Hoornvaarder ZONDAGSBLAD haalde herinneringen op nog altijd in trek Jongeren leren ambacht van overgebleven schilder ZATERDAG 16 MAART 196.1 Ergens éénhoog in Amsterdam, om precies te zijn op Groen van Prinstererstraat 141, vonden we hem zwaar verdiept in zijn krantje. Doordat zijn bril niet sterk genoeg meer was na de twee oogoperaties, kort geleden on dergaan, bediende hij zich tevens van een loep, die hij telkens over de nieuws kolommen heen en weer bewoog. Zijn hospita, me vrouw De Vries, die ons op zijn kamer had ge bracht, hoorde hij aanvankelijk he lemaal niet. Maar zodra hij dóór kreeg, dat er bezoek voor hem was, kwam hij van zijn stoel overeind. Hij be vestigde dat hij J. F. Almoes heette, geboren werd in Mokum op 3 januari 1871 en thans ver moedelijk de oudste Kaap Hoorn- vaarder was in Nederland. Er zijn er nog slechts enkele tientallen van dat „ras", man nen die één- of meermalen in hun leven met een bark, een schoener of een ander groot zeilschip de zo gevaarlijke reis om Kaap Hoorn maakten, die uiterste zuidpunt van Zuid- Amerika. En van tijd tot tijd dromen ze er allen nog wel eens over, hoe ze op zo'n vier- of driemaster als lichtmatroos de ankers hieuwden of de zei len hesen, daarbij gezamenlijk hun shanty's zingend de zee mansliederen op de maat waarvan ze hun stoere werk zaamheden pleegden te ver richten. Geef mij maar een zeilschip" Vermoedelijk de oudste in Nederland strekten haar zorgen ook nog over ons uit." Na acht dagen kwam er een einde aan hun ondergrondse be staan. De politie zette de drie Amsterdammertjes op een Zweeds schip, dat hen naar een Duitse Oostzeehaven bracht. En daarop ging het per trein via Nieuwe Schans naar hun woonstad, waar de Kopenhaagse agenten hen aan hun Amsterdamse collega's over droegen. 't Was een niet geringe tegen valler, dat ze hier ook nog eens 15 dagen werden vastgehouden en bovendien nog aan het werk ge zet. ,,Wat wil jij doen?", vroeg een barse agent aan me, zo herin nerde Almoes zich nog heel goed. Ook de vader van Almoes had destijds met zo'n schip de wereld zeeën doorploegd. In 1881 echter, in de nacht van 4 op 5 oktober, leed de „Koning der Nederlan den" bij Ceylon schipbreuk en verdween ze met man en muis in de Indische Oceaan. Moeder Almoes voelde er daar om niets meer voor, dat straks haar zoon weer zou aanmonste ren. Eenmaal van school moest hij voorlopig maar schillen gaan ophalen; wat hij prompt deed maar wat hem allerminst beviel, zodat hij vervolgens ketelbikker werd op een werf en nog aller lei andere baantjes probeerde. Naar zee Toen hij eenmaal 17 was ging hij toch het zeegat uit, omdat hij onmogelijk langer aan zijn va rensdrang weerstand kon bieden. Erg best trof hij het helaas niet. Want het vooruitzicht van een gulden per dag boven de kost leek wel heel wat, maar dit nieuwste baantje bevredigde ook weldra geenszins. Steeds kreeg hij te wei nig gort naar zijn zin. of te wei nig bonen of snert. En zijn, me deschepelingen, Willem en Jopiè Pijper, die waren grootgebracht op het ruige Kattenburg, waren het roerend met hem eens. Ze beklaagden zich herhaaldelijk bij de kapitein van de schoener, een zekere Walter de Groot, die hen weer verwees naar zijn echtgeno te, die meevoer met haar man. Doch het resultaat was altijd het zelfde: hooggaande ruzie, maar geen hap eten méér. Eenmaal in Kopenhagen droste het drietal van de „Spruit", waar na ze van hun weinige geld eerst de maag eei'is goed gingen vullen om dan te trachten met een an der schip naar Amsterdam terug te keren. „Dat was echt niet eenvoudig", aldus Almoes, omdat we geen af- monsteringspapieren hadden. We gingen 's avonds dus maar sla pen op banken in een der par