'S
jém
jm
^.JKÊÈêfêSl
De Groen-Kuyper-correspondentie
DE WERELD
25 JAAR
GELEDEN
door
G. PUCHJNGER
ZONDAGSBLAD
ZATERDAG 29 SEPTEMBER 1%2
„Gij waart leader na mij; tot mijn vreugde, maar jure tuo; zonder dat mijne toestem
ming vereischt werd of enig mandaat te pas ku<am. Gij hebt u, dit sprak vanzelf, evenmin
aan mijne leiding als ik mij aan de uive ondergeschikt. Zelfstandig en homogeen. De ho
mogeniteit is en blijft niet twijfelachtig; maar ook de Zelfstandigheid heeft zich, nu en
dan, in een t oor uw scherpziend oog niet onbeduidend verschil van weerskanten geopen-
Groen van Prinsterer aan Kuyper
(6 januari 1874
„Gij hebt onze richting geslicht. Ik kan wegvallen, maar gij blijft. Uw emeritaat is mogelijk, uw
abdicatie nooit. De mijne wel. Ik zing het volkslied op mijn speeltuig en met mijn keel, maar dat
volkslied is van u. Van u ontving ik het. Zong ik valsch, dan is dit een onontwijkbaar verschijnsel,
maar wat aan uw volkslied niets verandert. Dit op uw beweren, dal in de antirevolutionaire partij twee
fraction aanwezig zouden zijn, de uwe, en zooals gij het dan wel noemen wilt, de mijne. Ik maak die
pretentie niet en wierf slechts voor u, al wierf ik op andere wijs, dan men dit tot dusver deed. Dat het
resultaat de kaders voller dan ooit maakte was mij om het beginsel en om uwentwil oor
zaak van dank en blijdschap".
Kuyper aan Groen ton Prinsterer
(7 Januari 1874J
Het !s deze herfst vijfen
twintig: jaar geleden dat de
Groen - Kuyper-corresponden-
tie, verzorgd door de hooglera
ren G o s 1 i n g a en Ger-
r e t s o n, ter gelegenheid
van de honderdjarige geboor
tedag van dr. Abraham Kuy
per, werd gepubliceerd.
Reeds de nauwe samenwer
king van beide hoogleraren, zo
verschillend van aard en le
vensactiviteit, één echter in
geestelijke verwantschap met
Calvinisme en Réveil, toont
aan dat zeer verschillende ka
rakters levenslang geboeid
kunnen zijn in de gezamenlijke
bestudering van Groen van
Prinsterer, die, om met Ger-
retson te spreken, „een ziel
van vuur" had!
Gelukkige samenwerking met
de Dr. Abraham Kuyperstichting,
snelle medewerking van de uit
gever J. H. Kok te Kampen en
een gunstige beschikking van de
toenmalige minister van onder
wijs, kunsten en wetenschappen,
prof. dr. J. R. Slotemaker de
Bruine, maakte het beide hoog
leraren mogelijk ons volk in het
Kuyperjaar 1937 een bronnen-
werk aan te bieden, dat wij ons
vandaag nauwelijks meer kunnen
wegdenken, en dat als geheel be
antwoordt aan het dringende ver
zoek van Kuyper aan Groen op
29 juli 1872: ,,Ik zou haast u en
alle vrienden uit die dagen wil
len gebeden hebben: Geef toch
uit! Memorlën, brieven! Doe ons
jongeren weten, wat er is ge
schied!"
Memoriën, brieven
Het Nederlandse volk is door
deze uitgave verrijkt geworden
met een schat van gegevens,
waardoor het ons mogelijk is van
aangezicht tot aangezicht én
Groen én Kuyper te beoordelen
in hun onderlinge verhouding.
Lezende in dit boekwerk, komt
onwillekeurig de wonderjuiste uit
spraak van de Duitse wijsgeer
Hermann Cohen in de gedach
ten: „Men kan een schrijver be
ter verstaan, dan hij zich zelf
verstond".
Wij toch weten van de vorige
eeuw uiteraard véél minder dan
Groen en Kuyper, die daarin
werkten; veel gegevens en feiten
kennis is met hun heengaan voor
goed verloren gegaan. Maar wij
weten óók méér: ons is het ge
geven enigermate de gevolgen
van hun arbeid te overzien, en
diverse omstandigheden die ben
onbekend zijn gebleven, zijn
door historisch onderzoek voor
ons waarneembaar.
