Honderden bladzijden over Van der Putten Levensverhaal van geboorte tot (laatste) ontslag Lange aaneenschakeling van grote moeilijkheden Bloesje niet geschonden Niets in de doofpot - daarom nota van minister Visser aan de Tweede kamer „Ambtenaar jaren door knoeiers belaagd Staf bleef vasthouden aan rapport-Zaaijer Chronische vrees dat men hem kwijt wilde Ontslag (V) VRIJDAG 9 FEBRUARI 1962 \T> (Van onze parlementsrcdactie) TEDERE gedachte om iets in de doofpot te doen is mij vreemd", heeft de minister van defensie, ir. S. H. Visser, begin december in de Tweede Kamer gezegd. Om dit te bewijzen heeft hij de Kamer thans de aangekon digde nota over de zaak-Van der Putten gezonden. Ruim twintig dicht bedrukte bladzijden had de bewindsman nodig om de Kamerleden een inzicht te geven in de levensloop van de voormalige technisch hoofdambte naar eerste klasse Fennie Hugo van der Putten. Het overzicht begint op diens geboortedatum, 17 juli 1906. Het eindigt op de dag, waarop door een ontslag op staande voet een eind kwam aan de loopbaan van deze ambtenaar van het ministerie van defensie. Alsof dit alles nog niet genoeg is, heeft ir. Visser mèt de nota niet minder dan 121 vertrouwelijke bijdragen aan de Tweede Kamer gezonden. Al deze bijdragen beslaan samen vele honderden bladzijden druks. Zal de Kamer nu overtuigd zijn van de juistheid van het ministeriële beleid, dat op 27 november uitmondde in het ontslag van de omstreden ambtenaar Van der Putten? Voordat ir. Visser begint met de weer gave van Van der Put tens levensloop, maakt hij enig voorbehoud. Hij wijst de Kamer erop. dat óók het ambtenaren gerecht een uitspraak zal (kunnen) doen over de juistheid van Van der Putter.s ontslag. Deze omstandigheid weerhoudt de bewindsman echter niet ervan, aan de Kamer een uiteenzetting te geven de feiten, daaronder begrepen een melding van de motieven, die aan ontslagbesluit ten grondslag liggen. De Kamer moet dan zelf maar beslissen, aldus ir. Visser, in hoeverre zij zich zelf gerechtigd acht. doze feiten en mo tieven ook harerzijds te beoordelen. Voorts brengt ir. Visser in herlnne- ring, dat een deel van de zaak-Van der Putten zich heeft afgespeeld, voordat hijzelf minister werd. Wil de Kamer vol ledig worden ingelloht, dan blijft hem niets anders over dan ook te vermel den, wat onder het beheer van de vorige ministers van defensie heeft plaats ge vonden. Hl) is daartoe thans bereid ge- bleken, maar onthoudt zich daarbij van iedere beoordeling van de jnlstheld van het beleid van zijn ambtsvoorgangers. Ten slotte vindt ir. Visser, dat de be langen van een groot aantal personen zouden worden geschaad en dat wellichi veel persoonlijk leed zou worden ver oorzaakt, als hij meteen al alle stuk ken. waarin beschuldigingen aan hel adres van bepaalde personen worden ge uit, aan de openbaarheid prijsgeeft. Daarom hoeft hij de aan de nota toege voegde bijlagen vertrouwelijk aan de Kamer overgelegd. Mocht echter de Ka mer na bestudering van de stukken tot het oordeel komen, dat het algemeen belang ten aanzien van bepaalde of van alle stukken openbaarheid eist, dan is hij tot nader overleg hierover ten volle bereid. In het nieuws Het ls ln de jaren 1950 en 1951, dat de heer Van der Putten voor het eerst op opzienbarende wijze in het nieuws komt Minister Visser maakt er uitvoerig mei- ding van in zijn nota aan de Kamer. Het is het weekblad De Leidsche Pos» geweest, dat ln september 1950 begon met de publicatie van een reeks artikelen met de volgende strekking: Er zouden Ln het leger in Indonesië en met name bij de Leger Technische Dienst corrupte toestanden hebben bestaan, waarbij offi cieren. tot in zeer hoge functies, zou den zijn betrokken. Door deze officieren zouden onderzoeken naar de malversa ties zijn tegengewerkt en zelfs zouden zij niet hebben geschroomd, personen, die de corrupte toestanden wilden be strijden, uit de weg te laten ruimen. In De Leidsche Post werd een aantal van deze officieren met name genoemd De vaandrig Aernout, die in de nacht van 28 op 29 februari in de dessa Lam- bang boven Bandoeng werd doodgescho ten voor welk feit na de soeverelni- teitsoverdracht een Indonesiër tot tien jaar