Zaak-Lem (ontslagen directeur Gem. werken Leiden) voor het Ambtenarengerecht DE MODERNSTE UIT DE BUURT Het is in Leiden klein gedoe een ontzettend geweest Elf getuigen aan het woord Pleiter van Raadsman gemeente: kon met deze man niet worden gewerkt ir. Lem: Er NIEUWE LEIDSE COURANT 3 DINSDAG 29 OKTOBER 1963 Verhouding Lem-Jongeleen niet vriendschappelijk (Van een onzer redacteuren) "17"AN half tien gistermorgen tot over acht uur gisteravond heeft het Ambtenarengerecht te Den Haag zich beziggehouden met wat in Lei den bekendheid heeft gekregen als „de zaak-Lem". De heer D. Y. Lem achtereenvolgens ingenieur (1931 tot 1945), adjunct-directeur (1945 tot 1956) en directeur (1956-1962) van Gemeentewerken te Leiden. B. en W. achtten hem ongeschikt voor het directeurschap van deze dienst. In mei 1960 stel den zij hem voor de keus óf de functie van directeur neer te leggen en ad viseur in algemene dienst van de gemeente te worden óf te worden ont slagen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid. Daarna werd de heer Lem ziek. Op 12 februari 1962 besloot de gemeenteraad op voorstel B. en W. tot zijn ontslag. Mr. K. Groen presideerde de zitting van gisteren. De pleiter van de heer Lem was mr. H. J. Morren te Voorburg en de raadsman van de gemeente Ph. J. de Ruyter de Wildt, die vergezeld was van drs. J. S. Krom. chef afdeling sociale zaken en personeelszaken der gemeente. Op verzoek van de klager traden zeven personen voor het getuigenhekje (een achtste liet verstek gaan) en de pleiter van de gemeente stelde aan vier getuigen vragen. Mr .Morren vroeg de rechtbank nietigverklaring van het besluit van de raad; mi Ruyter de Wildt concludeerde tot verwerping van het beroep van de heer De zitting duurde vooral zo lang omdat ook tal van details van deze slepen de kwestie uitvoerig werden belicht. De eerste getuige was ir. W. H. L. Jur- gens, directeur van de N.V. Spoorwegop- bouw, die de heer Lem sinds 1924 kent. Hij zag de ontslagen directeur als een emotioneel en nerveus maar zeer intelli gent man. Van controversen en spannin gen tussen de heer Lem en diens mede werkers en personeel had hij niets ge- Oud-directeur J. J. Jurrissen van de NZHVM kwalificeerde ir. Lem als een voortreffelijk mens en hoofdambtenaar die niet alleen de belangen van de ge meente Leiden maar ook die van zijn be drijf heeft gediend. Samensprekingen kwamen frequent voor. Hij kon onge twijfeld op zijn standpunt staan maar was toch bereid dit te laten varen als hij was overtuigd. Van spanningen tussen de heer Lem en diens ondergeschikten was hem nooit iets gebleken. De heer Jurrissen verklaarde nog dat wethouder Jonge- leen hem indertijd in een vertrouwe lijk gesprek heeft gezegd, met genoe gen de heer Lem op de eerste plaats van de voordracht voor het directeur schap van Gemeentewerken te zullen zetten. „Nu zal ik hem de nek breken99 Getuige R. Nieuwland is chef van tekenkamer geweest en is nu in Vlissin- gen werkzaam als adjunct-directeur Ge- l meentewerken. Het gemeentebestuur van Leiden ver weet de heer Lem gemis trisch en onevenwichtig, die normaal overleg Hij verloor zich brek aan zelfvertrouwen e trouwen in zijn naaste schuwde verantwoordelijkheid en monstreerde een sprekende besluiteloos- I heid. Met deze beschrijving was de heer Nieuwland het niet eens. De problemen werden op vlotte wijze doorgepraat, hij. Tegenover de heer Nieuwland heeft, aldus diens verklaring, wethouder Jonge- leen zich eens laten ontvallen: „Nu zal ik de heer Lem zijn nek breken; ik heb nu voldoende redenen". De heer Nieuw land meende, dat toen de heer Lem niet meer in functie was de sfeer bij de dienst