James Ensor
Nihilisme en Cultuur
De Rondu/eg
INNERLIJK LICHT
met vrijwel complete
overzichtstentoonstelling
DRIE PLATEN lT"V,q»i
- met een zomerse kant -
ZONDAGSBLAD
ZATERDAG 2 SEPTEMBER 1961
een evenement voor
Rotterdam
In het Rotterdamse museum Boymans-van Beuningen is
tot 17 september de bloei (en voor een deel ook het verval)
te zien van het raadselachtige kunstenaarsleven van één van
Belgiës grootste zonen, James Ensor. Ensor is het twijfel
achtige genoegen ten deel gevallen zijn eigen hooggeschatte
roem een lange reeks van jaren te moeten overleven.
Geboren op 13 april 1860 in Ostende, eindigt dit wondere
leven bijna 90 jaar later, in de winter van 1949, in de plaats
waar ook zijn wieg stond.
Duidt dit feit op
zichzelf dan al
reeds op een be
paalde eigenschap,
n.l. die, dat er zij
nerzijds weinig of
geen behoefte be
stond zich te ver
plaatsen, aan de
goede hoedanighe
den en de groot-
beid van zijn
kunstenaarschap
doet het niets af;
integendeel, een
Rembrandt, een
Georges Michel in
Frankrijk (die een
leven lang voldoen
de had aan de vier
vierkante kilome
ter van zijn ge
boortestreek) in
zekere zin ook
Voer-
hebben zich altijd
vergenoegd met
een ..voyage au-
tour de ses cham-
bres" of anders ge
zegd, hun stof, hun
kunstenaarsgeluk
Sezocht en gevon-
en in hun onmid
dellijke omgeving
en zo verging het
ook Ensor ten de
le.
IJdelheid
Verwonderlijker wordt het alle
maal, als men bedenkt, dat er in
Ensors lange leven slechts gedu
rende twee decennia sprake kan
van een werkelijke „produk-
en de overige jaren van zijn
leven vergingen in vegeteren, een
,,in ijdelheid neerzitten" en wach
ten op het einde. Want het wès
ijdelheid van Ensor die bij zijn
leven reeds in Ostende een stand
beeld kreeg (zoals bij ons Arij
Scheffer in Dordrecht) en op ho
ge leeftijd in de adelstand werd
verheven (hij kreeg de baronnen-
titel), de vergenoegdheid om de
ze feiten nooit onder stoelen of
banken te steken, ja sterker, men
vertelt van hem, dat hij „te
pronk" zat in het souvenirwinkel
tje, door zijn moeder opgericht en
door hem tot het eind van zijn le
ven voortgezet, dat hij zich daar
door stadgenoot en vreemdeling
liet bekijken" en danig de poseur
Zelfportret met maskers (J899J
daan zijn vader voorstellende,
rechtuit zijn meesterschap bewijst.
Uit hetzelfde jaar vindt men er
„De lampejongen", die prachtig
vrij uitstaat tegen het vlak en een
heerlijk staal van schildersdrift
vertoont en even stevig op zijn
voeten geplant staat als de kunst
van Ensor zelf, op dit ogenblik.
Idioom
Oorzaken
buiten beschouwing blijven. Vast
staat, dat er voor een dergelijke
vreemde levensgang aanwijsbare
oorzaken te vinden moeten zijn.
Zoals bij vele aberraties, moe
ten wij ook bij Ensor teruggaan
tot erfelijkheid, jeugdjaren en om
standigheden. Zoon van een En
gelse vader, die nooit in het Os-
die dagen „eige
kunnen worden en door de kwel
ling een „vreemdeling" te zijn
tussen de autochthone bevolking,
zijn troost zocht in de drank, wat
weer tot gevolg had, dat het hu
welijk met een Belgische (moe
der van Ensor dus), schipbreuk
leed, gevoegd bij het feit. dat noch
zijn moeder, die zeer veel van hem
hield, noch zijn zuster ooit maar
één syllabe hebben begrepen van
de grootheid van de kunstenaar,
jc vreemder nog, nooit en te nim
mer naar zijn scheppingen omke
ken: dit allemaal zijn factoren, die
er toe bijgedragen zullen heb
ben. dat Ensors leven niet zo ver
liep als men bij zo'n vroegrijp
heid en grote getalenteerdheid
mocht verwachten en veronderstel-
len.
