Hoornvaarder
ZONDAGSBLAD
haalde
herinneringen
op
nog altijd in trek
Jongeren leren ambacht van overgebleven schilder
ZATERDAG 16 MAART 196.1
Ergens éénhoog in Amsterdam,
om precies te zijn op Groen van
Prinstererstraat 141, vonden we
hem zwaar verdiept in zijn
krantje.
Doordat zijn bril niet sterk
genoeg meer was na de twee
oogoperaties, kort geleden on
dergaan, bediende hij zich tevens
van een loep, die hij telkens
over de nieuws
kolommen heen
en weer bewoog.
Zijn hospita, me
vrouw De Vries,
die ons op zijn
kamer had ge
bracht, hoorde hij
aanvankelijk he
lemaal niet. Maar
zodra hij dóór kreeg, dat er
bezoek voor hem was, kwam hij
van zijn stoel overeind. Hij be
vestigde dat hij J. F. Almoes
heette, geboren werd in Mokum
op 3 januari 1871 en thans ver
moedelijk de oudste Kaap Hoorn-
vaarder was in Nederland.
Er zijn er nog slechts enkele
tientallen van dat „ras", man
nen die één- of meermalen in
hun leven met een bark, een
schoener of een ander groot
zeilschip de zo gevaarlijke reis
om Kaap Hoorn maakten, die
uiterste zuidpunt van Zuid-
Amerika. En van tijd tot tijd
dromen ze er allen nog wel
eens over, hoe ze op zo'n vier-
of driemaster als lichtmatroos
de ankers hieuwden of de zei
len hesen, daarbij gezamenlijk
hun shanty's zingend de zee
mansliederen op de maat
waarvan ze hun stoere werk
zaamheden pleegden te ver
richten.
Geef mij maar
een zeilschip"
Vermoedelijk de oudste
in Nederland
strekten haar zorgen ook nog over
ons uit."
Na acht dagen kwam er een
einde aan hun ondergrondse be
staan. De politie zette de drie
Amsterdammertjes op een Zweeds
schip, dat hen naar een Duitse
Oostzeehaven bracht. En daarop
ging het per trein via Nieuwe
Schans naar hun woonstad, waar
de Kopenhaagse agenten hen aan
hun Amsterdamse collega's over
droegen.
't Was een niet geringe tegen
valler, dat ze hier ook nog eens
15 dagen werden vastgehouden en
bovendien nog aan het werk ge
zet.
,,Wat wil jij doen?", vroeg een
barse agent aan me, zo herin
nerde Almoes zich nog heel goed.
Ook de vader van Almoes had
destijds met zo'n schip de wereld
zeeën doorploegd. In 1881 echter,
in de nacht van 4 op 5 oktober,
leed de „Koning der Nederlan
den" bij Ceylon schipbreuk en
verdween ze met man en muis
in de Indische Oceaan.
Moeder Almoes voelde er daar
om niets meer voor, dat straks
haar zoon weer zou aanmonste
ren. Eenmaal van school moest
hij voorlopig maar schillen gaan
ophalen; wat hij prompt deed
maar wat hem allerminst beviel,
zodat hij vervolgens ketelbikker
werd op een werf en nog aller
lei andere baantjes probeerde.
Naar zee
Toen hij eenmaal 17 was ging
hij toch het zeegat uit, omdat hij
onmogelijk langer aan zijn va
rensdrang weerstand kon bieden.
Erg best trof hij het helaas niet.
Want het vooruitzicht van een
gulden per dag boven de kost leek
wel heel wat, maar dit nieuwste
baantje bevredigde ook weldra
geenszins. Steeds kreeg hij te wei
nig gort naar zijn zin. of te wei
nig bonen of snert. En zijn, me
deschepelingen, Willem en Jopiè
Pijper, die waren grootgebracht
op het ruige Kattenburg, waren
het roerend met hem eens. Ze
beklaagden zich herhaaldelijk bij
de kapitein van de schoener, een
zekere Walter de Groot, die hen
weer verwees naar zijn echtgeno
te, die meevoer met haar man.
