Avontuur van een pijp
0aóe voor clieref\~,
ZONDAGSBLAD
ZATERDAG 7 DECEMBER 1963
IJET ZAL NU zowat veertig jaar ge-
leden zijn, begon ouwe Sjoerd een
van zijn verhalen waarmee hij ons op
een lange winteravond onthaalde. ,,Ja,
bevestigde hij, na even nagedacht te
hebben, ,,'t was kort na de eerste we
reldoorlog en we visten op garnalen
in de buurt van de Ramspol."
DE ZEE WAS in die hoek nooit ge
makkelijk maar we waren jonge ke
rels die een avontuurtje niet onwelkom
was. Vooral als er een visserijtje te ha
len viel, beraadden we ons niet lang en
joegen met gereefde zeilen de kokende
zee op.
Het scheepje, waarmee we onze tochten
waagden was primitief en van hout ver
vaardigd. Met alle kracht werd het door
de golven geranseld en er lagen in die
tijd geen dijken, die de woede van de
zee in bedwang hielden. Weer of geen
weer. als ons bloed om de zee riep, hesen
we de zeilen, staken ons in het oliegoed
en gingen overstag voor die vreemde on
weerstaanbare drang. Op een dag. het
was net op mijn verjaardag, maakten we
ons scheepje gereed om het zeegat uit
te gaan.
Er stond nogal wat volk op de wal en
een straffe bries uit het zuidwesten be-
Jon ons al voor we het anker gelicht had-
en, moeilijkheden in de weg te leggen.
Het kale zeiltje klapperde, alsof het door
angst bezeten was. Toen het menens be
gon te worden, zag ik dat mijn groot
vader zich uit de groep mensen losmaak
te en met zwaaiende armen op mij toe-
,,Ik wou je nog even feliciteren, voor
dat je uitvaart", zei hij. Meteen om
klemde zijn oude taaie hand de mijne.
„Dank je", zei ik alleen maar. Groot
vader groef diep in zijn zak en frommel-
NU KENDE IK hem voldoende, om te
weten, dat hij er niet van hield, dat
zijn doen en laten door anderen gezien
werd. Vooral aan het lopen leuren met
verjaarscadeautjes had hij een broertje
Het was zo stads, zei hij altijd, en
daarom wist hij eigenlijk nooit goed. hoe
zijn houding bij zulke gelegenheden moest
Z'om er snel van af te zijn gaf hij mij
een stevige klap op de schouder zo
een van jongens onder elkaar en wees
op het roer, dat ongecontroleerd door het
onstuimige water slingerde.
Voor ik op het scheepje stapte wissel
den grootvader en ik nog een blik Van
verstandhouding. Daarna had het werk
aan boord mijn volle aandacht nodig.
Mijn makkers trokken het anker op, de
wind bolde het zeil en langzaam week de
wal terug.
Eenmaal buiten de haven, als er niet
meer gelaveerd behoefde te worden, zou
ik grootvaders cadeau eens bekijken. Een
troepje
dat het losmaken me maar weinig moei
te kostte.
Nieuwsgierig keken mijn makkers toe
en vergaten een ogenblik de permanente
dreiging, die rondom ons zwoegende
scheepje hing.
Aan de wijze van inpakken bemerkte
ik dat grootvader ondanks zijn ietwat
ruwe manier van doen. toch niet hele
maal ongevoelig was voor de dingen die
het leven een beetje kleur plegen te ge-
Na het eerste papieren omhulsel vond
ik een klein briefje waarop hij in grote
hanepoten geschreven had:
„Voor je twintigste jaardag, van je
ouwe grootvader. De groetenis en een be
houwen vaart." Dat laatste moest er bij.
Wat zou je anders verwachten van een
man wiens levenssap, om zo te zeggen,
uit zeewater béstond en die beter dan wie
ook de onhebbelijkheden van de zee kende?
HIER onderbrak ouwe Sjoerd zijn ver
haal even. Hij zoog diep aan zijn pijp
en veegde wat fijne as van zijn donker
blauwe trui. Zijn pet stond branieachtig
op zijn door weer en wind getekende kop.
Toen zette hij het verhaal voort. Groot
vader was op dat ogenblik een raadsel
voor me en eerder was ik in staat ge
weest te doorzien .wat de elementen met
ons voor hadden,
dan dat ik groot
vaders innerlijke m
roerselen had kun-
nen begrijpen.
