LAM
M
Kerstsneeuw
bij 100 graden
Fahrenheit
briej
4
KERSTBIJ LAGE 1962
Voor de tiende maal heeft de auteur Herm. Steggerda
in deze Kerstbijlage een Sproke geschreven.
Ditmaal heeft hij zijn verhaal getiteld:
TWAALF BROERS en zusters in
getal; zij leefden in het Noor-
derland, voor jaren her, in
weelderige huizen. Hun pracht gerij
van koetsen en van paarden, hun land
in erfenis tot aan de horizont; hun
knechten en hun meiden in harde
dienstbaarheid, het hart versteend bij
roek'loos tijd ombrengen, zo stonden
zij, wel zeer gevreesd, in wijde kring
bekend.
Doch zie, één broer, de oudste van dit
kindertal, had zich reeds vroeg aan d' an
deren onttrokken en koos de wijde wereld
tot zijn leefgebied. Hij liet zijn broers en
zusters al hun weelde en koos het schoon,
dat God een zwerver biedt. Hij ging de
wereld in en weidde schapen, bouwde hui
zen, of voer op schepen naar een verder
land, maar altijd lag zijn hopen en ver
wachten achter de horizont.
Zijn naam was Baldwin en zijn hart was
vroom en jong nog werd hij uitgestoten,
omdat hij in zijn broederkring niet zweeg
op al de wreedheid daar bedreven en alle
tijd die daar zo
zinneloos werd
omgebracht.
Zijn broers en
zusters spotten:
„Hoor die dwaas,
hij wil ons vast
bekeren. Doch
kijk, ons vee is
goed en vet, de paarden zijn gespierd en
glanzend, de weiden mals en uitgestrekt. Al
zijn we dan zo dwaas of slecht, het beste
deel van 't leven is ons toegevallen en hij
gaat als een zwerver-bedelaar de wereld
door. Vaarwel, tot ziens of niet tot ziens,
't blijft ons om 't even, wij blijven waar
we zijn. Gij zwerft, wij zullen heerlijk
leven!"
Doch Baldwin ging en zei: ,,Ik weet, gij
zult eens om uw armoe schreien en in dat
uur. God zal in hope u genadig zijn."
van het
DOOR
HERM. STEGGERDA
AAR WEL gezegend is de man,
die na veel jaren dolen, de éne
reis naar huis toe maakt en heeft
geleerd, dat alle and're reizen,
slechts wegen zijn die leiden langs het
doel. Zo Baldwin, die na vele jaren, ver
moeid maar wijs en vol herinnering, in
't groenste dal zijn kleine huis van geu
rend hout en sierlijk smeedwerk bouwde,
een huis met erf en stal. Aan 't einde
van die bergvallei, lag met zijn kleine to
renspits omhoog gestoken een kleine kerk,
die met haar klokgelui bij avond en bij
feestgetij het dal vervulde met zijn verre
roepen. Er was het ruisen van een water
val en 't kreunen van de Pijnen in 't bar
re jaargetij, wanneer de wind de sneeuw
fel over 't donkere bergmassief kwam ja
gen...
Dit alles was die Baldwin bef geworden
en 't hart vergat de driften waardoor hij
eens te zwerven ging.
Doch deze rust bleek Baldwin niet be
schoren, want broers en zusters hoorden
van de plek, die hun nog niet vergeten
broer zich ver van hen had uitverkoren.
Dit prikkelde hun trotse hart en samen
zwoeren zij de weg te vinden om Baldwin
snel te breken tot hun wil. Want 't boze
hart wil niet herinnerd worden als 't zich
bedrinkt aan lust en droom en zoekt naar
hen die met hen willen feesten en wraakt
de strenge boetprofeet.
't Was rond de tijd van Kerst, de tijd
waarin de mensen de vrêe en mildheid
voeden in hun hart, wijl God ons in Zijn
Zoon het allerschoonst wou schenken.
Maar velen vieren ook het feest niet om
het Godd'lijk Kind te eren, maar om in
't donkerst jaargetij, het goede leven met
elkaar te proeven!
Zo was het ook in 't Noorderland, waar
ieder jaar één broer of zuster, de and'ren
moest onthalen op een groot, onstuimig
feest. Een schoon stuk vee werd dan ge
slacht en de eêlste wijnen bet men vloei
en, de Kerstnacht door tot aan het, mor
genrood een wild en rood festijn, waar
van de bergen en de stromen schande
spraken.