hard achteruitging, met name in de mid dengroep. Onder de waarnemend direc teur is zeker niet méér werk verzet dan onder de heer Lem. Indien de verhou ding tussen de wethouder en de heer Lem goed was geweest, zou de dienst niet zijn gedesorganiseerd en gedesintegreerd als de heer Lem tot zijn pensioen was ge bleven. Toen de heer Boogerd, de vorige di recteur, aftakelde, trok wethouder Jongeleen steeds meer van het direc toraat van Gemeentewerken naar zich toe en liet hij te weinig over aan de adjunct-directeur, wat toen al de ver houding niet heeft bevorderd. De thans in Laren (Noordh.) wonende heer G. J. van Leeuwen, oud-chef van de i afdeling boekhouding en oud-administra teur van Gemeentewerken, had de in druk, dat de heer Lem geen achterstand I had en dat hij zich niet aan verantwoor- delijkheid onttrok. De dienst liep onder de heer Lem beter dan onder de heer Boogerd, verklaarde de heer W. A. J. Kok uit Den Helder, nu adjunct-directeur van Openbare Wer ken aldaar en voorheen in Leiden chef van de tekenkamer. De heer Boogerd pleegde geen overleg, ir. Lem deed dat Uitgebreid ging de voorzitter van de rechtbank met de heer Kok in op de reorganisatie van de dienst, die aan leiding tot spanningen heeft gegeven. De wethouder had geregeld onderons jes met allerlei chefs en gaf aan waar hij heen wilde. Op deze wijze werd de heer Lem gepasseerd. De heer Kok ontkende dat de heer Lem zonder meer gelastte. Hij probeerde slechts te overtuigen. Anderen wist hij mede verantwoordelijkheid te geven. Beslui teloos was hij niet. „Van de mooie eigenschappen die B. en W. opsommen, heb ik nooit iets ge merkt". zo besloot de heer Kok zijn ver klaring. Verhoor bij ivethouders Met ir. Th. K. J. Koch, gemeente architect, sprak mr. Groen in den brede over een „verhoor" dat in augustus 1959 met betrekking tot de gang van zaken bij Gemeentwerken werd afgenomen. Van B. en W. waren toen aanwezig de wet houders Menken, Jongeleen en Stolp. Zij hadden de heer G. P. E. Weijer, destijds chef sociale zaken en personeelszaken, nu gepensioneerd, aan zich toegevoegd. De heer Koch herinnerde zich dat de vragen die hém werden gesteld niet de RADIO TELEVISIE J. J. JURRISSEN Benoeming Lem voor Jonge leen „genoegen" uitdrukkelijke bedoeling hadden de heer Lem in een kwaad daglicht te plaatsen en dat hij vrij was in zijn be antwoording. Aanvankelijk heeft hij wel wat moei lijkheden met de heer Lem als directeur gehad maar in 1959 waren die voorbij. In de sfeer van het werk deden zich slechts enkele schermutselingen voor. Op de afdeling bouwkunde was via de heer Lem geen achterstand, lichtte de heer Koch toe. In antwoord op vragen mr. Kroon merkte de heer Koch op dat de heer Lem te veel vraagstukken moest doorgronden voordat ze naar B. en W. gingen. Wel kon de gemeente-architect altijd bij de directer terecht; de bespre kingen verliepen in het algemeen nor- President: „Trachtte de heer Jongeleen :in of meer te fungeren als hoofddirec teur van Gemeentewerken?" Ir. Koch: „De heer Jongeleen liet wel zich komen zonder dat de directeur op de hoogte was. De wethouder wel: ik neem aan. dat je dit aan de di recteur doorgeeft". De eerste jaren van het directoraat var Lem zijn er bij de dienst wel moeilijk heden geweest maar na 19581959 is dt gang van zaken ten opzichte van de medewerkers van de heer Lem aanzien lijk verbeterd, naar het oordeel van deze getuige. Wat de afdeling bouwkunde be treft had de heer Lem niet behoeven weg te gaan. Over de andere afdelingen liet de heer Koch zich niet uit. Wel on derschreef hij de indruk dat de heer Lem de neiging vertoonde zich in aller lei kleine zaken te