Christian Morgenstern Tussen twee stoelen Taalkunstenaar en mysticus GENIALE SCHETSEN ZONDAGSBLAD ZATERDAG 4 FEBRUARI 1961 EEN van de meest gelouterde dichters uit de periode van naturalisme en impressionisme is ongetwijfeld Christian Morgenstern (1871—1914). Hij was enig kind van een schilder, van wie hij de artistieke begaafdheid, en van een tuberculeuze moeder, van wie hij de kiem van de ziekte erfde en die hij op zijn tiende jaar verloor, en wist als jong mens al, dat hij niet lang zou leven. ,,'t Is bitter zichzelf te moe ten zeggen, dat men tussen 35 en 45 moet afdoen, wat men tussen 45 en 60 had moeten voleindigen". Hij is 43 geworden, maar moest het laatste tiental jaren gro tendeels in sanatoria door brengen. Het lijden heeft bij hem geen verbittering ver oorzaakt, integendeel, hij om vat vol liefde de hele mens heid, al zegt hij tot de anderen, de normalen, de ||||||i|||||||||||||||||^ gezonden, de ongecompli- ceerden: „Jullie bent van hier, ik ben van daar." Hij ontvlucht het materialisme, dat in zijn tijd het denken zo sterk beheerst, de burgerlijkheid, de politieke beperktheid, het enghartige opgeblazen nationalisme van de Wilhelminische periode en zoekt de werkelijke dingen. Wer Lebendiges will verstehn, muss ins Land des Todes gehn. maar niet in dubio ^IJ BEZITTEN slechts wei nig boeken die de verhou ding tussen kunst en religie aan de orde stellen. De oudere generatie kent nog twee boeken van de Amsterdamse predikant B. Wielenga en, in een wijder verband „Tussen Dichters en Schriftgeleerden" van de toen malige ds. K. Schilder en de jongste generatie Okke Jagers Poëzie en Religie, maar dat ge publiceerd werd voor de auteur naam kreeg en dus vrijwel on bekend is gebleven. De Calvinist voelt zich op dit terrein als in een grensgebied, waar alles vaag en onduidelijk wordt, waar men in dubio ver keert. Gevolg: voorzichtigheid, een zekere vrees en twijfel, ook in regionen ver van het grens gebied. Voorlichting zou dringend gewenst zijn. Maar waar van- 'k Zou zeggen, van iemand die dominee èn dichter is, iemand die het Woord en het woord kent. Dat is het geval bij ds. W. Bar nard, als dichter schrijvend onder de naam Guillaume van der Graft, van wie bij Uitgeversmaatschappij Holland een aantal opsteUen over dit en aanverwante onderwerpen is versdienen, onder de titel „Tus sen twee Stoelen". Het is een dik mag. Steeds weer ls er gelijkenis, in grote lijnen of in detail. Het dichterschap is geen fraaiigheid, nog minder een zaak van een slecht geweten. De Dichter en de Dienaar des Woords staan cen traal. Barnards centrum is daar door een ellips met twee centra. Het woordje tussen uit de titel be tekent geen paradox of tweestrijd. Het dichterschap bemiddelt. Over deze bemiddeling lezen wij met aandacht en soms met huiver in de eerste afdeling: „Jezus, de middelaar tussen God en de men sen. het Woord van alle eeuwig heid, op Hem wijst elk waar woord, elk woord in waarheid toe gepast en met name in poëzie Daar, in de poëzie, is het woord flitsend, hemelstreken openleg gend, verschrikkelijk ontdekkend, onverhoeds, een epifanie van alle geheimenissen der wijsheid, zijn eigen dag meebrengend". En in een ander verband; „de enige voorwaarde voor poëzie, is de in terne bedoelingen van de taal te Geestdrift en zakelijkheid, zo zou men nu weer de twee kernen in het elliptisch centrum kunnen Taalvirtuoos Wie de naam Morgenstern hoort noemen, denkt meestal let eerst aan zijn beroemde Galgenlieder, de Palmstrom-gedichten en de Gingganz, die hem de grootste po pulariteit verschaft hebben. Ze zijn een illustratie van het woord van Nietzsche: In de echte man is een kind verborgen dat wil spelen. Zo speelt hij met het wonderlijke van de taal (geïnspi reerd door de taalfilosoof Fritz Mauthner). We kennen de Wer wolf, maar waar zijn de Wes-, de Wem- en de Wenwolf? En waar blijft het meervoud? De Werwolf, die immers vrouw en kind heeft, kan zijn tranen niet bedwingen over dit gemis aan uitdrukkings