Nederlandse Televisie is 25 jaar oud HISTORIEBESCHRIJVING op het nippertje aangrijpend werk bleef onvoltooid OUDEJAARSBIJLAGE tF~ =X „Is er wel een tweede woord denkbaar, dat zo'n enorme aantrekkingskracht bezit, als het woord „televisie"? Bij het uitspreken ervan spitst men de oren, grijpt men koortsachtig naar geschriften, denkt men aan een wonder". Deze regels zijn bijna 25 jaar oud! Zij werden geschreven door de heer F. Kerkhof in de inleiding van zijn boek „Moderne grofraster televisie voor den amateur". Tóen waren die woorden volkomen waar. Nu, 25 jaar later, is de tele visie in Nederland net zo ingeburgerd, misschien wel meer, als de radio destijds, maar men kan niet zeggen dat de eerste zin veranderd is. Hoe was het in die beginperiode van de t.v.? Weinigen zullen het zich nog duidelijk herinneren. De heer F. Kerkhof uit Eindhoven evenwel weet het allemaal nog haarfijn. En dat is begrijpelijk, want een kwart eeuw geleden al was televisie zijn hobby, nu is het zijn vak. Op deze pagina geeft een van onze redacteuren de herinne ringen weer van de heer Kerkhof, die men zonder enige overdrijving de „pionier van de televisie" kan noemen, omdat hij op 10 januari 1936, dus over enkele dagen een kwart eeuw geleden, het eerste T.V.-beeld ln Nederland uitzond. Eerste studio was een etage van Eindhovense Philips-man De lieer F. Kerkho n de eerste tv-omroepster, mevrouw A. Kerkhof JTJE EERSTE Nederlandse televisiezender stond niet in het T.V.-walhalla Bussum, maar op de tweede verdieping van de Albertina van Nassau- straat 21 in Eindhoven. Dat was al in 1936, nu dus 25 jaar geleden. Op de 10e januari van dat jaar kwam de t.v.-zender PAoKT voor het eerst in de lucht. De heer F. Kerkhof was de eerste camera man, technicus en regisseur. Zijn vrouw, mevrouw A. Kerkhof-Teuchner, de eerste t.v.-omroepster Een paar straten verder in Eindhoven, maar ook op meer dan 250 kilometer afstand, zaten de eerste kijkers in het pikkedonker naar een beeld van drie bij zeven centimeter te turen. Het was allemaal nog primitief, het was nog erg klein, maar. het was duidelijk. Het bewijs hiervan kreeg de heer Kerkhof van radiohandelaar J. Bonthuis uit Almelo, die schreef: ,,Uw vrouw dronk uit zo'n modern kopje met een dicht oor". Op 180 kilometer afstand had hij dit op zijn miniatuur beeldbuisje kunnen waarnemen. De tegenwoordige televisiezenders halen die afstand niet. Met de start door de heer Kerkhof was dus direct wel een prestatie geleverd. Het apparaat waarmee een kwart eeuw geleden op een beeldbuis van enkele centimeters grootte, de eerste Nederlandse tv-enthou- siasten de uitzendingen van de heer Kerkhof uit Eindhoven opvingen. TAE Haagse auteur P. J. Risseeuw, de boe- U delbeschrijver van de Calvinistische (en andere) emigranten uit de negentiende en de zeventiende eeuw, is in zijn jongste boek dicht bij huis gebleven zowel wat plaats als tijd betreft. Zijn oude ideaal: een serie ro mans te schrijven over de opkomst der Gere formeerde kleine luyden van 1900 af, is voor een deel verwezenlijkt met zijn dezer dagen uitgekomen „Haagse Familieroman" Gasten en Vreemdelingen, welke een periode be strijkt die van 1900 tot ongeveer 1930 loopt. Die ondertitel „Haagse Familieroman" is kenmerkend en getuigt van zelfkennis. Het boek zit vast aan persoonlijke herinneringen en heeft een duidelijk autobiografische in slag. Het zou niet juist geweest zijn, dit stuk halverwege-geromantiseerd eigen leven aan te dienen als een historische roman over het Gereformeerde volksdeel gedurende de eerste drie decenniën van onze twintigste eeuw. Ook zijn de gebeurtenissen uitsluitend „van onderen op" bezien, van het