VOOR ISRAËL MOET HET NOG PASEN WORDEN TUSH THUÏEÏÏ, LÉVEN Nieuwe poëzie-uitgaven ZONDAGSBLAD ZATERDAG 13 APRIL 1963 OOK VOOR ISRAËL- Arthur A. Cohen zegt: De ballingschap is nog niet voorbij Jaren achtereen heeft deze pagina op deze dag in het teken geslaan van het komend paasfeest. Ditmaal echter willen wij niet in de eerste plaats aandacht schenken aan het open graf, maar aan het volk in wier midden Christus werd begraven en uit wier midden Christus opstond. Terwijl wij mogen zingen: „Jezus leeft en wij met Hem", geldt voor de joden nog immer het citaat dat Pau- lus aanhaalt: „God gaf him een geest van diepe slaap, ogen om niet te zien en oren om niet te horen". Deze slaap, deze doodsslaap, ligt nog steeds over dit volk van God. Israël is begraven in de geschiedenis der volkeren. Maar als Paulus over zijn volk schrijft, spreekt hij ook over een nieuwe toekomst: „Wat zal hun aanneming anders wezen dan leven uit de doden". Hij verwacht nog een nieuw pasen, een pasen voor het joodse volk. Die verwachting straalt ook door in een boek dat in de Verenigde Staten zo juist is uitgekomen, en dat wij uitvoerig bespreken. Hier is het geluid van een man die geen aan sluiting meer kan vinden met zijn traditionalistische, orthodoxe geloofsgenoten, die zich vervreemd voelt van het optimistisch liberalisme; die ontdekt heeft dat de staat Israël niet de oplossing geeft. Traditionalisme, liberalisme en nationalisme heb ben voor hem hun aantrekkingskracht verloren. Al le drie doen zij tekort aan de hoge roeping van Israël. Cohen wijst geen vierde weg. Hij is een zoeker, maar een nieuwe weg kan alleen gevonden worden als men tot het besef is gekomen dat oude wegen dood lopen. Dat is het belang van dit boek van Cohen. ARTHUR A. COHEN (Van otaze kerkredactie) De vlag van een vrij en autonoom Israël mag dan wap peren tussen de vlaggen van andere volkeren, de joden zijn nog steeds in ballhigschap. Dat is de visie van een joli ge intellectueel van joodsen bloede, Arthur A. Cohen, die het Amerikaanse paspoort be zit. Maar hij gelooft niet al leen in de ballingschap, maar ook in de „komende verlos sing", die voor hem de* terug keer vaVi de joden naar het be loofde land betekent, de rege ring van de Messias-vorst. Hij verlangt naar een nieuw profe tisch getuigenis, maar hij be seft dat deze eeuw voor de joden een eeuw zonder profe tie is en „daarom moeten de joden teruggrijpen op hun tra ditie opdat de valse profeet niet zal opstaan". Tegelijker tijd evenwel gelooft hij niet dat het de taak van de joden is om zich zonder meer aan die traditie vast te klampen, die traditie ten koste van al- 'les in leven te houden, hij wil dat er eèn nieuw begin ge maakt wordt, waarin niet de traditie, maar de roeping van het uitverkoren volk de drijf veer is. Cohen publiceerde dezer dagen een boek getiteld „The Natural and the Supernatural Jetv" (De natuurlijke en de bovennatuurlij ke jood). Het gaat hem om de plaats van het „uitverkoren volk" in het midden van de geschiede nis op dit ogenblik. Hij gelooft in de roeping van dit volk en gaat dan ook uit van de volgende ge dachte: „Het besef van de boven natuurlijke roeping, als een con ditie voor het joodse bestaan, wordt dubbel belangrijk door de blijvende betekenis van de bal lingschap. De ballingschap, zoals ik die versta, is geen toevallige Sebeurtenis in de geschiedenis. ie verholpen kan worden door ze kerheid in de diaspora, of door Deze woorden vormen het be gin van zijn boek. Zij zijn ook