Daarbij, geen hunner heeft ooit
de hier bedoelde gezamenlijke
brievencollectie als afgesloten
geheel kunnen doorlezen, om een
totaalindruk te verwerven, zoals
ons thans mogelijk is. In deze
totaalindruk is onder meer de
waarde gelegen van deze uitga
ve van brieven van twee figu
ren, die gearbeid hebben in be
slissende tijdvakken onzer vader
landse geschiedenis.
Men houde echter rekening met
de aard der briefwisseling: zij is
sterk confidentieel: de gegevens
stammen soms uit geëmotio
neerde perioden van hun le
ven, en schijnen elkaar een en
kele maal te weerspreken, of be
hoeven noodzakelijke aanvulling
en correctie uit hun vroegere of
latere ontwikkeling. Vooral Groen
wijst daar in zijn brieven gedu
rig op. zo wanneer hij op 6 no
vember 1869 aan Kuyper schrijft:
..Onze correspondentie
gewerkt hebben. Raadpleging
van deze briefwisseling geeft ons
telkenmale stof tot critiek op
ónze visie die wij bezitten aan
gaande Groen en Kuyper. Er
zal daarom ook in de toekomst
geen generatie zijn die niet met
vrucht van dit boekwerk zal ken-
..Mljn parlementaire rol is uit
gespeeld. Voor een dergelijke taak
ben ik niet meer opgewassen"
schreef Groen op 10 januari 1871
aan Kuyper, en hij herhaalde dit
keer op keer. Maar Kuypers aan
drang tot correspondentie vond
juist hierin zijn oorsprong, zoals
hij op 15 november 1869 aan
Groen bekende:
„Wat zal het mij leeg zijn, als
de dag eens komt, die u alt ons
midden wegneemt! O! die toe
komst ziet mij dikwijls zoo som
ber aan. Waar het uw vaste hand
slechts ter nauwer nood gelukt
onze vrienden in het spoor te hou
den, waar men de consequentie
meer draagt, dan liefheeft, en
meer om uw persoon, dan om de
beginselen zelf duldt, wat zal 't
dan eens zijn, zoo de recalcltran-
ten, bij gemis aan sterker dan
zij zeiven, hun ketterij voor recht
zinnigheid, hun spelen met begin
selen voor beginselvastheid zullen
doen gelden, en die enkelen die
zich niet willen laten blinddoeken,
onder de vereenigde censuur van
vriend en vijand zullen doodgelas-
terd worden. Daarbij mijn eigen
positie is te halfslachtig. Te druk
als predikant bezet met tal van
practische bezigheden, heb ik
maar een snipperuurtje voor den
politieken strijd die op zichzelf,
8vM&,
BrapiBRpSk -KSfC
j?
Ui
als ouderling zijn mvloed kon uit
oefenen op het kerkelijk leven.
Zwaar is de keuze geweest, en
naar menselijk oordeel aanvanke
lijk niet gelukkig. Viel de Stan-
daardarbeid met het predikant
schap nog énigermate te verbin
den, toen Kuyper eenmaal van
aangezicht tot aangezicht zijn po
litieke tegenstanders op de Ka-
merbanken en achter de Minister
tafel ontmoette, spaarden zij hem
De tekenen
overspan-
iguns\ige omstandlghe-
uen. meer dan een heelen mensch
vordert. Inderdaad, juist bij de
ervaring hoe dezer dagen gij al
leen onder tnenschen mij werke
lijk een steun waart, leeft die
weemoedige gedachte te sterk bij
mij op, om ze u te verzwijgen.
Vooral daar ge, eerst dit wetend,
gevoelen kunt, hoe dankbaar
mijn hart voor de gebodene hulp
klopt".
Het eerste contact tussen bei
den was gelegd door Kuyper,
die als jong kerkhistoricus hulp
zocht bij Groen: een dorpspredi
kant in een stille uithoek des
lands vroeg steun aan een man
van de grote wereld, die zich
Kuyper nog als „modern" meen
de te herinneren. Kuyper moest
hem uit de droom helpen: „Mo
dern neen, dat hen ik nooit
geweest, maar wel was helaas!
het moderne onderwijs, dat ik te
Leiden gebruiken moest, oorzaak
dat ik een viertal jaren al dieper
wegzonk in volstrekte neologie."