gezichtspunt der kleine burgers uit, met ten hoogste een verslaggever op de Kamertribune. Een meer pretentieuze opzet zou, zo niet de kabinetten van ministers, dan toch die ruimten voor de lezer moeten ontsluiten, waar de geschiedenis gemaakt, en niet alleen waar ze ondergaan werd. „In 1924 heb ik ontzettend in mijn rats gezeten", zo begint de heer Kerkhof zijn verhaal. „Ik zat in Dordt op de MTS, studeer de er werktuigbouw het maken van spoorbruggen, hijswerktui gen. benzinemotoren en zo en knutselde thuis in Delft aan het allereerste op het gebeid van tele visie. Ik was 20 jaar en had in ling dat licht werd omgezet in stroom, die moest je dan verster ken en met behulp hiervan zou het mogelijk zijn een beeld uit te zenden, dat elders weer opge vangen kon worden. Voor dat licht was een lichtgevoelig ele ment nodig. Dat was selenium. Wat was er simpeler dan naar een drogist te gaan en een staaf selenium te kopen. De man had er echter nog nooit van gehoord, zocht in lijvige vakboeken., en vond het. Hij zou het bestellen. En toen begon mijn angst. Wat had ik gedaan? Wat zou dat kos ten? Het viel tenslotte mee: 75 cent, de helft van mijn zakgeld. Griezelig Mijn moeder vond dat geknut sel met elektriciteit op zolder maar griezelig en er kwam een plotseling eind aan mijn experi menten, toen de directeur van de MTS een brief naar mijn ouders stuurde, waarin stond dat Ik moest ophouden met dat gedoe en anders van school gestuurd zou worden. Nadat ik In 1926 mlln diploma in Dordrecht had behaald, ver huisde ik naar Utrecht, waar ik assistent werd bij de N.V. Edel- staal. Het was niet precies het werk. dat ik graag wilde, maar ik had in mijn vrije tijd de gele genheid door te gaan met de tele visie-experimenten: ik wilde per sé tot het zenden van een beeld komen. Ir, 1927 lukte het me licht om te zetten in geluid en een maand of wat later zag ik kans om met behulp van een verbeterde Nip- kow-schijf (Nipkow was een stu dent die het tv.-principe in 1894 al ontwikkelde) en van verbeter de eigen apparatuur een eigen beeld te zenden met tien lijnen. Dit was dus echt wel wat men noemt „grofraster", zeker als men het vergelijkt met de 625 beeldlijnen, waarvan Nederland en Duitsland zich tegenwoordig bedienen". De televisieproeven hielden daarna een jaar of wat op. In 1929 werd Freek Kerkhof aange nomen bij Philips, niet voor de radiotechnische afdeling. maar voor de spuiterij. Maar korte tijd slechts, want toen er een half jaar later een plaatsje vrij kwam op het radiolaboratorium, sollici teerde de jonge Kerkhof ogenblik kelijk en nadat men hem een exa men had afgenomen, kwam het moment waarop hij van zijn hob by zijn vak kon gaan maken. Experimenten Het zal niemand verwonderen dat de heer Kerkhof lid werd van een amateurzendverenlglng en dat hij binnen korte tijd leider werd van de experimentele afde ling van deze vereniging, de NVIR, voluit de Nederlandse Ver eniging voor Internationaal Ra- dlo-amatcurismc. In deze experi mentele afdeling, zo bleek later, lag de klem voor de naam die do heer Kerkhof zou verwerven door zijn ontwikkeling van tele- vislc-apparatuur. „We experimenteerden in de vereniging steeds verder met ra diozenders en ontvangers, het liep allemaal prettig, maar toch wilde het hoofdbestuur wel wat meer le den trekken. We moeten eens een stunt bedenken, zelden zij. Kerk hof. weet jij niet iets? Dat was in het voorjaar van 1935 en ik heb na even nadenken geant woord: Een televisievertoning. Deze opmerking betekende dat ik A gezegd had en dus moest ik ook B zeggen. Avond aan avond ben ik aan het werk geweest en na zes weken had ik de appara tuur in elkaar gezet. Ik kreeg van m'n baas