eigenlijk weer het slot. Cohen hamert op het aambeeld van de gedachte dat deze huidige wereld nog niet het komende Koninkrijk Gods is. ..Als de joden ..uitver koren zijn", schrijft hij. dan zijn ze „uitverkoren voor een buiten gewone belangrijke opdracht om de wereld en haar tijdelijke oplossingen te overleven. om naar het einde der tijden gedra gen te worden ais Zijn (Gods) volk, om de trots van deze we reld te krenken en te wannen, om te bewijzen dat de last van deze onvolkomen tijd en van de ze onvolmaakte geschiedenis on verdraaglijk is. terwijl alle ideo logieën van deze wereld haar juist draaglijk willen maken." En zo kan hij schrijven: „De Jood gelooft dat In deze tijd en geschiedenis van de wereld wij geen voorproefje krijgen van het Koninkrijk Gods. maar hij weet ook niet wanneer Gods tijd en Gods geschiedenis van de verlos sing aanbreekt." Messianisme Cohen gaat bij al deze dingen niet over een nacht ijs. Zijn ge schrift is niet gebouwd op enkele bijbelteksten uit het Oude Testa ment. Het gaat hem eigenlijk niet in de eerste plaats om de uitspraken van Gods Woord, als wel om wat leeft binnen de kring van de levende joden van dit ogenblik. In een aantal sublieme, maar voor de niet filosofisch ge schoolde lezer, allesbehalve ge makkelijke hoofdstukken, geeft ficiënt van het onverlost zijn. Maar juist omdat dat zo is, vervolgt hij. is „het doel van de bovennatuurlijke roeping van de jood om de gehele geschiedenis te confronteren met haar eigen (innerlijke) onvolkomenheden". Maar daaruit volgt voor hem dat „de jood een messiaans wezen is. voor wie er geen verlossing is theolo- houc' dit „uitverkoren volk.' Hij begint bij de mannen die ge grepen zijn door de eeuw vatt de vprlichtfóg. In dé ban'Vaft'de fi losofen van het verlichte westen „verdwijnt langzamerhand hét mes sianisme van de klassieke jood en een nieuw Europees messianisme moet zijn plaats innemen, het messianisme van de cultuur, de emancipatie, van de gelijkheid." Zionisme Natuurlijk komt er verweer. De namen Samson Raphael Hirsch en Moses Hess zijn bekend genoeg geworden als de grondleggers van het zionisme. Maar toch kan Co- hen niet met hen meedenken. Scherp is zijn kritiek: „Niet de hoop van Israël, maar de wan hoop van de assimilatie was uit eindelijk de impuls om tot de na tionale oplossing te komen van wat toen genoemd werd en nog wel zo genoemd wordt het joodse probleem." Enkele bladzij den verder schrijft hij: „In weer wil van de grootsheid en het he roïsche van wat het zionisme be reikte om de jood te normali seren door de joodse bestemming te integreren met de twijfelachti ge bestemming van de nationale staat moeten we het toch betwij felen of dit zionisme er in ge slaagd is te komen tot de hereni ging van het natuurlijke en het bo vennatuurlijke, dat de geschiede nis van de joodse existentie be paalt." Het is niet helemaal voor het eerst dat een dergelijk geluid in joodse kringen klinkt. Het is wel De vlag t an Israel wappert tus sen de vlaggen van de volkeren. Israël heeft een plaats gekregen tussen de volkeren, maar, zegt Arthur Cohen, de ballingschap is nog niet ten einde. ten. Hij met de vraag: "Wie is een naar.de taak jood?" Cohen komt tot die veel ™ep?ng\ lo® belangrijker vraag: „Wat is een dus. de bj jood"? Israël antwoordt op de "*zicht is. vc vraag: ..Wie is een jood": „HU die s« .ge,m,ee„nscba: u «n ««(houdt mm da tradities Of ook wel: „Hij die ge- inzicht is. volgens Cohen, de jood- wing, gemeenschap een permanente gemeenschap