gevangenisstraf Is veroordeeld zou belangrijke onregelmatigheden op het spoor zijn geweest. Hij zou uit de weg zijn geruimd, omdat hij teveel wist De moord zou nooit zijn opgehelderd; de „knoeiers" moesten, volgens de Leid sche Post, worden gedekt. Er is :n 1950 naar aanleiding van deze publikaties een commissie ingesteld, de commissie-ZaaiJer. Het rapport van de commissie-Zaaijer werd uitgebracht op 9 mei 1951. Verschillende kwesties worden ln dit rapport besproken. Minister Visser geeft ze kor.t weer. Daar waren de ac tiviteiten van kapitein Luyke Roskoti tijdens de periode, waarin hij het be heer voerde over de werkplaats van de Legertechnische Dienst L.T.D. 81. Van verduistering ten eigen bate door be paalde personen in deze periode is na een onderzoek op last van generaal Spoor niets gebleken. Wel constateerde het rapport, dat naar aanleiding van dit on derzoek werd opgemaakt, dat er sprake was van een administratief wanbeleid. Luyke Roskott verblijft thans in Neder land. Hij is niet in dienst van het depar tement van defensie en is in .Nederland ook nooit bij dit departement werkzaam geweest. De commissie-'Zaaijer behandelde voorts de moord op de vaandrig Aernout. Zij achtte het onaannemelijk, dat Aernout in verband met door hem ontdekte cor rupties zou zijn vermoord. Wie de moord wél heeft gepleegd, heeft ook de com- mtssie-Zaaijer niet ontdekt. Wel schrijft de commissie in haar rapport, dat de veroordeling van de Indonesiërs, waar van wij zoeven melding maakten, wiet zonder meer te accepteren is. Nieuwe stukken schijnen minister VI» ser sindsdien te hebben bereikt. HIJ voegt namelijk „volledigheidshalve" als bijlage in verband met deze zaak een tweetal brieven toe, die hij, zo deelt hU mee, pas onlangs heeft ontvangen. Ontslag (I) Wat had de heer Van der Putten met dit alles te maken? Sinds 1917 werkte hij op de werkplaats C.W. 90 te Baa- doeng. Tussen hem en de leiding van deze werkplaats is een conflictsituatie ontstaan. Van der Putten was in die tijd hoofdbestuurslid van de Bond van Bur gerpersoneel in Militaire Inrichtingen De commissie-Zaaijer weet de moeilijk heden aan hot aggressieve optreden van de heer Van der Putten. In deze periode ls voor het eerst door de leiding van de Leger Technische Dienst geprobeerd, dc heer Van der Putten van de 'werkplaats C.W. 90 ie verwijderen. De djrecteur L.T.D. pleeg de eerst overleg met het departement van onderwijs en eredienst, waar Van der Putten te voren ln dienst was. Men wilde hem daar echter niet terugnemen. Vervolgens lag het ln de bedoeling, het ontslag van Van der Putten te bevorde ren. Voordat het echter zover kon komen vroeg het bestuur van de Bond, waarvan Van der Putten hoofdbestuurslid waa een audiëntie aan bij generaal Spoot Deze zegde een onderzoek naar de toe standen bij C.W. 90 toe. Dit onderzoek stond onder leiding van de kolonel N. J M. A. Huysmans. De commissie-Huys- mans constateerde, dat de commandant van C.W. 90 beleidsfouten had gemaakt De commissie-Zaaijer kwam een later tot de conclusie, dat allerlei futili teiten wei-den opgeblazen door „hot op treden vart een quaerulant ambtenaar." Hiermee werd Vsn der Putten bedoeld.' Dc commissic-Huysmans beval enke le maatregelen aan, waaronder over plaatsing van Van der Puttena supe rieur 'de man, die hem had willen ont staan). Voorts werd geadviseerd. Van der Putten met recupera trieverlof zenden en ook hem na terugkeer dat verlof elders te plaatsen. Zo gebeurde. Met de commandant ge ichiedde, wat de commlssie-H. had bevolen. Van der Putten echter weigerde mot verlof fcf gaan. Enkele maanden dat hc.n en, volgens de commissie- Zaaijer toevalligerwijs, ook de overige bestuursleden van de B.B.M. plaatsing was aangezegd, vroeg het Bondsbestuur een audiëntie aan bij de nieuwe legercommandant, de opvolger van genraal Spoor, die inmiddels weg overleden. Deze legercommandant maan- te vervolgens alle overplaatsingen van bestuursleden, die van Van der Pubten inbegrepen, ongedaan Vrijuit Ging de heer Van der Putten nu toch vrijuit? Minister Visser haaLt in het ver volg enkele uitspraken uit die tijd ove^ de omstreden ambtenaar aan. De adju dant-generaal schreef in 1948 aan