'S jém jm ^.JKÊÈêfêSl De Groen-Kuyper-correspondentie DE WERELD 25 JAAR GELEDEN door G. PUCHJNGER ZONDAGSBLAD ZATERDAG 29 SEPTEMBER 1%2 „Gij waart leader na mij; tot mijn vreugde, maar jure tuo; zonder dat mijne toestem ming vereischt werd of enig mandaat te pas ku<am. Gij hebt u, dit sprak vanzelf, evenmin aan mijne leiding als ik mij aan de uive ondergeschikt. Zelfstandig en homogeen. De ho mogeniteit is en blijft niet twijfelachtig; maar ook de Zelfstandigheid heeft zich, nu en dan, in een t oor uw scherpziend oog niet onbeduidend verschil van weerskanten geopen- Groen van Prinsterer aan Kuyper (6 januari 1874 „Gij hebt onze richting geslicht. Ik kan wegvallen, maar gij blijft. Uw emeritaat is mogelijk, uw abdicatie nooit. De mijne wel. Ik zing het volkslied op mijn speeltuig en met mijn keel, maar dat volkslied is van u. Van u ontving ik het. Zong ik valsch, dan is dit een onontwijkbaar verschijnsel, maar wat aan uw volkslied niets verandert. Dit op uw beweren, dal in de antirevolutionaire partij twee fraction aanwezig zouden zijn, de uwe, en zooals gij het dan wel noemen wilt, de mijne. Ik maak die pretentie niet en wierf slechts voor u, al wierf ik op andere wijs, dan men dit tot dusver deed. Dat het resultaat de kaders voller dan ooit maakte was mij om het beginsel en om uwentwil oor zaak van dank en blijdschap". Kuyper aan Groen ton Prinsterer (7 Januari 1874J Het !s deze herfst vijfen twintig: jaar geleden dat de Groen - Kuyper-corresponden- tie, verzorgd door de hooglera ren G o s 1 i n g a en Ger- r e t s o n, ter gelegenheid van de honderdjarige geboor tedag van dr. Abraham Kuy per, werd gepubliceerd. Reeds de nauwe samenwer king van beide hoogleraren, zo verschillend van aard en le vensactiviteit, één echter in geestelijke verwantschap met Calvinisme en Réveil, toont aan dat zeer verschillende ka rakters levenslang geboeid kunnen zijn in de gezamenlijke bestudering van Groen van Prinsterer, die, om met Ger- retson te spreken, „een ziel van vuur" had! Gelukkige samenwerking met de Dr. Abraham Kuyperstichting, snelle medewerking van de uit gever J. H. Kok te Kampen en een gunstige beschikking van de toenmalige minister van onder wijs, kunsten en wetenschappen, prof. dr. J. R. Slotemaker de Bruine, maakte het beide hoog leraren mogelijk ons volk in het Kuyperjaar 1937 een bronnen- werk aan te bieden, dat wij ons vandaag nauwelijks meer kunnen wegdenken, en dat als geheel be antwoordt aan het dringende ver zoek van Kuyper aan Groen op 29 juli 1872: ,,Ik zou haast u en alle vrienden uit die dagen wil len gebeden hebben: Geef toch uit! Memorlën, brieven! Doe ons jongeren weten, wat er is ge schied!" Memoriën, brieven Het Nederlandse volk is door deze uitgave verrijkt geworden met een schat van gegevens, waardoor het ons mogelijk is van aangezicht tot aangezicht én Groen én Kuyper te beoordelen in hun onderlinge verhouding. Lezende in dit boekwerk, komt onwillekeurig de wonderjuiste uit spraak van de Duitse wijsgeer Hermann Cohen in de gedach ten: „Men kan een schrijver be ter verstaan, dan hij zich zelf verstond". Wij toch weten van de vorige eeuw uiteraard véél minder dan Groen en Kuyper, die daarin werkten; veel gegevens en feiten kennis is met hun heengaan voor goed verloren gegaan. Maar wij weten óók méér: ons is het ge geven enigermate de gevolgen van hun arbeid te overzien, en diverse omstandigheden die ben onbekend zijn gebleven, zijn door historisch onderzoek voor ons waarneembaar. Daarbij, geen hunner heeft ooit de hier bedoelde gezamenlijke brievencollectie als afgesloten geheel kunnen doorlezen, om een