aló inópircitiembron
OP DE PLAAT
ZANGERS en ZANGERESSEN
studie
over
ZONDAGSBLAD
ZATERDAG 27 AUGUSTUS 19
Ml ei DIER
Wereld met een eigen sfeer en
een muzikale begeleiding
JN de loop der eeuwen is me
nig kunstenaar getroffen
door de waarheid van het ge
zegde dat spelende kinderen le
vend geworden vreugden zijn.
Hij heeft die vreugde in zijn
kunst willen weergeven. In de
schilder- en beeldhouwkunst, in
de letterkunde en de fotografie
doch ook in de muziek is het
kind onderwerp. Opvallend
daarbij is, dat de combinatie
kinddier menigmaal voor
komt. In de wereld van het
kind, een wereld van zorgeloos
heid, blijheid, ongekunsteldheid
en onschuld past het dier dan
ook wonderwel.
Tal van schilders hebben ons
meesterwerken nagelaten waarin
men het kind in zijn eigen wereld
kan aanschouwen. We noemen
daarvan Michelangelo, Titiaan,
Hugo van der Goes. Picasso en
Brueghel in zijn „Kinderspelen".
Als verlengstuk van de schilder
kunst de fotografie. Kind en dier
op de foto. Niet zoals de trotse
vader van een eersteling maakt,
ook niet de eigenaar van welk
dier dan ook die trots een kiekje
toont van zijn dier in karakteris
tieke houding. We bedoelen hier
kind en dier als studie-materi
aal voor de fotograaf die door
middel van zijn fototoestel een
meesterwerk weet te scheppen.
Het kind in de letterkunde. Tal
loos zijn de voorbeelden waaruit
blijkt dat auteurs in het kind een
inspiratie-bron vonden. De wereld
van het kind ls door zo menig
auteur zo prachtig getekend. Ook
in de Nederlandse letterkunde zijn
zulke werken aan te wijzen. Enke
le van deze boeken zouden we
hier willen noemen: Ciske de Rat
van Piet Bakker, Bartje van An
ne de Vries. Robert, van Nij-
natten-Doffegnies. Kees de jon
gen van Theo Thijssen; Olivier
Twist en David Copperfield van
Dickens in de buitenlandse letter
kunde enz.
Hoe staat het met onze compo
nisten? Werden ook zij gefasci
neerd door kind en dier? Indien
men dit onderwerp nader gaat be
schouwen dan komt men tot de
merkwaardige ontdekking dat
zulks inderdaad het geval is ge
weest doch in mindere mate dan
men zou verwachten. We zouden
de belangrijkste van deze werken
hier willen releveren. In de ro
mantische en ook latere tijd is
het vooral de literatuur die de
componisten wijst op de moge
lijkheid kind en dier te bezingen.
In de meest letterlijke zin bezin
gen want in de liedkunst treft
men kind en dier nogal eens aan.
Daarna tracht men ook- instru
mentaal deze wereld weer te ge
ven en het is zeker interessant
na te gaan hoe meerdere compo
nisten een inspiratie-bron vonden
die hen in staat stelde grootse
meesterwerken tot stand te bren-
Een ereplaats komt zeker toe
aan Robert Schumann en zijn
„Kinderszenen". Niet alleen com
positorisch bijzonder geslaagd
doch het la juist de sfeer waarin
het kind leeft die hier door Schu
mann zo ongelofelijk raak is ge
typeerd.
Men moet bijv. eens een stukje
als Ritter vom Stockenpferd of
Musche Mann beluisteren. Op de
grammofoonplaat is het o.a. de
pianiste Clara Haskil die dit ten
gehore brengt. Het was bij het
lied dat de literatuur de muziek
inspireerde. Bij Kinderszenen was
het de muziek die de literatuur
inspireerde. De dichter A. Marja
schreef bij Kinderszenen enkele
gedichten. Reeds eerder op deze
plaats werd over dit gelukkig sa
mengaan van muziek en litera
tuur geschreven.
Peter en de Wolf
KIND EN DIER. Deze combina
tie treft men op wel bijzonder
gelukkige wijze aan bij Proko-
VOOR UGELEZEN:
Het raadsel om Dominee
Smit, door Jo van Dorp-Yopma,
Uitgave N. Voorhoeve, Den
Haag.