Hij begon ge
woonten aan te ne
men die Buiten zijn
milieu lagen. Na
nog even de toe- I
stand rondom ons
huikje in ogen
schouw genomen te
hebben verwijderde ik het laatste omhulsel
van het presentje. Daar lag het in mijn
Het was een fraai bewerkt tabakspijpje
met een slank mondstukje en een rond
kopje waarop wat figuurtjes waren aange-
vloog op ons af, zweef
de enkele seconden boven het scheepje
en ging er toen ijlings weer vandoor.
De branding in de verte brieste als de
duivel. Met opeengeklemde tandenvoe
ren wij er op af. Hoewel waakzaamheid
geboden bleef, konden we buiten de ha-
t tot
zelf komen.
Terwijl ik met één hand het roer in
mijn macht hield, haalde ik grootvaders
pakje tevoorschijn en maakte met de tan-
het.
Zo'n ouwe baas toch om dat zo te doen.
En dat voor een man die in de dagen
rond sinterklaasfeest altijd met een zuur
gezicht rond liep en voor de aardigheidjes
van dit feest geringschattend de schouders
ophaalde. Er bleef geen tijd over voor
langdurige overdenkingen. In de verte
rommelde het en het werd de hoogste
tijd- dat het zeil wat verder ingekrompen
De wal lag al een heel stuk achter ons
en behalve op de bescherming die ons
dappere scheepje bood konden we ons ner
gens anders op verlaten.
Zoals ik al gezegd heb joegen we in de
richting van de Ramspol. We wisten dat
daar de garnaaltjes wachtten maar we
wisten ook dat het een hele toer zou wor
den om ze te verschalken.
Zo goed en zo kwaad het ging maakten
we de netjes gereed om ze straks zo over
boord te kunnen zetten. Felle windstoten
en hoge stortzeeën negerend keken we ver
langend over de boeg naar de plek waar
we ons geluk wilden beproeven.
We konden er onmogelijk de schittering
van het geluk ontdekken. Het was pure
zwartheid die ons oog trof. Het water be
gon steeds meer op te spelen en drong
door de naden van de gangboorden.
We gaven echter geen krimp en kreu
nend stak het scheepje keer op keer de
kop in de golven. We keken elkaar eens
aan en als we ooit aan het zelfde ge
dacht hadden was het wel op dat ogen
blik. Niemand durfde zwakheid tonen.
Ik was er van overtuigd dat het onechte
stoutmoedigheid was, die we elkaar lieten
blijken. Als één van ons de moed had
opgebracht om een voorstel tot terugkeer
te doen, dan was er niets gebeurd en zou
het pijpje van grootvader waarschijnlijk
nooit een geschiedenis gekregen hebben.
Het kon niet lang meer duren of we
zouden tegen de meedogenloze elementen
niets meer in te brengen hebben. Het
scheepje verkeerde reeds bijna in de posi
tie van een vleugellam vogeltje, weerloos
hangend in de bek van een kat en wach
tend op de verlossende genadebeet.
Ik klemde het pijpje tussen mijn tanden
en probeerde door veel gemanoeuvreer de
kop in de zee te houden en de zwakke
flanken voor onverhoedse aanvallen te
behoeden.
Opnieuw wachtte ouwe Sjoerd.
Het is de meest benauwde reis uit mijn
leven geworden jongens, ging hij toen ver
der. Als je daar zo eens aan terug denkt
moet je lachen om wat de mensen soms
weten te maken v*n dingen, waar ze het
fijne niet van weten. Daarover straks.
We hadden goede hoop dat, wanneer ons
scheepje eenmaal aan zijn netjes veran
kerd zou liggen, er een evenwicht van
krachten zou ont
staan, dat wellicht
urenlang besten-
I digd zou kunnen
blijven. Dan waren
I we bovenjan. Voor
al ook, omdat we
voelden dat de
storm zijn hoogte-
I punt bereikt had.
niet over weerbe
richten. Daar wis
ten we toen niet van af en we waagden het
uitsluitend op eigen gevoel e
8 Eerst moesten
Maar daar zijn we nooit gekomen,
één geweldige windslag ik zeg wind
slag ging mast en tuigage krakend over
bekeek ik boord. We sloten de ogen en daar achter
zagen we de grenzen van ons menselijk
bestaan.
Kort verhaal door
J. DE BOER
geen spoor
onverschillig
heid meer bij ons te vinden. We wa
ren mensen in doodsnood en gedroegen
ons dienovereenkomstig. Het scheepje
zonk snel naar de diepte en we vroegen
ons angstig af hoe lang onze moegewerk
te armen en benen het bij het zwemmen
konden uithouden.