totaalindruk te verwerven, zoals ons thans mogelijk is. In deze totaalindruk is onder meer de waarde gelegen van deze uitga ve van brieven van twee figu ren, die gearbeid hebben in be slissende tijdvakken onzer vader landse geschiedenis. Men houde echter rekening met de aard der briefwisseling: zij is sterk confidentieel: de gegevens stammen soms uit geëmotio neerde perioden van hun le ven, en schijnen elkaar een en kele maal te weerspreken, of be hoeven noodzakelijke aanvulling en correctie uit hun vroegere of latere ontwikkeling. Vooral Groen wijst daar in zijn brieven gedu rig op. zo wanneer hij op 6 no vember 1869 aan Kuyper schrijft: ..Onze correspondentie gewerkt hebben. Raadpleging van deze briefwisseling geeft ons telkenmale stof tot critiek op ónze visie die wij bezitten aan gaande Groen en Kuyper. Er zal daarom ook in de toekomst geen generatie zijn die niet met vrucht van dit boekwerk zal ken- ..Mljn parlementaire rol is uit gespeeld. Voor een dergelijke taak ben ik niet meer opgewassen" schreef Groen op 10 januari 1871 aan Kuyper, en hij herhaalde dit keer op keer. Maar Kuypers aan drang tot correspondentie vond juist hierin zijn oorsprong, zoals hij op 15 november 1869 aan Groen bekende: „Wat zal het mij leeg zijn, als de dag eens komt, die u alt ons midden wegneemt! O! die toe komst ziet mij dikwijls zoo som ber aan. Waar het uw vaste hand slechts ter nauwer nood gelukt onze vrienden in het spoor te hou den, waar men de consequentie meer draagt, dan liefheeft, en meer om uw persoon, dan om de beginselen zelf duldt, wat zal 't dan eens zijn, zoo de recalcltran- ten, bij gemis aan sterker dan zij zeiven, hun ketterij voor recht zinnigheid, hun spelen met begin selen voor beginselvastheid zullen doen gelden, en die enkelen die zich niet willen laten blinddoeken, onder de vereenigde censuur van vriend en vijand zullen doodgelas- terd worden. Daarbij mijn eigen positie is te halfslachtig. Te druk als predikant bezet met tal van practische bezigheden, heb ik maar een snipperuurtje voor den politieken strijd die op zichzelf, 8vM&, BrapiBRpSk -KSfC j? Ui als ouderling zijn mvloed kon uit oefenen op het kerkelijk leven. Zwaar is de keuze geweest, en naar menselijk oordeel aanvanke lijk niet gelukkig. Viel de Stan- daardarbeid met het predikant schap nog énigermate te verbin den, toen Kuyper eenmaal van aangezicht tot aangezicht zijn po litieke tegenstanders op de Ka- merbanken en achter de Minister tafel ontmoette, spaarden zij hem De tekenen overspan- iguns\ige omstandlghe- uen. meer dan een heelen mensch vordert. Inderdaad, juist bij de ervaring hoe dezer dagen gij al leen onder tnenschen mij werke lijk een steun waart, leeft die weemoedige gedachte te sterk bij mij op, om ze u te verzwijgen. Vooral daar ge, eerst dit wetend, gevoelen kunt, hoe dankbaar mijn hart voor de gebodene hulp klopt". Het eerste contact tussen bei den was gelegd door Kuyper, die als jong kerkhistoricus hulp zocht bij Groen: een dorpspredi kant in een stille uithoek des lands vroeg steun aan een man van de grote wereld, die zich Kuyper nog als „modern" meen de te herinneren. Kuyper moest hem uit de droom helpen: „Mo dern neen, dat hen ik nooit geweest, maar wel was helaas! het moderne onderwijs, dat ik te Leiden gebruiken moest, oorzaak dat ik een viertal jaren al dieper wegzonk in volstrekte neologie." Maar de kerkgeschiedenis zou bij Kuyper él meer op de achter grond komen ten bate van de ker kelijke en politieke strijd, juist in die jaren waarin Groen zich al meer terugtrok uit het strijdge woel ten bate van de historiestu die: „Mij dunkt, in alles