d« legerconYmandanrt, „dat er altijd eer kleine groep van ontstemden overblijft; een dezer ontevredenen is de heer Van dier Putten," De commissie-Huysmans stelt, dit Van der Putten het hele hoofd bestuur van de BBM. ringeloorde. Het meest vernietigende oordeel geeft de commissie-Zaaijer. De commissie achtte Van der Putten door zijn menta liteit ongeschikt om in 's Land's dienst werkzaam te zijn. Tot zijn verontschuldiging liet de 1 missie alleen gelden, dat zij aan geestelijk evenwicht twijfelt. Zij beval Op 5 oktober 1950, vier maanden na zijn audiëntie met minister Schok king, werd aan Van der Putten bericht, dat hij in dienst kon treden als technisch ambtenaar eerste klasse in vaste dienst bij het toenmalige ministerie van oorlog. Hij zou kunnen worden geplaatst bij de Centrale Werkplaats van de Reparatieinrichtingen en materieel inspectie (R.I.M.I.) te Utrecht Van der Putten nam deze functie maar, schreef hij, noodgedwongen, want hij achtte de hem aangeboden rang niet in overeenstemming met zijn rang Indonesië. Op 15 december 1950 werd hem meegedeeld, dat zijn verzoek hem een hogere rang toe te kennen niet inwilliging vatbaar was. Hierop volgde een reeks brieven van de kant vai heer Van der Putten. De eerste schreef hij op 17 december. Hij bleek aanvankelijk ook- naa mening van de Directeur Materieel Land macht werk beneden de hem toege kende rang van technisch ambtenaar eerste klasse te verrichten. Hij maakte hiertegen bezwaar. HU weigerde echter, aldus minister Visser, mee te werken aan pogingen om tot een oplossing te ko men Hem werd gevraagd, zich in te werken in de voertuigen, waarna zijn positie nader zou kunnen worden bezien. Hij weigerde dit herhaaldelijk. In een aantal requesten legde hij zUn bezwaren neer. Ook schakelde hij wijlen prof. mr. P. S. Gerbrandy, toen nog Kamerlid, in. In zijn brief van 17 december kon digde hU zijn ontslag aan. Later kwam hij daarop terug. Er kwam echter geen verandering in de toestand en in april 1951 berichtte de Directeur Materieel Landmacht, dat de bestaande toestand niet kon voortduren. Nu Van der Put ten weigerde zich in de voertuigen in te werken, was er geen vaste taak voor hem aanwezig. Terwijl deze zaak gaande was, bracht de commissie-Zaaijer haar rapport uit. Op grond van de conclusie van de com missie, én gezien de omstandigheid, dat Van der Putten weigerde, zich op de voertuigen in te werken, rees de vraag: Bezit deze man wel de geschikheid voor het vervullen van een ambtelijke betrek king? Om op deze vraag een antwoord te krijgen vroeg men mede gezien de aanbevelingen van de commissie- Zaaijer bij de Rijksgeneeskundige Dienst een geneeskundig onderzoek aan. Ontslag (II) Van der Putten weigerde echter, zich aan een medisch onderzoek te onderwer pen en stelde beroep in bij de ambtena renrechter. Onmiddellijk hierop volgde op het departement een onderzoek of deze zaak voor het ministerie haalbaar was. Gezien artikel 36a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement kwam men tot de conclusie, dat de zaak voor het ministerie niet haalbaar was. Minister Visser schrijft dit alles vrij uitvoerig. Hij voegt er eerlijk aan toe, dat het reeds toen een punt van beraad heeft gevormd om Van der Putten toen zijn beroepszaak voor het ministerie zonder kans van slagen leek met in trekking van de keurlngsaanvraag ont slag te verlenen wegens ongeschiktheid a n d e r dan ofi grond van ziels- en lichaamsgebreken, dezelfde grond, waar op hU ten slotte in november 1961 is ontslagen De toenmalige minister van oorlog, ir. C. Sta. heeft echter ten slotte be slist, dat Van der Putten nog een laatste kans kreeg. Op 17 september 1961 werd dit bij nota bericht aan de Directeur Materieel Landmacht. De op dracht tot het ondergaan van een keu ring werd ingetrokken. De heer Van der Putten werd opgedragen, zich in te werken in de materie van de moto renrevisie met de mededeling, dat hem hiermee een laatste kans werd geboden en dat bij nieuw plichtsverzuim ont slag zou volgen. Betekende dit. dat de heer Van der Putten was gerehabiliteerd en dat minis ter Staf zich distantieerde van dc con clusies van het rapport-Zaaijer? Deze vraag is de laatste jaren steeds