verdiepen. Grondig en consciëntieus Ook de heer T. Leenhouts, referenda ris, deed mededelingen over het bewuste verhoor van ambtenaren door B. Hij verklaarde daaraan te hebben gewerkt omdat het wellicht tot verbe tering van de toestand zou leiden. Het was mogelijk dat de heer Jongeleen bij dit verhoor streefde naar bevestiging van diens conclusies ten opzichte van de heer Lem, maar met de heren Stolp en Men ken was dat zeker niet het gevaL De heer Lem heeft gewerkt als paard. Hij deed alles grondig en sciëntieus. Maar er moet king zijn. Als dat ontbreekt, komt er weinig tot stand. De heer Lem twij felde vaak of iets nu wel goed was. Dat vordert veel tijd. Dat ging ook wel verder dan normaal zou zijn geweest. De verhouding LemJongeleen ka rakteriseerde de heer Leenhouts als niet-vriendschappelijk. Er had bij de dienst meer leiding kun nen zijn. De heer Lem had de neiging om zonder dat hij het wist iemand tegen de schenen te trappen. Hij kon niet vol doende vertrouwen geven. Met zijn be slissingen talmde hij. De heer P. de Koek, nu directeur Open bare Werken te Utrecht, in Leiden hoofd civiele werken, zei dat hij hier voorna melijk is weggegaan omdat hij met de directeur niet kon opschieten en geen bevrediging in zijn werk kon vinden. De samenwerking ontbrak, de heer Lem zette me op 't laatst op een zijspoor. „Ik werd als waarnemend directeur ook te weining op de hoogte gehouden". Alle mogelijke details Het verhoor tegenover de wethouders was meer een gesprek, bevestigde drs. I. E. Batenburg, directeur van de gemeen telijke accountantsdienst. De heer Lem en hij moesten een rapport opstellen met betrekking tot een reorganisatie va dienst (efficiency-onderzoek). De voort gang van de gesprekken was uitermate traag. Er werd veel stilgestaan bij alle mogelijke details. Bij de heer Lem be stond ook een zekere aversie op bepaalde punten. Tenslotte diende de heer Baten burg alleen een concept-rapport bij B. W. in over de taakafbakening en de dele gatie. Het was niet mogelijk, met de heer Lem tot overeenstemming te ko men. De heer Batenburg heeft het rap port toen van de wij- in de ik-stijl ver anderd. Op de vraag van de president of er nu méér uit de dienst van Gemeente werken komt, antwoordde de getuige bevestigend. „Er is een duidelijke ver betering, al blijven er wensen". Tus sen de tijd van en na de heer Lem meende de heer Batenburg een belang rijke sfeerversehil te zien. „Toen de heer Lem er nog was, werden de ge sprekken steeds beheerst door de be staande controverse". „Van hel in hemel99 De volgende getuige was drs. J. Th. Backx, administrateur bij Gemeentewer ken. Toen de verschillen ontstonden, kreeg hij het gevoel, te worden uitgeran geerd. President: „Werd de sfeer anders toen de heer Lem weg was"? Getuige: „Wij vielen van de hel in de hemel". Velen zijn in de tijd van de heer Lem bij de getuige hun nood komen klagen. Urenlang hield de directeur hen met alles en nog wat bezig, terwijl ze tot htm eigenlijke werk moeilijk konden komen. Er was geen sprake van snelle delegatie. Het was de stellige overtuiging van de heer Backx dat dit verband hield met een karaktertrek van de directeur. Getuige is toen met de gemeentesecre taris over de ontwikkelingen gaan pra ten. Dat deed hij in het belang van de dienst en van het levensgeluk van col lega's. „Er is een tijd geweest", aldus de getuige, „dat ik een hekel aan de heer Lem had. Later is dat gevoel weggegaan. Ik ging hem toen zien als een geestelijk gestoorde". Als laatste getuige trad de heer J. W. de Wekker, chef boekhouding Ge meentewerken, naar voren. Hij zei, dat de heer Lem meende, zich met alle mogelijke details