Maar de kerkgeschiedenis zou
bij Kuyper él meer op de achter
grond komen ten bate van de ker
kelijke en politieke strijd, juist in
die jaren waarin Groen zich al
meer terugtrok uit het strijdge
woel ten bate van de historiestu
die: „Mij dunkt, in alles wat nu
ter sprake komt. zullen wij ho
mogeen zijn. Eén punt slechts
stel ik op den voorgrond. Ik ben
mlLm.eer ter •raadgeving voor de
politiek van het oogenblik ge
schikt. Daarom iuict ic k:i
blijft confidentieel. Aan u leg ik
ook gedachten voor, waarover ik
misschien niet genoeg nagedacht
heb".
De huidige generatie, die reeds
vijfentwintig jaar in het bezit is
van dit boekwerk, zal zich nau
welijks kunnen indenken welk
een sensatie vijfentwintig jaar
geleden de publicatie van dit
brievenboek betekende voor dié
ouderen, die ih hun jonge jaren
nog getuigen waren geweest van
het publieke optreden van de
oude Groen en de jonge Kuyper.
Zij konden thans in hun ouder
dom een blik slaan in de intie
me correspondentie van twee
vooraanstaande mannen, die in
den lande even gevreesd door de
tegenstanders, als geliefd bij de
volgelingen waren. Met hun ar
beid hebben zij. vriend en vijand
waren het hierover reeds lang
eens, het gelaat van Nederland
voor honderd jaar veranderd,
zelfs zozeer, dat wij thans nau
welijks anders dan door histo
risch onderzoek ons een voorstel
ling kunnen maken van hóé Ne
derland er vóór hun samenwer
king uitzag.
Zoals Groen en Thorbecke het
tapijt hebben gespreid waarop
onze parlementaire zeden en ge
woonten gevormd zijn, zo hebben
Groen en Kuyper in hun onder
linge gedachtenwisseling en sa
menwerking gestalte gegeven
aan de nieuwe tijd die komende
was: de parlementaire partijde
mocratie onder de monarchie
van het Oranjehuis. Sinds hün
optreden zijn de diverse partijen
gevormd, zoals wij die thans
Mede daarom is studie van
Groen en Kuyper van groot ge
wicht. maar juist ook daarom
vereist de kennis van de aard
van hun samenwerking enige
nauwgezetheid.
Ook Groen en Kuyper zijn
vervolgd door tegenstanders die
tegenstellingen zochten te con
strueren tussen beiden, die er
niét waren; ze zijn echter even
eens vereerd door volgelingen
die de diepere genuanceerdheid
hunner karakters, levensposities
en religieuze instellingen wel
eens over het hoofd zagen.
Als geen ander boekwerk
scheurt deze briefwisseling de
mythen van voor- en tegenstan
ders uiteen, en leidt ons steeds
weer terug naar de feiten en
Omstandigheden waaronder zij
schikt. Daarom juist is, bij mijn
emeritaat, uw optreden mij een
voorregt zoo opmerkelijk en zoo
onwaardeerbaar. Ik leef nu in de
atmosfeer der principieel-histori-
scbe beschouwing. Door tevens in
de aktuele politiek raadsman en
zelfs leidsman te willen zijn, zou
ik weldra, door te veel te willen
doen, niets kunnen verrigten."
Kuyper greep meer en meer
naar de leiding; Groen onttrok
zich, oud geworden, moe, teleur
gesteld. Kuyper wenste als een
Simson „een doodwerkende cri
sis te verwekken in de „scepti
sche machteloosheid" van die ja
ren. Groen beleed aan Kuyper:
„Door historie versla ik de toe
lichting van hetgeen ik beleefd)
heb. Aan de politieke of kerke
lijke schermutselingen van het
heden kan ik geen deel nemen.
En die taak is nu in goede han
den. Ik moet stillekens mijn weg
gaan, zoolang ik nog kan."
Groen is tot het einde zijns le
vens actief en strijdbaar geble
ven. maar men vatte de nuance
goed in het oog. als hij aan Kuy
per de taakverdeling uitzet: „Elk
op ons eigen standpunt. Gij als
deelgenoot in den strijd, als lea
der der Journalistiek op het slag
veld. Als man van actie en van
practijk, en die u bepaaldelijk
ook met de aanwijzing van kan
didaten (als het einde der zaak)
zult moeten belasten. Ik daaren
tegen, veel meer nu dan in 1869,
de leader (voorzoover dit nog
mocht worden begeerd) enkel wat
het princlpieele betreft. Wiens
raad in het arresteren van het
plan der veldtogt kan worden be
geerd. maar van wien het mede
uittrekken, niet moet. en in het
belang der zaak, niet mag wor
den begeerd."