ken, waar we een paar uur later door de Kopenhaagse politie wer den weggehaald. Zo belandden we in een kelder van een Huis van Bewaring, hetgeen wel niet pret tig was maar deze goede zijde had, dat we geen gebrek leden. We kregen zelfs nog bier bij sommige maaltijden en de Ko penhaagse meisjes, die ons door de kelderrraampjes ontdekten, De naam tan deze driemaster wilde hem maar niet te binnen schieten. Maar in elk geval was ze eenmaal z ij n schip. En dit model bouwde hij zelf hoogst nauwkeurig op schaal. Toen ktcpm er nog een vitrine omheen en zo stond deze brok romantiek bijna een halve eeuw in zijn wo ning aan de Limburg Stirum- straat te Amsterdam. Na het over lijden van zijn vrouw verhuisde dit schip met hem mee. Straks is het voor zijn enige zoon. Erwten ,.Ik zei: matjes vlechten, dat hebben ze me aan boord al zo'n beetje geleerd". ..Dat spul hebben we hier niet, antwoordde die smeris, maar je kunt erwten uitzoeken". Moet je begrijpen, dat je als varensgezel altijd weer erwten, bonen of gort kreeg opgeschept... Enfin, ik zei maar dat het goed was en toen die 15 dagen erop zaten kwam moeder me afhalen uit het gevang. Ze keek verre van vrolijk. Daarom pikten we onderweg van onze laatste dub beltjes nog maar gauw een bier tje op het Leidscheplein. Met het gevolg, dat ze me thuis de wenk gaf, het eerste vool" het beste schip maar weer te nemen. Dat hèb ik gedaan. Nog hon derden keren nadien. En zo ging je ten slotte begrijpen dat je, als je wat bereiken wil, je best moet doen. Op die manier klom ik langzaam maar zeker op, tot ik de rang van bootsman verwierf en leiding mocht geven aan de matrozen en nog andere schepe lingen. Er zou echter nog heel wat water onder de kiel doorgaan vóór het zover was. Bij de Shetlandse Eilanden kreeg ik bijna een zeemansgraf. Ik voer op de viermastmark „Zee koning", een 2200 tonner met als kapitein de Noor Gram, die te vens eigenaar was. We waren met 19 man aan boord, t w. 4 jongens, 8 matrozen, 1 timmer man!,'tiëilmaker, 1 hofmeester, 3 stuurlieden en de grote baas. Verder de vrouw van de kapitein, een Ierse, met 2 kinderen. Plotseling werd het hard mis tig, radar of radio had je niet en zo liepen we stuk op de rotsen. Daar we snel water maakten was die vrouw meteen de kluts kwijt, 'k Weet nog als de dag van gis teren, dat ze met beide kinderen op haar armen al maar aan naar man stond te roepen: „My dear", „my dear". Gelukkig hadden we nog voldoende tijd om de sloepen uit te zetten, waarna eerst die moeder met haar kroost in veilig heid gebracht werd en wij ten slotte allemaal volgden, daar het schip reddeloos verloren was. Het brak doormidden van al dat stam pen en toen was 't gebeurd. Schipbreuk Na een korte tijd van roeien stonden we op vaste bodem, die een klein eilandje van de Shet- lands bleek te zijn. Hier kwa men we eerst wat op verhaal, wat nogal vlot verliep, daar het zomer was. De mist trok boven dien op en we kregen de indruk, dat we in een onbewoond wereld je waren terecht gekomen. We gingen maar eens op verkenning uit, mét de scheepshond, die ook was gered. En op een gegeven ogenblik verscheen er een tweede hond in onze omgeving, die we maar rustig volgden. Zo stuitten we op een gehucht, waar de men sen ons zeer ter tville waren. Elk gezin nam een paar schipbreu kelingen op. men bracht de kapi tein naar de enige telefoniste van het eilandje en die wist te be werkstelligen dat we vijf dagen later door een ander schip zou den worden opgehaald en naar Leeds gebracht. Intussen verza melden wij voor de bewoners van het gehucht vissers die tevens wat vee hielden gedroogde De 92-jarige J. F. Almoes, zoals we hem verrasten toen hij in z'n lijfblad was