Nederlandse Televisie
is 25 jaar oud
HISTORIEBESCHRIJVING
op het nippertje
aangrijpend werk
bleef onvoltooid
OUDEJAARSBIJLAGE
tF~
=X
„Is er wel een tweede woord denkbaar, dat zo'n enorme aantrekkingskracht
bezit, als het woord „televisie"? Bij het uitspreken ervan spitst men de oren,
grijpt men koortsachtig naar geschriften, denkt men aan een wonder".
Deze regels zijn bijna 25 jaar oud! Zij werden geschreven door de heer
F. Kerkhof in de inleiding van zijn boek „Moderne grofraster televisie voor den
amateur". Tóen waren die woorden volkomen waar. Nu, 25 jaar later, is de tele
visie in Nederland net zo ingeburgerd, misschien wel meer, als de radio destijds,
maar men kan niet zeggen dat de eerste zin veranderd is.
Hoe was het in die beginperiode van de t.v.? Weinigen zullen het zich nog
duidelijk herinneren.
De heer F. Kerkhof uit Eindhoven evenwel weet het allemaal nog haarfijn.
En dat is begrijpelijk, want een kwart eeuw geleden al was televisie zijn hobby,
nu is het zijn vak. Op deze pagina geeft een van onze redacteuren de herinne
ringen weer van de heer Kerkhof, die men zonder enige overdrijving de „pionier
van de televisie" kan noemen, omdat hij op 10 januari 1936, dus over enkele
dagen een kwart eeuw geleden, het eerste T.V.-beeld ln Nederland uitzond.
Eerste studio was een etage van Eindhovense Philips-man
De lieer F. Kerkho
n de eerste tv-omroepster, mevrouw
A. Kerkhof
JTJE EERSTE Nederlandse televisiezender stond
niet in het T.V.-walhalla Bussum, maar op de
tweede verdieping van de Albertina van Nassau-
straat 21 in Eindhoven. Dat was al in 1936, nu dus
25 jaar geleden. Op de 10e januari van dat jaar
kwam de t.v.-zender PAoKT voor het eerst in de
lucht. De heer F. Kerkhof was de eerste camera
man, technicus en regisseur. Zijn vrouw, mevrouw
A. Kerkhof-Teuchner, de eerste t.v.-omroepster
Een paar straten verder in Eindhoven, maar ook
op meer dan 250 kilometer afstand, zaten de eerste
kijkers in het pikkedonker naar een beeld van drie
bij zeven centimeter te turen. Het was allemaal
nog primitief, het was nog erg klein, maar. het
was duidelijk.
Het bewijs hiervan kreeg de heer Kerkhof van
radiohandelaar J. Bonthuis uit Almelo, die schreef:
,,Uw vrouw dronk uit zo'n modern kopje met een
dicht oor". Op 180 kilometer afstand had hij dit op
zijn miniatuur beeldbuisje kunnen waarnemen. De
tegenwoordige televisiezenders halen die afstand
niet. Met de start door de heer Kerkhof was dus
direct wel een prestatie geleverd.
Het apparaat waarmee een kwart
eeuw geleden op een beeldbuis
van enkele centimeters grootte,
de eerste Nederlandse tv-enthou-
siasten de uitzendingen van de
heer Kerkhof uit Eindhoven
opvingen.
TAE Haagse auteur P. J. Risseeuw, de boe-
U delbeschrijver van de Calvinistische (en
andere) emigranten uit de negentiende en de
zeventiende eeuw, is in zijn jongste boek
dicht bij huis gebleven zowel wat plaats als
tijd betreft. Zijn oude ideaal: een serie ro
mans te schrijven over de opkomst der Gere
formeerde kleine luyden van 1900 af, is voor
een deel verwezenlijkt met zijn dezer dagen
uitgekomen „Haagse Familieroman" Gasten
en Vreemdelingen, welke een periode be
strijkt die van 1900 tot ongeveer 1930 loopt.
Die ondertitel „Haagse Familieroman" is
kenmerkend en getuigt van zelfkennis. Het
boek zit vast aan persoonlijke herinneringen
en heeft een duidelijk autobiografische in
slag. Het zou niet juist geweest zijn, dit stuk
halverwege-geromantiseerd eigen leven aan
te dienen als een historische roman over het
Gereformeerde volksdeel gedurende de eerste
drie decenniën van onze twintigste eeuw.