Doch het resultaat was altijd het
zelfde: hooggaande ruzie, maar
geen hap eten méér.
Eenmaal in Kopenhagen droste
het drietal van de „Spruit", waar
na ze van hun weinige geld eerst
de maag eei'is goed gingen vullen
om dan te trachten met een an
der schip naar Amsterdam terug
te keren.
„Dat was echt niet eenvoudig",
aldus Almoes, omdat we geen af-
monsteringspapieren hadden. We
gingen 's avonds dus maar sla
pen op banken in een der par
ken, waar we een paar uur later
door de Kopenhaagse politie wer
den weggehaald. Zo belandden we
in een kelder van een Huis van
Bewaring, hetgeen wel niet pret
tig was maar deze goede zijde
had, dat we geen gebrek leden.
We kregen zelfs nog bier bij
sommige maaltijden en de Ko
penhaagse meisjes, die ons door
de kelderrraampjes ontdekten,
De naam tan deze driemaster
wilde hem maar niet te binnen
schieten. Maar in elk geval was
ze eenmaal z ij n schip. En dit
model bouwde hij zelf hoogst
nauwkeurig op schaal. Toen
ktcpm er nog een vitrine omheen
en zo stond deze brok romantiek
bijna een halve eeuw in zijn wo
ning aan de Limburg Stirum-
straat te Amsterdam. Na het over
lijden van zijn vrouw verhuisde
dit schip met hem mee. Straks is
het voor zijn enige zoon.
Erwten
,.Ik zei: matjes vlechten, dat
hebben ze me aan boord al zo'n
beetje geleerd".
..Dat spul hebben we hier niet,
antwoordde die smeris, maar je
kunt erwten uitzoeken".
Moet je begrijpen, dat je als
varensgezel altijd weer erwten,
bonen of gort kreeg opgeschept...
Enfin, ik zei maar dat het goed
was en toen die 15 dagen erop
zaten kwam moeder me afhalen
uit het gevang. Ze keek verre
van vrolijk. Daarom pikten we
onderweg van onze laatste dub
beltjes nog maar gauw een bier
tje op het Leidscheplein. Met het
gevolg, dat ze me thuis de wenk
gaf, het eerste vool" het beste
schip maar weer te nemen.
Dat hèb ik gedaan. Nog hon
derden keren nadien. En zo ging
je ten slotte begrijpen dat je, als
je wat bereiken wil, je best moet
doen. Op die manier klom ik
langzaam maar zeker op, tot ik
de rang van bootsman verwierf
en leiding mocht geven aan de
matrozen en nog andere schepe
lingen. Er zou echter nog heel
wat water onder de kiel doorgaan
vóór het zover was.
Bij de Shetlandse Eilanden
kreeg ik bijna een zeemansgraf.
Ik voer op de viermastmark „Zee
koning", een 2200 tonner met als
kapitein de Noor Gram, die te
vens eigenaar was. We waren
met 19 man aan boord, t w. 4
jongens, 8 matrozen, 1 timmer
man!,'tiëilmaker, 1 hofmeester,
3 stuurlieden en de grote baas.
Verder de vrouw van de kapitein,
een Ierse, met 2 kinderen.
Plotseling werd het hard mis
tig, radar of radio had je niet en
zo liepen we stuk op de rotsen.
Daar we snel water maakten was
die vrouw meteen de kluts kwijt,
'k Weet nog als de dag van gis
teren, dat ze met beide kinderen
op haar armen al maar aan naar
man stond te roepen: „My dear",
„my dear". Gelukkig hadden we
nog voldoende tijd om de sloepen
uit te zetten, waarna eerst die
moeder met haar kroost in veilig
heid gebracht werd en wij ten
slotte allemaal volgden, daar het
schip reddeloos verloren was. Het
brak doormidden van al dat stam
pen en toen was 't gebeurd.