Domineesromans zijn er bij
tientallen, maar de bekende
schrijfster Jo van Dorp-Ypma
heeft het erop gewaagd een uiter
mate zeldzaam geval te beschrij
ven, namelijk de moord op een
dorpsdominee. Het raadsel
gen al spoedig doorzichtig, al lij
ken de motieven voor deze moord
ons zwak. Trouwens, heel het
boek valt ons tegen. Er zit geen
vaart in het verhaal, de figuren
zijn haast allemaal nogal houte
rig uitgevallen en het dialect is
bepaald hinderlijk voor wie het
niet kent. We zijn van mevrouw
Van Dorp wel wat beters gewend,
vandaar onze teleurstelling. Op
de blz. 52-54 staat het zetsel door
elkaar, maar dat kan de schrijf
ster ook niet helpen.
Angellque, deel III: Favoriete
des konings; door Anne en Ser
ge Golon. Ned. bewerking Puck
Foyer. Uitgave Ad. M. C. Stok
Zuldh. uitgeversmij.. Den Haag.
Uitstekend weten de schrijvers
rric in dit derde en laatste deel
n de in de Cultuurserie ver
schenen Angeliquetrilogie Favo
riete des konings het bonte leven
van de heldin op schier onnavolg
baar boeiende wijze te schilderen.
Thans weet Angellque, na een
soms ondenkbare reeks avonturen
haar doel te bereiken; Versailles,
en als apotheose haast zien wij
'naar gaan aan de hand van de
Zonnekoning. Het is jammer, dat
er geen vierde deel is, want de
drie boeken laten zich mis
schien rijn oommige passages wat
zwoel ln een adem uitlezen.
fieff in zijn volkomen geslaagde
compositie „Peter en de Wolf".
Schumann in Kinderszenen en Bi-
zet in zijn Jeux d'enfants hebben
't over het kind in het algemeen.
Prokofieff laat U echter kennis
maken met Peter die in aanra
king komt met de wolf. Om hem
uit deze bange situatie te redden
komt de gehele boerderij tot le
ven. Men hoort grootvader brom
men, verder de eend, de kat, het
vogeltje en ook de jagers. De
zorgeloze en vrolijke Peter bleek
voor Prokofieff wel een voortref
felijke inspiratie-bron.
Om even in het land van deze
componist te blijven, een voor
beeld van het kind in de liedkunst.
We noemen dit werk juist om de
bijzondere sfeer omdat het kind
hier ook zelf meespreekt. Het was
Moessorgski die in zijn liederen
cyclus „de Kinderkamer" tot zulk
een prachtig geheel kwam. Ook
hier treft men naast het kind we
derom het dier nl. de kat en de
kanarie. Ook het sprookje is na
tuurlijk vele malen op muziek ge
zet. Aangezien zulks echter ons
te ver van het onderwerp afbrengt
zouden we willen volstaan met
het noemen van een enkel muzi
kaal sprookje, nl. „Hansel und
Gretel" van Humperdinck. Een
onderdeel van de wereld van het
kind treft men in „La boite a
joujoux" van Debussy. De pop
pen uit deze speelgoeddoos bele
ven hier een eigen geschiedenis.
„La boite joujoux" is een bal
let. Een ander werk op dit ter
rein is het bekende ballet „de
Notenkraker" op muziek van
Tsjaikofsky.
In onze 20e eeuw is een werk
geschreven met kind en dier als
onderwerp dat moeilijk te over
treffen zal zijn. Het is „1'Enfant
et les sortilèges" van Maurice
Ravel voor orkest, koor cn voca
le solisten. Te weinig hoort men
dit werk. Mocht U 't echter op
een concert-programma tegenko
men, dan moet U deze composi
tie beslist gaan beluisteren. Al
lereerst wordt men dan gecon
fronteerd met een der meest ge
niale werken van Ravel. Ander
zijds is dit avontuur van het kind
een belevenis! Het werd geschre
ven in 1925 op tekst van Colette.