wat nu ter sprake komt. zullen wij ho mogeen zijn. Eén punt slechts stel ik op den voorgrond. Ik ben mlLm.eer ter •raadgeving voor de politiek van het oogenblik ge schikt. Daarom iuict ic k:i blijft confidentieel. Aan u leg ik ook gedachten voor, waarover ik misschien niet genoeg nagedacht heb". De huidige generatie, die reeds vijfentwintig jaar in het bezit is van dit boekwerk, zal zich nau welijks kunnen indenken welk een sensatie vijfentwintig jaar geleden de publicatie van dit brievenboek betekende voor dié ouderen, die ih hun jonge jaren nog getuigen waren geweest van het publieke optreden van de oude Groen en de jonge Kuyper. Zij konden thans in hun ouder dom een blik slaan in de intie me correspondentie van twee vooraanstaande mannen, die in den lande even gevreesd door de tegenstanders, als geliefd bij de volgelingen waren. Met hun ar beid hebben zij. vriend en vijand waren het hierover reeds lang eens, het gelaat van Nederland voor honderd jaar veranderd, zelfs zozeer, dat wij thans nau welijks anders dan door histo risch onderzoek ons een voorstel ling kunnen maken van hóé Ne derland er vóór hun samenwer king uitzag. Zoals Groen en Thorbecke het tapijt hebben gespreid waarop onze parlementaire zeden en ge woonten gevormd zijn, zo hebben Groen en Kuyper in hun onder linge gedachtenwisseling en sa menwerking gestalte gegeven aan de nieuwe tijd die komende was: de parlementaire partijde mocratie onder de monarchie van het Oranjehuis. Sinds hün optreden zijn de diverse partijen gevormd, zoals wij die thans Mede daarom is studie van Groen en Kuyper van groot ge wicht. maar juist ook daarom vereist de kennis van de aard van hun samenwerking enige nauwgezetheid. Ook Groen en Kuyper zijn vervolgd door tegenstanders die tegenstellingen zochten te con strueren tussen beiden, die er niét waren; ze zijn echter even eens vereerd door volgelingen die de diepere genuanceerdheid hunner karakters, levensposities en religieuze instellingen wel eens over het hoofd zagen. Als geen ander boekwerk scheurt deze briefwisseling de mythen van voor- en tegenstan ders uiteen, en leidt ons steeds weer terug naar de feiten en Omstandigheden waaronder zij schikt. Daarom juist is, bij mijn emeritaat, uw optreden mij een voorregt zoo opmerkelijk en zoo onwaardeerbaar. Ik leef nu in de atmosfeer der principieel-histori- scbe beschouwing. Door tevens in de aktuele politiek raadsman en zelfs leidsman te willen zijn, zou ik weldra, door te veel te willen doen, niets kunnen verrigten." Kuyper greep meer en meer naar de leiding; Groen onttrok zich, oud geworden, moe, teleur gesteld. Kuyper wenste als een Simson „een doodwerkende cri sis te verwekken in de „scepti sche machteloosheid" van die ja ren. Groen beleed aan Kuyper: „Door historie versla ik de toe lichting van hetgeen ik beleefd) heb. Aan de politieke of kerke lijke schermutselingen van het heden kan ik geen deel nemen. En die taak is nu in goede han den. Ik moet stillekens mijn weg gaan, zoolang ik nog kan." Groen is tot het einde zijns le vens actief en strijdbaar geble ven. maar men vatte de nuance goed in het oog. als hij aan Kuy per de taakverdeling uitzet: „Elk op ons eigen standpunt. Gij als deelgenoot in den strijd, als lea der der Journalistiek op het slag veld. Als man van actie en van practijk, en die u bepaaldelijk ook met de aanwijzing van kan didaten (als het einde der zaak) zult moeten belasten. Ik daaren tegen, veel meer nu dan in 1869, de leader (voorzoover dit nog mocht worden begeerd) enkel wat het princlpieele betreft. Wiens raad in het arresteren van het plan der veldtogt kan