/ff)
en vak
Verzamelde werken
Verborgen Mogelijkheden
GESTALTEN TEGENOVER
961
je
IN HET STEDELIJK MUSEUM WORDT EEN
TREURIG SPEL OPGEVOERD
ZONDAGSBLAD
ZATERDAG 5 AUGUSTUS 1961
Bert Bakker-Daamen N.V.,
Den Haag, heeft Vestdijks herin
neringen aan letterkundige gene
ratiegenoten uit Maatstaf gebun
deld onder de reeds vroeger ge
kozen titel Gestalten tegenover
mij. Als uitgave ziet het boek er
ttlx en aantrekkelijk uit, mee
door de foto's op de omslag en
het Ingevoegde foto-album van
24 pagina's. Natuurlijk vergelijkt
iedereen deze memoires met die
van Annie Salomons: Herinnerin
gen uit den ouden tijd. Deze mis
sen Vestdijks „filosofisch delibe
rerende denktrant" (bl. 42), zoals
bij
den verwacht; ze tekener
dichters en schrijvers die ze ge
kend heeft, ook meer zuiver als
mens. Annie Salomons' herinne
ringen zijn voorts milder van
toon en warmer van mensenlief
de. Vestdijks gemis aan scherp
te is het resultaat van een ge
rijpt en bezonken cynisme, waar
op men zich overigens niet moet
verkijken, want menselijke ge
voelens rechtstreeks etaleren
doet hij nooit. Dat die er wel
zijn, blijkt hier en daar en pas
sant. zoals uit Vestdijks opmer
king over Marsman (bl. 79). na
melijk dat hij zich Marsmans
dood zo mogelijk nog erger heeft
aangetrokken dan die van Du
Perron en Ter Braak. Dit „zo
mogelijk" is onthullend voor wie
lezen kan.
Schrijver en uitgever hebben
aan het boek de ondertitel „Per
soonlijke herinneringen" meege
geven. In een „Ter inleiding"
gaat de auteur na, welke ande
re figuren behalve zijn literaire
vrienden vormend op hem heb
ben ingewerkt. De oogst is
schraal en men houdt even stil
bij een opmerking als deze:
„Mijn leraren hebben geen in
vloed op mij uitgeoefend" (bl.
13'. Dan worden hoofdstukjes ge
wijd achtereenvolgens aan Slau-
erhoff. Du Perron, Ter Braak.
Marsman, Nijhoff en Roland
Holst. Daarbij sluiten drie opstel
len aan van meer algemeen ka
rakter: over de humor van zijn
vrienden, over Sint Michielsgestel,
en over Doorn („Het dorp van
de donder"), waar Vestdijk
reeds zovele jaren woont.
Tot op zekere hoogte is een
kring van letterkundige vrienden
of kennissen als sociaal verschijn
sel niet ongelijk aan welke ande
re, min of meer exclusieve kring
ook. Het is een wereldje met al
gemeen-menselijke deugden en
gebreken, van belangeloze hulp
vaardigheid tot laster en haat
toe. Maar bij kunstenaars heeft
de roddel iets bijna vrouwelijk-
pikants. Dichters en schrijvers,
meesters van het woord als zij
zijn. plegen ook van hun ruzies
literatuur, althans literatuurge
schiedenis te maken. Of zij de
belangstelling van het nageslacht
voor al die kleine verwikkelingen
en controversen niet wat over
schatten, laat ik nu maar in het
midden. Belangrijker is dat men
sen van geest en grote belezen
heid. gepaard gaande met ver
beeldingskracht en slagvaardig
heid. hun correspondentie en gc-
spreksverkeer tot iets bijzonder
boeiends weten te maken. De
Fransen hebben dat al eeuwen
lang in hun salons georganiseerd.
Bij ons gebeurt het meer thuis
en in cafe's. Wie die prikkelende
atmosfeer bij ervaring kent, be
grijpt de behoefte
richtingen en stromingen, die
later in creatief en beschouwend
werk aan de dag treden. Karak
teristiek is in dit verband een
uitspraak over Nijhoff bl. 126):
..Het was altijd een feest wan
neer hij verscheen, voor ieder
een. Stak hij zijn onbeschaamd
neusje om de deur. dan gebeur
de er iets. het werd wat lichter,
wat gezelliger, wat gekker op de
wereld, wat nuchterder, wat hu
mor ^chcr van alles."