verdiept. koeiemest. waarmee zij 's win ters de kachels stookten. In Leeds kregen we korte tijd onderdak in een zeemanstehuis, dat al even goed voor ons zorg de. Hiermee ging het per trein naar het zuiden van Engeland en bracht een volgend schip ons naar Rotterdam. Met dat al kwamen we niet in Quebec (Canada) aan, waar we aanvankelijk met een 7-mijls- vaartje in ballast heen voeren om hout te halen. Doch dat was voor mij niet zo erg. daar ik acht dagen later al weer met de „Odin", een Zweedse tweemasr- schoener, uit Amsterdam vertrok naar Leningrad, dat destijds nog St. Petersburg werd genoemd naar de Tzaar. Van St. Petersburg ging ik al weer met een andere Zweed naar Stockholm en vandaar met de driemastschoener „Wismar" naar diverse Oostzeehavens. In één van die havens lag een brief voor me van moeder die me schreef: „Kom nou weer eens gauw naar huis. Je bent zó lang weggeweest." Ik kocht toen maar een spoor kaartje, reisde via Hamburg naar Bremen en zo naar Mokum door. Och, dat was dan ook wel weer eens leuk." Rond de Kaap In 1902 moest Almoes met de „Nederland", een fregat of vol- schip van 2000 ton, van de rede rij Huygens te Baarn. salpeter gaan halen in Chili. Het schip lag in Engeland, op dc Theems, fruit te lossen dat in Californië was gehaald. Daar het niet naar Amsterdam kwam vertrok Al moes naar Londen, waar de gro te tocht over de Atlantische oce aan een aanvang nani. Toen werd afgezakt langs de Oostkust van Zuld-Amerika, vervolgens Kaap Hoorn gerond en onder ontzet tend boos weer aan het laatste traject naar Valparaiso begon nen. Honderd dagen verliepen, alvorens deze haven werd be reikt. En voor de terugreis naar Hamburg waren zelfs 111 dagen nodig, vanwege sterke tegenwin den en -stromingen. Ook nu moest Kaap Hoorn uiteraard weer ge rond worden, maar aan alle moeilijkheden die soms groot en talrijk waren kon het hoofd worden geboden. En toen Almoes, na afwezigheid van een maand of acht, Amsterdam weer terugzag, was hij een kleine driehonderd gulden rijker géwor den. Daarvan kreeg zijn moeder het nodige, daarvan vulde hij zijn klerenkist weer aan met olie- en ander goed en dan ging hij op nieuw naar zee. waar weer ande re zeilen op zijn sterke knuisten wachtten, waar hij touw moest splitsen of knopen en waar hij al maar reparaties moest ver richten doordat er op zo'n schip nu eenmaal altijd nogal veel ka pot ging. Eén van zijn maats uit die da gen, een zekere Kees van Wijk, voer later als gezagvoerder bij de Rotterdamsche Lloyd. Nog niet lang geleden las hij diens overlijdensbericht. Een andere maat. Kees Duinke, werd even eens gezagvoerder bij de Lloyd en moet nog leven. Maar waar deze uithangt wist hij niet. Naarmate het stoomschip het zeilschip ging verdringen werd het steeds moeilijker een zeil schip te krijgen. Met name in ons eigen land. waar dat proces zich sneller voltrok dan in de meeste andere landen. Dit leidde ertoe, dat mensen als Alfoes. die hun hart aan een bark of schoener hadden verpand, al les in het werk stelden om bij Italianen, Noren, Fransen etc. aan te monsteren. Op de Grieken had hij het minder begrepen, om dat die zo vuil waren aan boord. De Spanjaarden vond hij ook vuil, maar de Duitsers niet. Deze lagen hem echter weer minder goed. Eater zag hij, toen hij ouder werd, toch meer in een vaste re derij, zodat hij naar de Stoom vaart Mij „Nederland" stapte en met het stoomschip „Emma" (3000 a 4000 b.r.t.) als eerste stoomschip naar Java vertrok. Kapitein Hubert was de gezag voerder. Nadien heeft hij praktisch op alle schepen van de „Nederland" zijn brood verdiend: op de „Prins van Oranje", de ..Conrad", de „Prinses Marie", de „Burgemees ter Den Tex" de „Sophic" de „Madoera" de Ambon", de „Voorwaarts" en de .Prins Hen drik" alsmede op nog vele ande re. die hem niet meer te binnen wilden schieten. „Mijn kop is nog goed", zei hij verontschuldigend, „maar als je 92 bent vergeet je een en ander." Wel viel hem weer in, dat hij ook op de „Bantam", de „Houtman" en de „Tasman" van de K.P.M. gevaren had. En dat kapitein De Groote, die een paar maanden geleden afscheid nam van de „Jo- han van Oldenbarnevelt', jaren terug nog zijn baas was op de oude „Oranje". Graag zou hij die nog eens ontmoeten, want hij was er vast van overtuigd, dat hij te gen hem zou zeggen: „Wat blikska ters Almoes. heb jij het zó lang uitgehouden?!" aanpakken was, doch tevens de harmonica's haast elke dag hun hoogste lied zongen, met de tin geltangels (metalen driehoeken), de trommels en de blokfluiten van allerlei soort. „Als het schip rustig zijn reis kon vervolgen", zo zei hij. „kwa men wij met die instrumenten pas goed in actie. We vormden een compleet orkest en tegelijk een koor. En de grollen waren niet van de lucht. Van dit amu sement ging op de stoomschepen veel te veel verloren. Alles werd gejaagder, nooit lag je meer stil omdat er geen wind was of om dat er veel te véél was. 't Werd varen aan één stuk. vice versa. En wat kon je lekker slapen op zo'n viermaster. Wij sliepen als matrozen in de midscheeps, sa men met de timmerman, de zeil maker en nog enkelen. In kooien, drie boven elkaar. En de kapi tein met zijn stuurlieden hadden achterin het schip, „in de kerk", zoals wij dat noemden, hun slaap gelegenheid." Vele landen Op onze vraag, welke landen hij in al die jaren leerde kennen zei hij dat we beter konden vra gen welke landen hij niet bezocht. Dat waren alleen China en Ja pan. En wat hij allemaal vervoer de? Koffie, thee, rubber, kina, pe per, vlees, alle denkbare hout, erts, ja eigenlijk ook van alles. In- dië vond hij een heerlijk land. „Nooit op de bevolking razen, maar ze tegemoet treden als wa ren het kinderen. Dan had je nim mer last." Nu wilden we iets weten over zijn varen in oorlogstijd. Doch daar hij in 1926 als chef van de equipage (zowel op de oude „Oran je" als op de „Coen") door de „Nederland" werd gepensioneerd kon hij natuurlijk alleen maar van zijn ervaringen uit de Eer ste Wereldoorlog gewagen, 't Ging echter opeens niet meer. „In 19141918 zat ik op de „Vondel" en toen lagen we 4 weken in Lon den", zei hij aarzelend. En toen, en toen Almoes dacht nog eens diep na, maar 't hielp allemaal niets. Hij nam ons toen maar mee naar zijn slaapkamertje, waar op een klapbed de ronde houten tabaks pot van zijn vader stond, een paar houten beeldjes uit Afrika, een model van één van zijn zeil schepen in een vitrine en één in een fles. En ook nog een schil derij van zo'n schip aan de wand. „Allemaal zelf gemaakt", zei 'hij: „Daar is toch geen kunst aan Nu werd hij stil, zodat we zijn horloge-met-ketting, dat eveneens op het klapbed lag, konden ho ren tikken. En hij liep weer lang zaam naar de huiskamer toe, waar hij zich ietwat wankel op z'n stoel terug liet zakken „Hij wordt nu wel érg oud", zei de hospita. „Eind vorig jaar ging hij elke dat nog de straat op. Dat zal dit jaar misschien niet meer gaan. 