Ook zijn de gebeurtenissen uitsluitend „van
onderen op" bezien, van het gezichtspunt
der kleine burgers uit, met ten hoogste een
verslaggever op de Kamertribune. Een meer
pretentieuze opzet zou, zo niet de kabinetten
van ministers, dan toch die ruimten voor de
lezer moeten ontsluiten, waar de geschiedenis
gemaakt, en niet alleen waar ze ondergaan
werd.
„In 1924 heb ik ontzettend in
mijn rats gezeten", zo begint de
heer Kerkhof zijn verhaal. „Ik
zat in Dordt op de MTS, studeer
de er werktuigbouw het maken
van spoorbruggen, hijswerktui
gen. benzinemotoren en zo en
knutselde thuis in Delft aan het
allereerste op het gebeid van tele
visie. Ik was 20 jaar en had in
ling dat licht werd omgezet in
stroom, die moest je dan verster
ken en met behulp hiervan zou
het mogelijk zijn een beeld uit
te zenden, dat elders weer opge
vangen kon worden. Voor dat
licht was een lichtgevoelig ele
ment nodig. Dat was selenium.
Wat was er simpeler dan naar
een drogist te gaan en een staaf
selenium te kopen. De man had
er echter nog nooit van gehoord,
zocht in lijvige vakboeken., en
vond het. Hij zou het bestellen.
En toen begon mijn angst. Wat
had ik gedaan? Wat zou dat kos
ten? Het viel tenslotte mee: 75
cent, de helft van mijn zakgeld.
Griezelig
Mijn moeder vond dat geknut
sel met elektriciteit op zolder
maar griezelig en er kwam een
plotseling eind aan mijn experi
menten, toen de directeur van de
MTS een brief naar mijn ouders
stuurde, waarin stond dat Ik
moest ophouden met dat gedoe
en anders van school gestuurd
zou worden.
Nadat ik In 1926 mlln diploma
in Dordrecht had behaald, ver
huisde ik naar Utrecht, waar ik
assistent werd bij de N.V. Edel-
staal. Het was niet precies het
werk. dat ik graag wilde, maar
ik had in mijn vrije tijd de gele
genheid door te gaan met de tele
visie-experimenten: ik wilde per
sé tot het zenden van een beeld
komen.
Ir, 1927 lukte het me licht om
te zetten in geluid en een maand
of wat later zag ik kans om met
behulp van een verbeterde Nip-
kow-schijf (Nipkow was een stu
dent die het tv.-principe in 1894
al ontwikkelde) en van verbeter
de eigen apparatuur een eigen
beeld te zenden met tien lijnen.
Dit was dus echt wel wat men
noemt „grofraster", zeker als
men het vergelijkt met de 625
beeldlijnen, waarvan Nederland
en Duitsland zich tegenwoordig
bedienen".
De televisieproeven hielden
daarna een jaar of wat op. In
1929 werd Freek Kerkhof aange
nomen bij Philips, niet voor de
radiotechnische afdeling. maar
voor de spuiterij. Maar korte tijd
slechts, want toen er een half
jaar later een plaatsje vrij kwam
op het radiolaboratorium, sollici
teerde de jonge Kerkhof ogenblik
kelijk en nadat men hem een exa
men had afgenomen, kwam het
moment waarop hij van zijn hob
by zijn vak kon gaan maken.
Experimenten
Het zal niemand verwonderen
dat de heer Kerkhof lid werd van
een amateurzendverenlglng en
dat hij binnen korte tijd leider
werd van de experimentele afde
ling van deze vereniging, de
NVIR, voluit de Nederlandse Ver
eniging voor Internationaal Ra-
dlo-amatcurismc. In deze experi
mentele afdeling, zo bleek later,
lag de klem voor de naam die
do heer Kerkhof zou verwerven
door zijn ontwikkeling van tele-
vislc-apparatuur.
„We experimenteerden in de
vereniging steeds verder met ra
diozenders en ontvangers, het liep
allemaal prettig, maar toch wilde
het hoofdbestuur wel wat meer le
den trekken. We moeten eens een
stunt bedenken, zelden zij. Kerk
hof. weet jij niet iets? Dat was
in het voorjaar van 1935 en ik
heb na even nadenken geant
woord: Een televisievertoning.
Deze opmerking betekende dat
ik A gezegd had en dus moest ik
ook B zeggen. Avond aan avond
ben ik aan het werk geweest en
na zes weken had ik de appara
tuur in elkaar gezet. Ik kreeg
van m'n baas een paar fotö-elek-
trische cellen, terwijl een nacht
lampje. dat me bij vroegere ex
perimenten al veel diensten had
bewezen, fungeerde als beeldbuis.
