c r N TILLY STENZ-LEENING STEMMEN. DIE NOG NIET VERSTOMDEN en zijn beeldromans ZONDAGSBLAD ",h ZATERDAG 5 NOVEMBER 1960 I „ROMAN j SANS PAROLES" Is hijzelf groot? Daarop moet de tijd antwoorden. Voor ons is zijn kunst in menig opzicht be langwekkend en aantrekkelijk. In de eerste plaats omdat hij op recht en actueel is. Dan omdat (lij zich bewust tot een klein maar eigen terrein beperkt, tot iets, wat hij meesterlijk beheerst. Maar boven alles, omdat hij een geboren expressionist is. Wie la Frana Masereel? Ik wil daarop met zijn eigen woorden antwoorden. Toen hij eens ge ïnterviewd werd, en gevraagd iets over zijn eigen leven te vertellen, zei hij: „Ik ben in 1889 in Blan- kenberghe geboren. Mijn oudera zijn Vlamingen. Mijn kindheid was gelukkig. Ik heb veel ge speeld en weinig geleerd. Ik stu- leerde zes maanden aan de Aca- lemie te Genève, dan ben ik veel reis gegaan. Sinds jaren leef In Parijs. Ik teken veel en ben an plan nog .meer te tekenen, let leven van de straat boeit en iteresseert mij en dat is een ichool die nergens zo duidelijk ns spreekt dan juist te Pa- ijs. Ik beb geen tijd en geen zin im nog meer over mijzelf te ver- lellen. Alleen nog iets: onder al le kunstenaars levenden of do len houd Ik het meeste van Vincent van Gogh." Een type rijs om Geen epigoon TvE laatste zin klinkt niet alleen sJ als een diepe belijdenis, maar Is Iets, wat hem onmiddellijk na der tot ons brengt. Want niets «taat verder van Masereel dan Vincent in zijn kunst na te vol- {en, dan een epigoon van hem te :ijn. Hij is geheel en al verschil- end, hij zoekt zijn eigen weg, ciest en beperkt zijn eigen mid delen en laat ons zijn eigen we- eld zien. Maar dat hij de „«pos- el" van het expressionisme, die Vincent van Gogh was, boven al- es verkiest, betekent al veel, en tegt ons dat hij tot dezelfde [eestelijke sfeer hoort. Als tekenaar en illustrator, die vroeger uitsluitend In houtsnede werkte, maar later tok veel met Oost- ndische inkt, krijt en lotlood tekende, heeft een groot aantal ioeken uitgegeven, die men vandaag „beeld- ■omans" zou noemen - hijzelf spreekt over .roman sans paroles", let zyn boekjes van O80, soms zelfs 00160 bladzijden, testaande uit kleine of grotere voorstel ingen in houtsnede, onder enige tekst, elfs zonder opschrif- en. De inhoud van Ie tekeningen vertelt yan het leven van de lag, in al zijn facet- en, vooral in de grote itad. De held is de mens, raak de strijdende, nishandelde, vertrap- idealist, vervuld ran goede bedoelin- ;en jong en harts- ochtelijk, doch meest- il beschimpt of uit- lelachen, vaak zelfs 'ervolgd, gevangen [enomen en ter dood j [ebraoht. Maar altijd i s er een opstanding, L. - de mens begint steeds ipnieuw, is onver woestbaar als de idee zelf, als de menselijke geest zelf. Masereel's kunst toont een sen- litieve en warme ziel, die niet al- een het leed begrijpt en mee- eeft, maar ook een opstandige De Joodse geleerde, een van de losse tekeningen uit het bock „Destins" van Frans Masereel. EEN oprecht en bescheiden kunstenaar, die „moderner" is dan men denkt, ofschoon hij tot geen van de tegenwoordige „ismen" gerekend kan worden. Een dichter-tekenaar, wiens kunst eigenlijk alleen maar ons dagelijks leven, onze wereld weerspiegelt, met alles wat daarin klein en afstotend is, maar ook met veel wat daarin groot, verheven en tijdloos-menselijk is. geest openbaart, die zich, vol ver ontwaardiging en toorn tegen on recht en bruut geweld, tegen mis handeling