En tussen haakjes: Ensor is
er het beste bewijs voor. dat gis
singen en uitspraken als „zou van
Gogh maar langer in leven geble
ven zijn", of „zou Fabritius
maar niet op 26-jarige leeftijd bij
de kruitschipramp in Delft zijn
omgekomen" en „waren Paulus
Potter en Nuyen maar niet zo jong
gestorven, dan had je nog wel wat
anders gezien", even zovele sla-
Jen in de lucht zijn. En een Ensor
n een Breitner èn een Schelfhout,
die allen zeer oud zijn geworden
(het rijtje kan zeker nog met een
tiental namen worden uitgebreid),
zijn de bewijzen van het tegen
deel.
Als een kunstenaar „uitgezegd"
heeft, wat hij te zeggen had, als
hij „opgebrand" is kortom, dan
sluit zich de ader die de inspira
tie voedt, de vruchtbare vallei
der creativiteit valt droog en het
wordt verder een doelloos en nega
tief wachten op het nog éénmaal
opflikkeren van de vlam; een
wachten dat ook bij Ensor tever
geefs was.
Steun
allicht enige
de problemen, waarmee hij on
getwijfeld geconfronteerd wordt.
Wat het vroegste werk betreft,
kan men de beioeker niet beter
toewensen, dan dat hij zich maar
laat overspoelen, desnoods onder
dompelt dóór en in een aee van
lonter schoonheid.
Om te beginnen is er dan dat
badkoetsje, ontstaan als Ensor
nauwelijks 17 jaar is en dat on
middellijk al een hoogte heeft, zo
als maar weinig schilders zelfs
san het eind van hun leven mo
gen behalen. „Het lage land van
Vlaanderen", zelfs nog een jaar
eerder gemaakt, spreekt al van
een verbluffende knapheid, terwijl
Ensor in een stilleven met eend
uit 1880 (hij is dan twintig!) en
het portret in koele grijzen ge-
Bekijken we dan de serie, die
hij in het van een wonderlijk
licht doorzogen interieur gesi
tueerd heeft en waar hij niet alleen
blijk geeft een kind van zijn tijd
te zijn en zich volkomen uit in het
idioom van het naderend fin-de-
siècle, maar bovenal in zekere zin
zijn wonderlijke hang naar de be
slotenheid uitspreekt, een hang
die later zal culmineren in een
contemplatief voortbestaan naar
de ene kant, maar ten andere
toch wel de „uiterlijkheden", de
„buitenkant" en de wereld zocht.
Schilderkunstig gesproken is er
maar weinig gemaakt, dat uit
stijgt boven „De oestereetster",
dat indertijd nochtans de basis
legde voor zijn eerste grote frus
tratie. Het werk werd nl. door
de groep „Vingt" geweigerd!
Het vormt overigens mede één
van de hoogtepunten van deze re
trospectieve; in een profusie van
blijde tinten en met als laaiende
kleurnoot een rode boekband op
de achtergrond, is buiten dit werk
nog hoger streven in de kunst
voor Ensor haast ondenkbaar.
Omineuzer wordt zijn oeuvre wel;
de dreiging, dat onheilspellende is
voelbaar in „Na het onweer" en
„Adam en Eva uit het paradijs
verdreven".
Waar hij met zijn interieurs dik
wijls nog wel reminiscenties op
roept aan een instelling, zoals wij
die ook bij een Odilon Redon vin
den. in zijn latere werk is hij
nauwelijks meer met anderen te
vergelijken, of het moest inciden
teel dan nog even het geval zijn
in „Een roeier" b.v., die mogelijk
ook een Monet ongeveer zo had
kunnen maken, maar in dat geval
zeker met het ontberen van die
superbe ingehouden kracht van de
ze jonge meester.
Het zuivere atmosferisch en
„tonig" schilderen is tot en met
de afsluiting van deze periode vol
ledig aanwezig.