mogelijkheden. We kennen de ..Nashorn"; wel nu, hij schept een nieuw dier, das Nasobem (es steht noch nicht in Brehm), dat op zijn neus loopt. Hij mediteert over het zijn en de schijn van de woorden, en komt tot verbluffende experimen ten, als hij elf (het getal) en elf (de geest» met elkaar verge lijkt, als hij naast de Elefant een .Gigant laat optreden, als hij naast Goethes West-Ostliche Di van (verzameling liederen) een divan (sofa) plaatst (en nog wel in de richting West-Ogst) of de zin: „ich ging ganz in Gedanken hin" gebruikt, om de Gingganz- liederen te dichten. Het is. met een variant op Nietzsche, een „Umwortung aller Worte". Hij spot over de Europese civi lisatie, en citeert advertenties uit een dagblad van 2407: English church, uit gummi, sa- menklapbaar, met koffer 1250 Het is onjuist, een tweeërlei Morgenstern te onderscheiden, een humorist en een mysticus. Ze vormen twee kanten van dezelf de persoonlijkheid. In zijn jeugd, wordt hij sterk beïnvloed door Nietzsche en wel door één kant: de dat i Cuiltaurn i der Graft boek geworden, dat bijna 300 grote bladzijden en vier onder afdelingen telt, die elk twaalf op stellen bevatten. Deze evenwichtige indeling ver raadt een bepaalde opzet, iets van getallensymboliek, die het geheel uittilt boven toevalligheid en willekeur. Korte inhoud: over poëzie, met alle spanning tussen het goddelijke en het menselijke; een bijbelse fundering van de kunst; een intrigerende belichting van het menselijk leven, vooral in liefde en huwelijk, vanuit de Schrift; tenslotte losse kapittels over heilige en profane zaken, maar altijd naar elkaar toege wend: zie daar een vlugge door snee van dit wonderlijke en ver rassende boek. Lezers van tijdschriften als „Wending" en ..In de Waagschaal" rullen bepaalde opstellen als eer der daar gepubliceerd herkennen. Evenwel, de bundeling, de rang schikking bovenal, doet nieuwe samenhangen ontdekken. Voor hen die de dichter-essayist-predikant- secretaris van de Prof. Dr. G. van der Leeuwstichting niet kennen, diene volgende poging tot typering van de auteur. Barnard is in «1 zijn werk bezie met de relatie van de Eeuwige tot de mens die deze aarde bewonen Overdrijving Nuchterlingen zullen de schrij ver gemakkelijk kunnen beschuldi gen van overdrijving. Men zij dan gewaarschuwd, het boek wemelt er van. Hier is zo'n kostelijke ver groting ik spreek liever niet van overdrijving „een trom pet is eigenlijk niets anders dan een uitgestulpt en vergroot strot tenhoofd, waar menselijke adem, menselijke geest, doorheen blaast". Is de trompet niet gemaakt naar het oerpatroon van de menselijke keel? Poëzie is zakelijk, ook in haar vergrotingen. Dichters leren ons zien, tasten, voelen. En ook zingen. Volle aandacht is geschon ken aan de nieuwe psalmberij ming, waaraan Barnard meewerkt. Waarin de dichter Nijhoff is voor gegaan, wiens vers „De Moeder de Vrouw" het hele boek begeleidt. Er is nog een ander kenmerk in Barnards werk. dat hier niet ongenoemd mag blijven. Zijn on- zwaarwichtigheid, zijn afkeer van de betoogtrant. Wat dat betreft heeft hij nog een appeltje te schil len met het Calvinisme te onzent. Hij stelt het zelfs voor als een dikke vrouw in negligé. O foei, vooral als men dan de zakelijke toelichting hierop leest: „Zij wil nog steeds geen gordels, geen ker kelijk jaar, geen orde." Dat heeft Noordmans nooit ge lezen. Evenmin het vervolg: „maar ik houd van haar.zij heeft mijn kinderjaren begeleid mij de verhalen voorgespeld, de krijgsda den Gods zij is ontoonbaar, maar zij hoopt op de jongste dag". Een boek dat ongetwijfeld discus sie teweeg zal brengen, maar wel ke echte Calvinist kan hier kwaad worden? Verzameld werk Ds. W. Barnard hoopt als Guil laume van der Graft dit jaar zijn verzamelde gedichten te brengen en dit pretentieus karwei tot een verrassing te maken door het in voegen van nieuwe, ongepubliceer de. het weglaten van oude, ver ouderd gedachte, gedichten. Maar in die bundel mag het gedicht „Halleluja" uit „Vogels en Vissen" zeker niet 'ontbreken, het vers dat ..Tussen twee Stoelen" zo goed typeert en waarvan ik het slot overneem: laten we niet meer heersen en praten de eersten worden toch de laatst en laten we zingen zeg ik: O mijn tong Daniël in de kuil tussen de tanden van de leeuwen laten we zingen laten we strelen o mijn tong Daniël laten we eten en drinken en want morgen leven wij. C. OUBOTER ceerd door het Warenhuis voor klein geluk van allerlei soort". Telegramadres: Geluks- huis. De stralen van de wereld worden gebroken in het prisma van zijn humor: Wenn ich die Welt durchs Pri ma meines Witzes fallen lasse wievielroal ihr. Bild gebrochen wird oft weiss ich selbst es Humor Tot een humor, die het grote klein, het kleine groot ziet, komt een mens pas door lijden. „Hu mor is de uiterste vrijheid van de geest." „Ik definieer de hu mor als de manier van beschou wen van de eindige dingen van uit het standpunt van het onein dige." ..De humor is dus de hoogste maar ook de moeilijkste van alle manieren de wereld te beschouwen, want hij leert ons het diepste leed en de grootste ellen de slechts als een fase op te vat ten, die in de samenhang van het wereldleven gebracht, op zich zelf geen absolute beoordeling toe- moet worden. Het woord rathustra: „Wirf den Helden in deiner Seele nicht weg! Halte heilig deine höchste Hoffnung!" wordt zijn leefregel. De uit spraak: ..Der Übermensch ist der Sinn der Erde" verklaart hij: Der Erde Sinn ist ihr Untergang in Höheres." Hij deelt niet Nietz- sches verachtung voor de „Vielzu- Nur wer den Menschen Hebt, wird ihn verstehn. Wer ihn verdchtet, ihn nicht einrnal sehn. Zijn dankbaarheid jegens Nietz sche uit hij in de volgende re- Mag die Torheit durch dich fallen, nur, mir warst du Brot und Wein, und was mir, das wirst du allen meinesgleichen Rudolf Steiner Hij blijft echter niet bij Nietzsche staan, want een andere grote figuur kruist zijn levensweg: het is Rudolf Steiner. Op een van diens filosofische lezingen in 1913 ziet hij een ogenblik de mens Steiner als zuivere, bewuste wil, zich alleen door een geweldig god delijk voorwaarts-willen in het leven handhavend. Door Steiner ziet hij overal Gods licht door dringen, en daardoor breekt voor hem een nieuwe dag aan. Hij dankt hem met de woorden; Du reiner Geist. aus dessen starken Handen ich meinen Sinn des Lebens neu empfing. In zijn bundel Wir fanden einen Pfad getuigt hij van het nieuwe levensinzicht: hij gaat de weg van het geestelijk schouwen, wat hem nader brengt tot Goethe en vooral tot het woord uit Faust: Den lieb ich, der Unmögliches begehrt. Zo kan hij zeggen: „Jul lie wilt allen slechts de liefde tot de mogelijkheid hebben. Ik heb alleen de liefde tot de on mogelijkheid". Hij weet, dat op deze weg geen mens ooit het einddoel bereikt. Maar wie le vend is, worstelt. „Ich kann mit fertigen Menschen nichts anfan- gen. Es ^;bt fertigere Menschen denn mich, sicherlich ungezahlte. Aber keine ist fertig, soil je fer- tig Wanneer hij tracht, een beeld van zijn eigen leven te ontwer pen neemt hij als symbool de graal, de schaal, die volgens de legende door Christus bij het Schets van Jozef Israëls voor het beroemde schilderij van de vissersvrouw voor het raam, die beide in het bezit zijn van Rotterdams Museum Boymans- van Beu ningen. Leer kunstenaars kennen uit hun En hier de vissersvrouw, ge tekend door het verdriet, aan het venster starend naar de zee, waarvoor zij vele offers moet hebben gebracht. Naast dit ..so ciale drama" (denk aan Knier tje) is er in het schilderij dat wonder van het licht, een schepping die Jozef Israëls in Rembrandts nabijheid bracht. Laatste avondmaal werd ge bruikt en waarin Jozef van Ari- mathea het bloed heeft opgevan gen, toen Longinus Zijn zijde met een speer doorstak. Het voetstuk is de wereldlijke periode, toen hij door Nietzsche werd beïnvloed: ze eindigde met zijn ziekte. Dan komt de schaal de opening door de mystiek van het Evangelie van Johannes, en ten slotte de ver