Maar dit jaar zou het Baldwin zijn, die
hen de Kerstnacht tot een feest zou ma
ken, want al de jaren dat hij zwervend
ging, kon hij die dure plicht en hun tradi
tie lang verzaken.
yO ging hun duur gerij, de arresleden,
in optocht door 't besneeuwde land, om
Baldwin in zijn rust te storen. En na twee
dagen vond men 't schone dal, waar
Baldwin's huis in stilte lag te dromen.
Het luid gerinkel van de paardentuigen,
drong als een boze schrik tot Baldwin
door en uit zijn venster zag hij de lawine
komen, doch tegelijk stond ook zijn feest-
plan vast.
Hij trad hen tegemoet en zei: ,,Wie mij
als vriend bezoekt, zal ik hier eerüjk wel
kom heten. Daar ligt mijn huis, daar kimt
g' u warmen aan het vuur. Alleen de weel
de die u al dien tijd bedwelmde, bied ik
u niet. Mijn slachtvee is alleen een klein
wit lam, doch als het jullie toch genoeg
zal wezen, vier in mijn huis het Christus-
feest. Let wel, het Chïistusfeest, waarin
ons denken en verblijden de liefde Gods
zal zijn. Zo niet, dan kunt ge beter huis
waarts keren, want zo alleen kan Bald
win's Kerstnacht zijn!"
De broers en zusters lachten om de kwe
zel en om de armoe in zijn kleine huis en
zeiden: ,,Als we gaan, dan nemen wij jou,
ezel, ook mee en vieren 't feest op onze
wijs.."
Maar Baldwin's weerwoord was: ,,Ga
overleggen. Eens komt een tijd, dat men
zijn boze weg wil men behouden blijven
verlaten moet voor d'allerlaatste tocht,
waarop noch rijkdom, vriend of broeder
meer helpen kan. Bedenk, de dood kent
naam noch stand en God alleen de zon
daar.... tenzij hij heul vond in Zijn Zoon!"
Hij ging zijn huis en zonder om te zien
weer binnen, maar liet de deur wijd open
staan eri wachtte of de spot het van hun
hart zou winnen. Hij hoorde hoe een twist
uitbrak. De een wou binnengaan, de an
dere weer keren en eind'bjk kwamen zij
dan tot besluit om Baldwin's huis voor 't
feest dan maar voor lief te nemen....
maar d'eerste winst, om Baldwin te be
spotten, was er reeds uit.
LJET kleine, witte lam, werd nog die dag
A geslacht, terwijl de broers en zusters
luid krakeelden, want d'een vond Baldwin
nog een beeld van 't oud geslacht, de an
der zwoer te leven voor de weelde, dat
zijn geslacht met zoveel vlijt had saamge-
bracht. Maar
Baldwin zweeg,
tot allen aan de
avond om de dis
gezeten, bij geur
van spijs en
drank hun twist
vergaten en luis
terden wie of dit
jaar het schoonst verhaal zou brengen,
aan hun traditie trouw. Er werd weer
bbj gelachen bij een broederdronk. Goed
willend was de lof die elke spreker kreeg
te horen.... totdat ook Baldwin zijn ver
haal moest doen. En zonder aarzling stond
hij in hun kring, terwijl hij zei: „Hoor naar
mijn wonderlijk verhaal, waarin gij ant
woord vindt op al de vragen, waarom gij
samen uren hebt getwist.
Er was een man met aardse goed'ren
rijk gezegend. Zijn hart had vrede met de
dag en ook des nachts sliep hij de slaap
van de gerusten. Hij was zachtmoedig,.
rechtgeaard en gaf een ieder deel van le
ven. Een man waarvan een ieder zeggen
zou: hem wacht de hemelpoort.
Maar zie. God meet klaarblijkelijk met
and're maten, ver boven ons verstand en
ons begrip van recht en goed, want op een
dag dat hij te paard naar huis toe keer
de, bleef 't dier voor 't erf opeens ge
schrokken staan en niets kon het bewe
gen, door 't brede hek, de rijlaan op te
gaan.
De man verstond te goed zijn paarden,
om niet te weten nu, dat er iets gaande
was. Hij liet zijn paard en ging te voet
voorzichtig verder... en zag toen tegen 't
naaldengroen de dood langszij de rijlaan
staan. Hij zei alleen: „Gij kreeg uw deel
van 't goede leven, nog korte tijd... ik kom
Daarop was 't schrikbeeld weer verdwe
nen, maar als zijn paard zo stond de man
genageld aan de grond... en hoe het ver
der ging, kan ik in 't kort verhalen, want
al het denken, hand'len van die man was
nu gekeerd naar d' eeuwigheid en zijn
ontmoeting met de God die hij nog nim
mer had aanbeden.