en onderdrukking der zwakken keert. Vol verwachting stelt hij odk het misdadige egoïs me en de stompe onverschillig heid der mensen aan de kaak. Zijn kunst wordt tot een spiegel van het leven en van de tragiek der massa, van de massamens in de grote stad. Hij ontmaskert maatschappelijke en politieke misstanden en zonden, hij is vol ontzetting over oorlog en revolu tie, geweld en vernieling. de massa, meer een type dan een persoonlijkheid. De jongeman met de uilebril, een uit velen, een van ons. Iemand, die moedig voor zijn idealen opkomt en vecht, maar ook een vertwijfeld, teleurgesteld wrak, tot zelfmoord gedreven. Dan weer iemand, die zijn leed door drank en laag, grof pleizier wil verdoven. Masereel toont de mens In al zijn facetten, ook als hij struikelt en ondergaat, in spelonken en bordelen terechtkomt, ook als hij in een schamele kamer van een huurkazerne, bij nachtelijke duis ternis een moord begaat. Maar vaak is hij dan de humane mens, die de drenkeling uit het water haalt, die het mishandelde kind uit de handen van een boosaardi ge vader redt. d« vriendvan beesten, van kinderen en van on derdrukten. Het ergste en aangrijpendste van deze taferelen uit de grote stad zijn misschien die de arm- sten der armen laten zien, in vod den gekleed, verdreven van de drempels der rijken, in een hoek gedrukt, naast de blinkende ven sters der weelderige eethuizen. Het stille leed en de tragiek van bedelaars, die niet eens bedelen kunnen, en die. eenzaam en ver laten, in de poorten van de vette vrolijk leven, dat door de oorlog in een seconde tot bittere dood kan veranderen, of in een leven, erger dan de dood zelf. Deze pa rallellen zijn hartverscheurend in hun felheid en waarheid. Wc hebben de indruk, alsof nu eindelijk ook Masereel zelf zijn geloof, zijn hoop en zijn optimis me verloren heeft. Weliswaai eindigt hij ook nog hier af en toe, zoals vroeger, met een blik in de toekomst, met een schuchtere poging. om in de tgeblak van te suggereren. Hij wil ons laten geloven, dat ergens, ver weg, onzichtbaar nog, maar toch wezenlijk, een betere, mooiere en gave wereld existeert! Gelooft hijzelf dat nog steeds? Geloven wij het zelf met hem? Overtuigend is hij hierin helaas niet meer. DR. M. RÊVÉSZ-ALEXANDER De jubilerende koorleidster Tilly Stenz-Leening met haar man, de volksxangleider Herman Stens. Het portret dat Masereel maakte van Francois l illon, een meester- uerk tan houtsnedekunst. rijken van honger en kou ver kommeren. OOK MASEREEL vond zijn eigen techniek, waardoor hjj zijn ideeën het meest ade quaat kon uitdrukken. Hij koos de oude techniek der hout snedekunst, die vooral in de late Middeleeuwen zo algemeen en populair geworden is. Het is een weinig kostbare techniek en een kunst, die een universele, voor iedereen duidelijke en verstaanbare taal spreekt. Een taal die zowel voor ontwikkel den als voor ongelètterden toegankelijk is en daardoor een ware „biblia pauperum" voor een groot publiek kon worden. Bij Masereel is deze oude techniek a.h.w. herboren. Hy vindt heel nieuwe mogelijkhe den, om naast het epische grondkarakter ook dramatische en dynamische effecten te be reiken. Hij kan in de kleine taferelen soms tot een monu mentale grootheid groeien. Zijn vertelkunst en zijn suggestieve kracht maken woorden nier to taal overbodig. Geen woord-verhaal zou de diepe werking van deze beeld verhalen kunnen verhogen of zelfs evenaren ze liggen in een heel andere sfeer. Masereel heeft In