De libertijnse levensopvatting
van deze vrienden- en kennissen
kring komt uit het boek naar vo
ren als iets dat volmaakt vanzelf
spreekt. Nijhoffs „Gewissensbis-
sen", zijn christelijke lekespelen
en psalmberijmingen hadden,
dunkt mij, voor de totale kennis
van zijn figuur diepere belang
stelling en ruimer begrip ver
diend. Wat mij steeds meer dui
delijk wordt en wat ook uit deze
herinneringen blijkt, is dat lite
ratuur, vooral de moderne, ten
diepste levensfilosofie is, in vor
men der verbeelding natuurlijk
en op een bepaald geestelijk ni
veau. Zij stelt op haar wijze nor
men, geeft exempelen, trekt een
kring, roept een bepaalde hiërar
chie in het leven (wat Dirk Cos-
ter sterk geïntrigeerd heeft', han
teert de sleutelen des letterkun
digen hemelrijks. verkiest en ver
werpt, kórtom streeft naar haar
eigen wereldorde, waarvan haar
bedienaren de wetgevende elite
vormen. Ook dit komt uit in het
boek van de man Vestdijk,
de
de
Annie Salomons. Deze
toch kent een religie boven de
literatuur en een Geest boven de
geest. Ook de protestant, die de
scheiding van natuur en bovenna
tuur niet aanvaardt, ziet de weer
schijn van Annie Salomons' reli
gie over de natuurlijke wereld
der literaire cultuur, ongeveer op
de wijze waarop bij Rembrandts
Man met de gouden helm het ge
tourmenteerde gezicht van zijn
broer Adriaen zichtbaar wordt
door het lichtwaas van de helm
heen. Bij Vestdijk is men in het
rijk van de autonome geest, al
blijft het merkwaardig dat hij en
zijn mede-libertijnen als het er
op aankomt toch opteren voor
burgerlijke deugden als onbaat
zuchtigheid, vriendschap, trouw
gehaald om
moderne kunsi
in filosofisch
waas ie hullen
Het Stedelijk Museum van
Amsterdam is weer een theater.
Er wordt een treurig spel opge
voerd, een schimmenspel. De
acteurs zijn twee Griekse go
den: Apollo en Dionysos en hun
regisseur is de geest van Frie-
drich Nietzsche, de filosoof die
van eigen denkbeelden buiten
zinnen raakte. Zolang de toe
schouwer het .programma", in
casu de catalogus, onaangeroerd
laat, kan hem niets overkomen.
Waarschijnlijk zal hij zich meer
dan eens afvragen, waar hij op
de zomertentoonstelling „Pola
riteit in de kunst" de tegenpoli-
ge elementen moet ontdekken
die de organisatoren hebben
willen aantonen. Er schijnt dus
iets mis te zijn.
Van kunstenaars uit de laatste
150 jaar zijn ongeveer 140 werken
bijeengebracht; in twee groepen
verdeeld over de linker- en de
rechterhelft van de zalen in de
nieuwe vleugel. Daarmee wordt
gesuggereerd dat de kunstenaars
in twee, elkaar tegenstrijdige,
kampen zijn te verdelen: zij die
de dionysische richting kozen en
degenen die de apollinische weg
zijn gegaan.
Roes en droom
Om nu te doen beseffen wat
hieraan schort, zullen wij eerst de
begrippen verduidelijken. Ontwer
per Nietzsche heeft ze aldus ge
kenschetst: roes tegenover droom.
Dionysos heet de god te zijn van
de wijn. van de extase en de los
brekende hartstochten. Apollo
daarentegen Is het symbool van
ordening en klaarte, van welover
wogen vormen en van harmonie.
In de catalogus van de exposi
tie alsook in een artikel in „Mu
seumjournaal" van de maand ju
li, doet de adjunct-directeur van
het Stedelijk Museum, dr. H.L.
C. Jaffé, het voorkomen, als zou
de kunstenaar een van beidé rich
tingen kunnen kiezen.