Geen land, geen schip, geen enkel licht
punt. Niets dan dc verbolgen toerende
golven die ons een geopend graf lieten
Door de verblindende golfslagen zag ik
niets meer van mijn makkers en er zat
niets anders op dan mijn laatste krach
ten voor eigen lijfsbehoud aan te wenden.
Dan wil je wel bidden, jongens.
Ik klaagde mijn nood aan de Gebieder
van de storm en de Zender van de uit
komst.
Die uitkomst kwam, want terwijl ik ra
deloos in het rond zwom voelde ik op-
geweldige duw in mijn rug. Het
kwam tastte ik blindelings rond. Tot elke
prijs moest ik houvast zien te krijgen
en het voorwerp dat ik gevoeld had bood
daartoe de laatste kans.
Als mijn half verlamde handen maar
konden volbrengen wat mijn aan het le
ven geklemde wil gebood was falen uit
gesloten.
Eindelijk had ik het ding te pakken.
Ik trok het naar me toe met de bege
righeid van een roofdier. Mijn handen
beefden van uitputting en geluk. Het was
de afgebroken mast die door een gril van
de golven in mijn richting was geworpen.
Die mast zou mijn behoud worden. Ik
rolde me met de rug naar boven op het
drijvende voorwerp en stak handen en
voeten naar omlaag. Zitten kon ik niet
Geen spier in mijn lichaam die nog tot
dienst doen bereid was. Zo dreef ik ver
der in de meest hachelijke toestand. De
nacht verscheen en bracht een grote rust
mee, hoe wonderlijk dat mag klinken.
Geen enkel middel had ik ter beschik
king waarmee ik de reddende mast rich
ting kon geven. Maar terwijl ik daar rond
dreef met de dood nog steeds aan mijn
zij, kreeg ik een andere metgezel, de ze
kerheid dat er Eén was Die ook de koers
van mijn primitieve vlot nauwkeurig had
uitgestippeld.
Ongemerkt nam de storm af
TOT welke haven ze behoorden wist ik
niet maar ik werd er van doorgloeid.
Ze wenkten en knipperden en omdat ik
op het deinende mastje lag leek het of
de lichtjes een ongeordende vreugdedans
uitvoerden.
Ik voelde weer kracht in mijn benen
en onmiddellijk begon ik te wrikken.
Straks zou ik weer op de wal staan en
nu, nog op grote afstand, probeerde ik
het volk naar het strand te schreeuwen.
Maar mijn keel was schor en mijn mond
liep vol zeewater.
Er werd een bootje afgezet en onver
schrokken mannen sprongen er in. Ze
roeiden met ferme slagen naar me toe.
Vijf, zes paar handen pakten me beet.
Sjoerd na lang zwijgen verder. Er
zijn resten gevonden van vergane sche
pen, verloren ankers en vele andere din
gen, grote en kleine.
In het museum liggen ze uitgestald.
Een tijdje geleden dwaalde ik er eens
wat rond. Ik wilde ze zien. de gevonden
ankerkettingen en kniestukken.
Op een tafel onder een stuk glas la
gen de kleinere voorwerpen uitgestald.
Aandachtig bekeek ik ze stuk voor stuk
en ook de bijschriften nam ik goed in
me op. Er was veel bij dat reeds in de
middeleeuwen in de zee verdwenen i
De bijschriften logen er niet om. Plot
seling kreeg ik een schok. Geboeid staar
de ik naar een armetierig voorwerp.
Daar lag het pijpje dat ik veertig jaar
geleden van grootvader voor mijn ver
jaardag kreeg en dat ik kort daarop na
de woedende zee moest afstaan.
Een stukje papier was er netjes bij
gelegd.
Er verschenen pretlichtjes in
Sjoerds' ogen. Hij liet de ernstige toon
varen en barstte in lachen uit. En nu
geef ik jullie te raden jongens, wat er
op dat papiertje stond. Om de spanning
langer te laten duren stak hij een nieu
we pijp aan. Opnieuw lachte hij hartelijk
en sloeg zich op de knieën van' plezier.
Weet je wat er op stond? „Zeeroverspijp
uit de geuzentijd."
Prachtig boek van prol. Grzimek «om het behoud van Alrika's reservaten»
(Van een onzer redacteuren!