de houtsnede een artistiek instrument gevonden, waardoor zijn gevoelens en sug gesties rechtstreeks tot ons kunnen spreken, als in de oude tijden de mozaïeken, de fresco's en de gebrandschilderde ramen der kathedralen tot de gelovi gen spraken. De zwart-witte grafische kunst van Masereel is dan ook bepaald van onze tijd. Geen pronk, geen kleur, geen over daad. zelfs geen technische virtuositeit komt erbij te pas. Hij kan dit alles missen, want deze eenvoudige, maar krach tige voorstellingen hebben een grote geestelijke inhoud, die iedereen bereikt en ontroert. EEN merkwaardige nieuwe dynamiek leeft in deze ro mans zonder woorden. Een mee slepende vaart, alsof wij hier een nieuwe soort levende sa mensmelting van tijd en ruimte beleven. Misschien is het juist dit. waardoor deze boeken zo sterk met ons eigen levensritme verbon den zijn met de nieuwste struc tuur van onze tijd. Het is een losse, en toch vaste eenheid in tijd en ruimte, dit stromen en bewegen naar een on bekend doel. een stroming waar in zich pas achteraf een noodza kelijk innerlijk verband open baart. Al dit is geheel van onze eigen tijd al dit herinnert aan een typisch hedendaagse sensa tie; aan de film. Hier is juist de nieuwe soort versmelting van ruimte- en tijd- sensatie gerealiseerd. Zotf de charme en de actualiteit van Ma sereel's beeldromans gedeeltelijk hierin liggen? Dat deze veronderstelling niet geheel denkbeeldig is, bewijst een uitspraak van Thomas Mann. Toen hem eens gevraagd werd welke film hij de mooiste vond antwoordde hij na kort nadenken, zeer beslist: „Masereel." Er is een groot verschil tussen de beeldverhalen en de illustra ties, die hij voor velschillende boeken maakte. Masereel blinkt ook op dit gebied uit Denk slechts aan de meesterlijke hout snede-tafereeltjes. die de tekst van de Duitse uitgave van Cos ter's „Tljl Uilenspiegel" begelei den. Ze zijn doordrenkt van het wezen van dit uitzonderlijke boek. Ze werken als een soort muzika le achtergrond van een drama, congeniaal met de tekst en toch ook op zichzelf van betekenis. Maar Masereel's illustraties willen nooit iets anders zijn, dan juist deze soort muzikale begelei ding en daarom zijn ze zo goed op hun plaats. Hij verluchtte ook verschillende boeken van Romain Rolland, o.a. „La révolte des machines". Ver der de gedichten van de grote, fantastische en bizarre, laat-mid- delccuwse Franse dichter Fran cois Villon. Het „portret', dc figuur van de dichter zelf bij deze uitgave, is een meesterwerk van houtsnedekunst en artistieke gevoeligheid. Zonder woorden 'T'OCH zijn de beste en de meest J talrijke van zijn werken, de verhalen zonder woorden. In zijn Een der aangrijpende houtsneden ton Frans Masereel, de verpau perde bedelaar tonend naast de blinkende vensters der weelderige eethuizen. diepe schaduwen, zachte overgan gen. Hij is breder, groter en voor al meer schilderachtig. De boeken die tussen 1941 en 1950 verschenen zijn, zoals o.a. „Danse macabre", „Destine" en „Remember", tonen een nieuwe wereld, zowel van inhoud als van techniek. Deze boeken zijn geen beeldromans meer en ze herinne ren beslist niet meer aan de film. Het zijn losse taferelen, grandi oos en huiveringwekkend. Ze weerspiegelen de totale oorlog, die alles en iedereen bereikt, de tota le vernieling van alles, wat de mens en de natuur opbouwden. Of het zijn dramatische en tra gische scènes uit het leven en vooral de dood van mensen, scè nes, die alle fantasie te boven gaan