Hoezeer wij hem respecteren
als kunsthistoricus, dit moeten
wij hem bestrijden. De mens kan
niet tussen twee polen kiezen. Wat
de mens ls, dat is hij geworden
door de omstandigheden, door
milieu en door meegekregen ka
raktereigenschappen, hoedanig
heden en innerlijke complexen
die de oude Grieken onder goden
namen hebben gerubriceerd.
Niet te scheiden
Er zijn dus om de aan de
Grieken ontleende begrippen voor
het gemak even vast te houden
wel dionysische en apollinische
(karakteriexpressies, maar niet
als resultaat van de keuze, in de
stoet van Apollo dan wel in die
van Dionysos mee te lopen. Er
valt niet te kiezen. Het dionysi
sche en het apollinische leveren
strijd met elkaar in het innerlijk
van ieder mens. Ze zijn in feite
niet van elkaar te scheiden en op
grond daarvan laten ook de kun
stenaars en hun werken zich niet
splitsen in de groep A of de
van DIRK COSTER
.7,ie'
..fatsoenrakkers". maar eerbie
digt toch bepaalde fatsoensnor
men. Men is op een onmaat
schappelijke wijze toch maat
schappelijk. Ook in de meest li
bertijnse kunstenaar blijft een
gereduceerde burger schuilen en
geen wonder, want wat is de kun-
stenaar zonder een samenleving?
Zo leidt Vestdijks „filosofisch
delibererende denktrant" onwil
lekeurig tot een soortgelijke be
oordelingswijze. Laat ik tot slot
uitspreken dat wie in de Neder
landse literatuur wil bijblijven
ook deze memoires van Vestdijk
moet bezitten en kennen.
C. RIJNSDORP
De tot IS september durende
tentoonstelling in het Stedelijk
Museum te Amsterdam onder het
motto „Polariteit tussen het apol
linische en dionysische in de
kun,
jmst
:echtbare bedoelingen achter de
expositie vastgelegd in de catalo
gus), rijke stof opleveren voor
gesprekken tussen mensen die
zich niet willen laten meeslepen
in de verwarring der geesten. De
leek ziet tvel verschil in mentali
teit in de marmeren „Paris" van
Canova, de imitator van klassieke
schoonheid, en Francois Rude's
revolutionaire „Marseillais
gtps.
die
leldint
alleen wotdt hem niets duidelijk
gemaakt omtrent de geestelijke
achtergrond.
de eerste zegt dr. Jaffé: ..Buiten
zichzelf is hij geraakt in de roes
van Dionysos en hij kan opgaan
in de vervoering van een alles
omvattend levensgevoel" en bij
Ingres: „Meesterlijk is de helde
re schikking van zijn composities,
streng en onwrikbaar het rythme
van zijn stralende harmonieën".
Bekijken we echter Delacroix'
..Stervend Griekenland" (welk
een paradoxale symboliek voor
de filosofische misvattingen ach
ter deze expositie), zo ontdekken
daarin evenzeer een meester-
schikking van de compositie.
Bij alle geopenbaarde hartstoch
telijkheid a la Dionysos is deze
compositie streng-apollinisch afge
wogen en langs even wetmatige
diagonalen als bij Ingres opge
bouwd. En wat de levensgrote
Napoleon van Ingres betreft: zou
de schilder zonder gedrevenheid,
zonder hartstocht (voor schone
vorm en stralende kleur), ja zon
der „roes" -tot een zo schijnbaar
moeiteloos gedaan meesterwerk
hebben kunnen geraken?
Onhoudbaar
De onhoudbaarheid van de po-
laritcitstheorle dezer tentoonstel
ling wordt nog duidelijker wan
neer men de karakters en de le
vensgang van dc belde kunste
naars bestudeert. Delacróix (1798
1863) schilderde zijn „Stervend
Griekenland" in 1827, vijf jaar na
zijn debuut en vijf jaren vóór
zijn eerste overwinning in een
verschrikkelijk zielsconflict tus
sen het „dionysische" en het
„apollinische" in eigen innerlijk,
het dierlijke en sadistische (van
daar het bloederige in zijn eerste
werken) dat moest worden over
wonnen om dc harmonie van de
geest te bereiken.