te moeten inlaten. Hij kon niet tot beslissingen komen. Dat merkte men dagelijks. Elk con cept moest worden uitgespit. Belang rijke dingen bleven liggen en vaak avonds worden doorge-1 t de middag toen I geweest raadsman van de heer Lem. mr. Mor- i. aan zijn pleidooi begon. Van kwart 1 tot kwart over 2 was er een pauze Jaap Remmelswaal bespeelde het Bethlehemkerk-orgel JAAP Remmelzwaal gaf in Bethlehemkerk (het centrum de Hervormde Kooi-Gemeente) een zeer klein aantal toehoorders orgelconcert. Men moet dus zijn durf erkennen. Het is nu eenmaal zó, dat wie tegen woordig een concert, van welke aard dan ook, wil geven, verzekerd moet van één of andere collectieve steun. Anders loopt het als regel op teleurstelling uit. Jaap Remmel zwaal had dit trouwens al op zaterdag Ziet U wel: helemaal up to date en op en top heer in zijn tweed winterjas! Hetzelfde vlugge model, dat zijn vader draagt. Kort, met raglanmouw (de mouw die schou der heeft!) en 4 knopen. Vaste rug ceintuur, voering van wollen plaid. 12 jaar 49.75 andere maten-andere priizen 10 aan bie ding Hoogstraat - Leiden ]~\E pleidooien in de zaak-Lem namen ook enige uren in beslag. Vooral de raadsman van de heer Lem, mr. H. J, Morren, was zeer breedvoerig in zijn beschouwingen en citaten. Over het ge meentebestuur van Leiden liet hij zich meermalen in krasse bewoordingen uit. Hij had er geen goed woord voor over. Mr. Ph. J. de Ruyter de Wildt, de plei- IR. LEM prestige ondermijnd ■an de gemeente, trachtte voorna melijk de ongeschiktheid van de heer Lem als directeur van Gemeentewer ken aan te tonen. De heer Morren noemde het zeer sma delijk, iemand bijna aan het eind van zijn loopbaan te ontslaan. Hij meende, dat het ontslag op lichtvaardige wijze is tot stand gekomen. De argumenten schijnen zwaar wichtig, maar het gemeentebestuur wil te veel bewijzen en bewijst daardoor niets. De raadsman ging de levensloop van de ontslagen directeur na en concludeer de dat wat het gemeentebestuur nu over de heer Lem zegt daarmee iin flagrante strijd is. Toen hij 25 jaar in dienst van de gemeente was, kreeg hij een ver erende oorkonde. Die krijgt niet ieder. Het college plaatste hem in 1956 als num- 1 op de voordracht en twijfelde toen aan de geschiktheid van de heer Lem. B. en W. verklaren, genoodzaakt te zijn geweest de heer Lem nummer 1 te plaatsen. De heer Morren stelde, dat de gemeenteraad het college alleen heeft verzocht zo spoedig mogelijk met i voordracht te korr.on. Als de raad de had gesteld de heer Lem als numme te accepteren, moest het college daarop dan tegen zijn eigen zin ingaan? Slappe boel in Leiden De algemene toestand bij de gemeen te Leiden ten tijde van de heer Lem beschrijvend, merkte de pleiter op dat Leiden maar een slappe boel ver toonde. Het heeft een vriendelijke bur gemeester met weinig regeerkracht en het ontwikkelingspeil van de betrok ken wethouder was niet hoog. Toen de heer Lem directeur was ge worden, heeft hij verschillende verbete ringen in de organisatie aangebracht. Het gemeentebestuur was over zijn werk te- vreden. Hij verwierf vele periodieke ver hogingen, die alleen werden toegekend bij voldoende geschiktheid. Later werden de heer Lem fouten verweten, traagheid werken en het ontbreken van team geest. Voldoende hoor en wederhoor is aldus de raadsman, niet geweest. Het college wilde zich dan ook coüte que coüte van de heer Lem ontdoen. Het heeft hem in zijn verdediging ook op alle mogelijke manieren bemoeilijkt. De heer Morren las vervolgens reeks gunstige verklaringen van een tal personen over de heer Lem voor. Met hen heeft de directeur in de loop der jaren ambtelijk contact