een paar fotö-elek- trische cellen, terwijl een nacht lampje. dat me bij vroegere ex perimenten al veel diensten had bewezen, fungeerde als beeldbuis. De apparatuur was klaar, de show kon starten! Prachtshow Het werd een prachtshow. Eerst in Eindhoven, waar we tot een uur 's nachts moesten doorgaan. De zaal was stampvol en buiten stonden de mensen in de rij. Met z'n vieren maakten we de show en mijn vrouw was de eerste ac trice. In één zaal stond de zend apparatuur opgesteld en in een andere de ontvanger. Voor de zender er was natuurlijk nog geen sprake van camera's zet te mijn vrouw hoedjes op en af en manipuleerde zij met halssnoe ren. Stuk voor stuk schuifelden de bezoekers langs het beeld. Ze wa ren opgetogen. Maar het was dan ook wat werkelijk een wonder lijk iets voor die dagen. In de midzomer gaven we onze hele vakantie er aan om „in de provincie", zoals dat bij de rond reizende toneelgezelschappen heet. onze demonstratie te geven. De „provincie" bestond in ons geval uit de steden Rotterdam, Den Haag, Amsterdam, Arnhem, Gro ningen en Leeuwarden. Het was een spannende tocht, vol moeilijk heden met de apparatuur op een aanhangertje achter de auto van een vriend over de vaak hobbe lige wegen, maar iedere demon stratie die we gaven werd op nieuw een succes. Het ledental van de zendamateurvereniging steeg enorm, en dat was tenslot te de opzet. Een paar weken na de rond reis kreeg ik een brief van een bevriende zendamateur uit Zut- phen. Tot zijn spijt had hij geen demonstratie kunnen bijwonen, maar, zo schreef hij, waarom zend Je de show niet uit? Dat moet toch mogelijk zijn? Vorderingen Het was wel even puzzelen, maar mogelijk bleek het. „Ik bouwde de zender om", zo ver volgt de heer Kerkhof zijn ver haal, „en omstreeks Kerst 1935 vroeg ik bij de PTT een zendver gunning aan, want de bandbreedte die ik voor de televisie-zender PAoKT nodig had was veel gro ter dan die van de radio. De ver gunning kreeg ik echter zonder meer (later werd dat moeilijker) en op de 10e januari 1936 keken de eerste zendamateurs op de 76-meterband naar de eerste tele visie-uitzending in Nederland, uit gezonden door een amateur op een etage in Eindhoven. Het was een uitzending met 30 beeldlijnen, dus we waren weer een stukje gevorderd. Uit het gehele land kwamen de reacties de eerste weken binnen. De vroege ochtend-uitzending was ingeslagen. Die dag hadden we uitgekozen, omdat dit de rustigste tijd was en het vroege tijdstip, zeven uur tot half negen, vanwe- f;e de zonsopgang, die de minste ast-van „fading" (golfbeweging in het beeld) garandeerde. Er kwamen brieven uit Leeuwarden, o.a. van de heer Welling. die thans chef op de tv-toren in Irn- sum is, en ook van paters uit Zuid-Belgic die een ontvanger ge bouwd hadden. Die zendamateur Welling was een groot enthousiast. Op Sinter klaas-,, avond" van 1936 nam hij het hele programma, dat wij uit zonden op de plaat op (wij ama teurs deden alles zelf, ook gram mofoonplaten snijden), hij, had zijn kinderen laten meezingen, en hij stuurde mij die plaat toe. Je hoorde er werkelijk alles op. zelfs het zoemen van de machine in Eindhoven, op zo'n 250 kilometer afstand". Overigens lijkt het er wel een beetje op dat de mensen van de modern* televisieprogramma's bij de heer Kerkhof in de leer zijn geweest. De programma's van tegenwoordig zijn namelijk bijna net zo ingedeeld als destijds de vroege uitzendingen uit Eind hoven. In het blad dat na een jaar werd uitgegeven, en waarin de heer Kerkhof allerlei techni sche details van het bouwen van een ontvanger beschreef, 'stopd op de eerste pagina altijd het pro gramma. In het nummer van 20 novem ber 1938 staat zo: Experimentele televisie uitzen ding, beeld 76 meter PAoKT 's morgens van 7.008.30, geluid 85 meter. 