Zaak-Lem (ontslagen directeur Gem. werken
Leiden) voor het Ambtenarengerecht
DE MODERNSTE
UIT DE BUURT
Het is in Leiden
klein gedoe
een ontzettend
geweest
Elf getuigen aan het woord
Pleiter van
Raadsman gemeente:
kon met deze man niet
worden gewerkt
ir. Lem:
Er
NIEUWE LEIDSE COURANT
3
DINSDAG 29 OKTOBER 1963
Verhouding Lem-Jongeleen
niet vriendschappelijk
(Van een onzer redacteuren)
"17"AN half tien gistermorgen tot over acht uur gisteravond heeft het
Ambtenarengerecht te Den Haag zich beziggehouden met wat in Lei
den bekendheid heeft gekregen als „de zaak-Lem". De heer D. Y. Lem
achtereenvolgens ingenieur (1931 tot 1945), adjunct-directeur (1945 tot 1956)
en directeur (1956-1962) van Gemeentewerken te Leiden. B. en W. achtten
hem ongeschikt voor het directeurschap van deze dienst. In mei 1960 stel
den zij hem voor de keus óf de functie van directeur neer te leggen en ad
viseur in algemene dienst van de gemeente te worden óf te worden ont
slagen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid. Daarna werd de heer
Lem ziek. Op 12 februari 1962 besloot de gemeenteraad op voorstel
B. en W. tot zijn ontslag.
Mr. K. Groen presideerde de zitting van gisteren. De pleiter van de heer
Lem was mr. H. J. Morren te Voorburg en de raadsman van de gemeente
Ph. J. de Ruyter de Wildt, die vergezeld was van drs. J. S. Krom. chef afdeling
sociale zaken en personeelszaken der gemeente. Op verzoek van de klager
traden zeven personen voor het getuigenhekje (een achtste liet verstek gaan)
en de pleiter van de gemeente stelde aan vier getuigen vragen. Mr .Morren
vroeg de rechtbank nietigverklaring van het besluit van de raad; mi
Ruyter de Wildt concludeerde tot verwerping van het beroep van de heer
De zitting duurde vooral zo lang omdat ook tal van details van deze slepen
de kwestie uitvoerig werden belicht.
De eerste getuige was ir. W. H. L. Jur-
gens, directeur van de N.V. Spoorwegop-
bouw, die de heer Lem sinds 1924 kent.
Hij zag de ontslagen directeur als een
emotioneel en nerveus maar zeer intelli
gent man. Van controversen en spannin
gen tussen de heer Lem en diens mede
werkers en personeel had hij niets ge-
Oud-directeur J. J. Jurrissen van de
NZHVM kwalificeerde ir. Lem als een
voortreffelijk mens en hoofdambtenaar
die niet alleen de belangen van de ge
meente Leiden maar ook die van zijn be
drijf heeft gediend. Samensprekingen
kwamen frequent voor. Hij kon onge
twijfeld op zijn standpunt staan maar
was toch bereid dit te laten varen als hij
was overtuigd.
Van spanningen tussen de heer Lem
en diens ondergeschikten was hem
nooit iets gebleken. De heer Jurrissen
verklaarde nog dat wethouder Jonge-
leen hem indertijd in een vertrouwe
lijk gesprek heeft gezegd, met genoe
gen de heer Lem op de eerste plaats
van de voordracht voor het directeur
schap van Gemeentewerken te zullen
zetten.
„Nu zal ik hem de
nek breken99
Getuige R. Nieuwland is chef van
tekenkamer geweest en is nu in Vlissin-
gen werkzaam als adjunct-directeur Ge-
l meentewerken.
Het gemeentebestuur van Leiden ver
weet de heer Lem gemis
trisch en onevenwichtig,
die normaal overleg
Hij verloor zich
brek aan zelfvertrouwen e
trouwen in zijn naaste
schuwde verantwoordelijkheid en
monstreerde een sprekende besluiteloos-
I heid.