gehad. De con clusie van de pleiter was dat Leiden Lem grote dank verschuldigd is en dat het standpunt van de gemeente een zijdig is en het besluit van de raad op drijfzand rust. De kritiek kwam van on dergeschikten. maar deze valt in het niet de heer Lem positief voor Leiden heeft betekend. Het oordeel van de ge meente toont slechts vage beweringen, onwaarheden en halve waarheden en tendentieuze voorstellingen. Wethouder passeerde hem Een chef kan lastig en veeleisend zijn en in details treden, maar dat be tekent nog geen ongeschiktheid. De heer Lem was niet wankelmoedig, r hij ging ook niet over één nacht Wethouder Jongeleen passeerde hem te pas en te onpas. Een directeur Gemeentewerken moet over een grote mate van zelfstandigheid be schikken. Onder de hoofdambtenaren echter was er veel naijver en zij wil den allemaal wel directeur spelen, daarbij aangemoedigd door het voor beeld van de heer Jongeleen. De verhouding Lem - commissie openbare werken daarentegen was goed. De wethouder evenwel be schouwde zich als hoofddirecteur van Gemeentewerken. Dat heeft het presti- de heer Lem ondermijnd. Tal rijke kleinere en grotere plagerijen hebben zich voorgedaan. „Het is in Leiden een ontzettend klein gedoe ge weest," sprak mr. Morren met nadruk. „In Leiden had men te maken met allerlei koningen en koninkjes, wat het gemeentebestuur niet heeft onder- Als de heer Lem een adviseurschap zou hebben aanvaard, had dit gemakkelijk scheve verhoudingen tot gevolg kunnen hebben. Overigens, wie een judicium krijgt als de heer Lem van B. en W. ont ving (agressief, egocentrisch, oneven wichtig enz.) is toch ongeschikt voor welke ambtelijke functie ook. De heer Morren vroeg, of de heer Lem de wraakte karaktereigenschappen toen hij adjunct-directeur was, dan niet heeft gedemonstreerd. Hij las ten slotte gunstige verklaring van de zenuwarts dr. A. Gans voor en kritiseerde de heer Lem ongunstig oordeel van twee Delftse hoogleraren. De raadsman meer de dat de heer Lem in zijn goede eer e naam was aangetast. Raad dwong college Lem nummer 1 te plaatsen De pleiter der gemeente, mr. De Ruyter de Wildt, onthulde dat moeilijkheden waren toen de heer Lem adjunct-directeur was, dus met ir. Boogerd. In 1956 voelden B. en W. er dan ook weinig voor ir. Lem tot direc teur benoemd te zien. In een geheime vergadering van de gemeenteraad heb ben B. en W. dat de raad ook gezegd. De instelling van de heer Lem zou moeilijkheden veroorzaken, zo stelden B. en W. De raad heeft zich toen niet laten overtuigen. Het college werd gedwon gen de heer Lem nummer 1 te zetten. Met 25 tegen 11 stemmen leden W. de nederlaag. De oorzaak was niet zozeer dat er zovelen pro de heer Lem waren, maar dat er iets zat tussen de wethouder van openbare werken, de heer Jongeleen, en de raad. In de openbare vergadering van de raad werd de heer Lem benoemd met 23 stemmen vóór en 8 onthoudingen. Toen reeds voelde klager zijn gezag ondermijnd, omdat hij niet met alge- tene stemmen was benoemd. Later heeft de gemeenteraad het iem toegegeven: het college heeft het toen goed gezien. Met algemene stemmen werd de heer Lem ontslagen. W. hebben weieens gunstige klaringen over de heer Lem verstrekt. uit menselijke overwegingen wil den zij hem niet beletten zijn positie te verbeteren. Bovendien heeft het college bij die gelegenheden meer gelet op de technische kwaliteiten van de directeur, zonder dat het kon bevroeden dat deze conflictsituatie zou ontstaan. In verband met een instemmende uit spraak van de heer Jongeleen over een benoeming van de heer Lem tot directeur adstrueerde de heer De Ruyter de Wildt dat de wethouder, toen de heer Lem