E EN oude kluizenaar had snel zijn
nood begrepen, en zei: .„Hij die
op weg is naar de hemelpoort
moet Bethlehem passeren. Ga als
de wijzen deden, ge hebt misschien nog
tijd!"
Zo ging die man op weg, met paarden
en niet knechten, met veel geschenken en
leeftocht voor de weg en haastig trok hij
verder, dagen, nachten... doch zwaarder
steeds en nauwer werd zijn pad. De klui
zenaars die hij ontmoette, die zeiden: „Ga
voort, zo gaat ge goed." Hij trok een berg
land door en enger werden steeds de sple
ten, die hem de doorgang lieten tot zijn
doel en eind'lijk moest hij leeftocht ach
terlaten, toen knechten, paarden... wat
niet al, totdat hij nog alleen te paard de klo
ven door kon trekken, tot ook die moog'-
lijkheid de man ontviel. Toen ging die
man te voet, alleen. Hij had geen teerkost
meer en geen geschenken. De scherpe
rotsen wondden hem totdat hij doodver
moeid terneerzonk in een kloof... maar
zie, toen zag hij in die nacht opeens een
ster, alsof die wenkte en plots voorvoelde
hij: ik ben aan 't einde van mijn tocht. Dat
gaf hem nieuwe kracht en ziek en moe
vond hij de stal en voor de deur stond
klein en hagelblank een lam te blaten en
binnen vond hij 't Godd'lijk Kind, waar
voor hij toen zijn stramme knie kon bui
gen. Hij zei: „Ik ben nog maar alleen, 'k
heb alles op de weg hierheen verloren.
Ach, Kind, wat moet ik geven nog?"
Maria boog zich met een glimlach over
't Kind en keek toen naar de man en zei
toen bijna fluist'rend: „Jezelf, alleen je
zelf, dan gaat ge rijker hier vandaan, dan
ooit tevoren."
,,'t Was stil geworden 'rond dje dis en nu
eerst pas keek Baldwin naar zijn broers
en zusters. „Allicht", zei hij, „vindt gij
dit vast een vreemd verhaal, gelijkend op
een sproke, maar uw bevreemding wordt
nog schrik als ik u zeg, 't is waar, 't is
werkelijk waar wat ik vertel, want deze
man... ben ik! Misschien begrijpt ge nu
waarheen ik ging te zwerven, waarom ik
prijs gaf elke wereldzin. Misschien ver
staat ge ook waarom ik nu vandaag mijn
kleine, witte lam als een verzoening voor
u slachtte. Versta in vrede toch, wat hier
vandaag ons allen is geschied. Want op de
weg zult gij als ik de dood ontmoeten en
dank aan 't geen ik heb verteld... Mis
schien wil God u dan als mij genadig zijn,
verdrink niet in uw weelde, want daar
mee komt ge door geen hemelpoort."
Wel, of de broers en zusters bleven of
wel gingen, doet aan de zin van dit ver
haal niets af, dat altijd weer verteld en
herverteld ons voor de keus stelt: gaan of
blijven, de rijke wereld of Gods Kind.
Kerst in Australië
(Van onze correspondent in Australië)
"y oor de nieuwkomer valt het niet mee, ais mj zien D(| de viering van het eersli
Kerstfeest in het nieuwe land maar direct wil aanpassen b(j de zeden en ge
woonten van de bevolking. In „the Dutch community" is enkele weken eerdei,
met reeds duidelijk waarneembare invloeden van buitenaf het Sinter-
klaasfeest gevierd en dan staat plotseling de eerste Kerstviering in de zomem
hitte van Australië voor de deur.
W/"AT een zaterdagen! Maar nu
het vandaag de vierde zaterdag
is, valt de maand toch wat van ons
af. Of niet? Zoals een mantel die
men al half van de schouders laat
glijden en die door een gedienstige,
liefdevolle hand wordt opgevangen
als men moe is, zo glijdt deze bewo
gen tijd naar wij hopen in Gods
hand. Hopen: naar uw kant. Want
Kerstfeest wordt het zéker. En wat
is Kerstfeest anders dan Gods uit
gestrekte hand.
'"PERWLJL ik dit 2
-l zeg, denk ik
mezelf heen
onze buren
lonze met-kerkelijke buren) beleefden,
toen het zoontje dat twijfelde aan Sin
terklaas aan zijn moeder vroeg: „Moe
der, bestaat hij nu wel echt?", en zij
achtte de tijd gekomen en zei: „Nee
hoor, niet echt", zodat hij tevreden en
wat wijzer dan voorheen knikte om
echter even later te vragen: „En God,
Moeder, gaat God ook voorbij?" Toen
had zij niet de wie weet èl te gemak
kelijke antwoorden bij de hand: de kin
derbijbel, of: wat heb je op school ge
leerd, en heel beslist niet: wat zeggen
vader en moeder nu altijd.., en zij
bracht in dit verschrikkelijk ogenblik,
met haar ogen op zijn blonde jongens
snoet gericht, dan ook niet anders uit
dan: „GOD BLIJFT".