Geen keuze dus en evenmin een
splitsing, doch een „twee-eenheid"
In evenwicht gebracht en dit niet
als het werkstuk van een aan het
menselijk brein ontsproten god
heid maar als het resultaat van
begenadigde voortgang op de weg
naar het licht.
Hieraan gaan de samenstellers
van de tentoonstelling voorbij, be
grijpelijk. want volgens de door
ons omschreven benaderingswijze
komt niet alleen de polariteit tus
sen Delacroix en Ingres, maar
komen ook de daarop volgende
„tegenstellingen" tussen Vincent
van Gogh en Paul Cézanne, tus
sen Kandinsky en Mondriaan, tus
sen Braque en Picasso, tussen
Rik Wouters en Ossip Zadkine en
al die andere in de lucht te zwe-
Met deze expositie wordt op een
bijzonder eenzijdige manier
.kunsthistorie" bedreven, gekop
peld als zij is aan een al even
nalfzijdige „filosofie" die in feite
teruggrijpt op dc denkwereld van
de vóórsocratische Grieken die
nog geen weet hadden van het
geen hun eerste ware filosofen
zouden leren, namelijk de ver-
oorgen harmonie van het tegen
strijdige oftewel: de tegenstellin
gen in de mens verenigen zich
tot een eenheid.
Ouden waren verder
Sommige oude wijsgeren gin
gen nog verder; via dit deuken
kwamen zij tot de erkenning van
het bestaan van één God. Zo ver
zijn de samenstellers van de Am
sterdamse expositie nog niet ge
komen: zij trachten zich te be
helpen met dc mythologische
warwinkel van de Olympos. Als
zij dit doen in een poging, de
moderne kunst, kost wat het kost,
Amsterdams Stedelijk
hangen de meer dan tic
hoge schilderijen .Stervend Grie
kenland" ran Eugène Delac
Ingre
elkaar. Hoe de:
in plaats
pure 'dio
zelf geko
tegenstrijdigheid te
•lysische en apollinische
zen richting in dc kunst
an, wordt in nevenstaand
rtikel besproken.
(Fólo'% boven en links)
wij
zegd, ee
minste en dat is dan dc
dienste van de aan deze tentoon
stelling gewijde inleidingen hoe
de zaken er voor staan: scheef,
faliekant mis!
Het i* het tragisch kenmerk
van veel moderne kunstenaars,
dat zij aan het ware filosoferen,
aan het jagen naar wijsheid nog
niet toe zijn. Zij zoeken, zoals
dr. Jaffé op dit punt zeer terecht
zegt, het leven in wild oproer, in
demonische vervoering. En de
schrijver heeft het ook bij het
rechte eind als hij, overigens in
andere bewoordingen dan wij
zouden bezigen, het vermoeden
uitspreekt, dat juist door die
chaos van onze tijd als tegengif
een heelmiddel zal ontstaan al
verwachten wij dit middel dan
niet van Apollo....
TON HYDRA
Lenin en Slalin liggen gebalsemd voor
hun vereerders cn voor nieuwsgierigen per- i
manent tc kijk. In elke uitgave van Verza
melde Werken is iets dat hieraan herinnert.
Marsman rook de dood aan het bijgezet wor
den op deze wijze. Het letterkundig nota
riaat kan immers pas tot boedelbeschrij
ving overgaan, als dc kunstenaar erflater is
geworden. Maar dan is het een daad, niet
alleen van piëteit, maar ook van noodzake
lijke efficiency. De uitgeverij A. W. Sijthoff
te Leiden onderneemt, onder auspiciën van
Henriëtte L. T. dc Beaufort, M. G. Costcr-
Van Kranendonk, prof. dr. N. A. Donkersloot,
prof. dr. P. Minderaa en dr. P. H. Ritter
Jr., de uitgave der Verzamelde Werken van
Dirk Coster (1887—1956). Van dc in uitzicht
gestelde vermoedelijk twaalf delen zijn zeer
onlangs drie delen met Brieven in het licht
gegeven, respectievelijk lopende van 1905
1930, van 1931—1941 en van 1950—1956. Het
vierde deel is Het Dagboek van dc Heer
Van Putten, door Coster als het werk van
zijn leven beschouwd.