worden be geerd. maar van wien het mede uittrekken, niet moet. en in het belang der zaak, niet mag wor den begeerd." Kuyper in het poLtieke strijd perk, Groen aan de historiestu die. zó wilde Groen het einde bevestigd zien: „Evenwel is za- menspreking, terwijl gij het roer vasthoudt, onmisbaar. Wilt ge mij au courant houden, ik ben u zeer dankbaar. Maar vergeet niet dat ik tot raadgeving thans on bevoegd ben. Mijne beginselen zijn u bekend. In hoofdzaak en in wezen zijn wij homogeen. Ook de verschilpunten heb ik, voor u althans, niet verbloemd. Maar om u van cousideratiën en ad vies over het actueel-praktische te dienen ben ik onbevoegd. Daarbij komt dat ik nauwelijks, op mijn leeftijd, tegen den ar beid op historisch terrein onder nomen, bestand ben." Groen „verweerde zich met bijna nerveuzen angst tegen het gevaar, door zijn onstuimigen op volger in nieuwen publieken strijd te worden meegesleept" Lichten Goslinga en Gerretson in één der noten toe, maar, vervolgen zij. Groen was „toch te diep ge ïnteresseerd om. althans binnens kamers, niet tot bespreking be reid te zijn." Hier ligt de merk waardige nuance in strijdbaar heid tussen Groen en Kuyper ge durende deze jaren van samen werking, en voorts is daar het GROEN VAN PRINSTERER onderscheid tussen de senior en de junior, de historicus-jurist en de kunstenaar-theoloog, de zoon van Réveil en de schepper van het Nederlandse neo-calvinisme. Maar juist mét die verschillen en nuances helder voor ogen, wordt ons eerst volop duidelijk hoe sterk hun homogeniteit, hun samenwerking, hun vriendschap en bondgenootschap is geweest! Geen epigoon De kracht waarmee de jonge Kuyper het politieke leven in trad was, zeker voor die tijd, ongekend. Menigmaal heeft Groen Kuyper tot gematigdheid aangemaand, maar het voor naamste in beider grondverhou- ding is geweest dat Groen in Kuyper de krachten van over tuiging herkende, die ook hem bezielden. Op 4 oktober 1869 schreef Kuyper aan Groen: „Bij het le zen van de discussie over de troonrede kookte, mijn bloed. Het was goed, dat ik niet op de tribune was. Die grafrust is goed, als men de uitvaart van zijn volk wil vieren. Niet zoolang men nog over levensredding consulteert". Groens reactie was twee dagen later: „Uw kernachtig woord dienaangaande is als geschreven uit mijn hart. Met dergelijk een jammerlijke houding in de Kamer kan zeer gemakkelijk, als in een oog wenk, al wat maanden achter een buiten de Kamer verrigt werd, worden te niet gedaan". Uiteraard bestreed men de scherp strijdende Kuyper met alle wapenen die men vinden kon, en ook de beschuldiging van epigonisme kon niet uitblij ven. Kuyper beklaagde zich m deze briefwisseling aan het juis te kantoor: „Men zoekt mij tel kens machteloos te maken door mij als uw schaduw te karakte- riseeren. Met dit niets beduidend woord, telkens gerepeteerd, doodt men mijn kracht. Daarom greep ik de eerste voegzame ge legenheid aan. om zoo duidelijk mogelijk mijn positie duidelijk te maken. De kracht van een partij (schuilt) óf in een per soon óf in haar organisatie. Het eerste gold voor ons dusver. Na u komt de 2e phase, maar die nu reeds moet gepraepareerd. Een persoonlijkheid als de uwe is met geen telescoop nog aan de horzont te zien. Daarop mo gen we dus niet rekenen. Orga nisatie in Pers en Bond moet daarvoor in de plaats treden". Groens reactie luidde de vol gende dag: „Welk een vreemde toestand! Gij zoudt mijn alter ego kunnen zijn, en op een an der terrein is uw werkkring zoo belangrijk en zoo gezegend dat ik de verantwoordelijkheid der raadgeving eenigermate huive rend van mij afwerp. Laat mij dan