vulling: het bloed. De Johan- neïsche mystiek vat hij aldus op, dat het Koninkrijk Gods zich bin nen in hem bevindt, er geen es sentieel verschil meer is tussen God en mens. So bin ich Gott mit allem, was ich bin, und mein und Gottes ist der gleiche Sinn. („Mensch Wanderer") Zijn Stufen, dagboek van een mysticus, begint met de woor den: ,,Ik schreef dit op een punt, waar de mens met God samen valt, waar hij ophoudt, zich als apart wezen te kunnen voelen." Dit brengt hem tot een overstro mende liefde voor de ganse schep ping: hij voelt daarmee een mys tieke eenheid. „Wat doet de bloem wel met God? Zij wil God behagen." In de bloem droomt God Zijn schoonste droom, dan verzet zich niets tegen Hem". ..Ik geloof, dat, wie blind was, de planten veel beter zou begrij- Ze brengt hem ook tot een over stromende liefde voor dr mens. „Zoals het kleine zaadje in de aarde valt om de oerplant te herhalen (toespeling op Goethes Metamorphose der Pflanzen) en niet slechts te herhalen, zo is de mens een zaadje van God. De zon echter, die hem doet rijpen, is Christus". „Wij staan niet aan het eind, maar -an het begin van ^~ï}rie genieën van onze tijd MAAR WAT LIJKT DAT EEN VER VERLEDEN! r ^/TE ZICH gretig verdiept in een biografie, doet dit veelal omdat die beschreven mens hem intrigeert. De lezer gaat dan van de veronderstelling uit, dat de schrijver hem volkomen betrouwbaar zal inlichten. Niet zelden blijkt eerst later hoe subjectief een levensbeschrijving kan zijn. Nog groter is het risico van een sterk gekleurd verhaal, indien het autobiografisch, dus door het voorwerp van onze be langstelling zelf geschreven is. Neem nu eens aan, dat wij Brcitner, Jozef Israëls en diens geniale zoon Isaac beter willen leren kennen, waar vinden we dan de onvervalste waarheid? In hetgeen en dit lijkt een paradox zij eigenhandig aan het papier hebben toevertrouwd. In het prentenkabinet van Rotterdams Museum Boymans-van Beuningen zijn drie boeiende levens, drie uitzonderlijke persoonlijkheden voor een ieder „toegankelijk" en de vele schetsboeken spreken „niets dan de waarheid". het Christendom". J. H. SCHOUTEN. Christian Morgenstern: Gedichte. Aphorismen und Sprtiche. 2 dln. resp. 303 en 275 t>lz. Prijs per deel Dm 9.80. Uitg. R. Piper. München Momentopname Om bij Isaac Israëls (1865 1934) te beginnen: in zaal 40 zijn de bewijsstukken van uitzonder lijk talent op zeer jeugdige leef tijd. Daar ligt een kostelijk rake schets van de „fluitspeler", zoals we die kennen van het beroemde tafereel „Het vertrek der kolonia len". dat Isaac schilderde toen hij nauwelijks zeventien was. En let eens op de puur Rotterdamse agent uit 1883, een verrukkelijke „momentopname" van zo'n roem ruchte gezagsdrager. Nu eerst even naar zaal 41: hier is een interessant vergelijken mogelijk. „Twee dienstmeiden" van Isaac naast „Twee vrouwen" van Breitner (1857-1923). Wat blijkt in deze tekeningen waar van de bewering, dat Israëls zijn acht jaar oudere vriend in veel navolgde? Een soortgelijk onder- Hier zien we Isaac Israëls naast Breitner. Tracht u voor uzelf eens uit te maken, waaruit de verschillen in deze schetsen blijken. J Jozef en Isaac Israëls mei Breiiner werp, toegegeven, maar technisch zowel als psychologisch op twee totaal verschillende manieren be naderd en uitgewerkt. In Breit- ners schets een duidelijk forsere lijn, die als het ware in één gro te beweging de plastische vor men wil omsluiten, bij Israëls daarentegen een bewegelijke con tour, opgebouwd uit driftig neer geslingerde krabbels. Het schie lijk vangen van de sfeer van het ogenblik naast een meer innerlijk schouwen. Isaac Israëls hield er van, het leven te betrappen. Volgt u hem maar aan de hand van zijn schetsboekjes in „Londen bij avond", kijk door zijn ogen naar „Moeder en kind" en naar die twee zotte mannetjes. Ga tussen de coulissen staan of in Hyde Park anno 1920, ja bestudeer vooral in dit laatstgenoemde schetsje, hoe geniaal uit een paar krabbels een ruitertafereel te