Min of meer ondeugend is dit
knaapje wel. Hij moet nl. zijn
huiswerk maken doch zijn moe
der betrapt hem er op dat hij
niets heeft uitgevoerd. Dan moet
hij voor straf in de kamer blij
ven. Uit pure baldadigheid gooit
hij dan het theeservies kapot,
plaagt het vogeltje, trekt de kat
aan z'n staart en meer van dat
fraais. Maar dan komen de „sor
tilèges" tde toverijen) eerst goed
los. Niets in de kamer blijft op
de plaats. De staanklok voert een
dansje uit. de theepot kan ook al
niet stil blijven staan, prenten
boek en rekenboek komen tot le
ven en talloze dieren komen om
het te herinneren aan zijn vele
plagerijen. Doch het blijkt dat hij
toch ook een goed hart heeft. Het
in de strijd gewonde eekhoorntje
kan op zijn hulp rekenen. De ge
schiedenis kan dan ook besloten
worden met de geruststellende
uitspraak ,.il est bien sage", hij
is werkelijk wel zoet. ,,1'Enfant
et les sortilèges" is een voorbeeld
van de genialiteit van Ravel om
de wereld van kind en dier in
klanken om te zetten.
Kindersymfonie
OOK symfonisch bestaat er een
werk dat uitgaat van de ge-
dachtenwereld van het kind. Het
is de Kindersymfonie. Tot voor
enkele jaren nog toegeschreven
aan Haydn. Nu staat dit char
mante werkje op naam van Leo-
1 de welbe- Hel dier als inspiratiebron i
Aan Goethe danken we het ver
haal van de jongen die leerling
bij een tovenaar was. Hij maakt
in deze geschiedenis misbruik van
de afwezigheid van zijn leermees
ter. De gevolgen zijn niet te
overzien als de door hem ontke
tende water-stortvloed los breekt.
Paul Dukas zette het verloop van
deze ballade op muziek. Al is
„l'Apprenti sorcier" dan geen
onderwerp, hij is toch het uit
gangspunt van deze compositie.
De toondichter Kodaly laat ons
kennis maken met Hary Janos,
een boerenjongen die op zoek gaat
naar heldendaden. De componist
schreef over deze belevenissen
een zesdelig werk. Op het terrein
van de opera is het vooral „Peter
Grimes" van Britten waarin een
jongen een wel zeer belangrijke
rol speelt. Het gehele verhaal
'.rd door de r
i^iek.
Het is een Landelijk se scene
van de Hollandse genreschil
der Nicolaas Berchcm (1620—
1683). Deze gravure dateert uil
1652.
draait om hem en het is in de
voorstelling ook inderdaad een
jongen die op de planken staat.
Zulks in tegenstelling tot de ope
ra „Butterfly" van Puccini. Het
in deze opera voorkomende kind
is een pop waar men meestal niet
veel van te zien krijgt.
Wiegeliederen zijn er te veel
om op te noemen. Persoonlijk
achten we het schoonst op dit ge
bied het „Wiegenlied" van Ri
chard Strauss. Terzijde zouden
we hier willen opmerken dat ook
het overleden kind meerdere ma
len in een compositie onderwerp
is geweest. Schubert schreef zijn
aangrijpende „Erlkönig" en ook
„Der Tod und das Madchen". Ra-
vel is de componist van „Pavane
pour une infante défunte" en een
werk over dit onderwerp dat wel
licht het meest indrukwekkend te
noemen is: de Kindertotenlieder
van Mahler.
Het waren dus vooral Ravel en
Prokofieff die de combinatie kind-
dier hebben willen weergeven.
Het kind alleen was bij Schumann
onderwerp. Doch ook het dier al
leen is voor menig componist be
langrijk genoeg gebleken om een
compositie aan te wijden. In het
lied en de aria vele, vele malen.
Het is dan vooral de nachtegaal
die grote belangstelling heeft ge
kregen. Zijn schone gezang inspi
reerde vele componisten. Doch
ook instrumentaal is het dier niet
vergeten. Beethoven bijv. in zijn
Pastorale-symfonie met kwartel
en koekoek. De koekoek blijkt een
lievelingsdier van tal van com
ponisten. Talrijke malen komt U
het lieve beest in de muziek te
gen. Vogels in het algemeen blij
ken wel in de smaak te vallen.
Diepenbrock gaf een ouverture de
naam „de Vogels", Hendrik An-
driessen schreef de Ballade van
de merel, Rameau het grappige
werkje „la Poule" en bij Daquin
is het nogmaals ,,le coucou".