De apparatuur was klaar, de
show kon starten!
Prachtshow
Het werd een prachtshow. Eerst
in Eindhoven, waar we tot een
uur 's nachts moesten doorgaan.
De zaal was stampvol en buiten
stonden de mensen in de rij. Met
z'n vieren maakten we de show
en mijn vrouw was de eerste ac
trice. In één zaal stond de zend
apparatuur opgesteld en in een
andere de ontvanger. Voor de
zender er was natuurlijk nog
geen sprake van camera's zet
te mijn vrouw hoedjes op en af
en manipuleerde zij met halssnoe
ren. Stuk voor stuk schuifelden de
bezoekers langs het beeld. Ze wa
ren opgetogen. Maar het was dan
ook wat werkelijk een wonder
lijk iets voor die dagen.
In de midzomer gaven we onze
hele vakantie er aan om „in de
provincie", zoals dat bij de rond
reizende toneelgezelschappen heet.
onze demonstratie te geven. De
„provincie" bestond in ons geval
uit de steden Rotterdam, Den
Haag, Amsterdam, Arnhem, Gro
ningen en Leeuwarden. Het was
een spannende tocht, vol moeilijk
heden met de apparatuur op een
aanhangertje achter de auto van
een vriend over de vaak hobbe
lige wegen, maar iedere demon
stratie die we gaven werd op
nieuw een succes. Het ledental
van de zendamateurvereniging
steeg enorm, en dat was tenslot
te de opzet.
Een paar weken na de rond
reis kreeg ik een brief van een
bevriende zendamateur uit Zut-
phen. Tot zijn spijt had hij geen
demonstratie kunnen bijwonen,
maar, zo schreef hij, waarom
zend Je de show niet uit? Dat
moet toch mogelijk zijn?
Vorderingen
Het was wel even puzzelen,
maar mogelijk bleek het. „Ik
bouwde de zender om", zo ver
volgt de heer Kerkhof zijn ver
haal, „en omstreeks Kerst 1935
vroeg ik bij de PTT een zendver
gunning aan, want de bandbreedte
die ik voor de televisie-zender
PAoKT nodig had was veel gro
ter dan die van de radio. De ver
gunning kreeg ik echter zonder
meer (later werd dat moeilijker)
en op de 10e januari 1936 keken
de eerste zendamateurs op de
76-meterband naar de eerste tele
visie-uitzending in Nederland, uit
gezonden door een amateur op een
etage in Eindhoven.
Het was een uitzending met 30
beeldlijnen, dus we waren weer
een stukje gevorderd.
Uit het gehele land kwamen de
reacties de eerste weken binnen.
De vroege ochtend-uitzending was
ingeslagen. Die dag hadden we
uitgekozen, omdat dit de rustigste
tijd was en het vroege tijdstip,
zeven uur tot half negen, vanwe-
f;e de zonsopgang, die de minste
ast-van „fading" (golfbeweging
in het beeld) garandeerde. Er
kwamen brieven uit Leeuwarden,
o.a. van de heer Welling. die
thans chef op de tv-toren in Irn-
sum is, en ook van paters uit
Zuid-Belgic die een ontvanger ge
bouwd hadden.
Die zendamateur Welling was
een groot enthousiast. Op Sinter
klaas-,, avond" van 1936 nam hij
het hele programma, dat wij uit
zonden op de plaat op (wij ama
teurs deden alles zelf, ook gram
mofoonplaten snijden), hij, had
zijn kinderen laten meezingen, en
hij stuurde mij die plaat toe. Je
hoorde er werkelijk alles op. zelfs
het zoemen van de machine in
Eindhoven, op zo'n 250 kilometer
afstand".
Overigens lijkt het er wel een
beetje op dat de mensen van de
modern* televisieprogramma's
bij de heer Kerkhof in de leer
zijn geweest. De programma's
van tegenwoordig zijn namelijk
bijna net zo ingedeeld als destijds
de vroege uitzendingen uit Eind
hoven. In het blad dat na een
jaar werd uitgegeven, en waarin
de heer Kerkhof allerlei techni
sche details van het bouwen van
een ontvanger beschreef, 'stopd
op de eerste pagina altijd het pro
gramma.