'k Kan hem dan wél, als het weer milder wordt, naar een bankje in de zon bren gen. Even moesten wij nu terug denken aan dat park van Ko penhagen Redding Een imposante viermaster. waar van hij nóg wel eens droomt. Ook daarop bleef geen enkel plekje voor hem geheim. Zo kon hij dit schilderij geheel uit hel hoofd vervaardigen. Feike Kooy: de enige overgebleven schilder. Op een zolder in een oud pand aan Hinde- loopens Nyste (Nieuwstad) is de 20-jarige Gauke Bootsma geconcentreerd bezig met het beschilderen van een papierbak en een eindje bij hem vandaan, vlak bij het raam, doet de 18-jarige Tine Stallmann haar uiterste best om kleerhangers met krullen en bloemetjes te versieren. De beide jonge mensen zijn wat blij, wanneer hun 63-jarige leermeester Feike Kooy van tijd tot tijd z'n blikken over hun schilder werk laat gaan en waarderend mompelt. Feike Kooy is de enige die de oude Hinde- looper meubelversierkunst volledig verstaat en z'n leerlingen zullen tegen de tijd dat hij met pensioen gaat, Hindeloopens schilderstra ditie moeten voortzetten. Hoewel Gauke en Tine onder die wetenschap niet diep gebukt gaan, vinden ze een schouderklopje op z'n tijd heel plezierig. Het heeft er wel eens op ge leken. dat het oude Hindelooper ambacht zou uitsterven, omdat er geen beoefenaren meer wa ren, maar met twee jonge krach ten op aanwas, ziet het er vol gens Feike Kooy al weer wat zonniger uit. Gauke werkt al vijf jaar aan de Nyste, maar hij is nog steeds niet helemaal vol leerd, zodat hij het beschilderen van de grote stukken nog graag aan de meester-schilder over laat. Tine Stallmann, de dochter van Kooy's mede-vennoot in C.V. Oud Hindelooper kunst, voor heen A. Roosje, is in septem ber van het vorig jaar de zol der opgeklauterd om de twee manneu te assisteren, maar de tijd zal moeten leren, of ze ge noeg aanleg en ambitie heeft om het oude ambacht blijvend te beoefenen. Feike Kooy heeft al vaker jonge krachten moeten la ten gaan, omdat ze bijvoorbeeld elders meer konden verdienen. Hij vertelde ons, dat de vraag naar Hindelooper meubelen zeer groot is en dat «r zelfs bestel lingen uit het buitenland binnen komen; meestal van Nederlan ders of van buitenlanders, die met landgenoten in contact zijn gekomen. Meubels kan men be stellen zoals men ze wil hebben naar oud of desnoods hypermo dern model, maar op het schil deren zelf kan men geen enke le invloed uitoefenen. Dat ge beurt nog steeds zoals lang ge leden, toen Hindeloopen meer dan twee maal zoveel inwoners had en de huisschilders in dit NIEUWE BOEKEN voor u besproken Eenmaal mocht hij ook het ge luk smaken, in de Middellandse Zee een matroos van de verdrin kingsdood te redden. Dat was op de ,.J. P. Coen". die in de laat ste oorlog werd getorpedeerd. Maar hij lag óók met hevige malaria in een hospitaal bij Soe- rabaja. En op de Westkust van Zuid-Amerika was hij er bijna on- derdoorgegaan aan tyfus. Al zijn haar raakte hij daar kwijt. Liever denkt hij terug aan zijn werkzaamheden op de zeilschepen, waar het vaak ontzaglijk hard De troostprijs is een gele trui, door Jan Cottaar. Zwar te Beertjes-reeks, Uitgave A. W. Bruna Zn., Utrecht. Geen verhaal over lekke ban den, etappe-overwinningen of tijd ritten, maar een roman over twee Italiaanse wielrenners die aaq de Tour de France hebben deel geno men. De bekende sportjournalist Cottaar heeft aan de hand van ge gevens die hij verkreeg uit ge sprekken met een zekere Lia Far- rucci een roman geschreven, waarin vaak de stijl van de sport verslaggever valt op te merken. De ingewijde lezer ziet in de twee hoofdfiguren gelijkenis met de renners Bartali en Coppi Hoe goed het verhaal ook mag zijn geschre ven en hoe aangrijpend het van tijd tot tijd is, wij ontkomen er niet aan vast te stellen dat Cottaar met het publiceren van deze ro man in pocketvorm nogmaals dui delijk heeft gemaakt tot welke afschuwwekkende hoogte de vij andschap tussen twee mensen kan groeien wanneer het om den bro de of zelfs een vrouw gaat. Uit sportief oogpunt bezien is deze roman dan ook weinig aanbeve lenswaardig. Hatari door Michael Milner. Uitgave F. G. Kroonder, Bus- sum. Een roman over het vangen van groot