Met deze beschrijving was de heer
Nieuwland het niet eens. De problemen
werden op vlotte wijze doorgepraat,
hij. Tegenover de heer Nieuwland heeft,
aldus diens verklaring, wethouder Jonge-
leen zich eens laten ontvallen: „Nu zal
ik de heer Lem zijn nek breken; ik heb
nu voldoende redenen". De heer Nieuw
land meende, dat toen de heer Lem niet
meer in functie was de sfeer bij de dienst
hard achteruitging, met name in de mid
dengroep. Onder de waarnemend direc
teur is zeker niet méér werk verzet dan
onder de heer Lem. Indien de verhou
ding tussen de wethouder en de heer Lem
goed was geweest, zou de dienst niet zijn
gedesorganiseerd en gedesintegreerd als
de heer Lem tot zijn pensioen was ge
bleven.
Toen de heer Boogerd, de vorige di
recteur, aftakelde, trok wethouder
Jongeleen steeds meer van het direc
toraat van Gemeentewerken naar zich
toe en liet hij te weinig over aan de
adjunct-directeur, wat toen al de ver
houding niet heeft bevorderd.
De thans in Laren (Noordh.) wonende
heer G. J. van Leeuwen, oud-chef van de
i afdeling boekhouding en oud-administra
teur van Gemeentewerken, had de in
druk, dat de heer Lem geen achterstand
I had en dat hij zich niet aan verantwoor-
delijkheid onttrok.
De dienst liep onder de heer Lem beter
dan onder de heer Boogerd, verklaarde
de heer W. A. J. Kok uit Den Helder,
nu adjunct-directeur van Openbare Wer
ken aldaar en voorheen in Leiden chef
van de tekenkamer. De heer Boogerd
pleegde geen overleg, ir. Lem deed dat
Uitgebreid ging de voorzitter van de
rechtbank met de heer Kok in op de
reorganisatie van de dienst, die aan
leiding tot spanningen heeft gegeven.
De wethouder had geregeld onderons
jes met allerlei chefs en gaf aan waar
hij heen wilde. Op deze wijze werd de
heer Lem gepasseerd. De heer Kok
ontkende dat de heer Lem zonder
meer gelastte. Hij probeerde slechts
te overtuigen. Anderen wist hij mede
verantwoordelijkheid te geven. Beslui
teloos was hij niet.
„Van de mooie eigenschappen die B.
en W. opsommen, heb ik nooit iets ge
merkt". zo besloot de heer Kok zijn ver
klaring.
Verhoor bij ivethouders
Met ir. Th. K. J. Koch, gemeente
architect, sprak mr. Groen in den brede
over een „verhoor" dat in augustus 1959
met betrekking tot de gang van zaken bij
Gemeentwerken werd afgenomen. Van
B. en W. waren toen aanwezig de wet
houders Menken, Jongeleen en Stolp. Zij
hadden de heer G. P. E. Weijer, destijds
chef sociale zaken en personeelszaken,
nu gepensioneerd, aan zich toegevoegd.
De heer Koch herinnerde zich dat de
vragen die hém werden gesteld niet de
RADIO TELEVISIE
J. J. JURRISSEN
Benoeming Lem voor Jonge
leen „genoegen"
uitdrukkelijke bedoeling hadden de
heer Lem in een kwaad daglicht te
plaatsen en dat hij vrij was in zijn be
antwoording.
Aanvankelijk heeft hij wel wat moei
lijkheden met de heer Lem als directeur
gehad maar in 1959 waren die voorbij.
In de sfeer van het werk deden zich
slechts enkele schermutselingen voor. Op
de afdeling bouwkunde was via de heer
Lem geen achterstand, lichtte de heer
Koch toe. In antwoord op vragen
mr. Kroon merkte de heer Koch op dat
de heer Lem te veel vraagstukken moest
doorgronden voordat ze naar B. en W.
gingen. Wel kon de gemeente-architect
altijd bij de directer terecht; de bespre
kingen verliepen in het algemeen nor-
President: „Trachtte de heer Jongeleen
:in of meer te fungeren als hoofddirec
teur van Gemeentewerken?" Ir. Koch:
„De heer Jongeleen liet wel
zich komen zonder dat de directeur op
de hoogte was. De wethouder
wel: ik neem aan. dat je dit aan de di
recteur doorgeeft".
De eerste jaren van het directoraat var
Lem zijn er bij de dienst wel moeilijk
heden geweest maar na 19581959 is dt
gang van zaken ten opzichte van de
medewerkers van de heer Lem aanzien
lijk verbeterd, naar het oordeel van deze
getuige. Wat de afdeling bouwkunde be
treft had de heer Lem niet behoeven
weg te gaan. Over de andere afdelingen
liet de heer Koch zich niet uit. Wel on
derschreef hij de indruk dat de heer
Lem de neiging vertoonde zich in aller
lei kleine zaken te verdiepen.