In het nummer van 20 novem
ber 1938 staat zo:
Experimentele televisie uitzen
ding, beeld 76 meter PAoKT
's morgens van 7.008.30, geluid
85 meter.
7.007.10 Beeldembleem en her
kenningmelodie.
7.107.30 Proefbeelden voor ont
vangerexperimenten.
7.308.30 Plm de la Venera met
een liedje en een praatje.
Dan volgt een heel programma
van muzieknummers met musielf
want al heel spoedig waren de
tv-uitzendingen bekend en hadden'-
musici die tot 's avonds laat ge
speeld hadden, het er best voor
over om 's morgens vroeg voor
de tv op te treden.
„Met die musici heben we wel
gelachen", zo zegt de heer Kerk
hof. Een vlolist stond voor de „ca
mera" ln de studio, hij begon 'te
De heer Kerkhof in 1927 bij zijn
eerste tv-apparaat, een schijf van
Nipkow, met een nachtlampje,
waarmee hij beeld over kleine
afstand kon overbrengen.
spelen en hield plotseling op. „Er
komt geen geluld uit mijn viool",
meende hij. De studio was zwaar
behangen met tapijten en dat
dempte zijn geluld natuurlijk weg.
Voor het zcndgeluid, dat over de
85 meter band werd gebracht,
was dit juist prima en dat nam
hij tenslotte ook aan.
„Zo gingen we door tot de mo
bilisatie in 1939", zo besluit de
heer Kerkhof de oudste geschie
denis van de Nederlandse televisie.
In de oorlog hebben we de appa
ratuur weten te verbergen, ik heb
me in de illegaliteit o m. bezig
gehouden met het bouwen van
radio-zenders en na de oorlog zijn
we met de PAoKT niet meer in
de lucht geweest.
De periode van amateurisme
was voorbij, de grote televisie
deed zijn Intree en de ontwikke
ling was enorm. Bij Philips, waar
ik thans hoofdingenieur ben, heb
ik dat van heel dichtbij meege
maakt en nog is mijn dagelijkse
werk televisie en nog eens tele
visie. Van mijn hobby op de zol
der in Delft en de etage in Eind
hoven is het mijn werk In de
meest moderne laboratoria ge
worden. Het werk is natuurlijk
uitermate fascinerend, maar het
mist het sterk Improviserende van
die oude tijd. Eerlijk, toen ik dat
staafje selenium bij die Delftse
drogist had besteld, had ik me
dit nooit kunnen voorstellen".
Toch is, aan de andere kant,
die ondertitel „Haagse Familie
roman" een onderschatting.
Want wat verhaald wordt gaat
ver uit boven familie-aangele
genheden. De auteur heeft zijn
eigen levensherinneringen, gero
mantiseerd en aangevuld met
door documentenstudie verkre-
5en feitenkennis, zó verwerkt
at voor de geschiedenis van de
Gereformeerde „kleine luyden"
uit de jaren 1900 tot 1930 deze
Haagse mensen tamelijk repre
sentatief zijn geworden.
Op het' nippertje
Vergeten wij niet, dat deze
historiebeschrijving er een is op
het nippertje. We leven zo snel,
dat de nu opgroeiende generatie
aan vrijwel alles uit die dertig
jaren - gebeurtenissen, opvattin
gen, toestanden, vreemd gewor
den is. „Op het nippertje" be
tekent: bijna te laat. Een boek
als dit had ongeveer in 1939
moeten verschijnen. Toen was
de continuïteit nog onverbroken
De auteur wie dan ook zou
het voordeel hebben gehad on
middellijk te worden begrepen,
ook door de jongeren. Nu zul
len het voornamelijk de ouderén
zijn, zij die in 1939 minstens on
geveer achttien Jaar waren, die
zullen herkennen, zo niet de ge
beurtenissen-, dan toch de sfeer.
Sfeer misbruikt, afgedankt
woerd voor een be'angrijke en
Ingewikkelde zaak. Misschien
kan men beter van klimaat
spreken. Sfeer of klimaat het
is er zo mee gelegen, dat dit
voor de tijdgenoot vanzelfspre
kend is en eigenlijk ongrijpbaar,
terwijl de later levende het ge
waar wordt als een soort geur.
De historicus die zo'n gevaar
opsnuift, kan er door geïnspi
reerd worden tot een onderzoek
dat zijn halve leven in beslag
neemt. En hij wordt geacht
eerst dan geslaagd te zijn, wan
neer zijn werk die geur heeft
doen herleven. Dat is het be
slissend criterium. Is de ge
schiedschrijver daarin niet ge
slaagd, dan blijft zijn meest in
drukwekkend docuinentatie-ma-
tcriaal een berg dode feiten.