Minder populair blijkt de vlo,
al ontfermde Moessorgski zich
dan ook over hem. De Belgische
componist Karei Albert hield het
meer algemeen in zijn „Beesten
spel". Ravel dacht aan de gans
in „Ma mère l'oye", Schubert
zocht het onder water in zijn Fo-
reüenkwintet en Satie schreef
„Trois préludes pour un chien".
Derhalve is er bij het dier in de
muziek keuze genoeg.
Dierencamaval
TT ET meesterwerk op dit ter-
rein werd gecomponeerd, door
Saint-Saens. „Le carnaval des
animaux"? Wie kent hieruit niet
„le cygne", de prachtige ode op
de zwaan. Doch niet alleen de
zwaan krijgt een beurt, ook de
leeuw, de muildieren, de schild
padden, de olifant (bizonder hu
morvol), de ezel, natuurlijk ook
onze trouwe koekoek, de bewo
ners van de volière en zelfs de
fossielen ontsnapten niet aan de
aandacht van de componist.
Kind en dier. Bronnen van in
spiratie voor meerdere componis
ten. Merkwaardig is het dat zij
juist bij het kiezen van dit onder
werp doorgaans een meesterwerk
schiepen. Zo heeft Prokofieff in
zijn gehele oeuvre Peter niet meer
kunnen vergeten.
Schumann is in zijn Kindersze
nen groots. Ravel schreef met
het kind en zijn hekserijen een
werk zeldzaam prachtig van kleur
en sfeer. Saint-Saens heeft met
zijn Dierencamaval een werk tot
stand gebracht dat steeds op
nieuw kan verrukken door de ge
niale vondsten. Merkwaardig
noemden we dit? Ach nee, want
kinderen, die levend geworden
vreugden, wisten door alle eeu
wen heen liefde te winnen door
hun zorgeloze en blijde onschuld.
Daarnaast het dier dat bij velen
een plaats inneemt naast het kind
of ook wel de plaats van het kind
inneemt. Kind en dier kennen hun
eigen wereld en een blik in deze
wereld was voor menig kunste
naar inspiratie voldoende om te
komen tot de schepping van een
meesterwerk, ook in de muziek.
ADR. HAGER.
fOEDE tenorzangers zijn er np.
eenmaal niet veel op de
wereld. Een zanger die over een
enigszins redelijke tenorstem
beschikt kan momenteel goud
verdienen. Dat is geen nationale, maar een internationale kwestie.
En dat brengt ook met zich meedat lyrische tenorzangers ook wel
dramatische partijen zingen. Dit natuurlijk veelal ten koste van de
stem. Er zijn maar heel weinig tenorzangers die het zich kunnen
veroorloven als lyrische tenor de partij van een heldentenor te ver
tolken. Maar ja, het geld is goed en als er eenmaal een goed aan
bod gedaan is en de eerste krachtproef is goed afgelopen, dan is het
verleidelijk om niet verder te gaan.
Een van de befaamdste tenoren
van deze tijd is de Italiaan Giu
seppe di Stefano (geb. 24 juli 1921
in Catania). Hij zou oorspronke
lijk priester worden, studeerde op
het seminarium, zong in het kerk
koor, maar op zijn 16de jaar brak
zijn stem. De priesterstudie gaf
hij op en hij ging op voor de on
derwijzersstudie. Die heeft hij
niet voltooid, want de zang trok
hem toch meer en toen hij voor
de Duitsers moest vluchten, ver
diende hij in Zwitserland zijn
brood als liedjeszanger. Maar hij
zette door en na de oorlog kwam
er een lyrische tenor tevoorschijn
van zeer grote klasse. De Ita
liaanse opera gaf hem alle kan
sen, de grammofoonindustrie wist
al snel beslag op hem te leggen
en ten slotte kwam er de Metro
politan Opera in New York bij,
hij thans nog verbonden
Het merkwaardige is echter,
dat deze lyrische tenor langza
merhand zwaardere partijen ging
zingen en nu wel zo'n beetje als
een heldentenor kan worden aan
gezien. Hij heeft niet geforceerd,
maar volgde de natuurlijke ont
wikkeling van zijn stem. De stem
van Giuseppe di Stefano heeft
enorme mogelijkheden gehouden,
want hij is ook nog in staat lich
tere partijen te zingen. En dat
alles met een klankschoonheid,
een technische beheersing en een
muzikaliteit die alleen maar te
HIS MASTER'S VOICE bracht
nu een afzonderlijke plaat
van hem uit met aria's uit zijn
echte lyrische periode, nl. aria's
uit „La Traviata" van Verdi, uit
„L'Arlesiana" van Cilea. uit „Lu
cia di Lammermoor" van Doni
zetti, uit „Tosca" van Puccini, uit
„Mignon" van Thomas en uit
„Manon" van Massenet. Hij
wordt begeleid door het Londens
Symfonie-orkest o.l.T. Alberto
Margit Opawsky, in ons Und be
kend door haar optreden bij de
Utrechtse Opera, maar een echte
Weense sopraan, zingt de be
langrijkste rol in „Der Opern-
ball" van Heu berger op de Phi-
lips-plaat.