Grondig en consciëntieus
Ook de heer T. Leenhouts, referenda
ris, deed mededelingen over het bewuste
verhoor van ambtenaren door B.
Hij verklaarde daaraan te hebben
gewerkt omdat het wellicht tot verbe
tering van de toestand zou leiden. Het
was mogelijk dat de heer Jongeleen bij
dit verhoor streefde naar bevestiging van
diens conclusies ten opzichte van de heer
Lem, maar met de heren Stolp en Men
ken was dat zeker niet het gevaL
De heer Lem heeft gewerkt als
paard. Hij deed alles grondig en
sciëntieus. Maar er moet
king zijn. Als dat ontbreekt, komt er
weinig tot stand. De heer Lem twij
felde vaak of iets nu wel goed was. Dat
vordert veel tijd. Dat ging ook wel
verder dan normaal zou zijn geweest.
De verhouding LemJongeleen ka
rakteriseerde de heer Leenhouts als
niet-vriendschappelijk.
Er had bij de dienst meer leiding kun
nen zijn. De heer Lem had de neiging
om zonder dat hij het wist iemand tegen
de schenen te trappen. Hij kon niet vol
doende vertrouwen geven. Met zijn be
slissingen talmde hij.
De heer P. de Koek, nu directeur Open
bare Werken te Utrecht, in Leiden hoofd
civiele werken, zei dat hij hier voorna
melijk is weggegaan omdat hij met de
directeur niet kon opschieten en geen
bevrediging in zijn werk kon vinden. De
samenwerking ontbrak, de heer Lem
zette me op 't laatst op een zijspoor. „Ik
werd als waarnemend directeur ook te
weining op de hoogte gehouden".
Alle mogelijke details
Het verhoor tegenover de wethouders
was meer een gesprek, bevestigde drs. I.
E. Batenburg, directeur van de gemeen
telijke accountantsdienst. De heer Lem
en hij moesten een rapport opstellen met
betrekking tot een reorganisatie va
dienst (efficiency-onderzoek). De voort
gang van de gesprekken was uitermate
traag. Er werd veel stilgestaan bij alle
mogelijke details. Bij de heer Lem be
stond ook een zekere aversie op bepaalde
punten. Tenslotte diende de heer Baten
burg alleen een concept-rapport bij B.
W. in over de taakafbakening en de dele
gatie. Het was niet mogelijk, met de
heer Lem tot overeenstemming te ko
men. De heer Batenburg heeft het rap
port toen van de wij- in de ik-stijl ver
anderd.
Op de vraag van de president of er
nu méér uit de dienst van Gemeente
werken komt, antwoordde de getuige
bevestigend. „Er is een duidelijke ver
betering, al blijven er wensen". Tus
sen de tijd van en na de heer Lem
meende de heer Batenburg een belang
rijke sfeerversehil te zien. „Toen de
heer Lem er nog was, werden de ge
sprekken steeds beheerst door de be
staande controverse".
„Van hel in hemel99
De volgende getuige was drs. J. Th.
Backx, administrateur bij Gemeentewer
ken. Toen de verschillen ontstonden,
kreeg hij het gevoel, te worden uitgeran
geerd. President: „Werd de sfeer anders
toen de heer Lem weg was"? Getuige:
„Wij vielen van de hel in de hemel".
Velen zijn in de tijd van de heer Lem
bij de getuige hun nood komen klagen.
Urenlang hield de directeur hen met
alles en nog wat bezig, terwijl ze tot htm
eigenlijke werk moeilijk konden komen.
Er was geen sprake van snelle delegatie.
Het was de stellige overtuiging van de
heer Backx dat dit verband hield met
een karaktertrek van de directeur.
Getuige is toen met de gemeentesecre
taris over de ontwikkelingen gaan pra
ten. Dat deed hij in het belang van de
dienst en van het levensgeluk van col
lega's. „Er is een tijd geweest", aldus de
getuige, „dat ik een hekel aan de heer
Lem had. Later is dat gevoel weggegaan.
Ik ging hem toen zien als een geestelijk
gestoorde".
Als laatste getuige trad de heer J.
W. de Wekker, chef boekhouding Ge
meentewerken, naar voren. Hij zei, dat
de heer Lem meende, zich met alle
mogelijke details te moeten inlaten.