wee; gedoken in de discussies rond Van der Putten. Minister Visser komt aan de hand van de gedachtenwisseling tussen zijn voorganger Staf en de Tweede Kamer tot de conclusie, dat ir Staf zich stelde achter het rapport van de Zaaijer, maar óók, dat na de soevereini teitsoverdracht veel van het in het rap port gecpnstateenle niet nader kon wor den onderzocht en dat hij op grond daar van ook de zaak-Van der Putten als afge daan beschouwde. Persbericht Dit moest in de pers. Maar hoe? Hier voor beijverde zich op Van der Puttens verzoek de bond. waarbij hij in Neder land was aangesloten, de Nederlandse Christelijke Bond van Overheidsperso neel Getracht werd, met minister Staf overeenstemming te bereiken over een persbericht, waarin Van der Putten werd gerehabiliteerd. Van de zijde van de N.C.B.O. verscheen op 30 januari 1952 een persbericht, waarin werd meegedeeld, dat in de besprekingen» die tussen de minister en het hoofdbestuur van de N.C.B.O. over de zaak-Van der Putten zijn gevoerd, is komen vast te staan, dat de minister het rapport-Zaaijer als on juist terzijde heeft gelegd, met de bedoe ling. de heer Van der Putten volledig te rehabiliteren. Steeds is van de zijde van de N.C.B.O. cn dc heer Van der Putten naar voren gebracht, dat minister Staf zou hebben ingestemd met de tekst van dit pers bericht. H%t is minister Visser dan ook kwalUk genomen, dat hij zich bij zUn beoordeling van de zaak-Van der Putten baseerde op de conclusies van het rap port-Zaaijer. dat immers, zo zei men. door zijn voorganger als onjuist ter zijde was gelegd. Minister Visser betoogt in pen. Ook dit advies Is niet opgevolgd, ta 1950 begeeft zich Van der Putten met verlof naar Nederland. Hij wordt. np sljn verzoek, met een medebestuurslid van zUn bond door minister Schokking ontvangen. Hij vertelt, dat de bondsbe- stuurders niet naar Indonesië willen te rugkeren, omdat hun loven daar gevaar loopt in verband met de strijd van de bond tegen de knoeierijen. Hy vreest, dat zU zullen worden vergiftigd. Op dit verzoek volgt niet onmiddellijk een beslissing. Op 1 september daaraan volgend begint dan de Leidse Post met haar publikaties, zo voegt minister Vis ser onmiddellUk hieraan toe. En hij geeft vervolgens de conclusie van de commissie-Zaaijer weer, dat Van der Putten deze artikelen in hoofdzaak heeft geschreven. „Alle futiliteiten, alle flarden van dossiers worden erbU gehaald om het geheel maar indrukwekkend te ma ken. Schandelijke taal aan het adres van allerlei autoriteiten, over wie het onder- zoek zou moeten gaan," aldus de com missie-Zaaijer. Minister Visser illustreert het oor deel van de commissie met enkele aan halingen uit de gewraakte artikelen, waarin volgens de Leidse Post de prima ambtenaar Van der Putten het moet ontgelden tegen allerlei ..knoeiers" en lieden, die uit zijn op „geraffineerde spelletjes". Al deze ele menten vindt men aldus de bewinds man in zijn nota, in de latere acties rond de heer Van der Putten terug. zijn nota, dat ir. Staf dit n i e t heeft ge daan en dat hij geen instemming heeft betuigd met de tekst van het genoemde persbericht. Bij de vertrouwelijke bijla gen voor de Kamer heeft hij een stuk ge voegd, dat hierop betrekking heeft. Geen nadeel Twee weken daarvoor, op 4 januari, had ir. Staf de N.C.B.O. geschreven, dat Van der Putten geen nadeel zou onder vinden als gevolg van de zaak, die rond zijn persoon was ontstaan. Hij deelde dat Van der Putten met een proefperiode van zes maanden zou worden tewerk gesteld bij het ministerie van marine. BU een gunstige beoordeling zou hij voor promotie in aanmerking kunnen worden gebracht. Uiteraard hield dit alles in, aldus lr. Staf, dat Van der Putten zich thans en in de toekomst zou onthouden van het voeren van verdere actie, welke gericht is op, of verband houdt met het rapport van de commissie-Zaaijer. Minister Visser schenkt ten slotte nog enige aandacht aan de argumenten, die Van der Putten hanteerde, wanneer hij bezwaar maakte tegen overplaatsingen e d. In zijn request aan de minister lie' hij merken, aldus ir. Visser, dat hij het op prijs zou stellen, te fungeren als ver bindingsman tussen het leger en de par ticuliere industrie. In 