Ecede, door het orkest „Maggio
Mus. Fiorentino" o.l.v. Tullio Se-
rafin en door het orkest van het
Scala-theater te Milaan o.l.v. Tic-
ri (25 cm-plaat GHLP 1022). Deze
plaat kan werkelijk als een voca
le kostbaarheid worden aange-
Een andere tenor van grote be
kendheid is de Engelsman Peter
Pears, eigenlijk Peter Neville
Luard Pears (geb. 22 juni 1910),
die zijn muzikale carrière begon
als organist. Hij is een uitgespro
ken „tenore lirico", die vooral als
liederen- en oratoriumzanger veel
naam maakte en verder optreedt
in de opera's van Benjamin Brit
ten. Een bijzonder soepele en
buigzame stem, die in lied en
oratorium veel expressie heeft.
IN DE SERIE „Das Alte Werk"
A is DECCA uitgekomen met een
plaatje waarop Peter Pears de
Paascantate 160 van Bach „Ich
weisz dasz mein Erlöser lebt",
zingt, begeleid door viool, fagot,
cello, contrabas en clavecimbel.
Het geheel o.l.v. Karl Richter (45-
toerenplaat AWD 8527). Het is een
uiterst stijlvolle vertolking gewor
den, niet alleen dank zij Pears,
maar ook dank zij de muzikaliteit
vdn Karl Richter. Deze solo-can
tate, waarover de musicologen
nog vechten of ze niet van Tele-
mann is, is een waardevolle aan-
de discotheek. En op-
ook hoe goe
Duitse taal beheerst.
HET IS EIGENLIJK jammer
dat het cultureel -contact met
het Oosten van Europa nog zo be
trekkelijk gering is, want wat er
daar aan vocaal materiaal zit is
om jaloers te worden. Zelf heb ik
dat achter het „ijzeren gordijn"
al meerdere malen kunnen con
stateren en nu is DECCA nog met
een klein stereoplaatje gekomen
(opera op stereo is ideaal) met
twee fragmenten uit de „Prince
Igor" van Borodiü, gezongen door
leden van de Nat. Opera uit Bel
grado o.l.v. Oscar Danon. Het zijn
de sopraan Valeria Heybalova
(een rasechte dramatische so
praan), de dramatische alt Mela-
nie Bugarinovich en de tenor No-,
ni Zhunetz, die men een „jugend-
licher" heldentenor zou kunnen
noemen (45-toereh-stereoplaat
SEC 5053). Opgenomen zijn Wla-
Dat zijn nu echt natuurstem
men, stemmen met een metaal
achtig timbre, maar zo prachtig
geschoold, zo vol uitdrukking en
zo krachtig, dat men nog veel
meer zangers uit het Oosten hier
heen zou willen halen. Joegosla-
vië^heeft op dit gebied wel iets te
rFOT SLOT een der bekoorlijke
-1- operette's, nl. „Der Opern-
ball" van de Weense cómponist-
J. A. JUSPENS,
„Een klein mannetje stond opeens voor mij
was Kinker. Men behoeft hem slechts enkele woorden
te horen spreken, om de volheid van eigen kracht
de scherpzinnigheid van zijn geest te bewonderen. Er
is een zekere undaunted spirit, een zekere vastheid,
zelfs voor de bliksem onvernietigbaar...Een
niet gelooven wil en toch te waarachtig groot denkt,
om absentie van geloof te kunnen verdragen. Men be
hoeft hem slechts twee woorden te hooren spreken, om
de juistheid van zijn blik te beseffen. Zooals hij stel
ik mij Pope voor, die ook eminent satirisch was..."