Hij kon niet tot beslissingen komen.
Dat merkte men dagelijks. Elk con
cept moest worden uitgespit. Belang
rijke dingen bleven liggen en vaak
avonds worden doorge-1
t de middag toen I geweest
raadsman van de heer Lem. mr. Mor-
i. aan zijn pleidooi begon. Van kwart
1 tot kwart over 2 was er een pauze
Jaap Remmelswaal bespeelde
het Bethlehemkerk-orgel
JAAP Remmelzwaal gaf in
Bethlehemkerk (het centrum
de Hervormde Kooi-Gemeente)
een zeer klein aantal toehoorders
orgelconcert. Men moet dus zijn durf
erkennen.
Het is nu eenmaal zó, dat wie tegen
woordig een concert, van welke aard
dan ook, wil geven, verzekerd moet
van één of andere collectieve
steun. Anders loopt het als regel op
teleurstelling uit. Jaap Remmel
zwaal had dit trouwens al op zaterdag
Ziet U wel: helemaal up to date
en op en top heer in zijn tweed
winterjas! Hetzelfde vlugge model,
dat zijn vader draagt. Kort, met
raglanmouw (de mouw die schou
der heeft!) en 4 knopen. Vaste rug
ceintuur, voering van wollen plaid.
12 jaar 49.75
andere maten-andere priizen
10
aan
bie
ding
Hoogstraat - Leiden
]~\E pleidooien in de zaak-Lem namen
ook enige uren in beslag. Vooral de
raadsman van de heer Lem, mr. H. J,
Morren, was zeer breedvoerig in zijn
beschouwingen en citaten. Over het ge
meentebestuur van Leiden liet hij zich
meermalen in krasse bewoordingen uit.
Hij had er geen goed woord voor over.
Mr. Ph. J. de Ruyter de Wildt, de plei-
IR. LEM
prestige ondermijnd
■an de gemeente, trachtte voorna
melijk de ongeschiktheid van de heer
Lem als directeur van Gemeentewer
ken aan te tonen.
De heer Morren noemde het zeer sma
delijk, iemand bijna aan het eind van zijn
loopbaan te ontslaan. Hij meende, dat het
ontslag op lichtvaardige wijze is tot stand
gekomen. De argumenten schijnen zwaar
wichtig, maar het gemeentebestuur wil te
veel bewijzen en bewijst daardoor niets.
De raadsman ging de levensloop van
de ontslagen directeur na en concludeer
de dat wat het gemeentebestuur nu over
de heer Lem zegt daarmee iin flagrante
strijd is. Toen hij 25 jaar in dienst van
de gemeente was, kreeg hij een ver
erende oorkonde. Die krijgt niet ieder.
Het college plaatste hem in 1956 als num-
1 op de voordracht en twijfelde toen
aan de geschiktheid van de heer
Lem. B. en W. verklaren, genoodzaakt
te zijn geweest de heer Lem nummer 1
te plaatsen. De heer Morren stelde, dat
de gemeenteraad het college alleen heeft
verzocht zo spoedig mogelijk met i
voordracht te korr.on. Als de raad de
had gesteld de heer Lem als numme
te accepteren, moest het college daarop
dan tegen zijn eigen zin ingaan?
Slappe boel in Leiden
De algemene toestand bij de gemeen
te Leiden ten tijde van de heer Lem
beschrijvend, merkte de pleiter op dat
Leiden maar een slappe boel ver
toonde. Het heeft een vriendelijke bur
gemeester met weinig regeerkracht en
het ontwikkelingspeil van de betrok
ken wethouder was niet hoog.
Toen de heer Lem directeur was ge
worden, heeft hij verschillende verbete
ringen in de organisatie aangebracht. Het
gemeentebestuur was over zijn werk te-
vreden. Hij verwierf vele periodieke ver
hogingen, die alleen werden toegekend
bij voldoende geschiktheid. Later werden
de heer Lem fouten verweten, traagheid
werken en het ontbreken van team
geest. Voldoende hoor en wederhoor is
aldus de raadsman, niet geweest. Het
college wilde zich dan ook coüte que
coüte van de heer Lem ontdoen. Het
heeft hem in zijn verdediging ook op alle
mogelijke manieren bemoeilijkt.