We moeten dit ogenblik niet over
schatten. Maar o, wat zou ik willen
dat deze woorden eens aan enkelen van
ons ontwrongen werden. Dat heel de
ballast van „hoe ik geloof en. niet ge
loof en het heb geleerd en niet ge
leerd" en wat ik zo al in brieven lees:
„Ik ben zo zwaarmoedig, komt dat nu
doordat ik niet geloof, of is mijn twij
fel en mijn geen-houvast-hebben nu een
gevolg van een inzinking?" eens in het
niet verzonk tegen deze woorden: GOD
BLIJFT. Onwillekeurig gaan mijn ge
dachten dan naar degenen tegen wie
ait jaar bijna niet te schrijven was,
ook al bombardeerde je hen met brie
ven: de machtelozen; de verveelden;
degenen die met weinig aandacht niet
tevreden zijn en altijd méér vragen. De
verwarden. Zij die zich niet begrepen
wanen. Zij die straks weer zullen schrij
ven dat zij mijn stukje o zo hoogge
stemd vonden maar een bittere en een
zame Kersttijd hadden. Zo van: zie je
wel, het helpt toch niet. Zij die, en dat
besef ik heel goed, mij belasten met
een gevoel van: „die móet ik schrijven,
en géuw", té gauw ten opzichte van
mijn gezins- en andere bezigheden
maar die zich zelf in hun stemming
wel lekker voelen, wel behaaglijk. Zij
die Kerstfeest willen vieren met de jas
aan. Hoe hen te overtuigen dat wij ons
vanavond niet wenden naar een gebeur
tenis die nu eenmaal aan de „beurt"
is: lucifersdoosjes, sinter
klaaspakje, ja zelfs graf
tombe en dan kribbe,
december 1962? Maar dat
het JA of NEE is?
IK doe maar weer wat
op Blad Zij mijn taak
is: ik kijk in de brieven.
Hier is een verpleegster,
en zij herinnert mij aan
een woord dat hier enige
weken geleden gevallen
is: contact. Contact, zegt
zij, doet mij denken aan
stroom. Stroom komt de
ene pool binnen en gaat
de andere pool uit: zo
vormt de stroom een cir
kel (prima natuurkundigen onder onze
lezers en lezeressen mogen ons de kruk
kige taal vergeven). En nu kom je in de
wijk zo dikwijls mensen tegen die een
voudig aan contact niet toekomen. Kun
je chronisch-zieken of mensen die veel
zorgen hebben over hun ziek-zijn dit
kwalijk nemen? Nee. Maar waar sta je
dan zelf? Alles kan toch niet van één
kant komen? Of weer een andere ge
dachte ligt het aan jou dat zij de
stroom niet voelen? Soms, zegt onze
briefschrijfster, moet ik denken aan de
rij bomen die ik eens zag vanuit de
trein, door de wind allen naar één kant
gebogen. Zou je zelf zo oók haast niet
naar één kant buigen als er zo weinig
tegenwicht is?
i je
tuiging krijg dat jij geloof, het geloven,
het blij-geloven, dat wat
je toch moet zien bij een
christen, teveel ziet als
een bedrijvigheid, en te
weinig als een zijn. Ge-
loof-tonen is een ding
apart geworden, en zo
dra het dat is, geselt het
ons en jaagt ons voort:
waarom heb ik zo weinig
voldoening in mijn werk,
waarom slaat de vonk
niet over, waarom heb
ben de mensen mij zo
weinig te zeggen. Op het
laatst hangt al dit vraag-
werk weer als een te
zware jas om ons heen.
Het is alsof wij voor de
stroom moeten zorgen!