Verandering
dan bezig houden (maar, naar ons
gevoel, zich beslist niet identifice
ren) met zijn z.g. maskerschilde
rijen. Hij grijpt niet naar het fijn
mombakkes, dat hem
grijpen ligt in zijn winkeltje. Hij
zet het niet alleen zijn modellen,
maar ook als we ons niet ver
gissen zichzelf op en schreeuwt
zijn rancune, zijn frustraties tegen
de hem omringende wereld
uit, maar doet dat op een dusda
nig navrante wijze, die maakt,
dat men er nooit helemaal in ge
looft; op de manier ongeveer van
een lastig en recalcitrant kind,
die allang uitgehuild is. maar nog
doordrenst om z'n opvoeders de
voet dwars te zetten. Of anders
gezegd, men voelt Ensor niet
meer volledig achter zijn werk
staan; hij is er zoals gezegd
niet meer mee vereenzelvigd.
Buiten kijf
Dat hij nochtans in deze perio
de van zijn „hantises", magnifie
ke schilderijen maakt, is buiten
kijf en zeker is dit het geval, als
hij zijn bijtende maskerreeks even
onderbreekt en het stilleven tot
onderwerp kiest.
Ons is, buiten Ensor, geen
exempel bekend in de beelden
de kunst, van een schilder, die het
bazarprul, de vulgaire imitatie
antieke kan, de kandelaar van
één frank, tot zulk een hoogte
wist te verheffen en tot een epos
om te toveren. Als men dan
ook het prachtige vis-stilleven (no.
55) tot zich laat spreken en ziet,
hoe hij de daarop aanwezige rog
een mensensnuit geeft, dan geeft
hij hiermee tevens een bewijs af,
van een zekere antropocentri
sche instelling, die men overigens
niet altijd manifest in het werk
terugvindt. Ten slotte: James En
sor zélf beschouwde zijn in 1888 ge
maakte en inmiddels wereldbe
roemd geworden „De Intocht van
Christus in Brussel" als zijn chef-
d'oeuvre. als zijn hoofdwerk. Mo
gelijk had hij gelijk, misschien
heeft hij de verkniptheid van zijn
bestaan, zijn gespletenheid, de
verscheurdheid van zijn aiel, zijn
liefde en zijn haat, maar vooral
zijn laaiende schildersdrift, kort
om zijn raadselachtig leven, hier
in het zuiverst laten gaan, uitge
schreeuwd en gerepresenteerd.
GIJS KORDING
een antwoord aan Nietsche
Na een aantal jeugdboeken te
hebben geschreven, heeft Ger-
rit van Heerde zich aan een ro
man gewaagd. De Rondweg, die
kort geleden bij J. H. Kok n.v.
te Kampen ls verschenen. Het
boek bevat de geschiedenis van
Douwe Weerds, een kruidenier, die
invalide wordt op het moment dat
zijn taak nog niet lang gele
den op kostbare wijze uitgebreid
door omstandigheden buiten
zijn schold begint te verlopen.
Het wordt een volledige debacle,
maar de morele steun en de lief
de van Anne, de zuster van zijn
vriend Joop. helpt hem in de
moeilijke tijden die volgen. Ze
durft het aan met de invalide te
trouwen en na een laatste tegen
slag, die verpletterend lijkt, na
melijk het feit dat een betrek
king bij Gerlofs als helper in een
modern kruideniers bedrijf Douwe
ontgaat door de onwil van de
directie, opent sich tenslotte toch
het uitzicht op een toekomst in
zijn eigen vak en als eigen baas.
klein, maar zelfstandig.
De geschiedenis is aardig ver
teld, maar beweegt zich geheel in
de sfeer van het cliché, zozeer
zelfs dat men stijlmiddelen uit de,
een mensenleeftijd achter ons lig
gende. impressionistisch-naturalis-
tische school tegenkomt, zoals
„Sneeuw plekte tegen de flank van
de oude molen" (bl. 5); het sta
tion, waar locomotieven stoom-da-
verend voortschoven (bl. 59); de
aon-overgoten wereld (bl. 95) enz.