liever danken voor velerlei hulp. die gij ons, ook aldus, in de sfeer der christelijke politiek en in het zegevierend opkomen tegen de tooverkracht der Fata Morgana geeft". En zo is de verhouding van Groen uit jegens Kuyper steeds gebleven: „Gij zijt de erfge naam mijner politiek", en „Ik ben uw bondgenoot". Kuyper zelf heeft de opvol ging als noodzakelijk gezien, maar niet zonder stimulering van Groen zelf. Na de oprich ting van de Standaard wist Kuy per zijn positie jegens Groen als volgt te formuleren: „De toe komst onzer positie eischt, dat tot den einde toe voor het pu bliek blijke, dat uw profeten mantel op de Standaard rust Een persoon om u te vervangen is er niet Een blad wel. Nu zal men na uw verscheiden (zij het spade) het onmogelijke beproe ven om de Standaard de teugels uit de handen te nemen. En te genover ons volk is daartegen maar één probaat middel: het voorhanden zijn van een onafge broken reeks gegevens die too- nen, dat de Standaard uw erfe nis aanvaard heeft, krachtens uw holographische wilsbeschik king". De Standaard Groen heeft in zijn brief wij treffend geformuleerd met de woorden: „het concentreeren van alle krachten op het punt waar de victorie beslist worélt." Groen wilde levenslang een pu blieke opinie vormen; Kuyper heeft dit metterdaad gedaan, en DR. A. KUYPER daarin schuilt zijn grote verdien ste! Groen gaf de grondtrekken aan en leverde journalistieke voorbeelden van bijzonder for maat; Kuyper realiseerde Groens opdracht. Voor beiden waren le zen en leren één, voor hun werke lijke volgelingen evenzo. Kuyper voelde aan dat op het terrein der journalistiek de strijd moest worden aangevat en uitge streden. Op 15 december 1871, nog geen half jaar vóór het op richten van „De Standaard", voor spelde Kuyper aan Groen: „Ik zal me aan de Kamervrienden al meer onttrekken. Voor het Dag blad mag ik de positie niet be derven. Loopt dat Blad eens goed, dan zijn wij in vijf jaar meester van de pos.tie intra muros. Het is me onbegrijpelijk dat men dit on zerzijds niet meer algemeen voelt." Het bijzondere ls niet dat de jonge Kuyper zulke verwachtin gen had van zijn Journalistiek, maar dat hij ze ook extra muros heeft waar gemaakt!! De oprichting van De Standaard en het verloop der zaken kan men voor een belangrijk deel in deze briefwisseling volgen. Na een jaar was het blad reeds in nood, maar de giften van vele eenvoudigen in den lande én van Groen van Prin sterer redden het blad. De reden van Groens hulp vertolkte Groen overduidelijk in een brief aan Kuyper: „Eén winst vooral heb ben wij door de Standaard ver kregen, de vertiendubbeling van uw persoonlijken invloed. Men leest de Standaard om te weten wat Dr. Kuyper zegt en wil. Niet, bijna niet om den verderen in houd. Is er niet in onze eigen periodieke pers menig orgaan dat, door uwe leading-artlkels gere geld op te nemen, zich gaarne uit een toestand van onbeduidend heid zou willen verheffen?" Het was de bevestiging van wat Groen reeds lang vóór de op richting van het blad aan Kuyper had geschreven: „De Dagblad kwestie interesseert mij zeer indien gij de hoofddirectie hadt, zou ik gerust zijn." Het Kamerlidmaat schap Het i ces ge\ een slecht voorland voor diegenen die zich, ondanks alle princi- pieele tegenstellingen, in hun per soonlijke omgang met elkaar moeten verstaan. De eis tot loy aliteit, die Groen en Thorbecke m hun onderlinge omgang de gan se Staten-Generaal tot omgangs- wet hadden gesteld, was aan Kuy per vreemd. Men zag hem als uitbrenger aan de pers van dat gene wat vertrouwelijk behandeld werd. Kuyper gevoelde zich een ling. was er ook eenling, en