Weer is een cri de coeur ge
slaakt om het behoud van Afri
ka's reservaten! „Omdat de
laaste grootste dierenwereld
op aarde later niet alleen voor
de mensen van Tanganjika,
maar voor alle mensenkinde
ren, ook voor onze nakomelin
gen, een bron van vreugde moet
zijn, daarom is het niet meer
dan juist dat wij helpen haar
in stand te houden. Onze kinde
ren zouden het niet begrijpen
als ze neushoorns en giraffen
alleen nog maar op films zou
den kunnen zien en als ze van
hun vaders zouden horen dat we
in de jaren zestig van deze eeuw
zo ingespahnen bezig zijn ge
weest de maan te veroveren,
dat we helemaal niet hebben
gemerkt hoe bij de politieke
herindeling van Afrika mooie
diersoorten definitief zijn uit
geroeid. Edele dieren, die aan
onze hoede waren toevertrouwd
en die we op geen enkele pla
neet zullen terug vinden, om
dat het nu eenmaal onze mede
schepselen, de dieren van ons
continent Afrika waren".
De hartekreet is van prof. dr.
Bernhard Grzimek, directeur van
de dierentuin te Frankfort, de man
van „Naar het land van de chim
pansee", van „Geen plaats voor
wilde dieren" en van „Serengeti
mag niet sterven". Hij schreef
haar neer in „Oase voor dieren",
een prachtig platenboek dat hij
voorzag van een tekst waarmee
hij opnieuw een klemmend be
roep doet op het geweten van de
wereld. Een beroep op het gewe
ten van de wereld om de laatste
wilde dieren van Afrika te redden.
Het boek is verschenen bij de
uitgeverij Ploegsma te Amster
dam. Het is voorzien van 6*2 ge
kleurde en van 76 zwart-wit foto's
van dieren en onder deze foto's
zijn zeldzame opname. (Wij pu
bliceren er twee van bij dit ar
tikel). Hierdoor alleen al ver
dient de uitgever de dank van
hen, die belang stellen In de fauna
van dat grote zwarte continent,
die ons, mensen van de twintigste
eeuw nog is gelaten.
Graven
In „Oase voor dieren", waar
van de ondertitel luidt „Om het
behoud van Afrika's reservaten",
wijst prof. Grzimek op de geva-
de nieuwe, nog jonge Afrikaanse
Wat zal het lot van de dieren
in Kongo zijn? Prof. Grzimek be
hoort tot de mensen, die dit wil
len weten, en hij trok er heen
om door gesprekken met nieuwe
bestuurders en door eigen aan
schouwen zich een beeld daarvan
te kunnen vormen.
Altijd zijn er mensen geweest,
op wie de fauna van Afrika aan
trekkingskracht heeft uitgeoefend.
Zij brachten er een groot deel van
hun leven door en velen van hen
stierven er. Op een van de mach
tige vulkaan van Centraal Afrika
ligt. duizenden meters hoog, se
dert meer dan dertig jaar het
eenzame graf van de Amerikaanse
natuuronderzoeker Carl Akeley.
.Zulke eenzame graven kan
men hier en daar in dit zwarte
werelddeel vinden. Grafheuvels
van mannen, jonge en oude, die
hun leven gegeven hebben, om
strijdend tegen hebzucht en on
verstand leeuwen en olifanten, gi
raffen. neushoorns en luipaarden
als getuigen van een paradijselijke
wildernis voor onze nakomelingen
te bewaren. Andere mannen le
ven er. werken nog. misschien
nauwelijks honderd in heel Afri
ka: Engelsen en Boeren. Beigen
en Fransen, Afrikanen en ook eni
ge Duitsers. Ze werken als onder
zoekers en als wildwachters in de
nationale parken en de natuurre
servaten. Ze zijn allen terneerge
slagen en onzeker. De Afrikaanse
landen worden onafhankelijk, het
ene land vroeger, het andere la
ter. Zullen de met veel moeite
heren bereid
staat zijn de laatste dieren in hun
vaderland te blijven beschermen?
Of zullen ze, net als wij Europea
nen vroeger, in hen slechts die
ren zien die schade toebrengen
aan hun plantages, een mooie buit
voor bloedige jachtpartijen? Zul
len scholen, wegen, fabrieken,
auto's, legers en vliegtuigen voor
hen niet belangrijker zijn dan
struisvogels, gazellen en flamin
go's? Loont ons werk nog, vragen
de blanke opzichters zich af, en
stilletjes informeren ze al naar
een betrekking als houder van een
benzinestation in Australië of als
boswachter in Canada".
ledereen
heeft zich ingezet voor hun be
houd. samen met een aantal Afri
kanen en een handjevol vastbe
sloten Europeanen van allerlei
nationaliteit. „Als laatste toe
vluchtsoord moet men voor deze
dieren een aantal reservaten zien
te bouwen en nieuwe oprichten.