Een boekje als dit maakt weer
eens duidelijk waarom de protes
tants-christelijke roman voor het
burgerlijk huisgezin in vele geval
len heeft gefaald. De auteur legt
zich vast op een goede afloop, zo
niet een békering dan toch een
wending ten goede. De handeling
moet exemplarisch zijn, d.w-z. er
moeten goede voorbeelden gege
ven worden. Alles moet binnen ze
kere perken blijven en en dit is
het bedenkelijke het zich tot
God keren moet gepaard gaan
met een verbetering in de maat
schappelijke omstandigheden! In
derdaad kan hier gesproken wror-
den van een verburgerlijking van
het evangelie. Gelukkig dat
heeft de bezettingstijd wel bewe
zen kent onze provinciale bur
gerij grotere diepten en hoogten
dan in verhalen van dit slag wor
den geopenbaard en ook daarom
blijven ze beneden de werkelijk
heid. Wat in deze brave boekjes
ontbreekt, is de demonie, die in
de kleine steden op haar eigen wij
ze in mensen en verhoudingen
openbaar wordt. Hoe aandoenlijk
bet verhaal van de invalide Douwe
Weerds ook is, het speelt zich af
in een gevoelswereld van te klein
formaat en het wordt verteld
in een stijl die nergens een per
soonlijk accent heeft. Dat de held
een kruidenier is, dat in de lite
ratuur zozeer verachte wezen,
vind ik overigens wel leuk.
C. RIJNSDORP
De socioloog J. Gouds
blom schreef een magistraal
boek over een beklemmend
onderwerp: „Nihilisme en
Cultuur". De tekenaar Hel
mut Salden voorzag de om
slag van dit door de Arbei
derspers te Amsterdam uit
gegeven werk met een in
drukwekkende tekeningPi-
latus in beeld brengende als
hij na de Waarheidsvraag
zijn handen in „Onschuld"
wast.
Het is de bedoeling van de
heer Goudsblom aan te tonen,
dat de „nihilistische proble
matiek" voortkomt uit een
overspannen vragen naar de
waarheid. Hij heeft dit boek ge-
schreven vanuit een persoonlij-
He innerlijke noodzaak: in zich
zelf ontdekte hij de „verlei
ding" tot nihilistisch denken en
merkte deze eveneens bij zijn
studiegenoten op (de heer
Goudsblom promoveerde op
dit werk). Het was, zo zegt hij.
als zaten deze motieven in de
cultuur. Hij schrijft dan ook
niet over het nihilisme als fi
losoof (hoewel er een macht
filosofie in verwerkt is), maar
als socioloog en zo is zijn boek
in het bijzonder een onder
zoek geworden naar de vor
men waarin zich de nihilisti
sche tendenzen in de cultuur
ontwikkeling voordoen.
Uithollen
Juist deze sociologische kant
van zijn werk maakt het boek
zo belangrijk, omdat het laat
zien hoe veelomvattend en diep
ingrijpend het nihilisme in ae
cultuur doordringt. Het conse
quente nihilisme holt de cul
tuur uit, verlamt en vernietigt
haar. Daarvan is dr. Gouds
blom overtuigd, zoals hij an
derzijds ook overtuigd is van
de waardevolle impulsen, die
er voor de cultuur uitgaan van
de waarheidsvraag als zodanig.
Na een lange worsteling met
„uiteindelijk gaan waarheids
gebod en nihilistische proble-
kans een honderd jaar geleden
het nihilisme als bedreiging
van de Westerse cultuur aan
de orde heeft gesteld.
Goudsblom heeft op dit punt
Nietzsche overwonnen en al is
hij zeer voorzichtig met be
paalde positieve uitspraken:
dit is de grote verdienste van
zijn boek.
Nietzsche is gewijd. Telkens
duikt deze „filosoof met de ha
mer" weer op als er over ni
hilisme gesproken wordt: his.
torisch, filosofisch, culturolo-
1 Magistraal werk 1
i v™ i
1 dr. J. Goudsblom 1
van honderden geleerden, die
zich in heden en verleden met
deze problematiek hebben be
zig houden. Deze citaten vor
men een kostbare schatkamer
en men zou het boek van dr.
Goudsblom alleen al om deze
citaten met vreugde kunnen le-
Het boek is driedelig opge
zet: allereerst wordt nagegaan
wat nihilisme is; daarna wordt
een uitnemend, sociologisch
-sterk bepaald, overzicht gege
ven van wat men onder cul
tuur moet verstaan en ten
slotte worden de in beide de-
tiiur, waarna de auteur zijn
conclusies trekt in het laatste
zeer waardevolle hoofdstuk:
Het Nihilisme Nu.