7.007.10 Beeldembleem en her kenningmelodie. 7.107.30 Proefbeelden voor ont vangerexperimenten. 7.308.30 Plm de la Venera met een liedje en een praatje. Dan volgt een heel programma van muzieknummers met musielf want al heel spoedig waren de tv-uitzendingen bekend en hadden'- musici die tot 's avonds laat ge speeld hadden, het er best voor over om 's morgens vroeg voor de tv op te treden. „Met die musici heben we wel gelachen", zo zegt de heer Kerk hof. Een vlolist stond voor de „ca mera" ln de studio, hij begon 'te De heer Kerkhof in 1927 bij zijn eerste tv-apparaat, een schijf van Nipkow, met een nachtlampje, waarmee hij beeld over kleine afstand kon overbrengen. spelen en hield plotseling op. „Er komt geen geluld uit mijn viool", meende hij. De studio was zwaar behangen met tapijten en dat dempte zijn geluld natuurlijk weg. Voor het zcndgeluid, dat over de 85 meter band werd gebracht, was dit juist prima en dat nam hij tenslotte ook aan. „Zo gingen we door tot de mo bilisatie in 1939", zo besluit de heer Kerkhof de oudste geschie denis van de Nederlandse televisie. In de oorlog hebben we de appa ratuur weten te verbergen, ik heb me in de illegaliteit o m. bezig gehouden met het bouwen van radio-zenders en na de oorlog zijn we met de PAoKT niet meer in de lucht geweest. De periode van amateurisme was voorbij, de grote televisie deed zijn Intree en de ontwikke ling was enorm. Bij Philips, waar ik thans hoofdingenieur ben, heb ik dat van heel dichtbij meege maakt en nog is mijn dagelijkse werk televisie en nog eens tele visie. Van mijn hobby op de zol der in Delft en de etage in Eind hoven is het mijn werk In de meest moderne laboratoria ge worden. Het werk is natuurlijk uitermate fascinerend, maar het mist het sterk Improviserende van die oude tijd. Eerlijk, toen ik dat staafje selenium bij die Delftse drogist had besteld, had ik me dit nooit kunnen voorstellen". Toch is, aan de andere kant, die ondertitel „Haagse Familie roman" een onderschatting. Want wat verhaald wordt gaat ver uit boven familie-aangele genheden. De auteur heeft zijn eigen levensherinneringen, gero mantiseerd en aangevuld met door documentenstudie verkre- 5en feitenkennis, zó verwerkt at voor de geschiedenis van de Gereformeerde „kleine luyden" uit de jaren 1900 tot 1930 deze Haagse mensen tamelijk repre sentatief zijn geworden. Op het' nippertje Vergeten wij niet, dat deze historiebeschrijving er een is op het nippertje. We leven zo snel, dat de nu opgroeiende generatie aan vrijwel alles uit die dertig jaren - gebeurtenissen, opvattin gen, toestanden, vreemd gewor den is. „Op het nippertje" be tekent: bijna te laat. Een boek als dit had ongeveer in 1939 moeten verschijnen. Toen was de continuïteit nog onverbroken De auteur wie dan ook zou het voordeel hebben gehad on middellijk te worden begrepen, ook door de jongeren. Nu zul len het voornamelijk de ouderén zijn, zij die in 1939 minstens on geveer achttien Jaar waren, die zullen herkennen, zo niet de ge beurtenissen-, dan toch de sfeer. Sfeer misbruikt, afgedankt woerd voor een be'angrijke en Ingewikkelde zaak. Misschien kan men beter van klimaat spreken. Sfeer of klimaat het is er zo mee gelegen, dat dit voor de tijdgenoot vanzelfspre kend is en eigenlijk ongrijpbaar, terwijl de later levende het ge waar wordt als een soort geur. De historicus die zo'n gevaar opsnuift, kan er door geïnspi reerd worden tot een onderzoek dat zijn halve leven in beslag neemt. En hij wordt geacht eerst dan geslaagd te zijn, wan neer zijn werk die geur heeft doen herleven. Dat