Slaagt hij daarin wel, dan is er
plaats voor een pars pro toto:
volledigheid is dan niet meer
vereist om de essentie van een
bepaalde periode te grijpen.
Door mensen
Het klimaat wordt geschapen
door de mensen: hun gedragin
gen, hun reacties op de gebeur
tenissen. nabij en verder gele
gen. Wat ze hebben liefgehad,
waarvoor ze hebben gevreesd,
wat hen gelukkig of wanhopig
heeft gemaakt ,ip eep gemeen
schappelijk lot. als van schepe
lingen op de zee van hun tijd,
binnen de meevarende iiorlzon.
En zo is in Risseeuws boek
het autobiografische element de
factor geworden, die de historie
tot leven heeft gebracht. Ik weet
van nabij, dat hij ook ditmaal
I
c
„Lucia was ongelukkig, en
wie die ongelukkig is is er nu
mild!" (bl. 161). „Er zijn trou
wens tal van mensen die leven
en sterven zonder dat iemand
zich daar wat van aantrekt. Tot
die mensen behoor ik zelf, dat
weet ik allang".(bl. 213). „..ik
ben ontroostbaar geboren" (bl.
290).
De eerste twee van deze uit
spraken zijn aan ëen man in de
mond gelegd, de derde aan een
vrouw. Het maakt in deze ro
man van het wanhopig gemiste
geluk geen verschil. Allen zijn
zij verliezers, de goedwillenden,
zoals de centrale vrouwenfiguur
Driekje, voorop. Voor de men
sen van goeden wille (om deze
onuitroeibaar ingeburgerde, on
juiste weergave van het slot
van de engelenzang hier eens
te pas te brengen) is er geen
vrede op aarde.
De Rotterdamse schrijfster An
na Blaman stierf op 13 juli 1960,
onverwacht, niet lang nadat zij
voor de kring van Rotterdamse
auteurs ten huize van dr. Pieters
te Rhoon het begin van haar ro
man, die zij niet geheel voltooien
zou en die als haar geestelijk en
artistiek testament nu onlangs is
verschenen, had voorgelezen. Ze
had haar verontschuldigingen ge
maakt voor het sombere karak
ter van dit haar jongste werk en
speciaal van dat begin. Ze las
met beheerste, maar dan ook vol
komen ontroering, een emotie
waartegen alle schrijversijdelheid
uit het gezicht was verdwenen.
Het was haar ernst, een ernst
met de bitterheid des doods.
Onvoltooid
Een poos tevoren, op een jury
vergadering te Utrecht, had zij
in die zeer beperkte kring iets
uitgelaten over een boek dat zij
schrijven wilde en waarvoor zij
zich volledig, met lichaam en
geest, wilde inzetten. Het is haar
niet vergund geweest het werk te
voltooien, al is het boek dan ook
wel zo ver gevorderd, dat aan de
totaalindruk niet veel meer ont
breekt, mede dank zij een achter
in de roman afgedrukt brieffrag
ment, waarin het plan voor de
laatste hoofdstukken in vage be
woordingen is aangeduid. Dat
fragment eindigt met een volzin,
waarin de gedachte van het ge-
Naar aanleiding van „De Verliezers", de roman van Anna
Blaman, die bij J. M. Meulenhoff, te Amsterdam verscheen.
hele werk is samengevat en die
zin luidt zo:
„Kortom het menselijk tekort
(het onbegrip, het misverstand),
of er nu goede wil of onwil is,
ruïneert hier een mensenleven,
desondanks blijft de menselijk
heid (hier in de zin van talent
voor liefde) onaangetast."