De heer Morren las vervolgens
reeks gunstige verklaringen van een
tal personen over de heer Lem voor. Met
hen heeft de directeur in de loop der
jaren ambtelijk contact gehad. De con
clusie van de pleiter was dat Leiden
Lem grote dank verschuldigd is en
dat het standpunt van de gemeente een
zijdig is en het besluit van de raad op
drijfzand rust. De kritiek kwam van on
dergeschikten. maar deze valt in het niet
de heer Lem positief voor Leiden
heeft betekend. Het oordeel van de ge
meente toont slechts vage beweringen,
onwaarheden en halve waarheden en
tendentieuze voorstellingen.
Wethouder passeerde hem
Een chef kan lastig en veeleisend
zijn en in details treden, maar dat be
tekent nog geen ongeschiktheid. De
heer Lem was niet wankelmoedig,
r hij ging ook niet over één nacht
Wethouder Jongeleen passeerde
hem te pas en te onpas. Een directeur
Gemeentewerken moet over een
grote mate van zelfstandigheid be
schikken. Onder de hoofdambtenaren
echter was er veel naijver en zij wil
den allemaal wel directeur spelen,
daarbij aangemoedigd door het voor
beeld van de heer Jongeleen.
De verhouding Lem - commissie
openbare werken daarentegen was
goed. De wethouder evenwel be
schouwde zich als hoofddirecteur van
Gemeentewerken. Dat heeft het presti-
de heer Lem ondermijnd. Tal
rijke kleinere en grotere plagerijen
hebben zich voorgedaan. „Het is in
Leiden een ontzettend klein gedoe ge
weest," sprak mr. Morren met nadruk.
„In Leiden had men te maken met
allerlei koningen en koninkjes, wat het
gemeentebestuur niet heeft onder-
Als de heer Lem een adviseurschap zou
hebben aanvaard, had dit gemakkelijk
scheve verhoudingen tot gevolg kunnen
hebben. Overigens, wie een judicium
krijgt als de heer Lem van B. en W. ont
ving (agressief, egocentrisch, oneven
wichtig enz.) is toch ongeschikt voor
welke ambtelijke functie ook. De heer
Morren vroeg, of de heer Lem de
wraakte karaktereigenschappen toen hij
adjunct-directeur was, dan niet heeft
gedemonstreerd. Hij las ten slotte
gunstige verklaring van de zenuwarts
dr. A. Gans voor en kritiseerde
de heer Lem ongunstig oordeel van twee
Delftse hoogleraren. De raadsman meer
de dat de heer Lem in zijn goede eer e
naam was aangetast.
Raad dwong college Lem
nummer 1 te plaatsen
De pleiter der gemeente, mr. De
Ruyter de Wildt, onthulde dat
moeilijkheden waren toen de heer Lem
adjunct-directeur was, dus met ir.
Boogerd. In 1956 voelden B. en W. er
dan ook weinig voor ir. Lem tot direc
teur benoemd te zien. In een geheime
vergadering van de gemeenteraad heb
ben B. en W. dat de raad ook gezegd.
De instelling van de heer Lem zou
moeilijkheden veroorzaken, zo stelden
B. en W.
De raad heeft zich toen niet laten
overtuigen. Het college werd gedwon
gen de heer Lem nummer 1 te zetten.
Met 25 tegen 11 stemmen leden
W. de nederlaag. De oorzaak was
niet zozeer dat er zovelen pro de heer
Lem waren, maar dat er iets zat tussen
de wethouder van openbare werken,
de heer Jongeleen, en de raad. In de
openbare vergadering van de raad
werd de heer Lem benoemd met 23
stemmen vóór en 8 onthoudingen.
Toen reeds voelde klager zijn gezag
ondermijnd, omdat hij niet met alge-
tene stemmen was benoemd.
Later heeft de gemeenteraad het
iem toegegeven: het college heeft het
toen goed gezien. Met algemene stemmen
werd de heer Lem ontslagen.
W. hebben weieens gunstige
klaringen over de heer Lem verstrekt.
uit menselijke overwegingen wil
den zij hem niet beletten zijn positie te
verbeteren. Bovendien heeft het college
bij die gelegenheden meer gelet op de
technische kwaliteiten van de directeur,
zonder dat het kon bevroeden dat deze
conflictsituatie zou ontstaan.