in vreselijkheid en wreed heid. Onwillekeurig moet men aan de „Desastres" van Goya denken hoe anders ook de kunst zelf is. Deze voorstellingen treffen ons als een bom, ze laten ons huive ren, en ze keren als een nacht merrie in onze dromen terug. Er zijn ook aangrijpende paral lellen en vergelijkingen, zoals in „Destins", waar Masereel ons het lot van de enkeling onder ogen brengt, het lot van bloeiend, VY/IE het volbrengen van een, door de conventie als afge sloten geheel erkend, aantal dienstjaren, vergelijkt met het bereiken van een mijlpaal, be dient xich van een reeds tame lijk verschoten beeldspraak. Toch hebben we er ons nog maar eens aan gewaagd, deels door voorlopig gebrek aan be ter, deels vanwege de associa tie met een aktief voortbewe gen langs een gebaande open bare weg. Dat beeld paste wel in ons verhaal. De muziek, die deze keer om de oud-vaderlijke afstandswijzcr klinkt, fleurt hem misschien nog wel wat op óók.... Tilly Stenz-Leening, dirigente van Leidse en Voorschotense ko ren. heeft zo'n mijlpaal bereikt. Veertig jaar geleden vertrouwde men aan haar zestienjarige han den de pianobegeleiding toe van de gemengde zangvereniging „Halleluja", die tegenwoordig „Leids Christelijk Vocaal Ensem ble" heet. Hiermee was de band met dit koor gelegd. Twee jaar later bleek, dat het bestuur zelfs een buitengewoon vertrouwen in de capaciteiten van het jonge meisje had. Het benoemde Tilly tot dirigente. jubileert, Herman Stenz hoort er bij DE a capclla-zang had steeds haar eigenlijke liefde. Er zijn daarbij geen, de fijnere figuren en nuances overstemmende, in strumenten, de stemmenklank vertoont zich ln alle klaarheid en eerlijkheid. Een zorgvuldige, klankboetserende leiding heeft ook geen camouflage nodig. Het resultaat kan de kritiek van de nauwlettendste oren verdragen. Toch werden de werken met voorgeschreven orkestmedewer king niet verwaarloosd. De na men van Buxtehude, Pachelbel, Gade. Schumann. Mendelssohn. Möh- ring, uit wier wer ken Tilly Stenz koos, getuigen ook van een duidelijke voorkeur. Zij is de oude meesters altyd trouw ge bleven, zonder ech ter de schoonheid van de recente muziek te miskennen. Een verhaal bij een mijlpaal Heel jong ZIJ IS al heel jong met de mu ziek begonnen. Pianisten van naam, als Johanna Wagenaar en Carl Oberstadt, bekwaamden de talentvolle, toegewijde leerlinge voor het piano-examen, dat, in 1925 afgelegd, het begeerde diplo ma opleverde. Verder studeerde Tilly Leening zang bij Nelly Burg- dorfer, To van der Sluijs en Ar nold Spoel. Bij de directie over dat ene koor bleef het niet. De praktijk breidde zich uit met het artistie ke bewind over „Zang zij onze leus" te Voorschoten, en de da mes van het Leidse Cantemus en die van de Remonstrantse Ge meente. l\/fEN KAN het zich daarom nau- -'lwelijks voorstellen, dat een zo aan de ernstige composities verknochte dirigente tijdelijk nog eens naar het gebied van de lich te muze is overgelopen. Dat was in de twintiger jaren, toen zij een Volendammer kwartet, onderdeel van het Haagse Adriani-ensemble leidde, en zelf liedjes van Dirk Witte en Manna de Wijs-Mouton zong. Deze luchtige aktiviteit had een merkwaardig gevolg. Een tekort aan eigen liedjes noodzaakte het ensemble zich bij andere klein- kunst-werkers te gaan bevoorra den. Nu trad er in Den Haag nog zo'n groep op, het „Haags Intie- me-kunst gezelschap". De Adria- ni-kleinkunstenaars zochten met de collega's van het andere en semble contact. Na