is het be slissend criterium. Is de ge schiedschrijver daarin niet ge slaagd, dan blijft zijn meest in drukwekkend docuinentatie-ma- tcriaal een berg dode feiten. Slaagt hij daarin wel, dan is er plaats voor een pars pro toto: volledigheid is dan niet meer vereist om de essentie van een bepaalde periode te grijpen. Door mensen Het klimaat wordt geschapen door de mensen: hun gedragin gen, hun reacties op de gebeur tenissen. nabij en verder gele gen. Wat ze hebben liefgehad, waarvoor ze hebben gevreesd, wat hen gelukkig of wanhopig heeft gemaakt ,ip eep gemeen schappelijk lot. als van schepe lingen op de zee van hun tijd, binnen de meevarende iiorlzon. En zo is in Risseeuws boek het autobiografische element de factor geworden, die de historie tot leven heeft gebracht. Ik weet van nabij, dat hij ook ditmaal I c „Lucia was ongelukkig, en wie die ongelukkig is is er nu mild!" (bl. 161). „Er zijn trou wens tal van mensen die leven en sterven zonder dat iemand zich daar wat van aantrekt. Tot die mensen behoor ik zelf, dat weet ik allang".(bl. 213). „..ik ben ontroostbaar geboren" (bl. 290). De eerste twee van deze uit spraken zijn aan ëen man in de mond gelegd, de derde aan een vrouw. Het maakt in deze ro man van het wanhopig gemiste geluk geen verschil. Allen zijn zij verliezers, de goedwillenden, zoals de centrale vrouwenfiguur Driekje, voorop. Voor de men sen van goeden wille (om deze onuitroeibaar ingeburgerde, on juiste weergave van het slot van de engelenzang hier eens te pas te brengen) is er geen vrede op aarde. De Rotterdamse schrijfster An na Blaman stierf op 13 juli 1960, onverwacht, niet lang nadat zij voor de kring van Rotterdamse auteurs ten huize van dr. Pieters te Rhoon het begin van haar ro man, die zij niet geheel voltooien zou en die als haar geestelijk en artistiek testament nu onlangs is verschenen, had voorgelezen. Ze had haar verontschuldigingen ge maakt voor het sombere karak ter van dit haar jongste werk en speciaal van dat begin. Ze las met beheerste, maar dan ook vol komen ontroering, een emotie waartegen alle schrijversijdelheid uit het gezicht was verdwenen. Het was haar ernst, een ernst met de bitterheid des doods. Onvoltooid Een poos tevoren, op een jury vergadering te Utrecht, had zij in die zeer beperkte kring iets uitgelaten over een boek dat zij schrijven wilde en waarvoor zij zich volledig, met lichaam en geest, wilde inzetten. Het is haar niet vergund geweest het werk te voltooien, al is het boek dan ook wel zo ver gevorderd, dat aan de totaalindruk niet veel meer ont breekt, mede dank zij een achter in de roman afgedrukt brieffrag ment, waarin het plan voor de laatste hoofdstukken in vage be woordingen is aangeduid. Dat fragment eindigt met een volzin, waarin de gedachte van het ge- Naar aanleiding van „De Verliezers", de roman van Anna Blaman, die bij J. M. Meulenhoff, te Amsterdam verscheen. hele werk is samengevat en die zin luidt zo: „Kortom het menselijk tekort (het onbegrip, het misverstand), of er nu goede wil of onwil is, ruïneert hier een mensenleven, desondanks blijft de menselijk heid (hier in de zin van talent voor liefde) onaangetast." Van die menselijkheid uit is dit boek geschreven, want het blijft waar, dat. om een voorbeeld te noemen, iemand die een boek over de wanhoop schrijft, niet volstrekt wanhopig is. Er is een rest, van waaruit op hoop tegen hoop de balans van die wanhoop wordt opgemaakt, .om de ogen te openen, om de mensen te sme ken voor elkaar zo goed mogelijk te zijn, de ongelukki- gen zakelijk en zonder pathetische praatjes te helpen, voor elkaar open te staan. Zo'n werke lijk goed mens moet er toch zijn, of ko