1954 werd hij uit Utrecht ovevge- plaatst naar het Verbindingsbureau Civiele Autobedrijven (V.C.A.). In de beroepsprocedure, die daarop volgde" 'waarover later), heeft hij tegen deze functie echter bezwaar, omdat deze slechts controlerende werkzaam heden inhoudt, terwijl hij stelt, pro- du k t i e-technicus te zUn. Dit is echter In strijd met de pasasge uit het request, waarin hij op tewerkstelling bij het V.C.A. juist prijs stelde. In de beroeps procedure betreffende zijn latere over plaatsing van het V.C.A. naar Nieuw- Milligen, waar hij nauw betrokken was by de daadwerkelijke produktie. voert hij als bezwaar tegen de functie te Nieuw-Milligen aan, dat hU uit zUn controlerende werkzaamheden is ontheven, aldus minister Visser. HAD DE HEER Van der Putten in december 1950 geopperd, dat wellicht bij het ministerie van marine plaatsing als technisch hoofdambtenaar mogelijk zou zijn, op 4 juni 1952, vijf maanden nadat hij bij marine was aangesteld, berichtte Van der Putten, dat, hoewel het ministerie van ma rine hem had meegedeeld, dat hij geschikt was bevonden en als technisch hoofdambtenaar naar marine kon overgaan, hij hierop geen prijs stelde. Hij verzoekt de detachering te beëindigen, want zij schenkt hem geen voldoening. Volgens dc commandant van het Ma rine Luchtvaart Technisch Bedrijf, waar Van der Potten werkzaam Is, spelen hler- bü ook een rol verschillen ln karakter tussen hem en zUn directe chef, die bovendien jonger is dan hUzelf. Boven dien merkt de commandant op, het waar- schjjnlUk te achten, dat de ln het rap- port-ZaaUer onderzochte aangelegenhe den hem nog zozeer bezig houden, dat hU geen ..hart" voor zijn werk kan krij gen. Do detachering van do heer Van der Putten werd op 6 juli 1952 beëindigd. De volgende dag keerde hU terug bU de Centrale Werkplaats in Utrecht. Terwijl hij daar nog werkzaam was, namelijk bU beschikking van 18 juni 1953. werd Van der Putten per 1 Januari 1952 bevorderd tot technisch hoofdambtenaar. De be vordering geschiedde, aldus ir. Visser, in een functie „in de motoren", waarin de heer Van der Putten aanvankeUjk weigerde, zich in te werken. Het vol doen aan de opdracht, zich in de motp- ren in te werken heeft dus inderdaad tot de gewenste hogere rang geleid. In 1953, het jaar van zijn bevordering, ontstond er bij de Centrale Werkplaats een conflict tussen Van de-r Putten en de leiding van de werkplaats. Waar ging het om? Volgens die commandant van de werkplaats vond men, dat Van der Putten moeilijk te hanteren was. Ook merkte de commandant onder meer op, dat Van der Putten „een welhaast zie kelijke neiging vertoont, voetstoots aan te nemen, dat verschillende orders niet in het belang van de zaak gegeven wor den. maar tegen zijn persoon zijn ge richt". Ir. Visser deelt mee. dat aan Van der Putten werd gevraagd hij was chef van die afdeling motorenrevisie aan tekeningen te houden van storingen in de revisie door invloeden van buiten zUn afdeling. Het verzamelen van de gege vens begon volgens de commandant van de Centrale Werkplaats echter het kar rakter aan te nemen van het verzame len van klachten tegen bepaalde af delingen. Hierdoor ontstonden wrijvin gen en onrust. Minister Visser verhaalt voorts, dat reorganisatievoorstellen van Van der Putten door de leiding niet werden over genomen. Van der Putten reageerde door aan.de N.C.B.O. te schrijven", dat de led- ding er slechts op ui* was „ons. die er voor gezien worden het beleid te criti- seren volkomen te elimineren". Dronkenschap Een zaak, drie hiervan los stond, maar later door Van der Putten met zijn eigen moeilijkheden werd gecombineerd, d-roeg bU tot verdere verstoring van de verhoudingen. Het hoofd van de terrein- bewaking van de Centrale Werkplaats had namelijk in de pars beschuldigingen geuit, dat officieren van de Centrale Werkplaats in de rampnacht van februari 1953 niet op hun post waren gebleven, maar zich hadden bedronken. Eindfase van dit alles was, dot 1. Van der Pubten de N.C.B.O. schreef, verplaatsing als enige uitweg te ach ten, 2. Van dor Putten tijdens een audiëntie bij de toenmalige staatsse cretaris Kranenburg werd overge plaatst naar het Verbindingsbureau Civiele Autobedrijven, aanvankelijk te Assen, liter te Amsterdam. 