Kuyper in het poLtieke strijd
perk, Groen aan de historiestu
die. zó wilde Groen het einde
bevestigd zien: „Evenwel is za-
menspreking, terwijl gij het roer
vasthoudt, onmisbaar. Wilt ge
mij au courant houden, ik ben u
zeer dankbaar. Maar vergeet niet
dat ik tot raadgeving thans on
bevoegd ben. Mijne beginselen
zijn u bekend. In hoofdzaak en
in wezen zijn wij homogeen. Ook
de verschilpunten heb ik, voor u
althans, niet verbloemd. Maar
om u van cousideratiën en ad
vies over het actueel-praktische
te dienen ben ik onbevoegd.
Daarbij komt dat ik nauwelijks,
op mijn leeftijd, tegen den ar
beid op historisch terrein onder
nomen, bestand ben."
Groen „verweerde zich met
bijna nerveuzen angst tegen het
gevaar, door zijn onstuimigen op
volger in nieuwen publieken strijd
te worden meegesleept" Lichten
Goslinga en Gerretson in één
der noten toe, maar, vervolgen
zij. Groen was „toch te diep ge
ïnteresseerd om. althans binnens
kamers, niet tot bespreking be
reid te zijn." Hier ligt de merk
waardige nuance in strijdbaar
heid tussen Groen en Kuyper ge
durende deze jaren van samen
werking, en voorts is daar het
GROEN VAN PRINSTERER
onderscheid tussen de senior en
de junior, de historicus-jurist
en de kunstenaar-theoloog, de zoon
van Réveil en de schepper van het
Nederlandse neo-calvinisme.
Maar juist mét die verschillen
en nuances helder voor ogen,
wordt ons eerst volop duidelijk
hoe sterk hun homogeniteit, hun
samenwerking, hun vriendschap
en bondgenootschap is geweest!
Geen epigoon
De kracht waarmee de jonge
Kuyper het politieke leven in
trad was, zeker voor die tijd,
ongekend. Menigmaal heeft
Groen Kuyper tot gematigdheid
aangemaand, maar het voor
naamste in beider grondverhou-
ding is geweest dat Groen in
Kuyper de krachten van over
tuiging herkende, die ook hem
bezielden.
Op 4 oktober 1869 schreef
Kuyper aan Groen: „Bij het le
zen van de discussie over de
troonrede kookte, mijn bloed.
Het was goed, dat ik niet op de
tribune was. Die grafrust is
goed, als men de uitvaart van
zijn volk wil vieren. Niet zoolang
men nog over levensredding
consulteert". Groens reactie
was twee dagen later: „Uw
kernachtig woord dienaangaande
is als geschreven uit mijn hart.
Met dergelijk een jammerlijke
houding in de Kamer kan zeer
gemakkelijk, als in een oog
wenk, al wat maanden achter
een buiten de Kamer verrigt
werd, worden te niet gedaan".
Uiteraard bestreed men de
scherp strijdende Kuyper met
alle wapenen die men vinden
kon, en ook de beschuldiging
van epigonisme kon niet uitblij
ven. Kuyper beklaagde zich m
deze briefwisseling aan het juis
te kantoor: „Men zoekt mij tel
kens machteloos te maken door
mij als uw schaduw te karakte-
riseeren. Met dit niets beduidend
woord, telkens gerepeteerd,
doodt men mijn kracht. Daarom
greep ik de eerste voegzame ge
legenheid aan. om zoo duidelijk
mogelijk mijn positie duidelijk
te maken. De kracht van een
partij (schuilt) óf in een per
soon óf in haar organisatie. Het
eerste gold voor ons dusver. Na
u komt de 2e phase, maar die
nu reeds moet gepraepareerd.
Een persoonlijkheid als de uwe
is met geen telescoop nog aan
de horzont te zien. Daarop mo
gen we dus niet rekenen. Orga
nisatie in Pers en Bond moet
daarvoor in de plaats treden".
Groens reactie luidde de vol
gende dag: „Welk een vreemde
toestand! Gij zoudt mijn alter
ego kunnen zijn, en op een an
der terrein is uw werkkring zoo
belangrijk en zoo gezegend dat
ik de verantwoordelijkheid der
raadgeving eenigermate huive
rend van mij afwerp. Laat mij
dan liever danken voor velerlei
hulp. die gij ons, ook aldus, in
de sfeer der christelijke politiek
en in het zegevierend opkomen
tegen de tooverkracht der Fata
Morgana geeft".