enige tijd zag men in dat het voordeliger was. voortaan samen op te trekken. Dc tot stand gekomen fusie leidde vrij spoedig tot een ande re. die duurzamer bleek. Herman Stenz. leider van het voormalige Intieme kunst-gezelschap ging nu ook met de Volendammer aan voerster Tilly Leening samen werken. Het nieuwe contact had zelfs een fusie van twee levens tot gevolg. Beider verhaal rtlT laatste moet letterlijk wor- EJ den opgevat. Herman en Til ly Stenz geraakten in hun werk nauw aan elkaar verbonden. Zij vullen aan, stimuleren elkaar. Daarom is het onmogelijk, bij het jubileum van de één, de ander niet te noemen. Dit verhaal is hun beider ver haal. Zo is dan ook het jubileum van Tilly Stenz, in zekere zin, een méér dan zuiver Leidse aangelegenheid. Herman Stenz stamt uit een mi litair-muzikaal milieu. Zijn va der, Paul Albin, was, van 1870 af, één en veertig jaar kapelmees ter van het Zesde te Breda. Hij is de maker van de wereldbeken de „Manoeuvre-mars", in 1890 voor het eerst uitgevoerd. Daar. in het kapelmeestershuis. deden ze allemaal aan muziek. Herman was op één-na-de-jongste van negen kinderen, die achtereen volgens lid werden van het huis- orkestje. Zijn beurt kwam na enkele ja ren vioolstudie, waarmee hij op z'n twaalfde begonnen was. TV/IUZIEK was in den huize 1*1 Stenz zo ongeveer gelijkwaar dig aan het dagelijks brood. In de ze omgeving moest Herman er de smaak wel van te pakken krijgen (van de muziek namelijk). Vader dirigeerde, welnu, hij wilde het vast en zeker ook gaan doen. En achter een lessenaar in de kamer leidde de jonge muzikant zijn VIA NAALD EN RLAAT leil, L'idée, L'oeuvre, La passion d'un homme, Mon livre d'heures. In 1939 verscheen de laatste in deze serie, en een van de rijpste en de meest monumentale daar van is: „Du noir au blanc", een drama van de strijd tussen mens en natuur, waarin de mensheid weliswaar overwint, maar door verwoesting tot opbouw komt, en liefst ook elkaar wil uitroeien. Ook deze sombere fantasie ein digt met vrede en hoop op een be tere toekomst. Al deze boeken stralen, naast een vaak wrange en duistere kijk op het menselijke, toch nog een uitgesproken optimisme uit. Hoe bitter ook de teleurstellingen zijn, hoe gemeen ook de mens is tegen zijn medemens, hoe ellendig ook het lot van de massa in de tegen woordige wereld is, er blijft toch steeds een uitweg, ergens, waar schoonheid en rust. vrede en troost overheersen. Geloof en na tuur, kinderen en vogels, dc ster ren en de zon, maar boven alles: menselijke goedheid en liefde, werpen een milde glans van hoop op het navrante leven van de he dendaagse mens. Daarnaast hebben deze werken ook nog een symbolische zin. Zo als de Idee, in weerwil van ver volging en onbegrip zich toch steeds kan doorzetten, de wereld veroveren en onsterfelijk worden, zo krijgt dc mens, als door een wonder, na alle rampen en ver nielingen heen, weer nieuwe kracht om boven de dood te tri omferen en, zoals de natuur, zichzelf steeds te vernieuwen, op te staan en van voren af aan te beginnen. Nieuwe techniek ÏXAASEREEL'S WERK verandert opvallend na de tweede we reldoorlog. Zelfs zijn techniek blijft niet meer de hem zo dierba re houtsnede, waarin hij ten slot te een bijna klass schap heeft bereikt. Nu tekent hij met Oostlndische inkt, krijt en potlood. In plaats van zijn zo typische strakheid en „houterigheid" werkt hij nu met IJET is zo de gewoonte van vele zangliefhebbers om de stemmen van reeds gestorven zangkunstenaars