De afdruk der Brieven is verworven ook
verzorgd en ingeleid door Hen- bij mensen, zo-
riëtte L. T. de Beaufort, die ais Marsman, I
ook zelf herhaaldelijk als adres- die Coster I
santé voorkomt en die tot Cos- voordien goed
ters naaste vriendenkring heeft gezind waren,
behoord. Behalve de inleiding Naar Costers j
van mevrouw De Beaufort v:ndl voonUUlnï
men in het eer,te deel de re- mccnden deze
de van prof. Donkersloot, uit- i,cdeii het
gesproken bij de erepromotie janK zo erg niet als zij het in hun
van Dirk Coster te Amster- vChrifturen deden voorkomen. In
dam op 1 november 1954 aan CCI, brief aan A. Roland Holst van
de Gemeentelijke Universiteit. 20 mei 1951 schrijft Coster in dit
en een uiteraard aan alles verband: „Er is altijd een zon-
voorafgaand Woord Vooraf van debok nodig die alle fouten van
mevrouw Coster-van Kranen- vorige periode te dragen
donk, de weduwe van de ont- krijgt. dat is wat je noemt
slapen schrijver. plaatsvervangend lijden. en
De brieven zijn bedoeld als wie dat wordt, daarover beslist
een ingang tot de overige delen, volgens mijn overtuiging het toe-
al." Helemaal onwaarschijnlijk
vindt -s dczc 0pVatting niet, want het
ais adressanten o.a. Herman dat
Robbers. Annie Salomons, Top k01"1 ook
Naeff. Albert Verwey. Arij mensen publiekelijk nooit worden
Prins, Theun de Vries. Hendrik genoemd waarover men monde-
Marsman. A. M. de Jong, An- ling nog wel iets goeds tc zeg-
ton van Duinkerken, Urbain van gen weet. Men herinnert zich dat
de Voorde en Anna Blaman. ook dc reputatie van Israël Que-
Voor de verdere delen worden rido voordien wel de grootmees-
aangekondigd Historische Vlsl- tcr van dc Nederlandse litera-
oenen. Napoleon. tuur genoemd, door de lieden van
hoofdstukken. De Romantische
School (bedoeld zijn schilders) Forum, metJTcr^raak
en Dialogen, Costers allerlaat
ste schrifturen.
DIRK COSTER
Zij bestrijken een halve
letterkundig leven. Men vindt
als adressanten
Geen vluchtige blik
Du Perron, grondig is verstoord,
cn dc tijd voor een (betrekke
lijk) eerherstel van Querido zal
ook nog wel eens komen.
Bittere uitlatingen
werk Het verwondert niet in Cos-
Kauwgum en kaviaar
Kauwgum en kaviaar, door
Robert Escarpit. Uitgave Mous-
sault N.V., Amsterdam.
Een journalist is een verken
ner.De Franse journalist Escar
pit heeft veelvuldig en zorgvul
dig rondgeneusd, zowel In Ameri
ka en in Rusland, en in dit boek
verhaalt hij op onderhoudende
wijze van zijn bevindingen. Hij
heeft heel wat gevonden, waarin
beide landen en volken van el
kaar verschillen, maar ook heel
wat. waarin zij met elkaar over
eenstemmen. Hij onthoudt zich
van een voorkeur. Wel zet hij dc
lezer aan het mijmeren. En dat
is op zichzelf al een nuttige be
zigheid. De vertaling van dit
aardige boek is van W. Beswin
kel. Opland maakte illustraties.
Natuurlijk gaat die vergelij
king met gebalsemde heersers
niet op. Verzameld werk
vraagt geen vluchtige blik, al tcr» correspondence W'tcre
heeft die dan ook «oras de uitlatingen aan te treften.