mis te ieder contact met zijn mede leden. Zelf heeft Kuyper alle af keer teruggebracht op de religi euze tegenstellingen, maar de in dit opzicht rijk ervaren Groen van Prinsterer wist dat er ande re nuances in het spel waren, en kon het optreden van Kuyper in de Kamer niet in alle opzichten gelukkig achten. Des te belangrijker is het in deze briefwisseling het oordeel van Groen en Kuyper te verne men over het lidmaatschap der Tweede Kamer en over diverse leden ervan. Groen aan Kuyper: ..Wat onze vrienden in de Tweede Kamer be treft, wij moeten nu, m.i. gaan spelen op het thema Non tali auxilio. Drie jaren bleven zij in het conservatieve zog. Sedert Mei hebben zij de gelegenheid om er uit te geraken verzuimd. Zij hebben aldus, door de zedelijke volkskracht te ignoreren, m.i. voor deze parlementaire zitting alle kansen verspeeld, en aldus, zooveel van hen afhing, de volks beweging (gelukkig niet zoo ligt meer smoorbaar) gesmoord." (6 november 1869) tegen een debat als gij ver langt? Ls het niet het kenmerk van min-generale geesten, dat ze zich sterker voelen bij detaildis cussie dan bij een generaal de bat?" (11 december I860) Hoewel én Groen én Kuyper voor de moeite stonden de keuze van de loopbaan van Kuyper ve bepalen, koos Kuyper, na lang aarzelen, die van politicus, bij ge- de voorgrond treden, schenen het jaar 1876 een snel einde te maken aan de politieke loopbaan van de jonge Kuyper. Totaal overspannen moest hij voor zeer lange tijd alle arbeid neerleggen, zonder te weten wat zijn toe komst zou zijn. Wel mocht Groen in zijn laatste brief aan de jonge vriend hem troostend wijzen op „de eenig-genoegzame troost in leven en in sterven, die alleen tegen eiken vuurproef, voor dag- looner en wijsgeer, bestand is!" Kuypers geest-kracht Dit zijn slechts enkele grepen uit de rijke Groen-Kuyper-corres pondentie. Maar ook vele ande re vraagstukken worden er in be handeld, op die typisch persoon lijke wijze die alleen in een brief wisseling mogelijk is: de verhou ding tot Rome, Réveil en Calvi nisme, de ethisch-irenischen en de gereformeerden, de positie van kerk en belijdenis, de koloniale kwestie, de Engelse revivals, de visie van beiden op de drie grote vrijzinnige Nederlandse staatslie den: Oldenbaraeveldt, De Witt en Thorbecke. Wat was de kracht, wat vooral de innerlijke gééstkracht van de jonge pretendent Kuyper, ter ge legenheid van wiens eeuwfeest in 1937 deze correspondenties wer den uitgegeven? Ook daaromtrent vinden wij duidelijke uitspraken van zijn hand in dit boekdeel. Allereerst is daar zijn zeer per soonlijke band aan God: „Nog nooit nam ik gewichtige besluiten van dien aard, zonder een teeken van den Heer ontvangen te heb ben. Juist daaraan dankte mijn vastheid van toon en zekerheid van tred haar oorsprong. Meest kreeg ik dat eerst in de akmè van mijn geestesspanning. Ge verstaat dat belden der ziel, niet waar? die vrees om tegen Zijn wil te doen. uit Zijn weg te loo- pen en van Hem af te gaan". Men kan bezwaar hebben tegen de uitdrukkingswijze, die sterk doet denken aan Platoons daimoo- nlon, maar de zéék is duidelijk! Daar is vervolgens zijn sterke neiging tot „partijdigheid", die even nuttig is voor wie een zaak nog moet winnen, als gevaarlijk voor een volksgroep die gewon nen hééft: „Mijn meening gaf ik, niet wijl ik de zotte pretentie maak op historisch terrein u te critiseeren, maar wijl ik voel, dat mijn gevoel des harten in dezen een uiting is van het heden- daagsch nationaal bestaan in een zijner elementen. Zooals ons na tionaal leven is, zoo moet het zich uiten. Ook mijn nationaal be sef staat, niet als