3. dat Van der Putten tegen deze overplaatsing in beroep ging bU het ambtenarenge recht in Den Haag. en 4. dat dit beroep ongegrond is.verklaard. In verband mot de dronkenscliap-affai re en nadat was gebleken, dat Van der Putten dc N.C.B.O. stukken had doen toekomen, die helemaal niet voor hem bestemd waren, liet d<e N.C.B.O. aan het A.N.P. een bericht uitgaan met het verzoek te bevorderen, dat in de pers geen berichten meer zouden verschijnen, waarin de naam van Van der Putten werd genoemd in verband met de N.C.B.O. Een volgend incident, dat minister Vis ser in zijn nota noemt, is de weigering van Van der Putten om tijdens zijn ziek te in het voorjaar van 1954 zich te onder werpen aan een specia>listisch onderzoek. Ontslag (III) VoorwaardelUk ontslag met een proef tijd van drie jaar werd de heer Van der Putten op 1 maart 1955 ln het vooruit zicht gesteld. Aanleiding hiertoe was een publicatie ln de Nieuwe Uaagscbe Courant, waarin melding werd ge maakt van het schriftelUk antwoord, dat Van der Putten had gegeven op een vraag van de redactie van dit blad. HU had geïnsinueerd, dat het niet de be doeling waa van het ministerie van oor log, te streven naar een verlaging van de kosten van het revideren van automo- In deze zaak had Van dor Pubten, zo Het definitieve ontslag van Van der Putten, dat toch nog plotseling kwam dat veel pennen in beweging bracht, en waarover minister Visser in de Tweede Kamer vooral van "Zijn partij genoot prof. Oud veel heeft moeten horen, vindt zijn uitgangspunt alweer ln een krantenartikel. Van der Putten, hierover op last van ir. Visser onder- vraagd, verklaarde dc beschuldiging 4e handhavendat officierendie thans belangrijke posities bij de landmacht zouden bekleden, zich hebben schul dig gemaakt aan collaboratie met de Het uitvoerige antwoord, dat Van der Putten gaf op 's ministers somme ring, zijn beschuldigingen waar te maken, is vertrouwelijk aan de Twee de Kamer overlegd. Volgens ir. Vis ser wordt echter in dit stuk geen en kele officier genoemd, die thans nog in de landmacht dient en die zich aan collaboratie en onregelmatigheden zou hebben schuldig gemaakt. Men zou v ellicht kunnen veronderstellen, dat Van der Putten in één geval het uitleveren van gegevens aan de Ja panners op collaboratie doelt. De twee in dit verband genoemde perso nen zijn niet in dienst van het minis terie van defensie. Uit de beschrijving van minister Vis ser zou men kunnen opmaken, dat Van der Putten namen genoemd heeft van officieren, die wel in Indonesië dienden, maar zich pas aan onregel matigheden hebben schuldig gemaakt, sinds zij in Nederland voor het minis terie van defensie werkzaam zijn. De verdere inhoud van het antwoord heeft echter geen betrekking op de opdrachtschrijft minister Visser. Te dien aanzien ziet hij dan ook geen enkele aanleiding voor een hernleulod onderzoek. De heer Van der Putten wordt be heerst door een groot wantrouwen zo deelt minister Visser mee. Hij ver stoorde, waar hij werd geplaatst, de normale verhoudingen en de sfeer ln het bedrijf. Hij heeft blyk gegeven van een instellingdie hem ongeschikt doet zijn als ambtenaar. Daarom is h(| ontslagen. schrijf*, ir. Visser, zich schuldig gemaakt aan ambtelijk plichtsverzuim, omdat hij de publikatic van zijn mededeling rede lijkerwijs had kunnen vermoeden en de inhoud van zijn mededeling zodanig was, dat hij armee de eer en dc goede naam van zUn werkgever had aangetast, ter wijl een redelijke grond voor zijn stol lingen ontbrak. Van der Putton maakte gebruik vati de gelegenheid, zich te verantwoorden. Ruim drie weken labor word hem mee gedeeld, dat van de voorgenomen straf (het voorwaardelijk ontslag) werd afge zien, onder meer omdat de vervulling van zijn nieuwe functie niet fey opmer kingen liad geleid. Hij werd echter uit drukkelijk gewaarschuwd, doit zijn me dedelingen aan de Nieuwe Huagsche Courant een onbehoorlijke inhoud had dien en het gebeurde hem wend aange rekend. Bevordering Nieuwe moeilijkheden deden zich voor. toen erover wend gedacht, de heer Van der Putten te bevorderen. Zijn comman dant daws Van der Putten op 30 sep tember 1955 voor tor