Schipbreuk
Na een korte tijd van roeien
stonden we op vaste bodem, die
een klein eilandje van de Shet-
lands bleek te zijn. Hier kwa
men we eerst wat op verhaal,
wat nogal vlot verliep, daar het
zomer was. De mist trok boven
dien op en we kregen de indruk,
dat we in een onbewoond wereld
je waren terecht gekomen. We
gingen maar eens op verkenning
uit, mét de scheepshond, die ook
was gered. En op een gegeven
ogenblik verscheen er een tweede
hond in onze omgeving, die we
maar rustig volgden. Zo stuitten
we op een gehucht, waar de men
sen ons zeer ter tville waren. Elk
gezin nam een paar schipbreu
kelingen op. men bracht de kapi
tein naar de enige telefoniste van
het eilandje en die wist te be
werkstelligen dat we vijf dagen
later door een ander schip zou
den worden opgehaald en naar
Leeds gebracht. Intussen verza
melden wij voor de bewoners van
het gehucht vissers die tevens
wat vee hielden gedroogde
De 92-jarige J. F. Almoes, zoals
we hem verrasten toen hij in
z'n lijfblad was verdiept.
koeiemest. waarmee zij 's win
ters de kachels stookten.
In Leeds kregen we korte tijd
onderdak in een zeemanstehuis,
dat al even goed voor ons zorg
de. Hiermee ging het per trein
naar het zuiden van Engeland
en bracht een volgend schip ons
naar Rotterdam.
Met dat al kwamen we niet in
Quebec (Canada) aan, waar we
aanvankelijk met een 7-mijls-
vaartje in ballast heen voeren
om hout te halen. Doch dat was
voor mij niet zo erg. daar ik
acht dagen later al weer met de
„Odin", een Zweedse tweemasr-
schoener, uit Amsterdam vertrok
naar Leningrad, dat destijds nog
St. Petersburg werd genoemd
naar de Tzaar.
Van St. Petersburg ging ik al
weer met een andere Zweed naar
Stockholm en vandaar met de
driemastschoener „Wismar" naar
diverse Oostzeehavens. In één
van die havens lag een brief
voor me van moeder die me
schreef: „Kom nou weer eens
gauw naar huis. Je bent zó lang
weggeweest."
Ik kocht toen maar een spoor
kaartje, reisde via Hamburg
naar Bremen en zo naar Mokum
door. Och, dat was dan ook wel
weer eens leuk."
Rond de Kaap
In 1902 moest Almoes met de
„Nederland", een fregat of vol-
schip van 2000 ton, van de rede
rij Huygens te Baarn. salpeter
gaan halen in Chili. Het schip
lag in Engeland, op dc Theems,
fruit te lossen dat in Californië
was gehaald. Daar het niet naar
Amsterdam kwam vertrok Al
moes naar Londen, waar de gro
te tocht over de Atlantische oce
aan een aanvang nani. Toen werd
afgezakt langs de Oostkust van
Zuld-Amerika, vervolgens Kaap
Hoorn gerond en onder ontzet
tend boos weer aan het laatste
traject naar Valparaiso begon
nen. Honderd dagen verliepen,
alvorens deze haven werd be
reikt. En voor de terugreis naar
Hamburg waren zelfs 111 dagen
nodig, vanwege sterke tegenwin
den en -stromingen. Ook nu moest
Kaap Hoorn uiteraard weer ge
rond worden, maar aan alle
moeilijkheden die soms groot
en talrijk waren kon het
hoofd worden geboden. En toen
Almoes, na afwezigheid van een
maand of acht, Amsterdam weer
terugzag, was hij een kleine
driehonderd gulden rijker géwor
den.