geïsoleerde opinie, maar als uiting van wat in duizenden bij duizenden leeft. Dat zulk een uiting apodictisch is, spreekt van zelf. Dai is elke levensuiting, juist daarin van his torisch raisonnement onderschei den." Daar is ten slotte, ondanks al Kuypers latere getheologiseer, de sterke geloofsdynamlek, die hem levenslang bezield heeft, en waar van hij jegens Groen getuigt: „Elke poging om op een nieuwe dogmatiek en niet alleen op 't werk Gods te zien, moet bekeerd. Slechts op dat laatste leg ook ik alle nadruk, maar dan ook een nadruk die ik bid dat allen ten zegen moge zijn." Tolle lege Dit alles te ontmoeten in een boek van persoonlijke getuigenis sen, is niet alleen historisch cu rieus, maar ook persoonlijk ty perend. Want Kuyper behoort tot de waarlijk grote mensen, wier kenmerk het is zich slechts je gens zeer weinigen te uiten gelijk ze werkelijk zijn! Kuyper nu heeft zich in deze brieven ge geven zoals hij was. Van Groen is hetzelfde te zeggen! Tegen het einde van de brief wisseling vatte Kuyper zijn ver houding jegens Groen samen met de woorden: „In u ligt voor het leven, waar ik thans in opga, het centrum en de normeerende kracht. Of ik. ook als dat centrum eens naar hooger niveau ver plaatst zal zijn, den moed en het geloof zal ontvangen, om voorl te blijven gaan, ook ondanks de onverklaarbare onafhankelijkheid van onze vrienden, weet ik niet. Maar zeker doet geheel de posi tie waarin ik verkeer, mij uw bezit waardeeren, zooals niet dikwijls het leven des éénen door den anderen als onmisbaar wordt gevoeld." Groens antwoord luidde twee dagen later <22 augustus 1875): „Mijn arbeid door u voortgezet te zien is voorzeker een groot voorregt op mijn ouden dag." En gelijk ze hier met elkaar corresponderen, zó zijn ze de ge schiedenis ingegaan, en zó ook mogen wij ze kennen en ontmoe ten, mede dank zij de correspon dentie die vijf en twintig jaar geleden publiek werd. Dat deze briefwisseling nog te gen vooroorlogse prijs (ingenaaid 4,45 en gebonden 6.05) ver krijgbaar b, behoort tot de spe lingen van de hedendaagse wel vaartstaat! Dat biedt een kans aan ieder die door strikt histo rische of ook algemeen menselij ke belangstelling gedreven, zich Proe/ballon verschijnt elke veertien dagen In het zondagsblad. voor Iedere geaccep teerde Inzending Is er een postwissel. stmnr (s.v.p.) toto's tekeningengedichten* verhalencommentaren. Ideeën ot wat Je nog meer hebt naar de re- da kt le ,jnulmte voor onsran deze krant. HIJ LACHTE een beetje, trok de kraag van zijn jas onhandig dicht en deed of hij het geval al weer was vergeten, door vrij moedig de tram rond te kijken. Ja, hy was weer uitermate stom geweest. Had hy tegen die dikke meneer gezegd, dat er voorin nog plaats was, terwijl er in werkelijkheid een oud, klein dametje zat. Hij had haar alleen niet zien zitten, omdat ze uitermate klein en de rugleuning uitermate hoog was. Hij had zelfs geen punt van een schoen gezien, of het riempje van een zwart handtasje. Zulke stomme dingen deed hy nu altijd en het ergste was, dat hij het niet kon vergeten. Op weg naar huis, op school, 's avonds in zijn kamer, aldoor moest hij er weer aan denken, was hij er mee bezig en dan ging hy zo'n geval weer helemaal na, wist precies wat hij verkeerd had gedaan, maar als er zich weer zoiets voor deed, dan wist hy nooit hoe hij moe6t handelen, wat hy moest zeggen. Meestal ging zoiets na een paar dagen weer over, maar eigenlijk alleen omdat een nieuwe stommiteit hem weer bezig hield en de dagen, dat hij min of meer bevryd was van dit complex, besteedde hij toch weer veel tijd aan het uitdenken van nieuwe