Rosenzweig tot het inzicht ge komen dat er twee wegen van waarheid zijn (die gedachte steeds levend bij Buber), lijk de waarheid van Christus de waarheid var ie veei oezig mei nei verieaen. da traditie, de ««boden die de 5," S nptimume Profeten boren is uit Joodse ouders naar een ander geloof is overge gaan" (ook al is hü dan athëïst ge worden). Zo is men in Israël eigenlijk al veel bezig met het verleden. Catastrofe jood moet houden. Cohen ant woordt echter door te wijzen op de toekomst, op de roeping, een toekomst die niet los is te maken van het verleden, waarin werd ge- roepen, maar die toch de jood Europese denker geworden, voortdrijft in de geschiedenis naar dat de catastrofe kwam. de verlossing. Renaissance schreef voor Auschwitz de massamoorden in Polen. Cohen is een jongere denker (en mis schien stige groten) schap als een kracht Voor zijn gevoel is va pese joden niet veel n wachten. Hun getal is worden. Hij meent dat nu het verlossen de woord uit Amerika moet ko men. waar juist nog steeds, on danks Israël een grote joodse ge meenschap is. Deze gemeenschap leeft onder totaal andere omstan digheden. Het is een gemeen schap die geen strijd behoeft te voeren met een staatsgodsdienst, maar volledige erkenning vindt. En daarom beschrijft hij de ge dachten van een aantal vooraan staande Amerikaanse denkers als Mordechai M. Kaplan, Milton Steinberg, Abraham Joschua He- schel, Will Herberg in hun zoeken naar een toekomst. Want als er gens het gevaar van assimilatie groot is, dan is het wel in het huidige Amerika. Nieuwe weg Kaplan zocht een uitweg uit het gevaar voor assimilatie door de nadruk te leggen op de joodse cultuur en beschaving. Cohen wil hier niets van weten. Hij schrijft: „Wij geloven dat de toekomst van het jodendom als een bescha ving alleen maar rust op een vernieuwing van Israëls verhou ding tot God en het hernieuwde besef van de roeping van Jacob als een gevolg daarvan. Jacob immers worstelde met God tot Hij (God) hem vond en liet Hem pas gaan toen hij de belofte van de verlossing van Hem had ontvan gen." Duidelijk blijkt hoe deze nog jonge jood hij is even in de -■ dertig geen antwoord vindt in bij. wat hu noemt, de denkers de opinies tan de mensen om bem w J°odse r®na:ssance- Dat heen. Hij ontdekt veel in al de- eyn Hermann Cohen. Leo Baeck. 7e schrijters dat hij kan waarde- Franz Rosenrweig en Martin Bu- re„. maar hij vindt niet dat rij de ber Buber is de enige die nog kcr„ raken JCohen geloo„ nieJ, ms sr tssifcjis is wel „de laatste -dat het échte geloof veel dieper. pe geloof is nu dood en het con ventionele geloof is saai en ver moeiend, zowel voor de gelovige als de ongelovige. We hebben lang gewacht op een nieuw moment. Misschien is dat moment aange broken." Maar toch eindigt hij zijn boek met die donkere vraag „is het mogelijk dat het besef van een bovennatuurlijke roeping vergaan als het is in de af grond van ons natuurlijk lot vernieuwd kan worden?" Op 20 juli 1149 werd de strijd in Israël beslecht. Er werd een tvapenstilstand gesloten. Israël had zich een eigen gebied veroverd. De joden voelden dit moment als het begin van een nieuwe toe komst. Maar nu, veertien jaar later, begint het besef baan te breken dat wel de nationale, de natuurlijke verlangens van dit bijzondere volk vervuld zijn, maar dat de staat Israël toch niet het antwoord is op de bovennatuurlijke roeping van hel uitverkoren volk. Meer Cohen is een opmerkelijk schrij ver. Een jood, die is gaan besef fen dat