Daarvan kreeg zijn moeder het
nodige, daarvan vulde hij zijn
klerenkist weer aan met olie- en
ander goed en dan ging hij op
nieuw naar zee. waar weer ande
re zeilen op zijn sterke knuisten
wachtten, waar hij touw moest
splitsen of knopen en waar hij
al maar reparaties moest ver
richten doordat er op zo'n schip
nu eenmaal altijd nogal veel ka
pot ging.
Eén van zijn maats uit die da
gen, een zekere Kees van Wijk,
voer later als gezagvoerder bij
de Rotterdamsche Lloyd. Nog
niet lang geleden las hij diens
overlijdensbericht. Een andere
maat. Kees Duinke, werd even
eens gezagvoerder bij de Lloyd
en moet nog leven. Maar waar
deze uithangt wist hij niet.
Naarmate het stoomschip het
zeilschip ging verdringen werd
het steeds moeilijker een zeil
schip te krijgen. Met name in ons
eigen land. waar dat proces zich
sneller voltrok dan in de meeste
andere landen.
Dit leidde ertoe, dat mensen als
Alfoes. die hun hart aan een bark
of schoener hadden verpand, al
les in het werk stelden om bij
Italianen, Noren, Fransen etc.
aan te monsteren. Op de Grieken
had hij het minder begrepen, om
dat die zo vuil waren aan boord.
De Spanjaarden vond hij ook vuil,
maar de Duitsers niet. Deze lagen
hem echter weer minder goed.
Eater zag hij, toen hij ouder
werd, toch meer in een vaste re
derij, zodat hij naar de Stoom
vaart Mij „Nederland" stapte en
met het stoomschip „Emma"
(3000 a 4000 b.r.t.) als eerste
stoomschip naar Java vertrok.
Kapitein Hubert was de gezag
voerder.
Nadien heeft hij praktisch op
alle schepen van de „Nederland"
zijn brood verdiend: op de „Prins
van Oranje", de ..Conrad", de
„Prinses Marie", de „Burgemees
ter Den Tex" de „Sophic" de
„Madoera" de Ambon", de
„Voorwaarts" en de .Prins Hen
drik" alsmede op nog vele ande
re. die hem niet meer te binnen
wilden schieten.
„Mijn kop is nog goed", zei hij
verontschuldigend, „maar als je
92 bent vergeet je een en ander."
Wel viel hem weer in, dat hij ook
op de „Bantam", de „Houtman"
en de „Tasman" van de K.P.M.
gevaren had. En dat kapitein De
Groote, die een paar maanden
geleden afscheid nam van de „Jo-
han van Oldenbarnevelt', jaren
terug nog zijn baas was op de
oude „Oranje". Graag zou hij die
nog eens ontmoeten, want hij was
er vast van overtuigd, dat hij te
gen hem zou zeggen: „Wat blikska
ters Almoes. heb jij het zó lang
uitgehouden?!"
aanpakken was, doch tevens de
harmonica's haast elke dag hun
hoogste lied zongen, met de tin
geltangels (metalen driehoeken),
de trommels en de blokfluiten van
allerlei soort.
„Als het schip rustig zijn reis
kon vervolgen", zo zei hij. „kwa
men wij met die instrumenten
pas goed in actie. We vormden
een compleet orkest en tegelijk
een koor. En de grollen waren
niet van de lucht. Van dit amu
sement ging op de stoomschepen
veel te veel verloren. Alles werd
gejaagder, nooit lag je meer stil
omdat er geen wind was of om
dat er veel te véél was. 't Werd
varen aan één stuk. vice versa.
En wat kon je lekker slapen op
zo'n viermaster. Wij sliepen als
matrozen in de midscheeps, sa
men met de timmerman, de zeil
maker en nog enkelen. In kooien,
drie boven elkaar. En de kapi
tein met zijn stuurlieden hadden
achterin het schip, „in de kerk",
zoals wij dat noemden, hun slaap
gelegenheid."