Immers ook voor de inwoners van
Afrika zijn deze zo belangrijk:
binnen enkele jaren reeds kunnen
ze een aanzienlijke bron van iiv
komsten zijn voor de staten, die
er economisch slecht voorstaan,
terwijl het aantal inwoners er van
met sprongen omhoog gaat".
Prof. Grzimek heeft een boeien
de verteltrant. Hij weet de rijk
geschakeerde fauna van Afrika
voor de lezer te doen leven. Hij
schrijft over nijlpaarden en slan-
gehalsvogels. over luipaarden,
over de strijd voor de neushoorns
in Ngorongorc en over de grote
behoefte aan water voor olifanten
en neushoorns.
Kunnen de dieren van de Kongo
worden gered? De tekenen wijzen
erop, dat in Afrika begrip begint
te ontstaan voor de waarde van
htm dieren.
„De nieuwe Afrikaanse rege
ring van Tanganjika is, evenals
vele andere zwarte regeringen in
Afrika, eerlijk bereid een deel
van de prachtige dierenwereld
van hun land te behouden voor de
hele mensheid. Ze heeft dit ook
bewezen door intussen twee nieuwe
nationale parken, het Manyara-
Park en het Ngurdoto-Park in het
leven te roepen. In het zuiden van
Tanganjika zouden er nog twee
kunnen komen dat is in dat
arme land slechts een kwestie van
geld".
Een kwestie van geld. Met geld
zijn de laatste dieren van Afrika
te redden.
..De rivier de Tsavo zou door
middel Van waterrammen een
deel van zijn water door buizen
naar een heuvelketen moeten
pompen. Van daar uit zou het wa
ter dan door het natuurlijk verval
het land instromen. Het ene jaar
zou men hier, het andere jaar er
gens anders een buis kunnen
openzetten. Op deze manier zou
den de bevloeide gebieden telkens
de tijd krijgen weer op hun ver
haal te komen".
Maarzo'n waterleiding zou
echter zeker een miljoen kosten.
Dat lijkt nu wel veel, maar het
is niet meer dan de prijs van een
blok woningen in Europa. Ja, als
onze grote mogendheden een en
kel regiment of een paar jacht
vliegtuigen zouden opgeven, dan
zou er geld genoeg zijn om
wild in de nationale parken
heel Afrika over de politieke l..
sis van dc komende tien jaar
heen te helpen en ze daarmee
voor de toekomst te bewaren. Ja,
als
De dierenwereld van Afrika kan
worden gered.
Maar er is geld nodig, en ving.
Daarom eindigt prof. Grzimek
zijn beklemmend boek met een
oproep een bijdrage te storten op
postgiro 44.46.6 van de Nederland
se afdeling van The World Wild
life Fund, het „Natunr-Noodfonds-
Ncderland", Keizersgracht 685,
Amsterdam, onder vermelding
„Hulp voor de bedreigde dieren-
Redding Is mogelijk!
Maar zal de wereld van van
daag zijn taak tegenover bet be
dreigde dier verstaan?
aan gaat doen.
Van ons hoeft dat
niet, hoor.
P. de B. (Rotter
dam): Foto's zijn
op zichzelf niet
slecht. Toch is het
niet dat genre wat
wij meestal ge
bruiken. Meer di
recter, harder af
gedrukt, zien we
•ze liever.
J. J. v. d. B. (Den
Haag): Hoor
pijpt daar kin-
d'ren.
P. v. d. H. (Rot
terdam): Je rijmt
niet slecht, maar
je dicht niet ge
weldig.
E. tf. (Voorburg):
Het begin van het
verhaal vonden
we fijn, toch was
de uitwerking niet
sterk genoeg.
Eigenlijk is dat
ook bij de gedich
ten zo, daar kre
gen we de indruk
dat de uitwerking
te geforceerd was.
Postzegel hoeft
voortaan niet,
hoor.
M. J. de W. (Den
Haag): We had
den geen vinsers
genoeg om alle
cliché-ui t H rukk i n-
gen te tellen. Hoe
houd jii ie n^nier
a's ie schrijft?
G. P. v. D. (Poor-
tueaal): Je moet
wel heel arm ziin.
N. H. (Lisse):
Meer genoegen
heleefden we aan
de brief d»n aan
de gedichten.
Jammer, brieven
worden niet geho
noreerd.
de nieuwe wegen waren vroeger water
het brood gelijkt meer steen naarmate
mij het vuur ontvalt ik ben geveld
ik ben oud de varens voelen koud
en duizendjarige bomen beslaan
mijn lichaam tot een bruin bestaan
TOM VAN DEEL