te idealiseren en zelfs in hun platenverzame ling alleen aan die stemmen aandacht te schenken Natuurlijk heeft dat een historische waarde en bovendien kan men dan altijd laten horen hoe een beptald lied of een bepaalde aria eens gezongen werd. Zelf heb ik b.v. altijd heel erg genoten van de stemmen van zangeressen als Kathleen Ferrier en Maria Cebotari. En ik kan U verzekeren dat de platen uan deze zangeressen een waardevol be zit van mijn platenverzameling uitmaken Maar het is onjuist zich tot die voorbije stemmen te bepalen. Een radio-rubriek als „Stemmen die verstomden" is interessant, maar eenzijdig en doet te kort aan nog levende kunstenaars. Die levende kunstenaars eisen onze aandacht op en het is niet meer dan een daad van menselijkheid ook aan die figuren te denken. Bovendien staan zij artistiek heus niet onder de reeds gestorven kunstenaars. Zij verdienen de aandacht, zij verdienen ook de publiciteit. Het geïdealiseer van stemmen, die verstomden, is maar een zeer re latieve bezigheid. Daarom nu eens een rubriek met stemmen die nog niet verstomden. En die dus nog niet een idool van platenverza- melaars zijn geworden. sopraan Joan Sutherland, die voor DECCA recitatief en aria „Ernani, Ernani, involami" van de opera „Ernani" van Verdi en recitatief en aria „O luce di quest anima" van de opera „Linda di Chamounix" van Donizetti zong met begeleiding van het Parijse Conservatorium-orkest o.l.v. Nel- lo Santi (45-toerenplaat CEP 657 Enige tijd geleden maakte Joan Sutherland haar officiële platen- debuut met een grote aria-plaat en het werd direct een internatio nale ontdekking. In een jaar tijd is Joan Sutherland naar de top pen van het muziekleven geste gen. Dat zij in 1952 al tezamen met Callas in de „Norma" zong bij de Covent Garden-Opera te Londen, is maar heel weinig be kend. Nu kan men haar zien niet alleen als de rivale, maar ook als de meerdere van Maria Callas. Een dramatische coloratuurso- Kraan, zoals Callas nooit bezeten eeft. Dergelijke elasticiteit, der gelijke pure muzikaliteit en der gelijke stemkwaliteit bezitten niet veel zangeressen. Joan Suther land verwaarloost niets in de mu ziek en zowel hoog als laag is ze altlid feilloos wat de trefze kerheid betreft. Bovenal: het lt door en door muzikaal, zonder op gelegde effecten. Een juweel. Joan Sutherland, de Australische sopraan, die voor Decca aria's van Verdi en Donizetti zingt. A7AN oudere datum is de Boel- gaarse sopraan Ljuba We- litscïi (geb. 1913 die als mens enige jaren geleden opzien baar de door een Weense polltle-agent, die haar van een auto-ongeluk redde, te trouwen. DECCA bracht van haar een plaat uit met aria's uit de „Piqué Dame" van Tschai- kowsky, uit „Un Ballo in Masche- ra" van Verdi, lied en czardas uit „Zigeunerliebe" van Léhar, Viljalied uit „Die lustige Witwe" van Léhar, „Ich schenk meln Herz" uit „Grafin Dubarry" van Millöcker en „Einer wird koen- men" uit „Der Zarewitsch" van Léhar. Zij wordt begeleid door het Weens Staatsopcra-m-kest o.l.v. Rudolf Moralt (25 cm. langspeel plaat BR 3053). Een prachtige volle, warme en ietwat zinnelijke Slavische stem. die elke aria tot een muzikaal evenement maakt. Zoals zij de czardas uit de „Zigeunerliebe" van Léhar zingt, hoort men niet vaak. Op bet moment dat deze plaat werd opgenomen was deze stem subliem. Daarom een waar devolle aanwinst. T^EN nieuwe ster aan de vocale hemel ia de Spaanse mezzo sopraan Teresa Berganza met een stem die zo