En zo is de verhouding van
Groen uit jegens Kuyper steeds
gebleven: „Gij zijt de erfge
naam mijner politiek", en „Ik
ben uw bondgenoot".
Kuyper zelf heeft de opvol
ging als noodzakelijk gezien,
maar niet zonder stimulering
van Groen zelf. Na de oprich
ting van de Standaard wist Kuy
per zijn positie jegens Groen als
volgt te formuleren: „De toe
komst onzer positie eischt, dat
tot den einde toe voor het pu
bliek blijke, dat uw profeten
mantel op de Standaard rust
Een persoon om u te vervangen
is er niet Een blad wel. Nu zal
men na uw verscheiden (zij het
spade) het onmogelijke beproe
ven om de Standaard de teugels
uit de handen te nemen. En te
genover ons volk is daartegen
maar één probaat middel: het
voorhanden zijn van een onafge
broken reeks gegevens die too-
nen, dat de Standaard uw erfe
nis aanvaard heeft, krachtens
uw holographische wilsbeschik
king".
De Standaard
Groen heeft in zijn brief wij
treffend geformuleerd met de
woorden: „het concentreeren
van alle krachten op het punt
waar de victorie beslist worélt."
Groen wilde levenslang een pu
blieke opinie vormen; Kuyper
heeft dit metterdaad gedaan, en
DR. A. KUYPER
daarin schuilt zijn grote verdien
ste! Groen gaf de grondtrekken
aan en leverde journalistieke
voorbeelden van bijzonder for
maat; Kuyper realiseerde Groens
opdracht. Voor beiden waren le
zen en leren één, voor hun werke
lijke volgelingen evenzo.
Kuyper voelde aan dat op het
terrein der journalistiek de strijd
moest worden aangevat en uitge
streden. Op 15 december 1871,
nog geen half jaar vóór het op
richten van „De Standaard", voor
spelde Kuyper aan Groen: „Ik
zal me aan de Kamervrienden
al meer onttrekken. Voor het Dag
blad mag ik de positie niet be
derven. Loopt dat Blad eens goed,
dan zijn wij in vijf jaar meester
van de pos.tie intra muros. Het is
me onbegrijpelijk dat men dit on
zerzijds niet meer algemeen
voelt."
Het bijzondere ls niet dat de
jonge Kuyper zulke verwachtin
gen had van zijn Journalistiek,
maar dat hij ze ook extra muros
heeft waar gemaakt!!
De oprichting van De Standaard
en het verloop der zaken kan men
voor een belangrijk deel in deze
briefwisseling volgen. Na een jaar
was het blad reeds in nood, maar
de giften van vele eenvoudigen in
den lande én van Groen van Prin
sterer redden het blad. De reden
van Groens hulp vertolkte Groen
overduidelijk in een brief aan
Kuyper: „Eén winst vooral heb
ben wij door de Standaard ver
kregen, de vertiendubbeling van
uw persoonlijken invloed. Men
leest de Standaard om te weten
wat Dr. Kuyper zegt en wil. Niet,
bijna niet om den verderen in
houd. Is er niet in onze eigen
periodieke pers menig orgaan dat,
door uwe leading-artlkels gere
geld op te nemen, zich gaarne uit
een toestand van onbeduidend
heid zou willen verheffen?"
Het was de bevestiging van
wat Groen reeds lang vóór de op
richting van het blad aan Kuyper
had geschreven: „De Dagblad
kwestie interesseert mij zeer
indien gij de hoofddirectie hadt,
zou ik gerust zijn."
Het Kamerlidmaat
schap
Het i
ces ge\
een slecht voorland voor diegenen
die zich, ondanks alle princi-
pieele tegenstellingen, in hun per
soonlijke omgang met elkaar
moeten verstaan. De eis tot loy
aliteit, die Groen en Thorbecke
m hun onderlinge omgang de gan
se Staten-Generaal tot omgangs-
wet hadden gesteld, was aan Kuy
per vreemd. Men zag hem als
uitbrenger aan de pers van dat
gene wat vertrouwelijk behandeld
werd. Kuyper gevoelde zich een
ling. was er ook eenling, en mis
te ieder contact met zijn mede
leden. Zelf heeft Kuyper alle af
keer teruggebracht op de religi
euze tegenstellingen, maar de in
dit opzicht rijk ervaren Groen
van Prinsterer wist dat er ande
re nuances in het spel waren, en
kon het optreden van Kuyper in
de Kamer niet in alle opzichten
gelukkig achten.