de staat Israël hoe be langrijk voor de joden en voor de wereld overigens ook, niet het laatste woord heeft. Enkele jaren geleden hebben wij op de ze pagina bij de bespreking van enkele boekjes gewaarschuwd te gen een al te groot christelijk op timisme, als zou in de huidige staat Israël de beloften van God voor Israël vervuld zijn. We heb ben toen geschreven dat er meer moet gebeuren. Zacharia schreef daarvan reeds: „Ik zal over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem uitgieten de Geest der genade en der gebeden." Maar Zacharia gaat met zijn belofte verder en schrijft: „Zij zullen hem aanschouwen, dien zij door stoken hebben, en over Hem een rouwklacht aanheffen als de rouwklacht over een enig kind... te dien dage zal er een bron ont sloten zijn voor het huis de razalem ter ontzondiging e Je- Verlossing Israël heeft een geestelijke roe ping. In Europa breekt steeds meer in de christelijke kerk het besef door dat Cohen gelijk heeft, als hij dat zo stelt. Maar Israël moet verlost worden. Voor Cohen is die verlossing identiek met de terugkeer uit de ballingschap. Daarin kunnen wij het niet met hem eens zijn. Die terugkeer is niet de verlossing. maar de vrucht van de verlossing. De verlossing is voor Israël, ook voor het Israël van de toekomst, alleen te vinden in het erkennen van Christus, die de joden (maar zij niet alleen, ook de tien stam men en ook de heidenwereld) doorstoken hebben. Cohens ogen zijn opengegaan voor de hoge roeping van Israël, maar nog niet voor de Roeper van Israël, voor zijn Messias. De tragiek is dat Cohen schrijft: „Jezus kan de Christus zijn voor de Griek (heiden), maar niet voor de Jood. Maar zolang Israël Christus niet erkent is het nog steeds in de „dood der zon de." Israël is in het graf van de geschiedenis en wacht, nog steeds op de opstanding. Voor Israël moet het nog steeds pasen worden. The Natural and the Super natural Jew. door Arthur A. Cohen. Uitgave Pantheon Books, New York. Vietnamees diplomaat, onidekie hei echie leven de ballingschap" noemd. Maar dén dacht mei termen van het zionisme, als t de staat Israël het einde van ..._P_I deel ballingschap betekenen. Cohen veel te veel hun toekomst richten in evenwel helemaal niet sitie van wat wij zouden kunnen i de vrijzinnige joden, die voor het eerst, dunkt zo bezonnen gezegd kan worden, door iemand die geen vijand is van de joodse toekomst, juist naar verlangt om van uit te maken. Dit zou echter zeker niet gezegd kunnen worden - ------ r- in Israël zelf. Daar immers wordt tergrond. Hij schildert Rosenzweig cultuur verlost moet worden. En als de man die het niet veel kon zo heeft deze jood, die ook gestu- schelen waar de joden woonden, deerd heeft onder Reinhold Nie- het beloofde land of daarbui- bulir, ook de christenen iets te man die zocht zeggen, zeker de Amerikaanse de jood en zijn christenen die zozeer hun toe zijn terugkeer, komst vastgebonden hebben aan de ballingschap. Naar zijn een optimistische wereldbeschou- wil orthodox noch vrij- n°g zinnig zijn. Hij wil zich niet op het verleden richten om der wil- dat verleden. Plotseling vindt Cohen dan ook tijd. Hij gelooft niet meer als de orthodoxie dat ziet, evenmin een man „van zijn tijd". Hij wil een man van de toekomst zijn. een toekomst die profetisch begonnen is met de roeping van de laatste grote zijn volk, een roeping die door de J- ballingschap niet teniet is gedaan, maar die weer opnieuw beleefd moet worden. Hij ziet dat, maar weet niet hoe. Hij