Vele landen
Op onze vraag, welke landen
hij in al die jaren leerde kennen
zei hij dat we beter konden vra
gen welke landen hij niet bezocht.
Dat waren alleen China en Ja
pan. En wat hij allemaal vervoer
de? Koffie, thee, rubber, kina, pe
per, vlees, alle denkbare hout,
erts, ja eigenlijk ook van alles. In-
dië vond hij een heerlijk land.
„Nooit op de bevolking razen,
maar ze tegemoet treden als wa
ren het kinderen. Dan had je nim
mer last."
Nu wilden we iets weten over
zijn varen in oorlogstijd. Doch
daar hij in 1926 als chef van de
equipage (zowel op de oude „Oran
je" als op de „Coen") door de
„Nederland" werd gepensioneerd
kon hij natuurlijk alleen maar
van zijn ervaringen uit de Eer
ste Wereldoorlog gewagen, 't Ging
echter opeens niet meer. „In
19141918 zat ik op de „Vondel"
en toen lagen we 4 weken in Lon
den", zei hij aarzelend. En toen,
en toen
Almoes dacht nog eens diep na,
maar 't hielp allemaal niets. Hij
nam ons toen maar mee naar
zijn slaapkamertje, waar op een
klapbed de ronde houten tabaks
pot van zijn vader stond, een
paar houten beeldjes uit Afrika,
een model van één van zijn zeil
schepen in een vitrine en één in
een fles. En ook nog een schil
derij van zo'n schip aan de wand.
„Allemaal zelf gemaakt", zei
'hij: „Daar is toch geen kunst
aan
Nu werd hij stil, zodat we zijn
horloge-met-ketting, dat eveneens
op het klapbed lag, konden ho
ren tikken. En hij liep weer lang
zaam naar de huiskamer toe,
waar hij zich ietwat wankel op
z'n stoel terug liet zakken
„Hij wordt nu wel érg oud",
zei de hospita. „Eind vorig jaar
ging hij elke dat nog de straat
op. Dat zal dit jaar misschien niet
meer gaan. 'k Kan hem dan
wél, als het weer milder wordt,
naar een bankje in de zon bren
gen. Even moesten wij nu terug
denken aan dat park van Ko
penhagen
Redding
Een imposante viermaster. waar
van hij nóg wel eens droomt. Ook
daarop bleef geen enkel plekje
voor hem geheim. Zo kon hij dit
schilderij geheel uit hel hoofd
vervaardigen.
Feike Kooy: de enige overgebleven schilder.
Op een zolder in een oud pand aan Hinde-
loopens Nyste (Nieuwstad) is de 20-jarige
Gauke Bootsma geconcentreerd bezig met het
beschilderen van een papierbak en een eindje
bij hem vandaan, vlak bij het raam, doet de
18-jarige Tine Stallmann haar uiterste best
om kleerhangers met krullen en bloemetjes te
versieren. De beide jonge mensen zijn wat blij,
wanneer hun 63-jarige leermeester Feike Kooy
van tijd tot tijd z'n blikken over hun schilder
werk laat gaan en waarderend mompelt.
Feike Kooy is de enige die de oude Hinde-
looper meubelversierkunst volledig verstaat
en z'n leerlingen zullen tegen de tijd dat hij
met pensioen gaat, Hindeloopens schilderstra
ditie moeten voortzetten. Hoewel Gauke en
Tine onder die wetenschap niet diep gebukt
gaan, vinden ze een schouderklopje op z'n
tijd heel plezierig.
Het heeft er wel eens op ge
leken. dat het oude Hindelooper
ambacht zou uitsterven, omdat
er geen beoefenaren meer wa
ren, maar met twee jonge krach
ten op aanwas, ziet het er vol
gens Feike Kooy al weer wat
zonniger uit. Gauke werkt al vijf
jaar aan de Nyste, maar hij is
nog steeds niet helemaal vol
leerd, zodat hij het beschilderen
van de grote stukken nog graag
aan de meester-schilder over
laat. Tine Stallmann, de dochter
van Kooy's mede-vennoot in C.V.