In verband met een instemmende uit
spraak van de heer Jongeleen over een
benoeming van de heer Lem tot directeur
adstrueerde de heer De Ruyter de Wildt
dat de wethouder, toen de heer Lem
eenmaal zou worden benoemd, moeilijk
tegenover derden van teleurstelling blük
kon geven.
MR DE RUYTER DE WIILDT
„gefaald in leidAng geven en
mensélijke verhoudingen"
Er is geen adjunct-directeur benoemd
toen de heer Lem in functie was, maar
om hem te ontsla sten. werden wel maat
regelen genomen voor een behoorlijke
delegatie van bevoegdheden. Klager zegt
nu, geen opdracht tot delegatie te hebben
gehad. De raadsman meende, dat hij goed
wist wat men van hem in dat opzicht
verwachtte. Maar hij deed alleen zoals hij
het zag en werkte niet mee aan wat men
in het algemeen wilde.
Voor grote stafbesprekingen bijvoor
beeld voelden B. en W. niet veel. wél voor
kleine, alleen niét hangende het onder
zoek. Toch organiseerde de heer Lem
toen een grote stafbespreking. Hij legde
eenvoudig naast zich neer wat men hem
zei. Zo kon met deze man niet worden
gewerkt.
Op plannen diende hij vaak een
groot aantal varianten in. Dat hield de
zaak maar op. Bovendien hield hij
geen rekening met de gevoelens van
anderen, ten koste van de dienst en
van het personeel. Verklaringen van
ambtenaren staven het oordeel van het
college.
De heer De Ruyter Cs Wildt hekelde
de zelfverzekerdheid van de heer Lem
„Ik heb voor 100 procent goede leiding
gegeven"; „De verhouding in mijn
dienst was voor 100 procent goed." Bij
hem is er in dat opzicht geen zwéém
twijfel. Er zijn vele ambtenaren
weggegaan, weliswaar tot verbetering
van hun positie, maar ook omdat zij
hier geen plezier, waardering en er-
kennning in het werk vonden. De heer
Lem, aldus de ladsman van de ge
meente, heeft voortreffelijke eigen
schappen als technicus en als ingenieur,
ar hij heeft in het geven van leiding
op het stuk der menselijke verhou
dingen gefaald.
Als hij adviseur was geworden, had hij
geen leiding behoeven te geven. Daarom
boden B. en W. hem dit aan. Dit was geen
papieren functie; zij had wel degelijk
reële betekenis. De verhouding met
dergeschikten maakte op dat ogenblik
het ontslag noodzakelijk.
Derhalve concludeerde de pleiter tot
verwerping van het beroep.
Loyale medewerking
Ir. Lem had het laatste woord. Hij r
in snel tempo nog vele facetten
de zaak aan. M-1 name bestreed hij de
uitspraak dat het hem aan loyale mede
werking heeft ontbroken.
De uitspraak van de rechtbank zal
schriftelijk zijn, en wel over drie weken
22 december van het vorige jaar. toen
zijn bespeling door een onprettige bij
omstandigheid, waaraan hijzelf geen
schuld had. moest worden afgelast,
reeds kunnen bevroeden.
Enfin, we zaten dus in de bitter
koude kerk naar zijn orgelspel te luis
teren en deden dit met alle aandacht.
Remmelzwaal kan spelen, al slaat en
trapt hij nog wel eens mis, en hij
is ook muzikaal aangelegd. Hij heeft
echter zijn beperkt instrument, dat
toch ook enige heldere, sprekende re
gisters bevat, maar wat droog klinkt
en de stemmen in niet voldoende mate
bindt, niet altijd mee. Voor een deel
van de orgelliteratuur is dit orgel een
ongeschikt vertolkingsmedium.
Daarom hadden, bijvoorbeeld, Buxte-
hudes Passacaglia in d-moll en
Langlais' „Prélude et Improvisation"
beter achterwege kunnen blijven, voor
al het laatste, dat vooraf vastgelegde
combinaties verlangt. Door het telkens
veranderen van de registratie
valt het formeel toch al moeilijk te
realiseren werk in een reeks van
stukken uiteen, zonder dat hier een
compensatie in boeiend coloriet tegen-
Bovendien liet de concertgever ons
de genoemde Passacaglia met dui
delijk genoeg de hardnekkige herhaling
het thema en tegelijkertijd de
contrasterende overkoepelende gebon
denheid van de omspeling horen.