In het algemeen kan men
dit zeggen, dat de schrijver de
nihilistische problematiek ge
boren ziet worden uit het
„waarheidsgebod", dat een in
trinsiek en inspiratie! cultuur
element is. Nietzsche heeft dit
waarheidsgebod toegespitst en
er zijn nihilistische consequen
tie aan verleend. Diens gehe
le denkarbeid is erop gericht
de waarheid te willen. Dit
„waarheid-willen" past hij zo
radicaal toe, dat het hem tot
de twijfel brengt; ja, zelfs
tot de absolute twijfel: het in
zicht. dat er geen waarheid is.
..Der Glaube. dass es keine
Wahrheit gibt, ist der Nihilis-
ten-Glaube" roept hij uit. Hier
mede is echter van de nihilis
tische problematiek een ..ge
loofszaak" gemaakt; een voor
waar gehouden these, die te
vens een „dood" punt in het
denken vormt. Een zelfmoord
voor het zoeken van waarheid
als zodanig.
hij het ervaart als een steun
of een kwelling, hangt af van
zijn ontvankelijkheid. Wanneer
mensen tot vertwijfelen toe in
de problematiek verstrikt ra
ken, ligt de aanleiding tot bun
wanhoop meestal in sociale of
Bsychische omstandigheden,
un onbehagen is alleen cul
tureel gestyleerd; zij bijten
Socrates
de orde stelde, maar niet
al zijn zekerheid van de waar
heid verwachtte. Hij wist, dat
de waarheid zelf in dienst stond
van een hoger goed en slechts
gebruikt mocht worden om dit
hogere goed te dienen: te le
ven en te sterven als „de bes
te" of zoals Socrates het uit
drukte: in overeenstemmin
stemming
i, d.l.
Drieledig
Uitgesteld geluk, door Jo Schef
fer. Uitgave J. N. Voorhoeve,
Den Haag.
Deze grotendeels in het Zeeuws
geschreven roman omvat een tijd
vak van verscheidene tientallen
jaren, waarin zowel de Eerste
als de Tweede Wereldoorlog valt.
Hoofdpersoon is de in vrij sobe
re omstandigheden opgegroeide
Lijntje Zalijn, die al jong het
Zeeuwse dorpje, waar ze is gebo
ren, verlaat met als enige baga
ge een kerkboek met gouden
slot, geschenk van haar moeder,
-die weduwe is.
Ze wordt dienstmeisje bij een
welgestelde familie in een stad
in het oosten des lands maar
keert na enkele jaren weer terug,
in verwachting van een kindje
van een jonge schipper. Na vele
jaren zij is ten slotte zelf al
grootmoeder vindt zij de vader
van haar kind terug.
Het boek is verlucht met teke
ningen van Kees van Lent, „ver
vaardigd naar gegevens die de
schrijfster uit haar herinnering
voor hem schetste".
Zoals in een dissertatie ge
bruikelijk is, worden de aan
de orde gestelde problemen
getoest aan talloze citaten
met zijn Daemonium,
met de goddelijke stem in
hem. Het vrBgen naar de
waarheid is voor hem de weg
volgen van het geweten.
Zich aan Socrates conforme
rende ls dr. Goudsblom van
mening, dat het waarheidsge
bod niet zonder meer als de
„oorzaak" van de nihilistische
vertwijfeling gebrandmerkt
moet worden. Hoe iemand het
waarheidsgebod verwerkt, of
zich vast in de nihilistische
problematiek; zij enten hun
persoonlijke problemen op dit
cultuurelement Gecivili
seerde mensen zoeken geeste
lijk houvast; het waarheidsge
bod wijst hun de weg naar dit
houvast. Wat het alleen niet
kan, Is daar waar de primai
re zekerheden bij voorbaat al
ontbreken, in dit gemis volle
dig voorzien De nihilisti
sche problematiek bevat geen
enkel antwoord op de laatste
levensvragen. Wie van deze
problematiek een „geloofs
zaak" maakt en met een be
roep op het waarheidsgebod be-
slist, dat verder zoeken naar de
waarheid vergeefs is, bewijst
het socratische ideaal een
slechte dienst. Het waarheids
gebod vormt geen aansporing
om niets te doen; wel om
bij wat men doet consciëntieus
J1of dit inde-
s". Het gai
zou Socrates zeggen, niet al
leen om de waarheid van het
zijn. maar ook om de waar
heid van het welzijn.