mist de profeten om de toekom- zich heen die Gods Woord verkon- i de naoorlogse digen: „De opleving van het ge- j00]f wenj reeds een paar grote mate van aansluiting herstel van de joodse gemeen- lang verwacht. Het innige en die- „Het christendom is geen dog matiek. Het is een leven dat ge leefd moet worden, een leven dat getuigenis voor Jezus Christus be hoort, te zijn, want het christelijk getuigenis schuilt in de houding vgn de christen, in zijn gedrag onder alle omstandigheden en overal. Een christen is „een mens in Christus"; hij-zelf leeft niet meer, maar Christus leeft in hem. Hij doet afstand van zichzelf, ver geet zichzelf, gaat op in Christus om door en voor Hem te leven." Deze woorden zijn te vinden op een van de laatste pagina's van een zojuist verschenen boekje. Darbi beschrijft een Vietnamees, Tran Tliuyen, hoe hij zijn weg vond tot Christus. Men kan dit boekje, „Ik ver koos Jezus Christus", wat sma lend afdoen met de betiteling: een bekeringsgeschiedenis. Dat is het. En bovendien nog in de eerste ste persoon enkelvoud, een per soonlijk getuigenis dus. Maar evenmin als wij autobiografieën van Augustinus en C. S. Lewis (om maar twee heel verschillen de en ver uit elkaar liggende fi guren te noemen) allerminst sma lend kunnen afdoen, kunnen we dat doen met dit boekje. Anti-christen Tran Thuyen was, zoals hij het zelf noemt, een anti-christen. Het boeddhisme in zijn geboorteland had weinig aantrekkingskracht voor hem, maar de rocms-katholieke school wekte allerminst een ver langen naar de christelijke gods dienst bij hem op. „De missiona rissen waren alleen maar voor posten (van de Franse kolonis ten)zij waren uitgezonden om de inwoners te onderwerpen en om de weg van strijdende legers te Na de oorlog voltooide Tran Thuyen zijn opleiding irj frank rijk. Op het punt van de gods dienst werd hij verdraagzaam. „Ik vond het alleen grappig dat zovele Europeanen niet minder de bijgelovige praktijken met godsdienst vereenzelvigden: ter wijl mijn landgenoten papier en wierookstokken brandden, en voor een boeddha van gelakt hout knielden, zag ik hier de mensen kaarsen branden en bronzen of marmeren beelden kussen." Ziek Eind 1954 werd hij ziek. Twee jaar lang moest hij doorbrengen in een Frans sanatorium in de Alpen. Hij was toen reeds werk zaam op de Vietnamese ambassa de. Daar in de stilte doken de oude vragen op waarmee de we reld steeds weer heeft moeten worstelen: „Waar komen wij van daan? Wat doen wij hier op aar de? Waar gaan wij heen?" Hij be gon de westerse filosofen te le zen. Hij wendde zich tot de eigen oude godsdiensten, het confucia nisme en boeddhisme. Maar zijn geestelijke honger werd niet ge stild. Toen kwam de dag dat een Franse evangelist René Masson op een tocht door het sanatorium met hem in gesprek kwarti. Tran Thuyen was te beleefd om hem onmiddellijk de deur te wijzen. Deze "jonge man liet een nieuw* testamentje bij hem achter. Juist omdat deze Fransman hem tel kens weer kwam opzoeken voelde de jonge Vietnamees zich wel ge dwongen om het te gaan lezen. Hij begon met weerzin: „Kort daarop deed zich iets merkwaar digs voor: ik kreeg plezier in het lezen van dit boekje als ware het i de. meest opwindende roman." Bestond God echt? Was Jezus i Christus de weg tot God? Vragen doken op, steeds meer vragen. Tran Thuyen besloot met Aristo- teles dat de „beste manier om te leren harpspelen is het te probe ren". Zo kwam hij tot God en toen kon hij schrijven: „Weldra week de duisternis in mijn