situaties, waarin hij verzeild kon raken, hoe hij dan weer moest reageren en antwoorden. Had hij nu meer vrijuit gelachen, of normaal zijn excuses aangeboden. Maar dat kon hij niet, hij was bang voor de mensen. Het was al erg genoeg, dat sommigen zyn handgebaar tegen de dikke meneer hadden gezien. De tram stond toevallig bij een halte. Had hy nu maar de moed gehad om rustig en zelfverzekerd uit te stappen, maar hy durfde niet, de mensen zouden begrepen hebben, dat het een vlucht was en achter hun hand zouden ze naar hem gewezen hebben. Oh-er kwam een plaats vry. Wat moest hij nu weer beginnen. Gaan zitten en het risico lopen straks weer te moeten opstaan voor een ouder persoon? Maar dan zouden de mecsen weer naar hem kijken, de mensen keken altijd naar hem. Maar als hij bleef staan liep hij de kans en die kans was groot, dat iemand hem er met een medelijdend lachje attent op zou maken, dat er nog een plaats vry was en dan stond hy helemaal in zijn hemd. Het was alsof de mensen aan de buitenkant konden zien wat hij dacht. Daar zat al weer iemand naar hem te kijken. Als hij in vredesnaam zijn mond maar dicht hield. Hij deed onverschillig een pas achteruit en wilde de indruk vestigen, alsof hij alleen maar op zijn andere been ging staan. De tram reed net voorby een bioscoop De onoverwinnelijke Tarzan heette de film. Even belangstellend naar buiten kijken en ondertussen weer een stap achteruit doen. Gelukkig nie mand had iets gemerkt. Er moest een dame passeren, een mooie gelegenheid om nog een beetje naar achteren te gaan. „Jongeman, je staat bovenop mijn tenen", hoorde hij plotseling hard en mee dogenloos door de tram klinken. De mensen keken. Zagen hem. Hy draaide zich wild om, als door een elektrische stroom aangeraakt, sprong de tram uit en rende de straat op. Bioscoop Olympia De onoverwinnelijke Tarzan nog nooit vertoond de man met de stalen zenuwen ontembare moed en durf. Eén kaartje a.u.b., helemaal achteraan graag. JAN GROEN (Scheveningen) Uitnodiging aan wie het aangaat: als je hier iets bij wilt schrijven: het adres vind je ergens op de eerste pagina van de krant ER UIT GELICHT J.W.K. (Voorburg) *t Hoeft niet mqer. H.S. of S.H. (Lisse) Stuur ons Uw Bundel. J.P.B. (Apeldoorn) Je knut selt te veel. jammer dat we geen hobbyhoekje heb- Th.P.M. (Katwijk aan Zee) noeg? Wij dachten van met 't Beste gaat mee. A.M. (Lisse) De titels von den we *t leukst. Stuur er (nog) eens een paar. Overi gens blijft er wat hier. W.L. (Rijswijk) 2-1 1 en dat houden we. P. dc G. (Den Haag) Als Je Je op tijd geschoren had was je niet gestruikeld. T. de H. (Rotterdam) Je moet minder met je bretels klappen, want we horen het in je werk. Joke K. Amsterdam) Stuur het eens naar „De Spiegel". D. van der W. (Leiden) Er zijn toch van die aardige boekjes voor zulke zaken. LOOSDRECHT De gluimer voert de gap- pertrom de dravenhout ligt stoor, de Vinkenveense Vader- dom kruipt sissend door het moor; en waar men rieft of dreigt de reut en hoe de kerksen streft de gluimer voert de gap- pertrom en sterkt de negendreft. HANS BOONSTRA C 0 5 (3 REGEN Ochtend het boze nag van de verbolgen wind regen rinkelt murmelt in de plassen woorden die niemand verstaat. Een boom heeft juist zijn laatste blad verloren. hij heeft zich van het leven voor even afgewend. Waar zijn mijn vogels gebleven De vlugge, de blije de vogelvrije Ze kunnen hun stem niet meer vinden. Ze doen er het zwijgen maar toe. De regen maakt de ucreld oud. Ik wil vandaag niet in haar wonen. Foto Robert Collette ANNE UGTHART Arnhem

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1962 | | pagina 17