Zekerheden
Wij kunnen dr. Goudsblom
niet dankbaar genoeg zijn, dat
hij op zo'n wetenschappelijk
welbe-argumenteerde metho
de de „nihilistische problema
tiek" ten einde heeft gedacht.
Zijn conclusie, dat het
hddigcbod
kan wijzen i
houvast", maar dit niet kan
geven „waar de primaire ze
kerheden bij voorbaat ontbre
ken". kan niet voldoende on
derstreept worden. „Primaire
zekerheden" worden door ons
denken niet geschapen Ons den
ken schept niet uit het niets;
er is bij ons geen „creatio ex
nihilo", ons denken vangt eerst
aan waar „iets" voorhanden
is. Ons is slechts gegeven, dat
gene wat voorhanden is. vol
gens de juiste methode, d i.
naar het waarheidsgebod te
benaderen.
Op de vraag hoe de mens
aan deze „primaire zekerhe
den" komt geeft dr. Gouds
blom in zijn boek geen ant
woord. Dat viel bulten het be
stek van zijn onderzoek. Dc
beantwoording van deze vraag
is voorbehouden san de theolo.
gie der Openbaring. Gods
Woord, dat schept uit het
niets, is onze primaire zeker
heid. Wij kunnen denken en
het waarheidsgebod opvolgen,
omdat Gods Openbaring ons
deze primaire zekerheid ver
schaft.
Het boek van dr. Goudsblom
begeleidt ons tot de grens,
waar de Openbaring ons ver
der leidt. Daarom is dit een
uiterst belangrijk werk, dat on
ze wetenschappelijke belang
stelling ten volle verdient.
EV. GROLLE.
Een paar jaar geleden ver
scheen te Parijs een ongewoon
boek onder de titel Le Monde
commence anjourd'hui. Het
was geschreven door de vier-
endertigjarige Jacques Lus-
seyran, volkomen blind sinds
zijn achtste jaar, nu leraar in
de Franse taai en letteren aan
een college in de V.S. Het is
bij blinde ^J-ranóe óckrijoer
een blij getuigenis van de
vreugde, die iedere levensdag
nienw is. Daar zijn aanwijsba
re oorzaken voor. Hij boudt
van zijn werk en geniet van de
schone, goeddeels ongerepte
natuur van Virginia.
De ellende van het concentra
tiekamp Buchenwald heeft hij
doorstaan. Hij heeft goede vrien
den en zijn gezin omringt hem.
Evenwel, dat alles, waar hij
dankbaar voor is, zou het leven
slechts aanvaardbaar voor hem
kunnen maken. Maar hij stijgt
tot hoger niveau. Een innerlijk
licht doorstraalt zijn ganse be
staan en doet hem zien wat de
zienden ontgaat. Zakelijke waar
neming vergrooft en misleidt; de
innerlijke schouwing brengt tot
binnen in ons, d.w.z. op die
plaats waar we verbonden zijn
met al het geschapene." En zo
is iedere dag voor deze man, die
los is van de materie, een feest.
liefde tot het publiek, tot de luis
terende mens. Zonder genegen
heid is er geen wisselwerking
tussen beide partijen mogelijk
en slaat alle contact uiteen.
Taal der ziel
Hij geelt belangwekkende be
schouwingen over de macht der
poëzie, als ze de taal der ziel is.
Geen literatuur meer, maar adem
des levens. Zó heeft ze velen ge
troost en geestelijk op de been
gehouden in de concentratiekam
pen. Rake dingen zegt Lussey-
ran over de devaluatie van het
woord als middel tot geestelijk
contact, gevolg o.a. van de ti
rannie van radio en televisie.
Dit boekje van bescheiden om
vang, maar rijk van inhoud, is
in Nederlandse uitgave versche
nen, uitstekend vertaald door dr.
D. L. v. Raalte. Uitgeefster en
vertaalster beide komt dank toe
voor dit initiatief.
