MET KEniNGEN VISSEN opgejaagd zeebodem Schol en tong van r DONDERDAG 12 OKTOBER 1961 HET BLEKE MAANLICHT werpt zover het oog reikt een brede streep over de golven. Een en kele ster pinkelt hoog aan het firmament, waaronder donkere wolken langzaam oostwaarts drijven. In de stuurhut van de „Koningin Wil- hclmina" Sch. 12 tuurt schipper Cor den Heyer, een hand aan het wiel, door het openstaande raampje in de nacht. Heel in de verte flitst flauw aan en uit het licht van de Noordwijkse vuurtoren. In het donker van de hut glimt het vloeistof kompas: koers oost- noordoost. De stilte van de nacht wordt slechts verbroken door het regelmatige gestamp van de motor, het eindeloos klotsen van de zee tegen de boeg en af en toe door het schurend geknars van twee kettin gen over de stalen achterrand van de kotter. Honderdenvijftig paardekrachten trek ken het reusachtige sleepnet over de zeebodem, bijna zeventien meter onder de drie slapende mannen in de kooien van het verblijf onder de stuurhut. Hier is het hel verlicht. Op tafel tus sen de banken staan de lege koffiekop pen, de fles met melk en de trommel met suiker. Een krant dient als tafel kleed. De melk in de fles klotst heen en weer in dezelfde beweging, die het dei nende schip maakt. Wanneer de schipper het toerental van de motor iets vermindert, draait een van de mannen zich moeizaam om nauwe kooi. Alle drie schrikken ze later wakker als van boven het m: een luide kreet klinkt. Ze werken gelaten uit de kooien. Hun kousevi klimmen langs de ladder in het ma omhoog naar de donkere stuurhut Ze mompelen even, terwijl hun gers zware shag in een vloeitje Een lucifer wordt angestreken en petten en een muts raken elkaar het dansende vlammetje, waarvan licht op slag vervaagt als de de lampen en schijnwerpers ontsteekt. Het schip baadt nu in een zee van licht, waaromheen inktzwarte duisternis als een muur oprijst. De drie mannen trekken in de kleine kombuis, waar het zo behaaglijk warm is de uitlaatpijp van de motor loopt er door hun lieslaarzen aan en binden hun leren voorschoten voor. Dan pen ze over de hoge drempel op het terdek. In de frisse wind lopen ze naar het voordek en zijn opeens hun slaap en vermoeidheid kwijt. Ze komen in het helle licht en schijnen dan figuren te worden in een surrealis tisch toneelstuk, die op de planken hun plaatsen innemen en wachten op de aan moedigende woorden van de souffleur. Het lijkt zo onwezenlijk, zo onaantast baar vol van een bijzondere sfeer. Tot de werkelijkheid ruw weerkeert bij een roep, die de nacht doorklieft als een mes: „Halen maar!" nenboord. Naar achteren rennend zwaait Chiel de staaldraad op dek. De trommels draaien nog meer draad omhoog. Onverstaanbaar klinkt Chiels roep. Gerrit en Maarten zetten de winch stiL Ook achter is het bord boven gekomen. De breidelhaak wordt ook hier los gekoppeld: de breidel binnenboord gehaald. Wekken HET SCHIP ligt stil, de motor draait vrij, en de schipper helpt mee de zware kettingen of wekken, die over de zeebodem slepen om de vis op te jagen, uit het water te halen. Glanzend geschuurd door het bodemzand rinkelen de zware schalmen en stompen tegen de scheepswand. Daar is het net aan de laatste van de drie kettin gen, omhooggehaald met behulp van twee poelies, die de laatste staalkabels opwinden. Er is nog niet veel gesproken. Bijna automatisch zijn de hande lingen. Wat valt er ook te zeggen? Dit is vannacht de vijfde trek. Vier nachten en twee dagen zijn ze er deze week al op uit geweest. eikaars gedachten tot op het ogen blik, dat onder hun trekkende handen en krommende lichamen het net langzaam aan boord wordt getrokken. „Wat zal hel dit keer zijn, ouwe"? lacht Chiel. een peuk sigaret in de mondhoek. „Mart zou jij niet trek hebben in een gebakken vissie?" „Een. twee, gelijk", geeft de schipper het trektempo aan. Zwaarder en zwaarder valt het trekken. Zee sterren vijfvoetersen krabbe tjes vallen uit de neteinden, maar de vangst is nog onder water. Boven het golfgeklots uit wordt gespartel hoorbaar. De mannen hijgen. „De takel", roept Cor en zijn broer schiet toe. Een haak. een ruk en daar zweeft boven dek het bolstaande net. Een ogenblik maar. Met een ruk trekt de schipper de knoop los, die de punt van het net sluit „Zakken", klinkt het en daar ploft de vangst op dek, precies op de met planken afgeschotte oppervlakte. Levend net DE MANNEN pakken het net, dat lijkt te leven en waarin het slaat, krioelt, wriemelt en hapt Ze schudden de vis eruit tot het laatste krabbeltje toe. De schipper legt de knoop weer in de punt van het net en dan gaat het overboord. De kettingen volgen, het schip draait snel bij en de breidelhaken slaan in de kettingschalmcn, de winch loopt, de borden verdwijnen één voor één onder water, lang zaam trekt het schip dan recht en de koers wordt bepaald. De ketting cn het net slepen over de zee bodem Gerrit cn Maarten zetten een houten bak