Alsof stroom een kwes
tie is van een afspraak
tussen twee of meer. Maar waar ik hier
de lamp aansteek en alles gebeurt zoals
het behoort van pool tot pool, is ver
weg misschien een bergmeer dat zijn
water met donderend geweld door een
dam werpt: déér ontstaat de stroom,
(n de kamer kunnen we ons nog din
gen afvragen, maar als we daar bij
net wilde bruisen stonden, zou onze
stem wegsmelten. Nu mag je werken
ui huis, in de kamer. Maar als je weet
dat eeuwig het water valt, zomaar, om
liets, en toch ook om jou, dan zit je
liet te piekeren over de stroom en het
roe en wat, hoogstens bid je of alles
goed mag functioneren in de kleine
apparaten die wij zijn de stroom
blijft. God blijft. Je heb ook even moe
ten lachen omdat in de aanvang van
een brief min of meer bleek dat wie ge
looft zich nooit hoeft vervelen. Alsof
het een kwestie is van jezelf bezig
houden! schrijf je, en ik antwoord:
nou en of! Maar dan weer niet bezig
houden in de zin van bedrijvigheid,
Wij hebben daarstraks het ogenblik
waarop mijn buurvrouw moest kiezen
tussen ja en nee, niet willen onder
schatten. Zo in het nauw gedreven te
zijn, kan nog betekenen dat men zijn
kind een mooi mensbeeld wil meege
ven. Men kan terugschrikken voor het
ontkennen van God. En bovendien: wat
bedoelde zij met God? Misschien wel:
het goede.
derschatten. Misschien %.„-
kele jaren op een christelijke school.
Viel daar een woord dat zij niet meer
vergat? Bleef een gezang doorzingen?
Misschien lag zij eens in een zieken
huis en was daar een zuster... of had
zij kennissen die christenen heetten en
zo volkomen vanzelfsprekend haar ac
cepteerden dat zij zich „thuis" voelde.
Misschien ook heeft haar man iemand
op kantoor die het zelf niet weet maar
aan wie in het gewone, daaglijkse
werk het „zijn" Christus duide
lijk wordt. Kleine lichten. Dat kun jij
pok zijn. Maar dat is niet eens de
kwestie. Op jezelf flakkeren is een een
zame zaak. De kern is echter dat God
éénmaal het reusachtige stuwmeer van
Zijn genade in werking stelde: Kerst -
God bli;>ft 111 j€zus Christus.
..Hij heeft m onze nacht, het Licht des
Heils gebracht". Wat zullen wij ons dan
zorgen maken over het hoe en het wat"
Hij blijft, is dat niet genoeg?
Buiten zindert de zon de temperatuur op tot zo'n hon
derd graden Fahrenheit Maar wonderlijk genoeg han
gen de in „Kerstsfeer" gebrachte etalages vol dotjes wat
ten, die de nu eenmaal bij een „White Christmas" be-
horende sneeuw moeten voorstellen. De commerciële
kerstman, die hier „Father Christmas" heet, ontbreekt
evenmin. Het doet heel vreemd aan, dat dit surrogaat
voor onze Sinterklaas naar Australië komt gereden op
een slee....
RENDIEREN
De rendieren, die in de Angelsaksische landen de plaats
van het paard van de goede Sint hebben ingenomen,
zijn ook overal in de winkels en uitstalkasten vertegen
woordigd. Al dit uiterlijk reclame-bombast hoort er voor
de Australiër bij. Hij zoekt zich al transpirerend een weg
tussen de andere geschenkenkopers en -koopsters, die
de grote warenhuizen massaal bevolken, op zoek naar
het cadeau van het jaar.
De gedachte van de viering van de Geboorte van het
Kind is in dit alles ver te zoeken. Kerst is hier een
groot verjaringsfeest. Iedereen geeft iets aan iedereen
en niemand mag worden vergeten.
ZAKELIJK
Een groot magazijn in Melbourne heeft het zakelijk éle
ment (dat opdringerig voorop staat) verbonden met eni
ge liefdadigheid. De winkelende dames kunnen hun ver
moeide voeten wat laten rusten en moeten dan tegelijk
wat steken breien ten bate van een liefdadige instelling-
Bij het kopen van de geschenken speelt geld vrijwel geen
rol. Men steekt zich met liefde voor een heel jaar in
de schuld, om toch maar met grote cadeaus voor de
dag te kunnen komen.
PAKJES
Op de avond voor Eerste Kerstdag worden de pakjes
dan doorgaans met veel feestelijkheid uitgewisseld en
op „Boxing Day" (Tweede Kerstdag) is het feest'op
kantoren en fabrieken. De werkgevers geven geschenken
en dan beginnen ook de grote vakanties. Want we leven
hier nu eenmaal in een omgekeerde wereld. De scho
len gaan tot eind januari dicht. De zomer is aangebro
ken: het is komkommertijd in Australië, de zin van he'
Kerstfeest is vergeten, men trekt naar de zonovergpten
stranden, naar de bossen, naar de bergen. En de „nieuw
komer", die zich in die eerste weken van januari kom'
aandienen, zal het heel moeilijk vinden om direct aan
de slag te kunnen gaan.