men. En dan ere- eert ze de figuur van Driekje, een wijkverpleegster uit de provin cie. Vooral op dat menselijke legt de schrijfster dan de nadruk: Driekje is niet mooi, niet bijzon der intelligent, maar ze „houdt van de mensen", ze helpt ze graag en ze kan het niet laten iets voor ze te doen, ook al zou ze haar hand in meer dan één wespennest steken. Wat dan ook gebeurt. Zonder het te willen, of te kunnen verhinderen, wordt ze onmisbaar (en wel op een bijzon dere manier onmisbaar: als de brengster van een bijna religieu ze troost en rust); onmisbaar voor de schuchtere weduwnaar Louis Kostiaan. onmisbaar voor haar ongelukkige vriendin Bertha, aan wie het normale vermogen tot geslachtelijke liefde ontzegd is. Eerste fase Dit is om zo te zeggen de eer ste fase, het „alles" worden voor twee ongelukkige mensen, die zich aan haar vastklampen met de krampachtigheid van een drenke ling. Want het oproepen van dat ideaalbeeld is niet het laatste. En tussen haakjes moet nog opge merkt worden, dat het opnieuw introduceren van een werkelijke „heldin" in een moderne roman hier met de grootste voorzichtig heid geschiedt. Driekje is opzet telijk a-romantisch gehouden; ze is een prozaïsche vrouw, niet jong meer, niet bijzonder aan trekkelijk, niet ontwikkeld en niet geestig. Ze is de verpersoonlij king van de niet-moraliserende vaardif >ij) van onkreukbaar fatsoen. Zij is het :ing van goedhartigheid en hulpvaardigheid en (want dat moet erbij) van een volmaakte tegenbeeld van de mooie Lucia, de harteloze en hoogmoedige, officiële echtgenote van Louis Kostiaan. die een ver houding heeft gehad met diens directeur. Deze is bij een vlieg tuigongeluk omgekomen en Lucia sterft aan kanker. Zij is zo hoog moedig. dat zij de goede verzor ging van de haar toegewijde, do ciele man en de flinke, deskundi ge hulp van Driekje op souverei- ne manier aanvaardt, zonder een zweem van gemeende dank. Een kostbare ring, een geschenk van haar vriend, geeft ze aan haar man om die te verstoppen voor haar hebzuchtige schoondochter en haar onbetekenende zoon. Die ring heeft voor en na een zinne beeldige betekenis en is als sym bolisch voorwerp in de roman meesterlijk gehanteerd. Wespennesten Maar ik sprak van een eerste fase: het zich onbewust en onbè- doeld, maar volstrekt onmisbaar maken van Driekje voor Louis zowel als voor Bertha. De tweede fase is dan die van de wespen nesten. Het waarlijk goede in de ze wereld gaat te gronde. Driekje compromitteert zich zonder het te willen en met de beste bedoe lingen. geheel onschuldig ook, zo wel door haar bemoeiingen met Kostiaan. die zich na een afge wezen huwelijksaanzoek van het leven berooft, als met Bertha. Ook dit onschuldig lijden van Driekje heeft een duidelijk reli gieuze inslag. Op bladzijde 213 staat: „Aan God verlies je alle menselijke zwaartekracht, aan Christus ga je dood, óók op het kruis, heel eenvoudig..." En dan volgt op bladzijde 222 deze uit spraak: „Christus kwam met lief de, hij zei „jullie hebt mij toch nog", en hij werd niet alleen ge slagen en bespuwd, maar hij werd ervoor gekruisigd." En een poosje tevoren, op bladzijde 212, was dit gezegd: „Zou u bijvoor beeld God durven haten als u in God geloofde? Of Christus? Ja, dat is nog een beter voorbeeld. Zou u Christus durven haten? Neen toch, dat kan eenvoudig niet." Woorden om niet te vergeten. En nogmaals: wélke figuur in het boek deze woorden uitspreekt, doet er feitelijk niet toe. Het is de schrijfster, die spreekt. Zo is dit boek een kreet om naastenliefde, geuit aan de rand van de wanhoop. Het is geschreven van een aan wanhoop gren zend lijden uit, waarin het karak ter van Christus' lijden en de nood