gaaf. zo' zuiver en zo expressief is, dat men niet moe wordt te luisteren naar haar vertolkingen van de Spaanse volksliederen van De Falla, waar in zij aan de vleugel begeleid wordt door Felix Lavilla. DECCA bracht een plaatje met zes van die liederen uit (45-toerenplaat CEP 642). De Spaanse volksliede ren van De Falla .»jn al in meer uitvoeringen verschenen, maar die van Teresa Berganza stel ik toch op de bovenste rij. Haar vertolkingen van liederen als „Asturiana", „Jota". „Nana" en „Seguidilia Murciana" zijn wer kelijk hoogtepunten van zang- en interpretatiekunst. U"EN sopraan die veelal naast Callas wordt genoemd i« Re- nate Tebaldi, de Italiaanse so praan die nog nimmer ln ons land was. Maar zij verdiende het eer der dan Callas, niet alleen omdat de stem veel mooier is, maar ook omdat ze in wezen muzikaler is en dus minder een beroep hoeft te doen op de sentimenten bij het publiek. Van hoog tot laaa is de ze stem volkomen geëgaliseerd. Kan men van Welitsch zeggen dat ze een „jugendllch dramatische" sopraan bezit. Renate Tebaldi is eerder in te delen bij de ..sopra no lirico" met zowel mogelijkhe den naar het lyrische als naar het dramatische stemtype. Daar om is zij de Ideale vertolkster van de titelrol ln „Madame Butter fly" van Puccini, een lyrische partij met dramatiache accenten. DECCA bracht op een stereo plaat highlights uit deze epera uit, waarin o.a. meezingen topfi guren als Carlo Bergonzi (Pinker- ton), Enzo Sordello (Sharpies»'. Fiorenza Cossotto (Suzuki i en Go- ro Mercuriali (Goro) met koor en orkest van de Santa Cecilia ln Rome o.l.v. Tullio Serafln (30 cm langspeelplaat SXL 2202). Hier een ideale Butterfly, niet hyste risch, niet overdreven emotio neel, maar geheel van het wezen van deze jonge geisha uit. Ook de andere solisten zorgen voor een prachtige uitvoering en de bijna 82-jarige dirigent brengt het alles gespannen en muzikaal. De ste reo-opname is. heel goed. 'TOT slot onze algen Jonge Ne- 1 derlandse sopraan Elly Ameling. die in 1956 prijswinnares werd van het Intern. Vocalisten-con cours in Den Bosch. Een lichte, puur lyrische sopraan, van wie C.N'.ROOD een plaatje uitbracht met voor haar stem en voor dracht prachtig geschikte liede ren, nl. „Wiegenlied" en „Lachen und Weinen" van Schubert, „Der Zauberer" van Mozart, „Vergebli- chcs Stfindchen", „Da unten lm Tale" en „Mem Madel hat einen Rosenmund" van Brahms. Zij wordt uitnemend begeleid door Herman Uhlhorn (45-toerenplaat- je HV 532>. Een verrukkelijke stem voor deze liederen, soepel, licht, buigzaam en zuiver. Ook aan de muzikale uitdrukking doet zij niets te kort. CORN. BASOSKI. WÊÊÊÊÊ denkbeeldig orkest. Hij maakte In de vakanties ook vaak repetities van het orkest mee. Maar vader was er tegen. Hij achtte het muzikantenbestaan véél te onzeker en een conservatorium- opleiding bovendien zijn finan ciële kracht te boven gaan. Herman is kantoorbediende en ambtenaar geworden. Hij werkte jaren lang als secretaris van de directeur van het Haagse Ge meentelijk Electriciteitsbedrijf. In 1952 werd hij gepensioneerd als hoofdkommiea bij de Energie voorziening. Zijn ideaal, beroepsmusicus te worden, is dus niet verwezenlijkt. Maar in dat Haagse bedrijf zat toch wel muziek. Een kwart eeuw lang voerde Stenz, met veel vreugde en succes, het mannen koor van de electriciteitsvoorzie- ners aan. HET componeren zat hem ln het bloed. Ala veertienjarigs had hij al een mars geschreven, zon der nog iets van het componeer- vak af