geest om plaats te maken voor het Licht, Jezus Christus: ik wist mij in persoonlijk contact met Hem en mijn twijfelingen begonnen een voor een te verdwijnen. De schellen schenen van mijn ogen te vallen." Nieuwe naam Zoals de andere kinderen van zijn volk koos ook deze diplomaat toen hij gedoopt werd een nieuwe naam. Voortaan zal hij als Tai- sinh door het leven gaan. De naam betekent in zijn taal „we dergeborene". In dit boekje vertelt Tran Thuyen niet slechts van zijn be kering. Hij laat zien wat de bij bel en het gebed en de kerkgang voor hem zijn gaan betekenen. Hij spreekt vanuit dat nieuw ge vonden levende geloof. En juist daarom heeft hij ons zoveel te zeggen. Ik koos Jezus Christus, door Trau Thüyen. Uitgave T. We ver. Franeker. De Regenboog is een gedicht van Michel van der Plas (schuilnaam van B. G. F. Brinkel, geb. 1927) dat, met tekeningen van Kees Bantzinger versierd, door El sevier, Amsterdam/Brussel als een aardig boekje is uit gegeven. Het is een poëtisch verhaal van de zondvloed, zo nagedicht, dat het voor kinde ren vatbaar is. Ze gaan de ark in. op een rij; het kleinste diertje is erbij. Voorop meneer de haan persoonlijk, haantje de voorste als gewoonlijk. Dan komt, haast niet te zien, de mier; die neemt de deur niet, maar een kier. Hier is de olifant; nu beven de dikke wanden toch wel even. De apen buitelen aan boord, langs de dakrand, of het zo hoort. Hoog op de rug van de kamelen zitten twee kakatoe's te spelen. De eekhoorn („Kom!" roept Noë, „Kom!") kijkt op de plank nog even Twee ijsen twee gewc beren: twee pauwen, elk met duimend veren. De kat komt vechtend met de hond; de master in een jas van bont. Het gedicht heeft de typisch roomse toon en de bekende nei ging de gebeurtenissen af en toe in het humoristische te trekken. Dichterkeur Dlchterkeur, een keuze uit verzen dezer eeuw door dr. W. L. Brandsma (een uitgave van L. Stafleu Zoon te Leiden), is een tweede, geheel herziene druk. ..Veel nieuwe dichters zijn toegevoegd. Bij de samen stelling is ernaar gestreefd het boek geschikt te maken voor het gebruik op scholen voor v.h.m.o." „Mensen zijn wolken: waar zij komen, betrekt de lucht", al dus oordeelt de Haagse schilder dichter W. Hussem. Een paar jaar geleden besprak ik zijn bundeltjeSteltlopen op zee (Haagse Cahiers No. 5); het nieuwe verzenboekje heet Len te in de herfst en is verschenen bij De Bezige Bij te Amster dam. Ook dit bundeltje bevat schetsjes in woorden, zoals een schilder krabbels maakt in een schetsboek. niet dit verschil, dat de zeer korte notities zorg vuldig uitgebalanceerd zijn, zo dat de benaming „schets" toch niet opgaat. Misschien kan men beter van miniaturen spreken. Maar daarop is nog te veel te zien: de beste vergelijking is wel met vignetjes. Niet altijd wordt het een uiting van kunst. Is dit poëzie?: „Na de storm bracht de zee zo veel wrakhout op het strand, dat ik er een vuur van kan sto ken." Het is toch niet de wijze van drukken, die zulk een me dedeling tot dichtkunst ver heft? na de storm bracht de zee zo veel wrakhout op het strand dat ik er een vuur van kan stoken het smetteloze van de diamant bracht mij zo in verwarring dat ik de ring heb afgedaan Maar dit is toch ook nog pro za. Het zou een citaat kunnen zijn uit Frank Rozelaar van Lo- dewijk van Deyssel. Aan dit merkwaardige, mis schien vergeten en stellig mis kende werk wordt men telkens herinnerd. Ook daar uitgeba lanceerde notities van wat de auteur heeft gezien waarbij „zien" in een bijzondere