kracht van een religieuze com- waarbij evenwel een zekere no-
munic. De bedoeling is ook blesse hem niet kan worden
niet: de schijn ophouden van ontzegd. Zo noemt h)j Ter
het lévend ziin maar het 1c- Braaks begin „uitnemend' en
vend houden van het werk. na- ziet hij in zijn bestrijders heus
dat de mens die het schreef is wel kwaliteiten. Aan Mr. Root-
heeneeeaan Het gaat om dc haert schrijft Coster op 27
figuur, in 'dit geval de figuur maart 1950: „Ik toen eigenlijk
van Dirk Coster. Ieder weet van aard een bewonderend crl-
hoezeer deze man. na zijn gro- t.cus cn .k heb daar altijd ge-
te successen als houder van lc- "ocg over moeten horen. Hij
zingen, na zijn veel geprezen was geen hater. Bovendien
Marginalia, zijn inleidingen op heeft hij zich aan de op hem
verzenbundels als Nieuwe Ge- uitgebrachte kritiek veel gele-
luiden en De Nederlandsehc gen laten liggen, zodat hij zijn
poëzie in honderd verzen, na ..zware stijl" van de eerste ja
de eerste jaren van zijn tijd- ren heeft trachten te versobe-
schrift De Stem. het voor- ren. getuige zijn werk der laat-
werp is geworden van kritiek, ste jaren.
vijandschap en verilizing. Na- Qok ta M d„bud>rUk„
dien is hem nog wei net ere -u, „u
burgerschap van Delft en het J?" ™e» LVLC?.
reeds genoemde eredoctoraat «J* f* 1p2"* --L
vanwege dc S.U. aangeboden, *cn van d
maar reeds in de jaren vóór v<
de tweede wereldoorlog was zijn
'erklaren? 2. Kan bij
van de vermoede-
ae iweeae wereiuuuuus *>t" u;t «...„„u
rol .1. letterkundig leider uiU "ïgjlte
"Stii een tragische gang J**""»': ™n c°"« »ord«
van zaken geweest. te meer oeweera.
omdat die tamelijk plotselinge Donkersloot wees er in zijn
ommezwaai Coster in ajn^lc- rede tcrecht op dat CoJter
Guide to Dutch art, samenge
steld in opdracht van het minis
terie van O. K. cn W. Uitgave
Staatsdrukkerij, Den Haag.
Wie zijn Engels sprekende gas
ten in kort bestek wil informeren
omtrent Nederlands kunstgeschie
denis en de plaatsen waar het ve
le schoons is te vinden, kan geen
betere reisgezel aanbieden dan de
„Guide to Dutch art", waarvoor
wijlen dr. H. E. van Gelder uit
nemend kunsthistoricus cn publi
cist in 1952 de basis heeft ge
legd.
De derde herziene druk van dit
in zakformaat uitgevoerde hand
boek stelt dc vreemdeling in staat,
zelfstandig zijn verkenningstoch
ten te maken. In de onderschei
dene stijlperioden passeren aller
eerst de voornaamste bouwwer
ken de revue, mede aan dc hand
van een groot aantal foto's en
plattegrondtekeningen. Daarna
wordt een overzicht geboden van
de schilder-, teken- en etskunst
naar tijden cn genres), van de
beeldhouwkunst en van dc vele
vormen van kunstnijverheid. In
lichtingen over de belangrijkste
musea en een literatuurlijst com
pleteren het eerste deel.
Exact beschreven plattegronden
van de voornaamste oude steden
en provinciekaart cn met vermel
ding van hetgeen in iedere plaats
van kunsthistorische betekenis is
te vinden, zorgen ervoor dat de
vreemdeling niet kan verdwalen.
De talrijke illustraties vormen een
aandenken dat tot dieper gaande
belangstelling aanspoort.
Hoe moet ik corrigeren?,
door drs. W. Dicmer. Uitga
ve N.V. Stabo, Groningen.
gen dé aandacht gevestigd op
i door frisheid van aanpak trcf-
geschrevcn door drs. W. Di
leraar te Groningen cn iemand
die bogen kan op omvangrijke cn
------- -- - reae icrecni op uat v-h
vensonderhoud heeft getroffen r^ds in 1012. het jaar der
hoewel natuurlijk dc morele schiininif van dc Marginalia,
slag het hardst 's »angekomeru het jevenscriterium van Mars-
Coster zelf zag het zo d«t Du man het persoonlijkheids-
Perron (zoals men weet Cos- criterium van Ter Braak
ters grote tegenstander) op h„ft voorbereid (Marsman
het voorbeeld van Stendhal was immers de man van het
hem tot vaste vijand had geko- vitalisme en Ter Braak prefe.
daarbij aanhang had recrde dc vent bovcn de vorm)
Ieder handboek, elke encyclo-
I pedic wijst op Costers bestrij
ding van het estheticisme der
I tachtigers en op zijn pleidooi
I voor de verbondenheid van het
ethische en het esthetische.