zakelijkheid daar van als in een flits duidelijk was ge worden. Veronder- stellenderwijs? Als werkelijk heid? Een aangrijpend menselijk docu ment dus, dit laatste boek van deze zo omstreden schrijfster; een aanklacht tegen liefdeloosheid in de menselijke verhoudingen, een liefdeloosheid, die zij in haar positie, meer dan goed voor haar was, heeft leren kennen. Want ook als men bepaalde elementen in haar werk moet afwijzen, dient dat te gebeuren overeenkomstig het voorschrift van Paulus: met afkeer van het kwaad, maar met genegenheid en deernis voor de etrokken naaste. Beoordeling Als de „levenskritiek" haar woord gesproken heeft, is er ook nog zoiets aparts als een literaire beoordeling. Een aangrijpend boek is nog niet hetzelfde als een meesterwerk. Anna Blamans laat ste werk doet naar dit laatste een ANNA BLAMAN duidelijke greep en er zijn passa ges, ik denk b.v. aan de regen op bl. 272 en aan Driekjes dro- volkomenheden aanwijst, dan lig gen die in de eerste plaats in een op vele punten te grote uitvoerig heid. Op bl. 220 lezen we: „Ze werd er doodmoe van, ze werd er ziek van, van die uitspinsels!" Ziek is het woord niet, maar moe van die uitspinsels wordt men on der het lezen toch wel. Ik vraag nu niet naar wat literair gebrui kelijk is of op illustere voorbeel den wijzen kan (Dostojefski b.v.), maar naar wat men, al lezende, verwacht en verlangt: efficiency. Een speels en improviserend ge schreven boek (ook weer een illus ter voorbeeld: de Dickens) be hoeft die efficiënte schrijfwijze niet. Maar dit werk, met zijn mi nimum aan handeling, hoofdzake lijk bestaande uit ontmoetingen, gesprekken, gedachten, dromen, met zijn probleemstelling, zijn tragische humaniteit (het woord „humanisme" klinkt hier te ab stract en studeerkamerachtig) verlangt een meer efficiënte com positie dan ook het persklare ge deelte van deze posthuum uitge geven roman te zien geeft. Voorts: de figuren worden voor gesteld als gewone, burgerlijke mensen: een boekhouder, twee verpleegsters. Alleen Bertha heeft, wat men noemt, enige cul tuur. Maar de schrijfster heeft van haar eigen cultuur dan toch aan haar figuren te veel geleend: ze spreken, denken, schrijven, handelen in een hogere toonsoort dan die bij hen zou passen; men ervaart hun „gewoon burgerlijk zijn" als een vermomming. Daar- P. J. RISSEEUW een uitvoerige studie van de al gemene gang van zaken in die dertig jaren heeft gemaakt, en ook, dat de opzet van het boek niet toeliet meer dan een mini mum van dat materiaal te ge bruiken. Het is eigenlijk zo wei nig. dat ik niet weet in hoever een jonge lezer uit die soms schetsmatige aantekeningen een totaalbeeld voor zijn ogen ziet oprijzen. Het is ermee als met een verzameling historische fo to's, zoals die tegenwoordig wel als boek uitgegeven worde*». Risseeuw weet bij ervaring, wek, ke momentopnamen hij noin heeft; daaraan ontbreekt het met. maar de mensen uit zijn boek kijken tegen de gebeurte nissen aan; deze dringen in hun wezenlijke betekenis en diepte niet tot hen door. De lezer ziet geen historie ontstaan, maar be leven. Dit tekort voor een his torische roman is de verdienste van deze Haagse familieroman. Van hun tijd Deze mensen. met moeder Liesbeth als centrale figuur, zijn kinderen van hun tijd, met de nadruk op kinderen. Wat in 1960 vooral opvalt en dat zelfs mij, die toen ook jong geweest is is de naïeviteit van deze kleine burgers waar het 't alge mene leven betreft. Bij moeder Liesbeth is er zelfs angst voor alles wat buiten haar gezichts kring ligt. Wonderlijk is die angst vermengd met echte en diepe vroomheid, en met men selijke fierheid en humor. Deze ongetwijfeld naar het leven