bevordering tot technisch hoofdambtenaar eerste klasse mot ingang van 1 januari 1956. Een gun stige beoordéüwg vergezelde de voor dracht. Een beoordelingscommissie, die op grond van een door het ministerie van binnenlandse zaken ontworpen methode dc heer Van der Pubben op verzoek van de afdeling burgerpersoneel van het mi nisterie van oorlog beoordeelde, kwam bot een totaalwaardering Van ..midden voldoende", met daarbij onvoldoendes voor contact mot ondergeschikten cn contact buiten eigen kring. Na bezwa ren van Van der Pubtdh w;i6 men alsnog bereid, de eerste onvoldoende te ver anderen in een voldoende. Dit gebeurde in de loop van 1956. De tweede onvoldoende wu6 mis schien ook wel weg t« krijgen geweest, als de heer Van der Putten bij een hogere commandant om een nader on derzoek had verzocht. Dit verzoek bleef uit, volgens ir. Visser waarschijn lijk omdat in drie tijd nog geen duidr>- lijke voorschriften bestonden, hoe t« handelen bij bezwaren tegen een be oordeling. Mogelijk is aan Van der Putten niet doorgegeven, dat hijzelf actie moest nemen. Omdat dus één onvoldoende op de be oordelingslijst bleef staan, werd de be vordering aanvankelijk aangehouden. Na een Jaar in da*. Jaar waren geen küacli- ben binnengekomen wend beslist, dat de bevordering niet langer mocht worden uitgestekL Defce bevordering had echter geen terugwerkende kracht. Zij ging in per 1 juli 1957, in plaats van 1 Januari 1956. In die tussentijd verschenen in hot Algemeen Dagblad publikaties, die aan de heer Van der Putten werden toege schreven. Een commissie onder voorzit terschap van brigade-generaal b.d. W. Kist, kreeg tot taak, deze zaak uit te zoeken. ZU ontving op 30 mei 1958 de opdracht, tevens een onderzoek naar de beoordelingskwestie in te 6tellen. Deze commissie heeft rapport uitgebracht cn de onvoldoende voor ..contact buiten eigen kring" gewUzigd in midden vol doende. In verband hiermee werd de bevorde ringsdatum gewijzigd en nader vastge steld op 1 Januari 1956. Naar de mening van minister Visser is op deze wUze de heer Van der Putten volledig recht we dervaren en was deze zaak afgedaan. De bewindsman itrekt deze conclusie niet, alvorens nog melding te hebben ge maakt van een passage uit hot rapport- Kist, waarin de commissie adviseert „Van der Putten aan te bevelen in de omgang met anderen, ook buitenstaanders, in voorkomendie gevallen een minder agres sieve houdiing aan te nemen". BU een beoordeling nü, aldus in het licht van alle feiten, bestaat, aldus de commissie, de indruk, dot Van dor Putten op het punt „contact buiten eigen kring" on voldoende moet wonden beoordeeld. Ontslag (IV) De commissie-Kist was ingesteld naar aanleiding van publikaties, die eind 1957. begin 1958 eerst verschenen in Roeping, het orgaan van de Amsterdamse afdeling van de N.C.B.O., en later in het Algemeen Voor vervolg zie pagina 11 rpWEE ASPECTEN van de grote zaak-Van der Putten hebben zich afgespeeld in Oude water rond de fir- Van der Bree. Van der Putten rap porteerde, dat het bij dit bedrijf een janboel was, waardoor het rijk veel schade werd berokkend. Minister Vis ser deelt mee, dat uit enkele onder zoeken is gebleken, dat van grote fraude geen sprake was. Wel heeft minister Staf naar aanleiding van het gehouden onderzoek enkele officieren overgeplaatst, echter niet wegens ge pleegde fraude, maar omdat zij naar zijn excellente mening tekort schoten i hun taak. De schUn, die tegen Van der Bree was gewekt, trachtte deze weg te nemen door middel van een schriftelijke verklaring met betrekking tot de door hem bere kende prijs voor het spuiten van leger auto's. Naar zijn zeggen, wilde hij hier- voorkomen, dat enkele officieren door een verzuim zUnerzUds in moei- lijkheden kwamen. Als Van der Bree werd geloofd, zou het rapport van Van der Putten over hem enigszins in de lucht komen te hangen. Twee maanden later trok Van der Bree zUn verklaring weer in, naar zUn zeggen, omdat Van der Putten hem zUn eerste verklaring onophoudelijk onder druk had gezet en had gepro beerd hem te overdonderen. Dit alles gebeurde in 1958. Twee jaar later diende Van der Put ten bij de justitie een klacht ln tegen Van der Bree wegens valsheid in ge