Een stad die de wereld te gast heeft WOENSDAG 19 DECEMBER 1963 DAT is Rotterdam, de palm van een grote hand waarvan de vingers de elementen zijn, die de stad hebben groot gemaakt: haven, schepen, kaden, goederen, mensen. Dat is Rotterdam, zoals Jacob Willem Katadreuffe en Lorna te George de stad beleefden toen zij vanaf de Heuvel in het Park uitzagen over de Maas. „Ze stonden samen bij de borstweringHet water zwoegde onder de rol lende misten en de lage hemel. Heel in het westen blonk rossig vuur van een werf. Aan een machtige scheepsromp op stapel daverde van alle kanten het gehamer, in die hoek sidderde de lucht. De fabrieken konden hun rook niet kwijt in de dampkring, een zwaar dof spinsel bleef hangen, aan flarden. De nevels stelden telkens voor de verrassing van onjuiste schattingen. Wat zich in de verte aandiende als een machtige njnkast, werd van nabij zo nietig. Maar daar stak een fijne zwarte punt tussen de wolken en groeide tot een kolossale zeestomer, die koolzwart uit een haven gleed, met sneeuwwitte verschansing en brug. Als roerdompen langs het moeras staken de hefkranen aan de kaden hun snavels schuins omhoog onbeweeglijk, maar kjjk, daar zag men ze draaien, bukken en pikken uit de voorraden, die op het water dreven. Zo ver het oog ging, links en rechts, een stad in beweging, het water een lichtende lopende band Het stiefkind onder onze grote steden, zei hij. En toch het beste en het fierste. Bent u het niet met me eens? Ik vind Amsterdam nog mooier, zei ze Nee zei hij, ik niet. Rotterdam vind ik onze stad. Juist omdat ze niet speciaal Nederlands is. Amsterdam is onze nationale stad, Rotterdam onze internationale. Ik voel voor het internationale, daarom voel ik voor deze stad En dat stempel heeft ze gekregen van de zee, want de zee gaat over de grenzen, de zee is op de wereld de enige werkelijke cosmopoliet (Uit: Karakter van F. Bordewijk). En dat is Rotterdam, zoals Abraham J. D. van Oosten de stad vlak voor het. uitbreken van de crisis in de jaren dertig beschreef. „Rotterdam in 1929 een stad die de wereld te gast had. Mailboten en walvisvaarders, tankschepen en bananenboten, kustjagers en houttransporteurs, in een eindeloze aanmars van alle zijden, naar de machtige havens aan de Maas mond. Het was een mengeling van vormen en kleuren: Indië en Australië, Amerika en Rusland, Afrika en China hadden hier hun vaste losplaatsen, hun ópslagwal, hun torenhoge silo's en vemen. Aan de achtermast de vlaggen der rederijen, op de schoorsteenband hun eigen tekens en kleu ren, op de achtersteven het wapperende dundoek van het land van her komst, zo kwamen en gingen ze, uit zee en naar zee, de geduchte dragers van de voorspoed dezer havens. Het was de laatste fase van die voor spoed; de stoot in het hart der stad, de doodsteek van de crisis, werd nog door niemand verwacht. Rotterdam was machtig. De Maas, een twee- stroom hier, bracht de vrachtvaarders tot voor de kaden in de oude stad, voerde lichtgele en grijze passagiersschepen tot in. haar onmiddellijke nabijheid. En ook van de andere kant bracht de rivier vrachten en voor spoed aan: de zware lichters uit het Ruhrgebied, brede lichters met steenkolen achter de geweldige Rijn- en Scheldeslepers aan. een warre ling verder van motorboten van allerlei slag, de kampioenen van de binnenvaart. Tegen de oevers had zich de heerschappij der handelshuizen gevestigd van oudsher, reeksen gebouwen, kantoren en pakhuizen, maga zijnen en winkels; hier stapelde zich het duizenderlei koopmansgoed op, waarin het kapitalisme zijn vetste wortelgrond vond. Hier zetelde de macht, die het roer der schepen bestuurde" (Uit: Tweesprong). Havens, schepen, kaden, goederen, mensen. Havens, die met elkaar een wateroppervlakte beslaan van meer dan 1200 ha. En kaden, die achter elkaar gelegd een lengte bezitten van meer dan 24 kilometer, dat is van Rotterdam tot ver in Den Haag. Schepen, dit jaar in aantal de 25.000 ruim passerend. En goederen granen, meststoffen, hout, ertsen, mine rale Oliën, steenkool, stukgoed in een cijfer uitgedrukt bijna honderd miljoen ton. Vooraan de olie, dan het stukgoed en de ertsen, de steenkool en het graan. En de mensen als bindend element. Zonder hen zou de stad nooit ge worden zijn wat zij nu is. Zij gaven hun werkkracht, hun lust en hun ijver. Want die haven was hun haven. Zij kenden haar tot in de versta hoeken. Zij waren er meer in thuis dan in de kasten van hun eigen woning. „Rotterdam van de bruggen af overzag het merendeel van de bevol king, in een blik, het volle tafereel van de kracht en de welvaart, die zich hier saamgetrokken hadden. Niet vervuld van hoogmoed waren deze mensen, zij kenden te goed de moeiten en de inspanning, die gans deze glorie meebracht, zij: de kolentremmers, de bootwerkers, de kraan bestuurders, de wagenvoerders, de kleine kapiteins en machinisten van de binnenvaart, de onder olie en smeer gedoopte motordrijvers van het grote havenbedrijf. Zij kenden de hitte van de dag en de koude van de nacht, deze metaalwerkers en draaiers, de klinkers en nageljongens, de klassificeerders en de ververs, de werf- en ploegbazen, die mee te helpen hadden in het helling- en reparatiewerk op de grote scheepswerven, van Vlaardingen tot ver de rivier op voorbij Slikkerveer. Zonder hoogmoed waren ze fier op hun stad, op dit Rotterdam, dat door hun handen ge groeid was tot een wereldhaven, die haar Waterweg uitstrekte tot voorbij New York en Sjanghai. Zij kenden hun stad met al haar hardheid en eeuwige onrust, maar zij hadden haar lief omdat zij hun vrije adem gaf en vrienden in alle werelddelen" (Uit: Tweesprong).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1962 | | pagina 15