INog in 1950 schrijft hij: „ik
concentreer me.... op de mens."
In plaats van cultuur spreekt
hij liever van de humaniora,
|..de tot mens vormende we
tenschappen." Dit klinkt, goed
gelezen, vandaag nog modern.
IMen zou dus redelijkerwijs bij
de jongeren die omstreeks 1930
optraden, voor deze moderni-
Iteit begrip hebben kunnen ver
wachten. Niets daarvan. Wat
Tcr Braak cn zijn vrienden
I vooral bestreden was Costers ge
brek aan radicalisme, zich ver
radend in een zekere vaag-
I heid; een onbepaaldheid, die
Annie Salomons blijkens haar
I Herinneringen ook aan zijn per
soon waarnam. Hel religieus
humanisme, door Tcr Braak
als de eigen nestreuk gehaat,
maakte hem voor de libertijn
se, Voltaire en Diderot bewon-
kcnnelijk vruchtbare ervaring.
Hoezeer zijn methode belangstel
ling heeft gekregen, bewijst het
feit, dat reeds nu een herdruk
kon verschijnen, welker ver
schijning de schrijver overigens
heeft benut tot het verwerken in
zijn methode van welkome advie
zen uit onderwijs en journalistiek.
Deze herdruk is met als on
dertitel „een handleiding voor zg.
„produktieve correctie" t.b.v. al
len die geschreven Nederlands
moeten verbeteren en beoorde
len bij de uitgever uitgeko
men als nummer twee in de se
rie Groninger Pockets.
schoolde opposanten onaan
vaardbaar. Costers pathos was
voor hen ongenietbaar. Hij
was voor hen zoiets als een li
teraire blikken dominee, die
hen wou bc vaderen. Ter
Braak, die weliswaar de vent
boven dc vorm stelde, had
toch eigenlijk alleen maar be
langstelling voor een op een
bepaalde wijze gevormde vent.
Anders had hij in Coster ook
wel ergens dc vent ontdekt,
ook als hij de vorm van Cos
ters werk verwierp.
Verbalisme
Wat die vorm betreft, de I
„zware stijl van 1910". zoals
Coster het zelf noemt, die a
werd vóór 1930 nog te veel als I
een waarde op zichzelf gezien.
Het verbalisme, dc woorden-
kraam van Querido werd te- I
recht bestreden, maar ook Cos
ters werk vertoonde een verba- I
lisme, zij het op een hoger ni-
veau dan bij dc barokke en
ijdele Querido. Sinds Ter I
Braak zijn mooie praatjes cn
diepzinnig gedaas niet meer re- i
cu in onze literatuur, tenzij men I
in veel poëzie uit de experimen-
tele school een vernieuwd ver
balisme zou willen zien.
Hoe doet zich dc waarde van
Costers werk aan de lezer van
1961 voor? Als ik eerlijk moet I
zijn, prefereer ik de vroegere
Coster boven de versoberde.
Het dagboek van de heer Van I
der Putten, dat Coster als zijn 1
hebben beschouwd, is stellig
geen groot werk. Wat Coster
boven alles miste, is pregnan-
tie, kernachtigheid cn conciese
formulering. Vestdijk sprak I
van „onbenullige filosofie" in I
Costers Marginalia, maar wat
moet men denken van een I
uitspraak als deze (deel IV, bl. 1
265i..Kunst bestaat niet zon-
der mensen. Wie een boek I
uitgeeft geeft dit aan mensen. 1
Kunst heeft dus een zekere ver-
antwoordelijkheid tegenover I
mensen. Ook dit is een stelling 1
die ontegensprekelijk geacht
mag worden." Dit doet denken I
aan een versje van Beets: „Wat 1
niet goed is. is niet goed" enz.