Zo zag Willem de Clercq
tijdens een diner bij Wiselius,
op 28 december 1822 de toen
57-jarige, in Luik werkzame,
hoogleraar in de Nederlandse
Taal en Letterkunde. Kinker
was een van de merkwaardig
ste figuren in het Nederland
se geestesleven van zijn tijd:
filosoof, theoretisch estheticus,
dichter en dramaturg. Als hu
manist en vrijmetselaar was
hij de tegenvoeter van zijn
tijdgenoot Bilderdijk, met
wie hij een poos bevriend is
geweest.
Het is een goed denkbeeld ge
weest van het Ministerie van
Onderwijs, Kunsten en Weten
schappen aan de Deventer let
terkundige J. A. Rispens op
dracht te geven over Kinker een
studie te schrijven. Protestants-
christelijke auteurs worden
met opdrachten en prijzen niet
bepaald verwend. Wel moet
men erkennen dat essayisten
van enig formaat onder ons dun
gezaaid zijn. Wij hebben heel
wat knappe vakmensen, die bo
vendien uitstekend kunnen
schrijven, maar het schrijven
van essays vereist een typische
geestelijke structuur. Het essay
beweegt zich op het grensge
bied tussen kunst en weten
schap en wie dit genre beoefent
moet zowel artistieke als we
tenschappelijke mogelijkhe
den in zich hebben. Het aardi
ge is nu, dat Rispens, die zo
wel dichterlijk als wijsgerig
aangelegd is en op beide gebie
den zeer belezen, tot taak heeft
gekreg-en over een ihan te
schrijven die ook zelf die dub
bele begaafdheid bezat èn bo
vendien (anders dan nu) in een
tijd leefde, voor welke de ver
houding van rede en gevoel,
denken en kunst, filosofie en
poëzie als vraagstuk centraal
stond.
Rispens was voor deze taak
te beter berekend, omdat hij
als lezer en denker vele gees
telijke omzwervingen heeft ge
maakt en toch het geloof behou
den, althans weergevonden
heeft (ik geloof dat het laatste
onmogelijk is zonder het eer
ste). Hij bezit daardoor het ver
mogen een figuur als Kinker
meer van binnen uit te ver
staan dan een antithetisch ge
richte geest dit zou kunnen
doen.
Het resultaat is geworden een
niet al te dik en niet al te
zwaar boek (146 bladzijden),
dat na een algemene inleiding
handelt over het achttiende-
eeuwse klimaat en Kinker als
wijsgeer, in een tweede hoofd
stuk Kinker als aestheticus be
spreekt, in een derde Kinker
Intellectuele passie
TTOE ziet Rispens Kinker? Hij
J--*- spreekt van Kinkers kunste
naarschap als van „intellectue
le passie" (bl. 48). Kinker zag
de wijsgeer als een potentieel
dichter, en de dichter als
gevleugeld denker (bl. 51)
beantwoordde zelf ook tot op ze
kere ^hoogte aan deze kara-kte-
„Als men even bedenkt, hoe
veel oorspronkelijkheid er in de
18e eeuw nodig was, om onder
de suggestie en de ban van auto
riteiten op filosofisch en literair
gebied als Aristotelès, La Har-
pe e tutti quanti uit te komen,
dan zal men de betekenis in de
zen van een man als Kinker be
seffen", zegt Rispens op bl. 67.
En hij noemt Kinker „een in
zichzelf geconcentreerde per
soonlijkheid, die uit kracht
VIA NAA1D
CN PLAAT
criticus Richard Heuberger (1850
—1914), eens dirigent van de Wie
ner Sing Akademie en criticus
van het Wiener Tageblatt.
Het is een uiterst charmante
operette, natuurlijk met een vrij
onbeduidend libretto, maar dat
hoort nu eenmaal bij een operet
te. Een operette wil alleen maar
ontspanning geven, is niet meer
dan een luchtig zangspel. Maai
er kan op dit gebied heel wat
worden gepresteerd.