Van die menselijkheid uit is dit
boek geschreven, want het blijft
waar, dat. om een voorbeeld te
noemen, iemand die een boek
over de wanhoop schrijft, niet
volstrekt wanhopig is. Er is een
rest, van waaruit op hoop tegen
hoop de balans van die wanhoop
wordt opgemaakt, .om de ogen te
openen, om de mensen te sme
ken voor elkaar zo
goed mogelijk te
zijn, de ongelukki-
gen zakelijk en
zonder pathetische
praatjes te helpen,
voor elkaar open te
staan. Zo'n werke
lijk goed mens moet
er toch zijn, of ko
men. En dan ere-
eert ze de figuur
van Driekje, een
wijkverpleegster uit de provin
cie. Vooral op dat menselijke
legt de schrijfster dan de nadruk:
Driekje is niet mooi, niet bijzon
der intelligent, maar ze „houdt
van de mensen", ze helpt ze
graag en ze kan het niet laten
iets voor ze te doen, ook al zou
ze haar hand in meer dan één
wespennest steken. Wat dan ook
gebeurt. Zonder het te willen, of
te kunnen verhinderen, wordt ze
onmisbaar (en wel op een bijzon
dere manier onmisbaar: als de
brengster van een bijna religieu
ze troost en rust); onmisbaar
voor de schuchtere weduwnaar
Louis Kostiaan. onmisbaar voor
haar ongelukkige vriendin Bertha,
aan wie het normale vermogen
tot geslachtelijke liefde ontzegd
is.
Eerste fase
Dit is om zo te zeggen de eer
ste fase, het „alles" worden voor
twee ongelukkige mensen, die zich
aan haar vastklampen met de
krampachtigheid van een drenke
ling. Want het oproepen van dat
ideaalbeeld is niet het laatste. En
tussen haakjes moet nog opge
merkt worden, dat het opnieuw
introduceren van een werkelijke
„heldin" in een moderne roman
hier met de grootste voorzichtig
heid geschiedt. Driekje is opzet
telijk a-romantisch gehouden; ze
is een prozaïsche vrouw, niet
jong meer, niet bijzonder aan
trekkelijk, niet ontwikkeld en niet
geestig. Ze is de verpersoonlij
king van de niet-moraliserende
vaardif
>ij) van
onkreukbaar fatsoen. Zij is het
:ing van
goedhartigheid en hulpvaardigheid
en (want dat moet erbij) van een
volmaakte tegenbeeld van de
mooie Lucia, de harteloze en
hoogmoedige, officiële echtgenote
van Louis Kostiaan. die een ver
houding heeft gehad met diens
directeur. Deze is bij een vlieg
tuigongeluk omgekomen en Lucia
sterft aan kanker. Zij is zo hoog
moedig. dat zij de goede verzor
ging van de haar toegewijde, do
ciele man en de flinke, deskundi
ge hulp van Driekje op souverei-
ne manier aanvaardt, zonder een
zweem van gemeende dank. Een
kostbare ring, een geschenk van
haar vriend, geeft ze aan haar
man om die te verstoppen voor
haar hebzuchtige schoondochter
en haar onbetekenende zoon. Die
ring heeft voor en na een zinne
beeldige betekenis en is als sym
bolisch voorwerp in de roman
meesterlijk gehanteerd.
Wespennesten
Maar ik sprak van een eerste
fase: het zich onbewust en onbè-
doeld, maar volstrekt onmisbaar
maken van Driekje voor Louis
zowel als voor Bertha. De tweede
fase is dan die van de wespen
nesten. Het waarlijk goede in de
ze wereld gaat te gronde. Driekje
compromitteert zich zonder het
te willen en met de beste bedoe
lingen. geheel onschuldig ook, zo
wel door haar bemoeiingen met
Kostiaan. die zich na een afge
wezen huwelijksaanzoek van het
leven berooft, als met Bertha.
Ook dit onschuldig lijden van
Driekje heeft een duidelijk reli
gieuze inslag. Op bladzijde 213
staat: „Aan God verlies je alle
menselijke zwaartekracht, aan
Christus ga je dood, óók op het
kruis, heel eenvoudig..." En dan
volgt op bladzijde 222 deze uit
spraak: „Christus kwam met lief
de, hij zei „jullie hebt mij toch
nog", en hij werd niet alleen ge
slagen en bespuwd, maar hij
werd ervoor gekruisigd." En een
poosje tevoren, op bladzijde 212,
was dit gezegd: „Zou u bijvoor
beeld God durven haten als u in
God geloofde? Of Christus? Ja,
dat is nog een beter voorbeeld.
Zou u Christus durven haten?
Neen toch, dat kan eenvoudig
niet."
Woorden om niet te vergeten.
En nogmaals: wélke figuur in
het boek deze woorden uitspreekt,
doet er feitelijk niet toe. Het is
de schrijfster, die spreekt.
Zo is dit boek een kreet om
naastenliefde, geuit
aan de rand van de
wanhoop. Het is
geschreven van een
aan wanhoop gren
zend lijden uit,
waarin het karak
ter van Christus'
lijden en de nood
zakelijkheid daar
van als in een flits
duidelijk was ge
worden. Veronder-
stellenderwijs? Als werkelijk
heid?
