weer terug, vervolgt hij, daar ben ik niks bang voor. Nee, die klanten ben ik kwijt, zegt de volgende. De schrik zit er goed in. En als je er eenmaal van af bent, begin je er ook niet meer mee. Vooral als je weet dat het gevaarlijk is. Nee hoor, ik rook zelf ook niet meer. Tja, peinst nummer drie, dat weet ik niet. Het is een gewoon te. Het is heel moeilijk te zeg- Hoewel ons leven is als rook, behoeven wij het niet al tijdens ons leven in rook te laten opgaan. Dat klinkt erg mooi, maar iedereen is er wel van overtuigd dat een sigaret minder een rookstok dan een lijmstok is. Ik geloof niet dat ds. A. Vos dit pro bleem juist aanpakt als hij in ,,De Strijdende Kerk" voor stelt gedurende de lijdenstijd „met ingang van de eerste lijdenszondag" als „inzet van het helemaal-niet-meer-ro- ken" ermee te stoppen. Vroeger deed men dat anders. Zeker, daar waren toen ook luid- schreeuwende voorstanders (zoals nu Anton van Duinkerken, die zich geroepen heeft gevoeld de Lof der Tabak te zingen, in een gelijkna mige reklamc-bundel, waarin hij van de Nederlandse man zegt, dat deze „een man des vredes (is) een man met een goede sigaar". Ik vermoed niet dat dit, voor een professor in de Nederlandse lette ren beschamend, reklame-proza- stukje, herdrukt is in zijn verza melde geschriften: ik zal er trou wens niet in zoeken.). Daar waren mensen als Jan Janz. Starter, die zong: ,,o edele taback....veer bo ven alle kruyden/Te loven! die in 't Oost, in 't Noordt, in 't West, in 't Zuyden..." Hoe het mogelijk is dat Byron in dezelfde toonaard en met soortgelijke woorden kon zingen: „Sublime tobacco! which from cast to west..", weet ik 'iet. Maar daar was ook het volgende boekje, waarvan ik een onvolledi ge titelbeschrijving zal geven ten behoeve van degenen die jpij nie' vertrouwen: Nuttelyke consideratien/ of Sedige aanmerkingen/ Over het Heedendaags/ tabak-suigen, Of en hoe verre het selve ge-oorloofr zy, of niet/ Als ook eenige Aan merkingen tegen verscheide Stel lingen, vervat in het/ Tractaat on langs in het licht gebracht, dooi J. J. W. Beintema van Peym; M. D./ Tot lof van den Tabak Voerende den Tijtul/ Tabacologia Ofte korte verhandeling over den Tabak: derselfs deugd,/ ge bruik en kennisse./ Hier aan vol gen dan noch ook verscheide Maat gedichten over/ aanmerkelijke sa- ken. Alles door B. C. de Vries./ Alle dingen zijn wel rein, maar het is kwaad den Menschen die met aan-/stoot eet. Rom 14. v. 20. (vignet)/ 't Amsterdam,/ Ge drukt by Cornelis van Hoogenhui- sen. in de Nieu-/we Lelystraat. 1692./ En zijn te bekomen by Ja cobus van Nieuwenveen, boek-ver- ko/per in de nieustraat, ter sel- ver Steede. 'n Gedrevene De schrijver deelt in de „Aan spraak/ aan den/ leeser" ten overvloede mee dat dit boek han delt over „het hedendaags ontuch tig en overdadig Tabak-suigen" en dat dit „onder de sondige wer ken moet getelt worden", En ver der dat het geschreven is „ten Volk-heil". Men mag dus veilig" aannemen, dat hij een gedrevene is n.l. iemand die denkt dat hij voor de goede zaak strijdt. Tus sen zijn lippen mompelt hij even. dat hij ook wel erg veel vrije tijd had, maar we begrijpen wel, dat dat nooit de hoofdreden geweest kan zijn. Hij zegt ons dan nog eens. met andere woorden, dat dit tabakzuigen „doorgaans strekt tos (lees: tot. T.v.D.) vermindering van deugd, en vermeerdering van sonden". De schrijver beroept zich op Galaten 5: 19. 20, 21 en voor komt de vraag van een lezer: „Y- mand sal licht denken, ik en sie hier noch geen Tabak-drinken melden, daar op dient tot ant woordt: dat het juist eeven veel is, of hier' staat, gy zult geen Ta bak-suigen, dan of men hier uit bewijst dat het plegen van dien sonde is, of by gelijkenis, of door een goed gevolg". Onrein Hij bewijst „dat dit Tabak-sui gen voor eerst by de onkuisheidt te huis leidt" (men ziet de dichter al verschijnen) „Ten Tweeden, so logeert dit Tabak-suigen (onses agtens) ook mede onder de on- reinigheidt" o.a. door de „onrei ne rook" en het mondvocht. Bo vendien beroept hij zich op Matth. 