wild in Afrika, waar over onder dezelfde naam door Paramount een film is gemaakt. Vijftig foto's uit de film illustre ren het boek. Foto's, die niet zo zeer spannende jachtmomenten geven, maar typische filmscènes met de hoofdrolspelers als mid delpunt. De belevenissen van deze hoofd rolspelers, jongelui die de wild- farm beheren, zijn natuurlijk heel stoer weergegeven. Minnenijd en minnestrijd begeleiden de jacht avonturen, terwijl drank en krachttermen de sfeer blijkbaar moeten vervolmaken. Men kan het jammer vinden, dat van een zo boeiend gegeven zo'n onbenul lig boek is geschreven. Dc verta ling werd verzorgd door G. M. de Vries. welvarende han delsstadje bontge kleurde schilde ringen aanbrach ten op kinderstoe len, tafels, wie gen, priksleden en kastjes. De motieven waarvan Feike Kooy en z'n jonge assistenten zich bedienen kan men terugvinden in het Museum, de Hidde Nij land stichting, waar drukbeschilderd meubilair en fraaie costuums getuigen van Hyl- pens (Hindeloo pens) commer ciële en culturele glorietijd. Direct zij vastgesteld dat de schilders van nu het werk van hun voorgangers niet klakkeloos copiëren. Ze bedienen zich van oude motieven, maar ze verwer ken die op eigen wijze. Zij, die het antwoord zoeken op de vraag, hoe de typische Hindelooper schilderkifnst kon ontstaan, zou den kunnen aankloppen bij de conservator van het museum,-die urenlang kan vertellen over de tijd tussen 1600 en 1780, toen zee lieden uit het Friese kustplaats je in fluitschepen naar Skandinavi- sche en andere landen voeren en kostbare stoffen kunstvoorwerpen en meubilair mee naar huis na men. Huisschilders Doordat de eigen haven maar beperkte mogelijkheden bood, werden de schepen in de hoofd stad bevracht en daar 's win ters opgelegd. De welgestelde, fijnproevende Hylpers kochten dan in Amsterdam Chinees por selein en bontgekleurde Oosterse stoffen, die door Oost-Indië- vaarders waren meegenomen en al deze kostbaarheden werden thuis, naast de schatten uit Skandinavische en Oostzeelan den uitgestald. De huisschilders in het Friese Hanze-stadje be gonnen al in deze tijd. beïn vloed door de Skandinavische en Oosterse volkskunst meubilair te versieren met bloemen, rozet ten, vogels en bijbelse voorstel lingen en ze bereikten daarin een opvallende vaardigheid. In het stijlvolle museum kan men behalve fraai beschilderd meubilair ook Hindelooper kostuums bewonderen. Met Hindeloopens grote bloei was het helaas na het begin van de Engels-Nederlandse oorlog, in 1780 gedaan. De kooplieden probeerden na de Franse tijd de oude glorie te herstellen, maar de concur rentie van de Hollandse maat schappijen was toen al te sterk geworden. Hylpers verkochten hun schepen cn kostbaar an tiek en trokken naar andere oorden, zelfs naar Amerika. Hindelooper huizen kwamen leeg te staan en werden afge broken, maar de oude schilder kunst bleef voortleven. Toeristen Hoewel het huidige Hindeloo per gemeentebestuur er zich te recht zorgen over maakt, dat nu nog te veel ingezetenen door het ontbreken van goede werk gelegenheid wegtrekken, hoeft niemand bang te zijn, dat de teruggang van het stadje zich in onze tijd zal voortzetten. Steeds meer toeristen komen er de grachtjes en geveltjes bekij ken en bezichtigen het stijlvol le museum, dat het vorig jaar 18.000 bezoekers trok, tweemaal zoveel als vier jaar daarvoor. Het bestuur van de oude, ruim 800 inwoners tellende Han zestad heeft minder heil te wachten van de industrieën, dan van de toeristen, die in middels ook al Hindeloopens strandje aan het IJsselmeer hebben ontdekt. Gauke Bootsma: blij met een schouderklopje.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1963 | | pagina 13