schrifte, gepleegd in de eerste verkla ring, die „in strijd met de waarheid' zou zijn opgemaakt. Overigens werd de firma Van der Bree door de legerauto- riteiten niet uitgesloten van het richten van werkzaamheden. TTITERMATE verward is de z.g. bioes- jesaffaire, die zich eveneens rond de firma Van der Bree afspeelde. Om de lijn van het gerechtelijk onderzoek te volgen, Van der Putten vervoegde zich in januari 1960 by de politic te Oudc- watcr met de volgende aangifte. Mevrouw Van der Bree had hem ver teld, dat een burgerfunctionaris van het departement van defensie haar had ge zegd. dat zij Van der Putten mee in het kantoortje moest lokken, haar blouse moest scheuren, gaan gillen en beweren, dat zij door Van der Putten was aange rand. Op deze manier zou het mogelijk zUn, de heer Van der Putten langs niet ambtelUke weg uit te schakelen. ..Den Haag" zou dan de rest doen. Het onderzoek, zowel door dc bur gerlijke als militaire justitiële autori teiten gevoerd, leverde niets op. Ten slotte noemde mevrouw Van der Bree naam van dc sergeent Fransscn. De- werd door de marechaussee aan de tand gevoeld. Hij gaf een verklaring, een heel ander licht op de zaak wierp. Op 29 december lt>30 verklaarde de sergeant, had mevrouw Van der Bree zich bij hem beklaagd, dat Van der Put ten op eigen houtje in dc papieren snuf felde. Hij had daarop geantwoord, dat zij hem dit moest verbieden en als Van der Putten het toch deed, de knechts te hulp moest roepen; dat de heer Van der Putten haar dat wel niet zou belet ten, want dan was het naar rijn mening een aanranding. Van der Putten heeft verklaard, het met deze uiteenzetting niet eens te zijn. Hij gelooft stellig, dat hoge burgerfunctionaris een net heeft gespannen om hem weg te werken. In dit verband ziet hij ook zijn plaatsing naar Nieuw-Milligen. kort na de aangifte bij de politie te Oudewater is gevolgd. TN 1960 werd het V.C.A., waarbU de 4- heer Van der Putten als inspecteur werkzaam was, opgeheven. Mede uit onderzoekingen van de Algemene Re kenkamer was gebleken, dat de uitbe stedingen van auto-reparaties door het V.C.A, aan particuliere bedrijven niet steeds op de voor het rijk voordeligste wijze plaats had, De heer Van der Putton had na de opheffing van het V.C.A. de keuze tus- overplaatsing cn het plaatsen op wachtgeld. Aanvankelijk werd besloten, de heer Van der Putten over te plaat mede omdat vanuit de Tweede Kamer door de heer Koersen erop was aangedrongen (volgens Van der Putten contact met hem), door reorganisa tie vrijkomende burgers zoveel moge- naar oen gelijkwaardige functie over te plaatsen. Een maand later, in april 1960, heeft Van der Putten herhaaldelijk laten blU« ken» liever op wachtgeld to worden ge steld. Hoewel het voornemen tot over plaatsing aan Van der Putten reeds schriftelijk was meegedeeld, werd het hem mogelijk gemaakt, zUn verzoek, op wachtgeld te worden gesteld, schrif telUk te herhalen. Op een dergelijk verzoek zou gunstig worden beslist. Het is echter nooit ontvangen. Na een audiëntie met de staatssecre taris van defensie, voor hem namens de N.C.B.O. geregeld, koos Van der Put ten voor overplaatsing. HU werd be noemd tot hoofd bedrijfsbureau bU de 570e T.D. Herstel- en Depotcompagnie te Nieuw-Milligen. Deze functie is, al dus minister Visser, gelijkwaardig aan "e van de vroegere V.C.A.-lnspccteur Dc heer Van der Putten bestrydt dit standpunt. Hij ging ertegen in beroep bij het ambtenarengerecht in Amster dam. Deze zaak is nog niet tot een eind gebracht. Intussen werd de heer Van der Putten om andere redenen ontslagen. Wat zegt do heer Van der Putten m de overplaatsing? Hij betoogt, dat de reorganisatie van het V.C.A. slechts schijn was-en er toe diende om hem tc verwUderen naar een naar zijn me ning minder belangrijke plaats, om dat h\j te lastig zou zijn Steeds weer dezelfde argumenten voert Van der Putten aan, zo schrijft minister Visser. „Alles wordt in de doofpot gestopt", of: „van het onder zoek deugt niets", of: „de man, die de zaak aan het rollen heeft gebracht, wordt het slachtoffer", of: „de man, die het rijk miljoenen bespaart, wordt tegengewerkt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1962 | | pagina 9