zin is bedoeld, namelijk als een vorm van scheppend waarnemen. Persoonlijk ben ik daar nogal op gesteld. De directe medede ling van wat er in iemand om gaat. kan vervalst worden door de bijkomende zelfwaarneming. Maar wie vertelt wat hij ziet. zegt tevens iets authentieks over zichzelf. Daarom mag de beschrijvende poëzie niet ver dwijnen. En de laatste tijd merkt men, dat dit ook niet ge- de heesters en de bomen staan blootshoofds aan het sterfbed van de laatste asters de merel zoekt haar heul bij de gevallen bladeren Dat hier sprake is vleugels van de geest zijn naar de maan op reis de horizon is on2e horizon niet meer het blote oog stelt in op andere maten de regenboog verkeert in doodsgevaar Geboorte-stad De Bezige Bij te Amsterdam heeft Sybren Polets bundel Ge boorte-Stad herdrukt en daar aan toegevoegd Lady Godiva op scooter, een latere verzengroep Beide bundeltjes vormen een Literaire Pocket, even laag ge- Geboorte-Stad geringsopdracht geschreven en bekroond met de Jan Campert- prijs. Lady Godiva op scooter (van I960) verwierf een rege ringsreisbeurs. Ongetwijfeld heeft Polet een eigen, herken bare stem. Ik wil mij ditmaal beperken tot het citeren van één DE DICHTER ALS DOKTER Klop klop, Hier komt de dokter met zijn woorden, als een vriendelijk geklede avond, een avond in sportkostuum Tril maar niet. Ik zal de pijn wegzuigen uit je wang en als je wilt leg ik mij op je als een warm kom pres. Zo wen je misschien gemak kelijker aan je lichaam. Ben je alleen? Stel je maar iedere minuut treed ik op nieuw de kamer binnen, ik steek de lamp aan en schik je bed: één woord leg ik op je voor hoofd als een hand koel ijs, twee woorden duw ik als kus sens in je rug, één woord laat ik achter om je te strelen. Zo heeft mijn gedicht toch een funktie. En als je wakker wordt en wil drinken, twee jonge in het wit gesto ken woorden geven je te drinken, en als je slapen wilt dit is een woord zo zacht dat je wel moet slapen. Klop klop. de dokter, hier komt de dokter met zijn woorden. Een héél klein tikje banaal vind ik deze herhaling aan het slot, met juist iets te veel aan woorden. Na die prachtige regels over het slapen verdraagt men hoogstens: Klop klop, de dokter. Dat hij woorden brengt is in tussen wel tot de imbeciele le zer doorgedrongen. Twee bundels Dit korte overzicht wil eindi gen met twee bundels, versche nen bij G. F. Callenbach te Nij- kerk: Wijn van Elisabeth Chei- xaou en De Kinkhoorn van Mar- tien Beversluis. Deze laatste is van een nog iets oudere genera tie. Beiden vertonen een neiging tot het retorische; Beversluis meer uit verstandelijkheid. Eli sabeth Cheixaou uit gepassio neerdheid Soms vind ik de vrouw de beste van de twee; een enkele maal de man. Beversluis' verstandelijkheid is geen hoge in telligentie, nergens kom je een verrassende gedachte tegen en soms, zoals in het aandoenlijke dubbelgedichtje Kee's Hofje, meen je met een negentiend' eeuwse huiselijk-romantische dichter te doen te hebben, tot woorden als dancing en jukebox deze gezellige droom verstoren. Zo kan men ten aanzien van Be versluis beweren, dat het ver stand tegelijk een te kleine en een te grote rol speelt. P. N. van Eyck, Vestdijk en Schmidt Degener weten met hun verfijn de intelligentie toch altijd te boei en. Aan zulke figuren kan hij niet nippen. Tegelijkertijd ech ter hindert de verstandelijke rangschikking. de geordende gladheid van de redenering, het meer of minder vaardige rij men. waartegen het zwakke dich terlijke gehalte