Een aangrijpend menselijk docu
ment dus, dit laatste boek van
deze zo omstreden schrijfster;
een aanklacht tegen liefdeloosheid
in de menselijke verhoudingen,
een liefdeloosheid, die zij in haar
positie, meer dan goed voor haar
was, heeft leren kennen. Want
ook als men bepaalde elementen
in haar werk moet afwijzen, dient
dat te gebeuren overeenkomstig
het voorschrift van Paulus: met
afkeer van het kwaad, maar met
genegenheid en deernis voor de
etrokken naaste.
Beoordeling
Als de „levenskritiek" haar
woord gesproken heeft, is er ook
nog zoiets aparts als een literaire
beoordeling. Een aangrijpend
boek is nog niet hetzelfde als een
meesterwerk. Anna Blamans laat
ste werk doet naar dit laatste een
ANNA BLAMAN
duidelijke greep en er zijn passa
ges, ik denk b.v. aan de regen
op bl. 272 en aan Driekjes dro-
volkomenheden aanwijst, dan lig
gen die in de eerste plaats in een
op vele punten te grote uitvoerig
heid. Op bl. 220 lezen we: „Ze
werd er doodmoe van, ze werd
er ziek van, van die uitspinsels!"
Ziek is het woord niet, maar moe
van die uitspinsels wordt men on
der het lezen toch wel. Ik vraag
nu niet naar wat literair gebrui
kelijk is of op illustere voorbeel
den wijzen kan (Dostojefski b.v.),
maar naar wat men, al lezende,
verwacht en verlangt: efficiency.
Een speels en improviserend ge
schreven boek (ook weer een illus
ter voorbeeld: de Dickens) be
hoeft die efficiënte schrijfwijze
niet. Maar dit werk, met zijn mi
nimum aan handeling, hoofdzake
lijk bestaande uit ontmoetingen,
gesprekken, gedachten, dromen,
met zijn probleemstelling, zijn
tragische humaniteit (het woord
„humanisme" klinkt hier te ab
stract en studeerkamerachtig)
verlangt een meer efficiënte com
positie dan ook het persklare ge
deelte van deze posthuum uitge
geven roman te zien geeft.
Voorts: de figuren worden voor
gesteld als gewone, burgerlijke
mensen: een boekhouder, twee
verpleegsters. Alleen Bertha
heeft, wat men noemt, enige cul
tuur. Maar de schrijfster heeft
van haar eigen cultuur dan toch
aan haar figuren te veel geleend:
ze spreken, denken, schrijven,
handelen in een hogere toonsoort
dan die bij hen zou passen; men
ervaart hun „gewoon burgerlijk
zijn" als een vermomming. Daar-
P. J. RISSEEUW
een uitvoerige studie van de al
gemene gang van zaken in die
dertig jaren heeft gemaakt, en
ook, dat de opzet van het boek
niet toeliet meer dan een mini
mum van dat materiaal te ge
bruiken. Het is eigenlijk zo wei
nig. dat ik niet weet in hoever
een jonge lezer uit die soms
schetsmatige aantekeningen een
totaalbeeld voor zijn ogen ziet
oprijzen. Het is ermee als met
een verzameling historische fo
to's, zoals die tegenwoordig wel
als boek uitgegeven worde*».
Risseeuw weet bij ervaring, wek,
ke momentopnamen hij noin
heeft; daaraan ontbreekt het
met. maar de mensen uit zijn
boek kijken tegen de gebeurte
nissen aan; deze dringen in hun
wezenlijke betekenis en diepte
niet tot hen door. De lezer ziet
geen historie ontstaan, maar be
leven. Dit tekort voor een his
torische roman is de verdienste
van deze Haagse familieroman.
Van hun tijd
Deze mensen. met moeder
Liesbeth als centrale figuur, zijn
kinderen van hun tijd, met de
nadruk op kinderen. Wat in 1960
vooral opvalt en dat zelfs
mij, die toen ook jong geweest
is is de naïeviteit van deze
kleine burgers waar het 't alge
mene leven betreft. Bij moeder
Liesbeth is er zelfs angst voor
alles wat buiten haar gezichts
kring ligt. Wonderlijk is die
angst vermengd met echte en
diepe vroomheid, en met men
selijke fierheid en humor. Deze
ongetwijfeld naar het leven
getekende vrouw is waarlijk
representatief als gelovige moe
derfiguur in een zich dynamisch
ontwikkelende tijd en bij een
zwaar levenslot.