DR. M. C. v. d. PANNE
Vragen
Drie platen worden deze keer In
onze rubriek besproken en zij zijn
alle aan de zomerse kant. Luchtig
divertissement biedt er één en dat
is een kostelijke opname, getiteld
„Der schalkhafte Mozart". Een
hartveroverend plaatje me» een
hartveroverende hoes lieeft Phi
lips gemaakt van A02062L (33 toe
ren)
Dit is de Mozart, schertsend en
lachend in de kring van zijn vrien
den. voor wie hij regelrechte kol-
dermuziek schreef op allerzotste,
echte muzikantenteksten vaak in
plat-Weens dialect. Het zijn drie-
en vierstemmige canons voor
mannenkoor (hier het Wiener
Kammerchor) e»i ze klinken on
danks alle grappenmakerij zo ver
wonderlijk mooi. Zou Mozart wel
in staat geweest zijn „lelijke" mu
ziek te schrifrven?
Achter het „Bandelterzett"
steekt een klein voorvalletje bij
de familie Jacquin, een rijke la
kenkoopman. bij wie Mozart heel
veel aan huis kwam: een lint was
zoekgeraakt en nu vinden Mozart,
Constanze, zijn vrouw, en Jacquin
eindelijk het verloren voorwerp
Hoe geestig Mozart dit nu in het
terzet tekent. En dan is er de
spotternij op de traditionele Itali
aanse aria, die met gekke Ween-
se woorden doorschoten wordt, en
een krijgshaftig „deutches Kriegs-
lied" en een waarlijk heldenaria
voor het geliefde Lieschen. Mid
den tussen deze scherts staan
twee driestemmige canons voor
vrouwenstemmen van zulk een
adembenemende schoonheid, dat
men er helemaal stil van wordt:
Lacrimoso son' io (KV. 555) en
Nascoso il mio sol (K.V. 557).
De grammofoontechniek heeft hier
nu het welbekende trucje uitge
haald om een sopraan. Eva
Brinck. alle partijen te laten zin
gen. Het resultaat is prachtig!
Bernard Paumgartner heeft de
leiding van deze opname en voor
de overige medewerkenden, de so-
raan Ilse Hollweg. de tenoren
'aldemar Kinent, Rudolf Christ
en Fritz Uhl, de bas Walter Ber
ry niets dan lof!
Lusseyran stelt ons voor moei
lijke vragen. Hoe kan een mens.
die niet wordt geleid door het
christelijk geloof, tot zulk een
vrede en geestelijk evenwicht ko
men? Zal dit pantheïstisch getin
te spiritualisme stand houden,
als zwaardere stormen losbre
ken? Beschaamt Lusseyran niet
menig christen, die wandelt in
mist en nevel?
Naast de persoonlijke confiden
ties vindt de lezer hier ook por
tretten van verwante geesten, fi
guren uit het concentratiekamp
en vrienden uit later tijd. Over
zijn ervaringen als spreker
schrijft hij uitvoerig. In elf jaar
heeft hij als docent vierduizend
uur gesproken en daaruit veel
vreugde geput. Als eerste voor
waarde voor een spreker noemt
hij, naast de nodige kunde, de
Dc Tijdstroom, Lochem,
Clara Haskil
Maurice Ratel, die met Claiule
Dehussy de nieuwe Franse muziek
schiep, was een wonderlijk mengsel
ran tegenstrijdigheden,
maar bekoorlijk en teder kleine
scènes schilderen: tafereeltjes uit
het bos, waar een vogel als pro
feet zingt, waar een jachtlied
klinkt en een donkere plek grieze
lige geheimen schijnt te bevatten.
En roepen ook de „Kinderszenen"
niet zulke tafereeltjes op, ook al
schreef Schumann zelf erover, dat
hij pas na het componeren de ti
tels er voor bedacht had? Hoe
echt romantisch trouwens is de
ontstaansgeschiedenis van de
Abegg-variatles, waarbij Schu
mann een gravin Pauline von
Abegg fantaseerde, die helemaal
niet bestond. Zo was Schumann!
Zijn fantasie schiep de wonder
lijkste zaken, deelde zijn geest in
tweeën, dc zachtaardige, dromeri
ge Eusebius en de vurige, doelbe
wuste Florestan. „Ach, zwei See-
len slnd in meiner Brust"... en
aan deze gespletenheid ging Schu
mann evenals zo vele romantici,
te gronde.