Des te belangrijker is het in
deze briefwisseling het oordeel
van Groen en Kuyper te verne
men over het lidmaatschap der
Tweede Kamer en over diverse
leden ervan.
Groen aan Kuyper: ..Wat onze
vrienden in de Tweede Kamer be
treft, wij moeten nu, m.i. gaan
spelen op het thema Non tali
auxilio. Drie jaren bleven zij in
het conservatieve zog. Sedert
Mei hebben zij de gelegenheid om
er uit te geraken verzuimd. Zij
hebben aldus, door de zedelijke
volkskracht te ignoreren, m.i.
voor deze parlementaire zitting
alle kansen verspeeld, en aldus,
zooveel van hen afhing, de volks
beweging (gelukkig niet zoo ligt
meer smoorbaar) gesmoord." (6
november 1869)
tegen een debat als gij ver
langt? Ls het niet het kenmerk
van min-generale geesten, dat ze
zich sterker voelen bij detaildis
cussie dan bij een generaal de
bat?" (11 december I860)
Hoewel én Groen én Kuyper
voor de moeite stonden de keuze
van de loopbaan van Kuyper ve
bepalen, koos Kuyper, na lang
aarzelen, die van politicus, bij ge-
de voorgrond treden, schenen
het jaar 1876 een snel einde te
maken aan de politieke loopbaan
van de jonge Kuyper. Totaal
overspannen moest hij voor zeer
lange tijd alle arbeid neerleggen,
zonder te weten wat zijn toe
komst zou zijn. Wel mocht Groen
in zijn laatste brief aan de jonge
vriend hem troostend wijzen op
„de eenig-genoegzame troost in
leven en in sterven, die alleen
tegen eiken vuurproef, voor dag-
looner en wijsgeer, bestand is!"
Kuypers geest-kracht
Dit zijn slechts enkele grepen
uit de rijke Groen-Kuyper-corres
pondentie. Maar ook vele ande
re vraagstukken worden er in be
handeld, op die typisch persoon
lijke wijze die alleen in een brief
wisseling mogelijk is: de verhou
ding tot Rome, Réveil en Calvi
nisme, de ethisch-irenischen en de
gereformeerden, de positie van
kerk en belijdenis, de koloniale
kwestie, de Engelse revivals, de
visie van beiden op de drie grote
vrijzinnige Nederlandse staatslie
den: Oldenbaraeveldt, De Witt
en Thorbecke.
Wat was de kracht, wat vooral
de innerlijke gééstkracht van de
jonge pretendent Kuyper, ter ge
legenheid van wiens eeuwfeest
in 1937 deze correspondenties wer
den uitgegeven? Ook daaromtrent
vinden wij duidelijke uitspraken
van zijn hand in dit boekdeel.
Allereerst is daar zijn zeer per
soonlijke band aan God: „Nog
nooit nam ik gewichtige besluiten
van dien aard, zonder een teeken
van den Heer ontvangen te heb
ben. Juist daaraan dankte mijn
vastheid van toon en zekerheid
van tred haar oorsprong. Meest
kreeg ik dat eerst in de akmè
van mijn geestesspanning. Ge
verstaat dat belden der ziel, niet
waar? die vrees om tegen Zijn
wil te doen. uit Zijn weg te loo-
pen en van Hem af te gaan".
Men kan bezwaar hebben tegen
de uitdrukkingswijze, die sterk
doet denken aan Platoons daimoo-
nlon, maar de zéék is duidelijk!
Daar is vervolgens zijn sterke
neiging tot „partijdigheid", die
even nuttig is voor wie een zaak
nog moet winnen, als gevaarlijk
voor een volksgroep die gewon
nen hééft: „Mijn meening gaf ik,
niet wijl ik de zotte pretentie
maak op historisch terrein u te
critiseeren, maar wijl ik voel, dat
mijn gevoel des harten in dezen
een uiting is van het heden-
daagsch nationaal bestaan in een
zijner elementen. Zooals ons na
tionaal leven is, zoo moet het
zich uiten. Ook mijn nationaal be
sef staat, niet als geïsoleerde
opinie, maar als uiting van wat
in duizenden bij duizenden leeft.