Het nakomertje Hugo, die
zich sterk aan zijn moeder ge
bonden weet, wordt als jonge
man representatief voor de ont
dekking van literatuur en cul
tuur en voor een actief deelne
men daaraan binnen het kader
van zijn mogelijkheden. Ook dit
geschiedt met een naïeve ernst,
die een hedendaags student b.v.
zal verbazen, maar die authen
tiek is en representatief voor de
jonge generatie van de kleine
burgerij uit die tijd, de tijd van
„kunst aan het volk."
De geschiedenis, die in Ris
seeuws jongste roman beschre
ven wordt en die ik hier niet na
vertel, is kenmerkend voor de
geschiedenis van zeer vele ge
zinnen uit die tijd. Het was een
losgéstoten worden uit een be
sloten wereldje, waarin vroom
heid en sociale afhankelijkheid,
echte religie en kleinburgerlijke
of boerse visie zó in elkaar wa
ren overgegaan, dat het wel
leek alsof het christelijk geloof,
althans in Nederland, alleen zo
kon worden beleefd. „Niets
mocht; alles was zonde", con
stateert hel boek op meer dan
één plaats, bij monde van meer
dan één der figuren. Hierin zit
zowel vrees voor de zonde als
levensangst. De moeders Lies
beth kennen het leven alleen
van onderen op; ze krijgen on
middellijk hoogtevrees en delen
die aan hun kinderen mee. Het
is dan ook niet zozeer hun raad,
als wel hun voorbeeld dat van
waarde is geweest; de kinderen
moesten de visie der vrome
ouders en weduwen overbrengen
en „vertalen" ten dienste van
hun eigen tijd.
Instemming
Ouderen zullen dit nieuwe
boek van Risseeuw met instem
ming en niet zonder weemoed
Jezen. Jongeren, die wat verder
kijken dan de paar honderd me
ter rijweg vóór hun scooter, be
horen dit boek te lezen. Hier is
hun geestelijke voorgeschiede
nis, die, naar we hopen, een ver
volg zal kr"~-1-1 J
brekende
„.v., imoi wc iiupen, een ver-
volg zal krijgen, dat de nog ont- I
brekende dertig jaren overbrugt. I
Alle kwesties, die op het ogen-
i "*.*c .«■weoucB, aie op nei ogen
blik in het orthodoxe Protestan- i
tisme aan de orde zijn, tekenen 1
zich pas duidelijk af tegen het i
I eigenlijk nog zo recente verle-
°eni,dat hier vorm gekregen
heeft. Daarom is dit eenvoudige I
boek. dat op het nippertje in ro-
manvorm bepaalde impondera-
bilia van een belangrijke perio- i
de in het bestaan der calvinis- 1
tische orthodoxie heeft opgevan-"
I gen» e1, Yastgehouden. in al zijn I
I pretentieloosheid belangrijk, on-
da™szijn. pbrek aan samen
men op bl. 297. die ronduit mees
terlijk zijn. De intentie was er,
de begaafdheid was er, maar de
mens die schreef was. en voelde
zich misschien, ten dode toe nei-
«end. De krachten van geest en
chaam waren aangetast, de
moed zinkende. Als men dan, niet
zonder een zekere eerbied die
past bij een boek dat met meer
dan hartebloed geschreven is, on-
samen
vattende visie en „vlucht", on-
danks de soms al te grote so-
berheid der notities en de kort
ademige stijl. 1
Zola zei: literatuur, dat is t
een hoekje van het leven, gezien
door een temperament heen.
Risseeuw heeft een hoekje van t
uuui Olijven Bit ronnwiiigureri, cue meebeleefd met zijn I
het boek niet_ verlaten en buiten I veel?88™8" getuigd' Is dat i
C. RIJNSDORP.
ven, zoals b.v. Don Quichotte -
Sherlock Holmes wél hebben ge
daan.
Ik geloof dat de apostel Johan
nes de beste recensie over Anna
Blamans zwanenzang heeft ge
schreven. „Kinderkens, hebt el
kander lief!'.
C. RIJNSDORP.
Naar aanleiding van P. J. I
I Risseeuw. Gasten c» Vreemde-
lingen, Haagse Familieroman, I
1 """XL* K»k N.V.. Kam* I
I pen 1960.