Monte Carlo, Raoul Guruöourg,
de datum van dc opvoering vast-
gesteld had. had de voltooung
misschien nog langer geduurd. Zo
kwam dan in 1925 dc ..fantasir-
lyrique", zoals Ravel het noemde,
tot stand: een sprookje, zo teer.
zo sohemerig teer. dat het voor
welke enscenering dan ook niet
past. Men kan haar beter in con-
certvorm... of op de plaat beluis
teren. omdat de eigen fantasie al
les veel mooier kan maken dan
ooit de werkelijkheid kan geven.
Waar gaat het dan om in
L' Enfant et les Sortiléges. Om
een stout kind, dat in balorigheid
alles in zijn kamer kapot slaat en
dan tot zijn ontsteltenis merkt
dat de voorwerpen beginnen te
de haard. En dan voegen de
ren en de bomen in de tuin hun
klachten er bij en zo booa maken
zij zich, dat zij elkaar verwonden
en het kind uit angst zijn bewust
zijn verliest. En dan krijgen de
dieren berouw en dragen het
kind naar huis, het veilige thuis
met „Maman." Ravel achreef
hiervoor geniale muziek, vond
hiervoor zlin schoonste intrumen-
tatieklering, zijn schoonste me
lodie, zoals in het madrigaal-
melodie, zoals ln het madrigaal-
koortje aan het slot. Maar denk
niet, dat alles zo lief, zo sprook
jesachtig lief is. In Ravel huisde
Iets demonisch en ook in dit
glanzende weefsel komen felle,
bliksemachtige klanken: de uit
barsting van de dieren, het kwaad
aardige grommen van de voor-
Het is in Ravel dezelfde oer
kracht, die in zijn Daphnis et
Chloé „tot uitbarsting komt,
zijn La Valse" zo onheilspellend
maakt. Wonderlijk mens moet
Ravel geweest zijn, hij. die van
hele kleine bibelots hield. de
wonderlijkste curiositeiten verza
melde, en die ook zo „wreed", zo
onbarmhartig scherp kon zijn.
Gods grote verrassing, door
ds. J. Overduln. Uitgave J. H.
Kok N.V., Kampen.
„Als de bergrede een geslo
ten boek voor ons is, verstaan wij
toch zeker heel weinig of niets
van Jezus, van God", zo zegt dif
boek ergens. Dan moet het een
feestelijk Iets zijn om deze „in-
treepreek van Jezus" wél te ver
staan en om die te beleven. Dat
is ook het geval. Dit boek van ds.
Overduin helpt zeer bijzonder om
dit te
hebber
zonder fijnzinnige en ook technisci
voortreffelijke opname van Cla
ra Haskil. de Roemeense pianiste,
die kort geleden overleed tot die-
droefheid van ieder muzieklief-
Zij speelt hier muziek van
ncnumann, de Abegg-Variaties, de
Kinderszenen. de Waldszenen en
enkele stukkjes uit de Bunte
Blétter (Philips A00372 L). Wie
het voorrecht heeft gehad
een of meer recitals van Clara
Haskil meegemaakt te hebben, die
zal zich haar licht en parelend
toucher, haar intens bezielde voor-
dracfrt. haar dichterlijke visie her
inneren Men vindt deze herinne
ring hier terug in de weergave
van deze Schumann-werkjcs. die
geen van alle „zware" kost zijn,
Een juweel
Ten slotte een juweel
138675SLPM iStereo). Lorln Maa-
zel dirigeert het koor en orkest
van de Radio et TélévUion Fran-
■en wn keur van artisten
L;
m
Jeanne Berbié, Sylvaine Gilma.
Colette Herzog. Heinz Rehfuss,
Camillc Mauranr en Michel Séné-
chal werken eraan mee Ravel
schreef dit werk op de tekst van
Colette, dat oorspronkelijk „Ballet
pour ma fille" heette. Hij werkte
er lang aan. vier jear. en als niet
de directeur van de Opera te
Fen tan de figuren uit L'Fnfant et
les Sortileges is J' ArithmFtique",
de Rekenkunde, die het stoute kind
met cijfers achter tol gt.