Zowel de wijze als dc mooie
gedeelten in Costers werk
moet de lezer zelf kunnen vin- I
den. Er is in Costers proza een I
gebrek aan concentratie op de
hoofdzaken, die het eindcijfer I
drukt, om een leraarsterm te I
gebruiken. t
Dirk Coster is een geniaal I
lezer geweest. Wat hem inspi- 1
reerde was niet het leven,
maar het leven gezien met de
ogen van zijn grote lievelings
auteurs. Zelfs op dc zo per- I
soonlijke tragiek van zijn eer- I
ste huwelijk zinspeelt hij met
een verwijzing naar Dostojcfs- I
ki. Hij is dèar op zijn best, I
waar hij ons het dichtst in con-
tact brengt met de ziel van het I
gclezene en waar hij iets van I
zijn leeskunst op ons weet over
te brengen. Hij is de ideale I
consument van een bepaald 1
soort literatuur en in zijn geest-
drift ontsnappen hem, als hij I
dan schrijft, prachtige passages.
Hij was in eigenlijke zin noch I
een denker, noch een groot sty- I
list. Maar toch neemt hij In
de literatuur een eigenaardige I
plaats in, die wel niemand hem 1
meer zal betwisten. En de uit-
Kve van zijn Verzamelde Wer- I
n. na die van jongere lijd-
genoten, zoals Ter Braak en Nij-
hoff, komt zeker niet te vroeg.
C. RIJNSDORP
Een verregende vakantie be
hoeft geen mislukte vakantie te
zijn voor die ouders en andere
opvoeders die hun kinderen ar
tistieke bezigheid weten tc ver
schaffen. Wie meent dat zulks het
monopolie is van kunstzinnlgcn,
kent nog niet het voor iedereen
toegankelijke cn Instructieve
bock „Verborgen mogelijkheden"
van Maarten Krabbé, rijk geïl
lustreerd verschenen by A. W.
Sljthoff's Uitgeversmaatschappij
n.v. te Lelden.
ontwikkeling. Krabbé speelt
de leermeester die het zó cn niet
anders wil hebben. Vóór alles
helpt hij ontdekken hoe talrijk
de mogelijkheden voor creatieve
vrijetijdsbesteding wel zijn.
Krabbe is de docent bij uitstek
die animerend zegt: „alsjeblieft,
hier zijn de materialen, zo werkt
de techniek ervan en nu maar
experimenteren.
En passant vertelt hij de oude-
Bron van artistieke
expressies voor
jong en oud
rc lezer uiteraard, welke moei
lijkheden bepaalde materialen cn
technieken (het zijn er vele)
kunnen opleveren. Maar de be
doeling is, het kind niet alles te
vertellen, zodat het zelf kan ont-
dekkan wat bijvoorbeeld houts
kool (al heel goedkoop) en dc
kleuren van verf of potloden
„doen". Zo wordt bij het kind
dc remming weggenomen en zal
het niet bang zijn voor het ma
ken van fouten. Alleen zo ont
dekt het kind ook de mogelijkhe
den in zichzelf.
Wat voor het kind opgaat,
geldt ook voor ouderen cn zelfs
voor meergevorderden die die
bock ter hand nemen. Het aantal
beschreven expressiemogelijkhe-
den is zo groot cn dermate ge-
varieerd, dat iedereen tot ver
rassende ontdekkingen komt.
„Verborgen mogelijkheden" biedt
echter nog meer. Het tweede
deel van het boek is namelijk gc-
ijkheden.
dc schrijver
ling komt, die men in handen
zou wensen van alle onderwijs
krachten op het gebied van dc
culturele vorming.
Krabbé ontwikkelt belangwek
kende theorieën, creëert een his
torisch en technisch betrouwba
re cursus in dc hoedanigheden
van schiidcrsmiddelcn en het ge
bruik daarvan, onthult legio fij
ne kneepjes cn ezelsbruggetjes
en hij besluit zijn inspirerend en
waardevol betoog met een alfabe
tische beschrijving van toe te
passen experimenten. Men mag
Krabbe in voorbereiding zijnde
„Leidraad bij het middelbaar te
kenonderwijs" cn „Schilderkunst
voor alle ogen" met goede ver
wachtingen tegemoet zien.