te weten. Maar vader vond het stuk goed en arrangeerde het voor zijn kapel. Intussen was de amateur Stenz zich zijn tekortkomingen wel be wust. Bij kapelmeester D. F. Bandel van de K.M.K. studeerde hij daarom theorie en later, met Tilly Leening samen, koordirec tie bij Arnold Spoel. Die gezamenlijke inspanning le verde hun beiden in 1935 het di ploma-koorleider op. Van die tijd af waren zij eerst recht collega's, die hetzelfde doel, zij het in twee variaties, gingen nastreven. Dc Boelgaarse sopraan Ljuba We- litsch bracht een gehele aria-pluat uit bij Decca, Verschillend rpiLLY STENZ specialiseerde A zich ln haar directie op de werken van de oudere en de ro mantische componisten. Zij tracht daarbij naar minutieuze afwer king en voornaamheid van klank. Haar liefde voor het ernstige, de gelijk gebouwde werk drijft zij echter niet op de spits. Haar ko ren zingen ook wel lustige volks liederen ln het genre van de pot- met-bonen en de patriotjes. Herman Stenz is meer extra vert, naar buiten gericht. Hij voelt zich als massazangleider in zijn element. Voordat Arnold Spoel overleed (1934), had hij Stenz reeds als zijn opvolger aan gewezen. Zo werd deze de enthou siaste populaire leider van de Haagse en Leidse volkszangkoren. Hij laat de Leidenaars op hun drie-oktober aan de bronzen voe ten van burgemeester Pleter Adri- aanszoon van der Werff, uit volle borst de nationale liederen, en da Rotterdamse kinderen-in-sinter- klasastemming van de onsterfe lijke goed-heiligman zingen. In de ze laatstgenoemde hoedanigheid volgde hij de betreurde mevrouw Grimberg-Huyzer op. Hoor de muzikanten HERMAN STENZ werd dus toch dirigent, al heeft hij zijn amb tenaarsbetrekking er nooit voor opgegeven. En verder: wie zijn naam hoort noemen, denkt op slag aan het lied, dat liem een internationale bekendheid bezorg de: „Hoor, de muzikanten". Wijlen mevrouw Gré van Leur kwam hem eens een door haar ge schreven gedicht van drie vierre gelige coupletten brengen, met het verzoek, daar een marsliedje van te componeren. Daar dit mu zikaal onmogelijk was. breidde Stenz de tekst uit met een refrein, vanaf „tsjieng-boem" tot „Hoera voor de muziek". Zo ontstond het lied, dat, althans wat betreft de muziek, een enorme opgang zou maken. Voor de componist kwam die trouwens geheel onverwacht. Pas tien jaar later (1946) lanceer- deni Wessel Dekker en zijn „Vrij en blij "-tokkelaars hn -zangers het marsliedje door de radio. Sedert dien is het als een raket om de aarde blijven cirkelen. Vadcra „Manoeuvre-mar." had als zoda- mg, bij dat schot al heel wat ja ren gewenteld. Het aantal arrangementen loopt nog steeds op en de uitvoe ringen in het openbaar zijn haait aoor de attente Bum» niet alle te tellen Tilly en Herman Stenz gaan ln volle vitaliteit voort met hun tijd aan de muziek te besteden. Dat ia hun werk èn hun liefhebberij. Ze arrangeren, componeren, diri geren, musiceren en komen aan iets anders nauwelijks toe. En Til- ly gaat nu ook nog jubileren. Maar bij die mijlpaal blijven ze met lang staan. Een uitvoering deze week waarbij Telemann" Bach en Mozart in hun taal zul len spreken, maakt het eigenlijke feestbetoon uit. De muziek houdt het echtpaar Stenz jong. doet hem. de niet rus tende Oranje-Nassau-ridder. volks zangleider. violist, componist, en haar. de pianiste, koordirlgente, blij door 't leven gaan. Hoera, voor dc muziek! JOHAN VAN WOLFSWINKEL

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1960 | | pagina 21