Dat zulk een uiting apodictisch
is, spreekt van zelf. Dai is elke
levensuiting, juist daarin van his
torisch raisonnement onderschei
den."
Daar is ten slotte, ondanks al
Kuypers latere getheologiseer, de
sterke geloofsdynamlek, die hem
levenslang bezield heeft, en waar
van hij jegens Groen getuigt:
„Elke poging om op een nieuwe
dogmatiek en niet alleen op 't
werk Gods te zien, moet bekeerd.
Slechts op dat laatste leg ook ik
alle nadruk, maar dan ook een
nadruk die ik bid dat allen ten
zegen moge zijn."
Tolle lege
Dit alles te ontmoeten in een
boek van persoonlijke getuigenis
sen, is niet alleen historisch cu
rieus, maar ook persoonlijk ty
perend. Want Kuyper behoort tot
de waarlijk grote mensen, wier
kenmerk het is zich slechts je
gens zeer weinigen te uiten gelijk
ze werkelijk zijn! Kuyper nu
heeft zich in deze brieven ge
geven zoals hij was. Van Groen
is hetzelfde te zeggen!
Tegen het einde van de brief
wisseling vatte Kuyper zijn ver
houding jegens Groen samen met
de woorden: „In u ligt voor het
leven, waar ik thans in opga,
het centrum en de normeerende
kracht. Of ik. ook als dat centrum
eens naar hooger niveau ver
plaatst zal zijn, den moed en het
geloof zal ontvangen, om voorl
te blijven gaan, ook ondanks de
onverklaarbare onafhankelijkheid
van onze vrienden, weet ik niet.
Maar zeker doet geheel de posi
tie waarin ik verkeer, mij uw
bezit waardeeren, zooals niet
dikwijls het leven des éénen
door den anderen als onmisbaar
wordt gevoeld."
Groens antwoord luidde twee
dagen later <22 augustus 1875):
„Mijn arbeid door u voortgezet
te zien is voorzeker een groot
voorregt op mijn ouden dag."
En gelijk ze hier met elkaar
corresponderen, zó zijn ze de ge
schiedenis ingegaan, en zó ook
mogen wij ze kennen en ontmoe
ten, mede dank zij de correspon
dentie die vijf en twintig jaar
geleden publiek werd.
Dat deze briefwisseling nog te
gen vooroorlogse prijs (ingenaaid
4,45 en gebonden 6.05) ver
krijgbaar b, behoort tot de spe
lingen van de hedendaagse wel
vaartstaat! Dat biedt een kans
aan ieder die door strikt histo
rische of ook algemeen menselij
ke belangstelling gedreven, zich
Proe/ballon verschijnt
elke veertien dagen In
het zondagsblad.
voor Iedere geaccep
teerde Inzending Is er
een postwissel.
stmnr (s.v.p.) toto's
tekeningengedichten*
verhalencommentaren.
Ideeën ot wat Je nog
meer hebt naar de re-
da kt le ,jnulmte voor
onsran deze krant.
HIJ LACHTE een beetje, trok de kraag van zijn jas onhandig
dicht en deed of hij het geval al weer was vergeten, door vrij
moedig de tram rond te kijken. Ja, hy was weer uitermate stom
geweest. Had hy tegen die dikke meneer gezegd, dat er voorin nog
plaats was, terwijl er in werkelijkheid een oud, klein dametje zat.
Hij had haar alleen niet zien zitten, omdat ze uitermate klein en
de rugleuning uitermate hoog was. Hij had zelfs geen punt van een
schoen gezien, of het riempje van een zwart handtasje.
Zulke stomme dingen deed hy nu altijd en het ergste was, dat
hij het niet kon vergeten. Op weg naar huis, op school, 's avonds
in zijn kamer, aldoor moest hij er weer aan denken, was hij er mee
bezig en dan ging hy zo'n geval weer helemaal na, wist precies
wat hij verkeerd had gedaan, maar als er zich weer zoiets voor
deed, dan wist hy nooit hoe hij moe6t handelen, wat hy moest
zeggen.