niet opweegt. In mijn literaire jeugd, toen ik zelf zwaar-retorische verzen schreef, heb ik Beversluis een tijd lang bewonderd om zijn be drevenheid. Daarom heb ik al tijd een zwak plekje in mijn re- censentenhart voor hem be waard en schrijf ik nu graag een van de beste geslaagde verzen LAAT LOVER Ik ben een simpel blad, ver weerd en oud, ik ben een vogeltje dat uit wil breken. Maar wat ik meeneem nog is enkel goud en lachend, lachend kom ik neergestreken- Met zon en hagel ben ik diep vertrouwd, en al dit aardse is onvast gebleken. Zoals gij mij straks in Uw hand beschouwt en 'k U ontroer, daar ik U ben tot teken. Al wat mij vorm gaf groeide ten verderve. 't Is alles droomspel wat hier wuift en glanst, 'l is alles denkbeeld en het valt aan scherven. En 'k was gebonden toch bij 'al mijn zwerven. Nu, tussen duizenden hier moe gedanst, dans ik verlost. En dansend zal ik sterven. Bekijk het nu maar niet op de keper, lees het met oren en ogen half dicht en beoordeel het naar zijn intentie. Er staat althans geen uitroepteken in, dat verra derlijke teken van machteloos heid. of. in het beste geval, van overbodigheid. „Het eerst paard is wit!"; „Het tweede paard is rood.'", dicht Beversluis. Elisa beth Cheixaou schrijft: We bouwden aan liefde als het is een kathedraal gewor- We begrijpen er zwijgend, voor 't vorm aannemende ge heim. prevelen gelijktijdig „Amen" als God ons de passie preekt. Het is een kathedraal gewor den! Dit uitroepteken hier doet regelrecht pijn. Een mooie ge dachte is hier smakeloos voorge dragen. Nare nawerking van de ouderwetse retoriek. Want dit be grijpen de hedendaagse dichters beter. Zij zouden het zo zeggen: We bouwden aan liefde als aan een huis (het werd een kathedraal). i bij bene geen kleinigheid. Maar dat uitroepteken slokt hem helemaal op tot een „ca- thédrale engloutiehoewel niet als bij Debussy Passie is iets kostelijks. Deze vrouw bezit een zeer krachtig temperament, een volgestort dichterlijk kapitaal. Maar men moet dat ook uit vrij wel elk vers opnieuw horen en die passie, die de bron is van veel moois, vertroebelt heel vaak het resultaat. Tempera ment is op zichzelf geen dich terlijkheid. maar het moet er toe worden getransformeerd. Dit transformatieproces is meestal maar half voltrokken. Deze ver zen zijn dikwijls dichterlijke Hunnenbiefstukken. Toch is Cheixaou's niveau duidelijk an ders en hoger dan dat van Be versluis. Ik zou niet graag ont kennen dat ze dichteres is en heb- dat ook nooit gedaan. Maar ik kan ditmaal niet van harte prijzen. Pluisjes van een paar debloem zijn tere dingetjes, nietwaar? De dichteres verge- de hand. Ze stopt ..Fop je me heus niet?" vroeg Hij streng. „Is dit werkelijk je stralings- zelf, het doodgewoon resterende?" Kapot is het vers. En zo gaat tiet vaak. Ze woelen in mijn bloed de doperse leraars, de nooit wijkende Friezen op hun dijk. Mijn Slavonen hebben eeuwig heimwee, dolen doelloos door de tijd. H?t Franse komt niet slag. Zoveel levens moet ik leven op één enkele zomerdag! Jawel, maar de poëzie is er voor om dit alles tot een een heid te versmelten, al is het maar een labiel evenwicht tus sen uitersten. Bij zulk een rijke geschakeerdheid past een extra behoedzame vormgeving. Wc we ten het nu langzamerhand wel van dat temperament Maar gun ons het genoegen het zelf eens te ontdekken en sla er ons niet altijd mee om de oren. Goede wijn is vurig èn bezonken C. RIJNSDORP

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1963 | | pagina 16