Oud Hindelooper kunst, voor
heen A. Roosje, is in septem
ber van het vorig jaar de zol
der opgeklauterd om de twee
manneu te assisteren, maar de
tijd zal moeten leren, of ze ge
noeg aanleg en ambitie heeft om
het oude ambacht blijvend te
beoefenen. Feike Kooy heeft al
vaker jonge krachten moeten la
ten gaan, omdat ze bijvoorbeeld
elders meer konden verdienen.
Hij vertelde ons, dat de vraag
naar Hindelooper meubelen zeer
groot is en dat «r zelfs bestel
lingen uit het buitenland binnen
komen; meestal van Nederlan
ders of van buitenlanders, die
met landgenoten in contact zijn
gekomen. Meubels kan men be
stellen zoals men ze wil hebben
naar oud of desnoods hypermo
dern model, maar op het schil
deren zelf kan men geen enke
le invloed uitoefenen. Dat ge
beurt nog steeds zoals lang ge
leden, toen Hindeloopen meer
dan twee maal zoveel inwoners
had en de huisschilders in dit
NIEUWE BOEKEN
voor u besproken
Eenmaal mocht hij ook het ge
luk smaken, in de Middellandse
Zee een matroos van de verdrin
kingsdood te redden. Dat was op
de ,.J. P. Coen". die in de laat
ste oorlog werd getorpedeerd.
Maar hij lag óók met hevige
malaria in een hospitaal bij Soe-
rabaja. En op de Westkust van
Zuid-Amerika was hij er bijna on-
derdoorgegaan aan tyfus. Al zijn
haar raakte hij daar kwijt.
Liever denkt hij terug aan zijn
werkzaamheden op de zeilschepen,
waar het vaak ontzaglijk hard
De troostprijs is een gele
trui, door Jan Cottaar. Zwar
te Beertjes-reeks, Uitgave A.
W. Bruna Zn., Utrecht.
Geen verhaal over lekke ban
den, etappe-overwinningen of tijd
ritten, maar een roman over twee
Italiaanse wielrenners die aaq de
Tour de France hebben deel geno
men. De bekende sportjournalist
Cottaar heeft aan de hand van ge
gevens die hij verkreeg uit ge
sprekken met een zekere Lia Far-
rucci een roman geschreven,
waarin vaak de stijl van de sport
verslaggever valt op te merken.
De ingewijde lezer ziet in de twee
hoofdfiguren gelijkenis met de
renners Bartali en Coppi Hoe goed
het verhaal ook mag zijn geschre
ven en hoe aangrijpend het van
tijd tot tijd is, wij ontkomen er niet
aan vast te stellen dat Cottaar
met het publiceren van deze ro
man in pocketvorm nogmaals dui
delijk heeft gemaakt tot welke
afschuwwekkende hoogte de vij
andschap tussen twee mensen kan
groeien wanneer het om den bro
de of zelfs een vrouw gaat. Uit
sportief oogpunt bezien is deze
roman dan ook weinig aanbeve
lenswaardig.
Hatari door Michael Milner.
Uitgave F. G. Kroonder, Bus-
sum.
Een roman over het vangen
van groot wild in Afrika, waar
over onder dezelfde naam door
Paramount een film is gemaakt.
Vijftig foto's uit de film illustre
ren het boek. Foto's, die niet zo
zeer spannende jachtmomenten
geven, maar typische filmscènes
met de hoofdrolspelers als mid
delpunt.