15: 17 en 18 „dat het geene ten mond in gaat (verstaat het nodig voedsel) wordt door den natuurlij ken gang weder uit geworpen, dat verontreinigt den mensehe niet: maar dat ten monde uit gaat maakt den mensch onrein. Hoewel de Heere met dit laatste, op de boosheden des herten ziet, nog- tans so kan het op het Tabak-sui gen mede bekwamelijk werden toegepast". „Ten derden so word het ook onder het woord dronken- schappen: en ten vierden onder het woord brasseryen begreepen; hetwel alle overdaad in spijs en drank beteckend. En dat dit Ta bak-suigen (buiten nood) een over daad: ja een seer ergerlyke over daad is, so dat heden doorgaans werd gepleegt,- dat sal niemand syn eigen herte toelaten...dat hy sulx derf ontkennen". Even lager: „Ergo: het Tabak-suigen is son de. en in Gods Woord verboden". Dit boek wordt echter eei-st recht actueel, als de schrijver vertelt: „Maar het verswaren der tollen en imposten daar op, ma ken die boose bedrijven nu te duur koop: en de scherpe toezigt onser Regeringe, verwekt groote vreese: en daar om staan die kwade handelingen nu wat meer stil, als by ouds". En met het volgende kan prof. Asselbergs het doen, hoezeer hij in de oorlog ook naar een sigaartje verlangde: „So dat alle die geene dan, die dien hedendaagsche nodelosen Tabaks- handel nog soeken te billiken en voor te spreken, of met mond of met pen. die sullen haar selfs hier door als ongelukkige Advocaten, maar voor alle de wereld ten toon stellen! doordiense dan voorstan ders zijn van ondeugd of over- Poezy Maar dan komt het mooiste en meest beminnelijke: „Wij hebben ook dienstig geacht dese stoffe aen den Leser in rijmmaat op te disschen, om dat de vei-handeling van dese materie sulx niet wei nig scheen te vereisschen, nade- maal de Poezy doorgaans van sulk een natuur is, of ten minsten behoort te wesen: datse den le zer door een heimelijk geweld, de sinnen of ten goede of ten kwade weet te bemagtigen en in te np- men, meer dan in Prosa". Dat de schrijver wel inziet niet ieder een te kunnen overtuigen, doet mij sympathiek aan. Toch zegt hij nog vlug even: „Die onregt doet. dat hij nog onregt doe. ende die vuil is, dat hij nog vuil worde". Voor medicinaal gebruik is de tabak wel toegestaan: „ondertus- schen so en moet hier niemand die gedagte hebben, dat men het Tabakroken, absolut en sonder be- oaling ongeoorloofd sou agten, maar daar het tot verfrissching van onse lighaam ofte gesond- heidt kan dienen, dan meenen wij het niet ongeoorlof te zijn, maar so het uit een malle en lelijke gewoonte, het zij alleen, of in ge selschappen hier mede den tijdt tjdelijk te kwisten sonder nut of nood (gelijk och laci!) alomme en meest geschiedt) geen rede lijk: (ik laat staan Christelijk) Long life de lentejrisse, mtuurzi dige karakter van tabakgebru gehamerd: het blijkt in strijd zijn met maar liefst 5 gebode te weten het le, 5e, 6e, 7e en 8 Bij het éérste tekent de schrijvi aan: „In plaatsche dat men sj morgen en avond offer brengt voi God in ootmoedige suchtinge oi genade en vergevinge der sondei daar menig syn begin en beslu maakt met smoken van enige pi; pen tabak". Geen zorgen Nu weten we wel genoeg ei de rest van het boek valt te ra den. De poëzie lokt trouwen weinig aan. Tegen het eindt komt een lied voor met eet stock: „Tabak (-daar men all tijdt so van grouwt.'/En so uuiP en leelijk spouwt." Om niet mis' selijk te worden roepen tot Starter weer op die ons voor' ringt: „Paer 's gheen gheson. der kruyd, al d' edele taback.. „Want haere assche selfs ver oorsaeckt groote voordeel./ Dt swarte tanden maeckt zij suyve ende wit,/ Het tandt-vleys hee ghesond, en krachtich het ge bi t:/De scheurbuyck dryftsê wegh, en veelderley ghebre ken". Wie nu het gelijk aan zijd kant heeft, weet ik niet. Maar dat de vele eeuwen vóór onzt superieure twintigste, evenzove le spiegels voor de laatste zijn dat lijkt me overduidelijk bewe^ zen. En verder maak ik me geen zorgen; ik rook toch niet. TOM VAN DEEL

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1964 | | pagina 18