Twee koraalvoorspelen van Pachelbel
liepen voldoende vloeiend, vooral het
eerste, „Christus, der ist mein Leben."
Maar Remmelzwaals talent begon toch
eerst met het allegro uit Handels Con
certo X (in d-moll) op te lichten. Het
voorafgaande adagio had ons niets ge
daan, maar dit allegro, waarvoor het
orgel een paar mooie registerstemmen
ter beschikking had, klonk werkelijk
helder en fleurig, als een veredeld
volksrondo. De organist bleek dit mu-
zikanteske karakter zeer wel aan te
voelen.
Van een serie extracten uit Frangois
Coupérins twee orgelmissen noteerden
als goed geslaagd, door klankkleur
typering, de verzaligde delen „Qui
tollis" en „Agnus Dei".
De geniale „Litanies" van Jehan
Alain (de in 1940 gesneuvelde vlieger)
werd niet geheel gaaf, maar toch goed
begrepen vertolkt. Van de „Pièce" van
Jeanne Demessieux is niet zoveel te
maken. Het werk grijpt ten dele op
oude vormen (tot in de twaalfde eeuw)
terug en daartussen door klinken
Franck, Widor en Vierne.
Jaap Remmelzwaal heeft zonder
twijfel kwaliteiten (we zeiden het
reeds), maar hij zal moeten streven
volkomen rust en concentratie,
zorgvuldiger afwerking en vooral
moet hij trachten steeds de grote lijn,
de overspannende bogen te vinden. Dit
zal de zuiverheid van de vorm en de
overtuigingskracht van de mededeling
ten goede komen. Hij doet geen
ssies aan slechte smaak en over
gevoeligheid; dit is al een goed ding.
s te hopen, dat hij op den dunr,
door studie en bezinning, zijn spel
jen werkelijk concertniveau zal
weten te verheffen. We wensen hém
gaarne succes.
Joh. van Wolfswinkel
Dr. C. J. Lammers
hoogleraar
Dr. C. J. Lammers, hoofd van de sectie
sociologie van de afdeling geestelijke ge
zondheid van het Nederlands Instituut
Praeventieve geneeskunde te Lei
den, is benoemd tot hoogleraar in de fa
culteit der sociale wetenschappen om on
derwijs te geven In de sociologie van de
organisatie.
Dr. Lammers, die in 1928 te Amster
dam is geboren, studeerde in de facul
teit der politieke en sociale wetenschap
pen aan de Gemeentelijke Universiteit
te Amsterdam, alwaar hij in 1956 met lof
het doctoraal' examen aflegde.
In 1963 promoveerde de nieuwbe
noemde hoogleraar eveneens met lof na
verdediging van een proefschrift getiteld:
Het Kon. Instituut voor de Marine. Een
sociologische analyse van de inlijving
van groepen aspirantofficieren in de zee-
Prof. Lammers heeft verscheidene gro-
re en kleinere studies, in het bijzonder
de „Sociologische Gids", gepubliceerd.
Met prof. dr. J. A A. van Doorn schreef
prof. Lammers. die sedert 1961 een leer
opdracht in de industriële en admini
stratieve sociologie te Leiden heeft, „Mo
derne sociologie. Systematiek en ana
lyse", welk boek in 1959 is verschenen.
(Advertentie)
Dealer:
Automobielbedrijf
„GEBR. HUISMAN"
Levendaal 80 Leiden
Leidse studenten
brengen Le Chandelier
In de tijd van Alfred de Musset was
een toneelavond in een schouwburg een
heel aparte belevenis. Het eigenlijke stuk
werd vooraf gegaan door een korte een
akter en daarna werd met open doek van
decor gewisseld terwijl een „entertai-
;r" een ballade zong.
Het Leidsch Studenten Tooneel gaat
iets dergelijks doen herleven a s. vrij
dag (1 november) in de Leidse Schouw
burg. Als eenakter werd gekozen Un Ca
price (een gril), geschreven door Al
fred de Musset, die ook de auteur is van
de hoofdschotel van de avond Le Ghan-
delie. Het gaat in de eenakte om een
man-vrouw-maitresseverhouding. Anne
Marie Prins heeft de regie. Le Chande
lier heeft een gelijksoortige opzet Hier
gaat het om de verhouding tussen man,
v en minnaar. Het stuk wordt in het
Nederlands gespeeld. Ad Stok zal de bal
lades in het Frans zingen.