eenmaal zou worden benoemd, moeilijk tegenover derden van teleurstelling blük kon geven. MR DE RUYTER DE WIILDT „gefaald in leidAng geven en mensélijke verhoudingen" Er is geen adjunct-directeur benoemd toen de heer Lem in functie was, maar om hem te ontsla sten. werden wel maat regelen genomen voor een behoorlijke delegatie van bevoegdheden. Klager zegt nu, geen opdracht tot delegatie te hebben gehad. De raadsman meende, dat hij goed wist wat men van hem in dat opzicht verwachtte. Maar hij deed alleen zoals hij het zag en werkte niet mee aan wat men in het algemeen wilde. Voor grote stafbesprekingen bijvoor beeld voelden B. en W. niet veel. wél voor kleine, alleen niét hangende het onder zoek. Toch organiseerde de heer Lem toen een grote stafbespreking. Hij legde eenvoudig naast zich neer wat men hem zei. Zo kon met deze man niet worden gewerkt. Op plannen diende hij vaak een groot aantal varianten in. Dat hield de zaak maar op. Bovendien hield hij geen rekening met de gevoelens van anderen, ten koste van de dienst en van het personeel. Verklaringen van ambtenaren staven het oordeel van het college. De heer De Ruyter Cs Wildt hekelde de zelfverzekerdheid van de heer Lem „Ik heb voor 100 procent goede leiding gegeven"; „De verhouding in mijn dienst was voor 100 procent goed." Bij hem is er in dat opzicht geen zwéém twijfel. Er zijn vele ambtenaren weggegaan, weliswaar tot verbetering van hun positie, maar ook omdat zij hier geen plezier, waardering en er- kennning in het werk vonden. De heer Lem, aldus de ladsman van de ge meente, heeft voortreffelijke eigen schappen als technicus en als ingenieur, ar hij heeft in het geven van leiding op het stuk der menselijke verhou dingen gefaald. Als hij adviseur was geworden, had hij geen leiding behoeven te geven. Daarom boden B. en W. hem dit aan. Dit was geen papieren functie; zij had wel degelijk reële betekenis. De verhouding met dergeschikten maakte op dat ogenblik het ontslag noodzakelijk. Derhalve concludeerde de pleiter tot verwerping van het beroep. Loyale medewerking Ir. Lem had het laatste woord. Hij r in snel tempo nog vele facetten de zaak aan. M-1 name bestreed hij de uitspraak dat het hem aan loyale mede werking heeft ontbroken. De uitspraak van de rechtbank zal schriftelijk zijn, en wel over drie weken 22 december van het vorige jaar. toen zijn bespeling door een onprettige bij omstandigheid, waaraan hijzelf geen schuld had. moest worden afgelast, reeds kunnen bevroeden. Enfin, we zaten dus in de bitter koude kerk naar zijn orgelspel te luis teren en deden dit met alle aandacht. Remmelzwaal kan spelen, al slaat en trapt hij nog wel eens mis, en hij is ook muzikaal aangelegd. Hij heeft echter zijn beperkt instrument, dat toch ook enige heldere, sprekende re gisters bevat, maar wat droog klinkt en de stemmen in niet voldoende mate bindt, niet altijd mee. Voor een deel van de orgelliteratuur is dit orgel een ongeschikt vertolkingsmedium. Daarom hadden, bijvoorbeeld, Buxte- hudes Passacaglia in d-moll en Langlais' „Prélude et Improvisation" beter achterwege kunnen blijven, voor al het laatste, dat vooraf vastgelegde combinaties verlangt. Door het telkens veranderen van de registratie valt het formeel toch al moeilijk te realiseren werk in een reeks van stukken uiteen, zonder dat hier een compensatie in boeiend coloriet tegen- Bovendien liet de concertgever ons de genoemde Passacaglia met dui delijk genoeg de hardnekkige herhaling het thema en tegelijkertijd de contrasterende overkoepelende gebon denheid van de omspeling horen. Twee koraalvoorspelen van Pachelbel liepen voldoende vloeiend, vooral het