op een luik. terwijl Cliiel een schep pakt. Hjj stapt midden in de wriemelende vlsscn- hoop cn zijn spa kwakt een schep- vol op de aasbak. Manden, half ge vuld met reeds gesorteerde vis, staan om hen heen. Grote gele handschoenen bedekken de handen van Gerrit en Mart, die feilloos uit de bewegende massa, de tongen, schollen, bot en wijting balen. Een enkele rode haan en gul mogen een mand delen. De rest: krabben in alle maten, kwallen (kattekoppen), zeesterren (een hele boel), horsmakrelen en nog veel meer op de zeebodem levende vissoorten worden van de bak afgeschoven. Met de onder maatse platvis verdwijnt de onge wenste vangst later overboord. Tot de knieën RAZEND SNEL gaat het Vis na vis klatst in de manden, die weldra zijn gevuld. Chiel schept door en sleept manden aan. Nu staat Maarten tot de knieën in de vis. Tot Chiel hem ontzet en met grote scheppen de overtollige buit via een luik in de scheepswand over boord werpt De vis in de manden wordt nu schoongespoeld, terwijl ook de laarzen en voorschoten een beurt krijgen. „Een, twee, gelijk". Zes handen grijpen In en trekken aan het zware net, waarvan het laatste deel centimeter voor centimeter boven water komt. Dit is het moment van grote spanning. lVat zal deze trek opleveren? Veel kwallen, krabben en zeesterren om een grote hoeveelheid veel begeerde tong en schol? Even later zal de takel de laatste ruk doen cn wanneer de vangst op dek ligt zien de mannen met één oogopslag of deze trek lonend Is geweest. „Mart. koffie" roept Cor den Heyer door het raam van de stuur hut De mannen komen naar de brug. Deinend stampt het schip op de golven, het deklicht gaat uit, in de mast verspreidt het top licht maar een schamel beetje schijn. Aarde donker is het nu, de maan gaat schuil achter de wolken. Achter en opzij pinke len lichtjes van collega's kust- vissers, wier gesprekken als rauwe klanken door de radio klinken. Gerrit blijft in de stuurhut ach ter. De anderen gaan koffie drin ken en „een noppie doen". Ze da len af in het mangat en gaan zitten op de banken. „Wanneer gaan we terug, schipper?" vraagt Chiel en trekt de muts van zijn weerbarstig haar. „We zullen wel eens zien, als het meevalt morgenochtend, anders blijven we een dagje over," luidt het antwoord. Maarten Jager schenkt koffie in en zwijgt Chiel praat het honderd uit en de schipper dient hem van repliek: „Nou moet je eens goed naar me luisteren. Jongetje", zegt hij dan wanneer hem naar zijn oor deel wordt gevraagd. Hij knijpt de ogen een beetje dicht cn zet zijn mening uiteen. „Kijk, dat moet je zó zien." Geen mens is dan nog in staat hem van die mening af te brengen. Vrijbuiters WANT HIJ is een kustvisser, die met zijn maats brood op zee verdient „onder en boven de wet", zqals hij zegt De sociale zekerheid van de wieg tot het graf is nauwelijks op hen van toepas sing. Ze zfjn niet in loondienst, voor hen wordt niet geplakt, ze krijgen geen kinderbijslag, kortom het zijn vrijbuiters, maar dan in de goede zin van het woord. De koffie ls op, evenals een paar boterhammen met een dikke streek margarine. Ze laten zich ln de kool op het matras zakken, de hoofddeksels worden naar het voeteneind ge gooid, de paardedeken opgetrok ken. Een enkel woord nog, dan Een uur, vjjf kwartier dan roept de stem van Gerrit door bet man gat... CHIEL DE NIET staat bij de railing voor aan de boeg, Maarten Jager en Gerrit den Heyer, een broer van Cor. staan achter de trommels, omwonden met dik staaldraad, hun handen aan de remwielen. Dan schreeuwt de schipper: „Daar gaat'ie". Nu komt het op nauwkeurig teamwork aan. Langzaam zwenkt het schip naar bakboord en de winch gaat lopen. Piepend en krakend worden de staaldraden op de trommels gerold. Het zware sleepnet bij de opening bijna 30 meter breed en uitlopend in een punt wordt naar het schip getrokken en komt door het bijdraaien langszij te liggen. Ket tingen rammelen als Maarten iets afremt en Chiel roept „Houen zo". Een vari de twee grote houten rechthoekige borden, waaraan het net bevestigd zit, is bij de boeg boven water gekomen en steekt boven de railing uit. Overboord buigend grijpt Chiel de haak, die de breidel een staaldraad, waarmee het net min of meer te sturen is met een van de kettingen van het net verbindt Losmaken is het werk van een ogenblik, de zware haak valt bin- Maarten Jager, de oudste en bedachtzaamste, ls een man van Gerrit den Hejjer, broer van de schipper, weinig woorden. „Tc Heb altijd gevaren, behalve ln de oorlog. cen harde werker. „Van de winter gaan we Toen bij een razzia opgepakt en met honderden mannen naar <>P de schar af. Dan valt het niet mee, kou Groningen gebracht. Gelopen dat ik daar heb, dagen achter cn stortregen". „De zee is altijd prachtig", elkaar, 'k Ben hem later gesmeerd cn naar huls teruggelopen". zou de alpen graag willen zien".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1961 | | pagina 13