getekende vrouw is waarlijk representatief als gelovige moe derfiguur in een zich dynamisch ontwikkelende tijd en bij een zwaar levenslot. Het nakomertje Hugo, die zich sterk aan zijn moeder ge bonden weet, wordt als jonge man representatief voor de ont dekking van literatuur en cul tuur en voor een actief deelne men daaraan binnen het kader van zijn mogelijkheden. Ook dit geschiedt met een naïeve ernst, die een hedendaags student b.v. zal verbazen, maar die authen tiek is en representatief voor de jonge generatie van de kleine burgerij uit die tijd, de tijd van „kunst aan het volk." De geschiedenis, die in Ris seeuws jongste roman beschre ven wordt en die ik hier niet na vertel, is kenmerkend voor de geschiedenis van zeer vele ge zinnen uit die tijd. Het was een losgéstoten worden uit een be sloten wereldje, waarin vroom heid en sociale afhankelijkheid, echte religie en kleinburgerlijke of boerse visie zó in elkaar wa ren overgegaan, dat het wel leek alsof het christelijk geloof, althans in Nederland, alleen zo kon worden beleefd. „Niets mocht; alles was zonde", con stateert hel boek op meer dan één plaats, bij monde van meer dan één der figuren. Hierin zit zowel vrees voor de zonde als levensangst. De moeders Lies beth kennen het leven alleen van onderen op; ze krijgen on middellijk hoogtevrees en delen die aan hun kinderen mee. Het is dan ook niet zozeer hun raad, als wel hun voorbeeld dat van waarde is geweest; de kinderen moesten de visie der vrome ouders en weduwen overbrengen en „vertalen" ten dienste van hun eigen tijd. Instemming Ouderen zullen dit nieuwe boek van Risseeuw met instem ming en niet zonder weemoed Jezen. Jongeren, die wat verder kijken dan de paar honderd me ter rijweg vóór hun scooter, be horen dit boek te lezen. Hier is hun geestelijke voorgeschiede nis, die, naar we hopen, een ver volg zal kr"~-1-1 J brekende „.v., imoi wc iiupen, een ver- volg zal krijgen, dat de nog ont- I brekende dertig jaren overbrugt. I Alle kwesties, die op het ogen- i "*.*c .«■weoucB, aie op nei ogen blik in het orthodoxe Protestan- i tisme aan de orde zijn, tekenen 1 zich pas duidelijk af tegen het i I eigenlijk nog zo recente verle- °eni,dat hier vorm gekregen heeft. Daarom is dit eenvoudige I boek. dat op het nippertje in ro- manvorm bepaalde impondera- bilia van een belangrijke perio- i de in het bestaan der calvinis- 1 tische orthodoxie heeft opgevan-" I gen» e1, Yastgehouden. in al zijn I I pretentieloosheid belangrijk, on- da™szijn. pbrek aan samen men op bl. 297. die ronduit mees terlijk zijn. De intentie was er, de begaafdheid was er, maar de mens die schreef was. en voelde zich misschien, ten dode toe nei- «end. De krachten van geest en chaam waren aangetast, de moed zinkende. Als men dan, niet zonder een zekere eerbied die past bij een boek dat met meer dan hartebloed geschreven is, on- samen vattende visie en „vlucht", on- danks de soms al te grote so- berheid der notities en de kort ademige stijl. 1 Zola zei: literatuur, dat is t een hoekje van het leven, gezien door een temperament heen. Risseeuw heeft een hoekje van t uuui Olijven Bit ronnwiiigureri, cue meebeleefd met zijn I het boek niet_ verlaten en buiten I veel?88™8" getuigd' Is dat i C. RIJNSDORP. ven, zoals b.v. Don Quichotte - Sherlock Holmes wél hebben ge daan. Ik geloof dat de apostel Johan nes de beste recensie over Anna Blamans zwanenzang heeft ge schreven. „Kinderkens, hebt el kander lief!'. C. RIJNSDORP. Naar aanleiding van P. J. I I Risseeuw. Gasten c» Vreemde- lingen, Haagse Familieroman, I 1 """XL* K»k N.V.. Kam* I I pen 1960.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1960 | | pagina 14