voorschijn komt. Vibrerend In dezelfde zaal vindt u nog een ander bewijs, namelijk dat Isaac in zijn naakten Breitner niet kon evenaren. Van trefzeker heid, als die in „Hyde Park" bij voorbeeld, is in naakten van het zelfde jaar geen sprake. Het sta tische beeld was niets voor hem; hij moest het hebben van de be weging. Bekijk zijn Garoet-aqua- rellen en die snelle waterverf» schetsen van een inheemse vrouw en u begrijpt wat Israëls beoog de: hetgeen hij waarnam, wenste hij in zijn creatie te laten door- vibreren. het moest verder „le- Als wij Isaac Israëls een groot impressionist noemen, doelen wij niet op zijn „kaste", maar op het fabelachtig vermogen, die aller eerste „indruk" vast te houden. Dat het niet oppervlakkig kijken ol gewoon maar impulsiviteit is geweest, wordt volkomen duide lijk wanneer men na bestudering van de schetsen Israëls peilt in zijn schilderijen. Dan blijkt de ogenschijnlijk zo vlotte en vluch tige impressie eerst goed een weloverwogen en zeker niet een oppervlakkige expressie te zijn van een picturaal genie. „Geschiedenis wil ik schilderen, heeft Breitner eens geschreven. Hoe hij dit bedoelde, is op de ex positie te zien in zijn stoere aqua rel „De hoefsmid uit 1885", een kostelijk artillerie-tafereel („een bende soldaten", zou Breitner hebben gezegd, „net zo goed ge schiedenis"), een expressieve schets van Marie Breitner en in de enigszins zwaarmoedige, maar misschien juist daardoor zo ont roerende schetsen van een moeder en haar kind. In deze tekening toonde Jozef Israëls zich een begenadigd mens te weten, een mens die èn kunstenaar èn priester mocht zijn. thans niet af te leiden, dat deze kunstenaar van een volop roman tische en schilderachtige figuur uitgroeide tot de grote hoogte waarop de gehele kunstzinnige wereld voor hem een plaats naast Rembrandt wilde inruimen. Is dus de ontwikkelingsgang van Jozef Israëls hier niet te vol gen (dit onderdeel van de expo sitie beoogt slechts een vergelij- kingsmogelijlfheid met het werk van Isaac te bieden), de patriarch in de bezonken meester is er wel te onderkennen. Twee prachtige voorbeelden: de vissersvrouw bij het raam, een ingevoelige studie voor het wonder van het licht en van de haast sacrale sfeer welke hij in het later beroemd gewor den schilderij wist te realiseren. En, ten slotte, de nog wel ge hoorde uitspraak dat Jozef Israëls niet kon tekenen, wordt een leu gen voor wie een wereld van ver beelding zich opent in de aangrij pende schets van een door het le ven getekende oude man. Gelijk bij Rembrandt in diens visionai re Werken, voelen wij hier te zijn geconfronteerd met een bijzonder begenadigd mens, die èn kunste naar èn priester mocht zijn. De tot en met 15 maart du rende expositie zal menige be zoeker doen denken „Wat wa ren zij groot, deze drie, Isaac die eindigde waar zijn vader begon, Breitner en Jozef Israëls. Zij leefden en werkten nog jaren in onze eeuw. Maar wat lijkt dat lang, heel lang gele- TON HYDRA Jozef Israëls (1824—1911) is in het museumbezit bescheiden en eenzijdig vertegenwoordigd. Uit de tentoongestelde schetsen is al- Een boerderij in een grot Het gebeurt niet elke dag dat iemand een grote schuur cadeau krijgt. Dit is echter wel het geval geweest met de heer Stin uit Barkley-Oost in Zuid-Afrika. Hij heeft namelijk een grote grot die vlak bij zijn woning lag, in een schuur herschapen. Deze grot ligt heel goed be schut tussen de bergen, terwijl de grote opëning voldoende licht bin nen laat. Met palen en hekken is een stal gemaakt voor 48 koeien, terwijl daarnaast nog ruimte over is om werktuigen op te bergen en voor een schuurlokaal voor de schapen. Boven de koestal, die, wat ruimte betreft wel verdrie dubbeld kan worden, is berg ruimte gemaakt voor voedermid- Met behulp van een bron hoger op de berg is zelfs waterleiding aangelegd. Het interne transport heeft plaats met behulp van rails tegen het dak van de grot.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1961 | | pagina 20