eerste, „Christus, der ist mein Leben." Maar Remmelzwaals talent begon toch eerst met het allegro uit Handels Con certo X (in d-moll) op te lichten. Het voorafgaande adagio had ons niets ge daan, maar dit allegro, waarvoor het orgel een paar mooie registerstemmen ter beschikking had, klonk werkelijk helder en fleurig, als een veredeld volksrondo. De organist bleek dit mu- zikanteske karakter zeer wel aan te voelen. Van een serie extracten uit Frangois Coupérins twee orgelmissen noteerden als goed geslaagd, door klankkleur typering, de verzaligde delen „Qui tollis" en „Agnus Dei". De geniale „Litanies" van Jehan Alain (de in 1940 gesneuvelde vlieger) werd niet geheel gaaf, maar toch goed begrepen vertolkt. Van de „Pièce" van Jeanne Demessieux is niet zoveel te maken. Het werk grijpt ten dele op oude vormen (tot in de twaalfde eeuw) terug en daartussen door klinken Franck, Widor en Vierne. Jaap Remmelzwaal heeft zonder twijfel kwaliteiten (we zeiden het reeds), maar hij zal moeten streven volkomen rust en concentratie, zorgvuldiger afwerking en vooral moet hij trachten steeds de grote lijn, de overspannende bogen te vinden. Dit zal de zuiverheid van de vorm en de overtuigingskracht van de mededeling ten goede komen. Hij doet geen ssies aan slechte smaak en over gevoeligheid; dit is al een goed ding. s te hopen, dat hij op den dunr, door studie en bezinning, zijn spel jen werkelijk concertniveau zal weten te verheffen. We wensen hém gaarne succes. Joh. van Wolfswinkel Dr. C. J. Lammers hoogleraar Dr. C. J. Lammers, hoofd van de sectie sociologie van de afdeling geestelijke ge zondheid van het Nederlands Instituut Praeventieve geneeskunde te Lei den, is benoemd tot hoogleraar in de fa culteit der sociale wetenschappen om on derwijs te geven In de sociologie van de organisatie. Dr. Lammers, die in 1928 te Amster dam is geboren, studeerde in de facul teit der politieke en sociale wetenschap pen aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam, alwaar hij in 1956 met lof het doctoraal' examen aflegde. In 1963 promoveerde de nieuwbe noemde hoogleraar eveneens met lof na verdediging van een proefschrift getiteld: Het Kon. Instituut voor de Marine. Een sociologische analyse van de inlijving van groepen aspirantofficieren in de zee- Prof. Lammers heeft verscheidene gro- re en kleinere studies, in het bijzonder de „Sociologische Gids", gepubliceerd. Met prof. dr. J. A A. van Doorn schreef prof. Lammers. die sedert 1961 een leer opdracht in de industriële en admini stratieve sociologie te Leiden heeft, „Mo derne sociologie. Systematiek en ana lyse", welk boek in 1959 is verschenen. (Advertentie) Dealer: Automobielbedrijf „GEBR. HUISMAN" Levendaal 80 Leiden Leidse studenten brengen Le Chandelier In de tijd van Alfred de Musset was een toneelavond in een schouwburg een heel aparte belevenis. Het eigenlijke stuk werd vooraf gegaan door een korte een akter en daarna werd met open doek van decor gewisseld terwijl een „entertai- ;r" een ballade zong. Het Leidsch Studenten Tooneel gaat iets dergelijks doen herleven a s. vrij dag (1 november) in de Leidse Schouw burg. Als eenakter werd gekozen Un Ca price (een gril), geschreven door Al fred de Musset, die ook de auteur is van de hoofdschotel van de avond Le Ghan- delie. Het gaat in de eenakte om een man-vrouw-maitresseverhouding. Anne Marie Prins heeft de regie. Le Chande lier heeft een gelijksoortige opzet Hier gaat het om de verhouding tussen man, v en minnaar. Het stuk wordt in het Nederlands gespeeld. Ad Stok zal de bal lades in het Frans zingen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1963 | | pagina 3