De belevenissen van deze hoofd
rolspelers, jongelui die de wild-
farm beheren, zijn natuurlijk heel
stoer weergegeven. Minnenijd en
minnestrijd begeleiden de jacht
avonturen, terwijl drank en
krachttermen de sfeer blijkbaar
moeten vervolmaken. Men kan
het jammer vinden, dat van een
zo boeiend gegeven zo'n onbenul
lig boek is geschreven. Dc verta
ling werd verzorgd door G. M. de
Vries.
welvarende han
delsstadje bontge
kleurde schilde
ringen aanbrach
ten op kinderstoe
len, tafels, wie
gen, priksleden en
kastjes.
De motieven
waarvan Feike
Kooy en z'n jonge
assistenten zich
bedienen kan men
terugvinden in
het Museum, de
Hidde Nij land
stichting, waar
drukbeschilderd
meubilair en
fraaie costuums
getuigen van Hyl-
pens (Hindeloo
pens) commer
ciële en culturele
glorietijd. Direct
zij vastgesteld dat
de schilders van
nu het werk van
hun voorgangers niet klakkeloos
copiëren. Ze bedienen zich van
oude motieven, maar ze verwer
ken die op eigen wijze. Zij, die
het antwoord zoeken op de vraag,
hoe de typische Hindelooper
schilderkifnst kon ontstaan, zou
den kunnen aankloppen bij de
conservator van het museum,-die
urenlang kan vertellen over de
tijd tussen 1600 en 1780, toen zee
lieden uit het Friese kustplaats je
in fluitschepen naar Skandinavi-
sche en andere landen voeren en
kostbare stoffen kunstvoorwerpen
en meubilair mee naar huis na
men.
Huisschilders
Doordat de eigen haven maar
beperkte mogelijkheden bood,
werden de schepen in de hoofd
stad bevracht en daar 's win
ters opgelegd. De welgestelde,
fijnproevende Hylpers kochten
dan in Amsterdam Chinees por
selein en bontgekleurde Oosterse
stoffen, die door Oost-Indië-
vaarders waren meegenomen en
al deze kostbaarheden werden
thuis, naast de schatten uit
Skandinavische en Oostzeelan
den uitgestald. De huisschilders
in het Friese Hanze-stadje be
gonnen al in deze tijd. beïn
vloed door de Skandinavische en
Oosterse volkskunst meubilair te
versieren met bloemen, rozet
ten, vogels en bijbelse voorstel
lingen en ze bereikten daarin
een opvallende vaardigheid.
In het stijlvolle museum kan
men behalve fraai beschilderd
meubilair ook Hindelooper
kostuums bewonderen.
Met Hindeloopens grote bloei
was het helaas na het begin van
de Engels-Nederlandse oorlog, in
1780 gedaan.
De kooplieden probeerden na
de Franse tijd de oude glorie
te herstellen, maar de concur
rentie van de Hollandse maat
schappijen was toen al te sterk
geworden. Hylpers verkochten
hun schepen cn kostbaar an
tiek en trokken naar andere
oorden, zelfs naar Amerika.
Hindelooper huizen kwamen
leeg te staan en werden afge
broken, maar de oude schilder
kunst bleef voortleven.
Toeristen
Hoewel het huidige Hindeloo
per gemeentebestuur er zich te
recht zorgen over maakt, dat
nu nog te veel ingezetenen door
het ontbreken van goede werk
gelegenheid wegtrekken, hoeft
niemand bang te zijn, dat de
teruggang van het stadje zich
in onze tijd zal voortzetten.
Steeds meer toeristen komen er
de grachtjes en geveltjes bekij
ken en bezichtigen het stijlvol
le museum, dat het vorig jaar
18.000 bezoekers trok, tweemaal
zoveel als vier jaar daarvoor.
Het bestuur van de oude,
ruim 800 inwoners tellende Han
zestad heeft minder heil te
wachten van de industrieën,
dan van de toeristen, die in
middels ook al Hindeloopens
strandje aan het IJsselmeer
hebben ontdekt.
Gauke Bootsma: blij met een
schouderklopje.