Meestal ging zoiets na een paar dagen weer over, maar eigenlijk
alleen omdat een nieuwe stommiteit hem weer bezig hield en de
dagen, dat hij min of meer bevryd was van dit complex, besteedde
hij toch weer veel tijd aan het uitdenken van nieuwe situaties,
waarin hij verzeild kon raken, hoe hij dan weer moest reageren en
antwoorden. Had hij nu meer vrijuit gelachen, of normaal zijn
excuses aangeboden. Maar dat kon hij niet, hij was bang voor de
mensen. Het was al erg genoeg, dat sommigen zyn handgebaar
tegen de dikke meneer hadden gezien.
De tram stond toevallig bij een halte. Had hy nu maar de moed
gehad om rustig en zelfverzekerd uit te stappen, maar hy durfde niet, de mensen
zouden begrepen hebben, dat het een vlucht was en achter hun hand zouden ze
naar hem gewezen hebben.
Oh-er kwam een plaats vry. Wat moest hij nu weer beginnen. Gaan zitten en
het risico lopen straks weer te moeten opstaan voor een ouder persoon? Maar
dan zouden de mecsen weer naar hem kijken, de mensen keken altijd naar hem.
Maar als hij bleef staan liep hij de kans en die kans was groot, dat iemand hem
er met een medelijdend lachje attent op zou maken, dat er nog een plaats vry
was en dan stond hy helemaal in zijn hemd.
Het was alsof de mensen aan de buitenkant konden zien wat hij dacht. Daar zat
al weer iemand naar hem te kijken. Als hij in vredesnaam zijn mond maar dicht
hield. Hij deed onverschillig een pas achteruit en wilde de indruk vestigen, alsof
hij alleen maar op zijn andere been ging staan. De tram reed net voorby een
bioscoop De onoverwinnelijke Tarzan heette de film. Even belangstellend
naar buiten kijken en ondertussen weer een stap achteruit doen. Gelukkig nie
mand had iets gemerkt. Er moest een dame passeren, een mooie gelegenheid om
nog een beetje naar achteren te gaan.
„Jongeman, je staat bovenop mijn tenen", hoorde hij plotseling hard en mee
dogenloos door de tram klinken. De mensen keken. Zagen hem.
Hy draaide zich wild om, als door een elektrische stroom aangeraakt, sprong
de tram uit en rende de straat op. Bioscoop Olympia De onoverwinnelijke
Tarzan nog nooit vertoond de man met de stalen zenuwen ontembare
moed en durf.
Eén kaartje a.u.b., helemaal achteraan graag.
JAN GROEN (Scheveningen)
Uitnodiging aan wie het
aangaat:
als je hier iets bij wilt
schrijven: het adres vind je
ergens op de eerste pagina
van de krant
ER UIT GELICHT
J.W.K. (Voorburg) *t Hoeft
niet mqer.
H.S. of S.H. (Lisse) Stuur
ons Uw Bundel.
J.P.B. (Apeldoorn) Je knut
selt te veel. jammer dat
we geen hobbyhoekje heb-
Th.P.M. (Katwijk aan Zee)
noeg? Wij dachten van met
't Beste gaat mee.
A.M. (Lisse) De titels von
den we *t leukst. Stuur er
(nog) eens een paar. Overi
gens blijft er wat hier.
W.L. (Rijswijk) 2-1 1
en dat houden we.
P. dc G. (Den Haag) Als
Je Je op tijd geschoren had
was je niet gestruikeld.
T. de H. (Rotterdam) Je
moet minder met je bretels
klappen, want we horen het
in je werk.
Joke K. Amsterdam) Stuur
het eens naar „De Spiegel".
D. van der W. (Leiden) Er
zijn toch van die aardige
boekjes voor zulke zaken.
LOOSDRECHT
De gluimer voert de gap-
pertrom
de dravenhout ligt stoor,
de Vinkenveense Vader-
dom
kruipt sissend door het
moor;
en waar men rieft
of dreigt de reut
en hoe de kerksen streft
de gluimer voert de gap-
pertrom
en sterkt de negendreft.
HANS BOONSTRA
C
0
5
(3
REGEN
Ochtend
het boze nag
van de verbolgen wind
regen rinkelt
murmelt in de plassen
woorden die niemand verstaat.
Een boom heeft juist
zijn laatste blad verloren.
hij heeft zich van het leven
voor even afgewend.
Waar zijn mijn vogels gebleven
De vlugge, de blije de vogelvrije
Ze kunnen hun stem
niet meer vinden.
Ze doen er het zwijgen maar toe.
De regen maakt de ucreld oud.
Ik wil vandaag niet in haar wonen.
Foto Robert Collette
ANNE UGTHART Arnhem