Onder leiding van Kurt Richter
heeft PHILIPS de hoogtepunten
uit deze operette op een plaat ge
bracht, met zangkunstenaars als
Karl Terkal, Lotte Rysanek, Mar
git Opawsky, Christine Spieren
burg (onze Ned. zangeres). Else
Liebesberg, Leo Heppe en Horst
Heinrich Braun (25 cm-plaat P
13510 R). Met deze uitvoering
waant men zich weer eens echt
in de Weense sfeer, een sfeer die
door allerlei moderniteiten wel
eens geweld wordt aangedaan,
maar die toch wel op een of ande
re manier blijft leven. Het is een
werkelijk verrassende uitvoering,
waaraan voor een groot deel de
sopraan Margit Opawsky (in ons
land bekend door haar optreden
met de voormalige Utrechtse ope
ra) schuld is. Wie eens iets luch-
tigers op vocaal gebied wil horen,
zal deze plaat moeten aanschaf-
zijn diepste overtuiging bij de
gratie der Idee leeft" (bl. 67).
Kinker was „een impulsief den
ker, maar een beredeneerd
dichter" (bl. 88). En op bladzij
de 105 volgt een soort samenr
vatting: „Kinkens geestelijk por
tret staat hier ten voeten 'uit
vóór ons: als wijsgeer: idealist
en proseliet (of neophiet) der
identiteitsfilosofie; als dichter:
gevoelsredenaar; als politicus:
monarchist: als sectariër: hu
manist en, vrijmetselaar.
Van Kant naar Schelling
TT ET denken heeft zich tijdens
Kinkers leven bewogen van
de rede naar het gevoel e
overeenstemming hiermede
heeft Kinkers denken zich ont
wikkeld van Kant naar Schel
ling. Hij liep zozeer in de pas
met zijn tijd, althans met
de algemene ontwikkelingsgang
daarvan, dat zijn geschriften
daarna nog slechts historische
waarde behielden. Zijn dichter
lijk talent was te zwak
als Goethe heeft geda
grootse synthese te bereiken
tussen dichterlijke inspiratie
enerzijds en rede, bewustzijn,
vormwil aan de andere kant.
Als denker was hij te weinig
oorspronkelijk om een stelsel
met een eigen gezicht te schep
pen. Men zou geneigd zijn de
conclusie te trekken, dat het be
langrijkste aan Kinker: de le
vende verschijning, de oogop
slag, de gevatheid, het anecdo-
tisch-persoonlijke, het fluïdum
van de persoonlijkheid,
sprankelende van zijn geest,
als De Clercq daarvan
schets heeft ontworpen
dagboek, door gebrek
doende gegevens slechts zeer ge
deeltelijk aan ons is overgele
verd. Rispens heeft althans niet
een apart hoofdstuk geschreven
of kunnen schrijven, dat aan
Kinkers levende persoonlijkheid
is gewijd en zelfs de geschiede
nis van zijn leven ontbreekt ir
Rispens' boek. Hoezeer staat
Kinker bij iemand als Goethe
ten achter, van wie ongeveer al
les bekend is, wiens portretten
een geheel boek vullen en die
zijn Eckermann heeft gehad, om
van de enorme voorraad brie
ven cn getuigenissen van der
den niet te spreken.
Blijvende waarde
TS HET alleen maar het ge-
-1- nie, of het formaat (weinig
exacte bepalingen overigens)
waardoor grote mannen voor
het nageslacht van betekenis
blijven? Voorzover ik weet
het nooit onderzocht waar on
precies zekere hoogbegaafde;
met hun tijd vergaan en anderi
in gedachtenis blijven
dan dat. En dan dient
te onderscheiden tussen onvergt
telijken, die dat zijn doordat
hun tijd zo zuiver hebben v
tegenwoordigd, en andere
sterfelijken die als torens l
ven hun eigen tijd uitsteken. Ni
tuurlijk zijn er enorm veel vet
spreide uitlatingen in de histo
rische en essayistische liter»
tuur over deze kwesties, maai
persoonlijk ben ik nooit
werk tegengekomen dat
waarom en het hoe der aards
„onsterfelijkheid" tot special
onderzoekingsobject heeft
rriaakt.
In ieder geval heeft Rispent
studie aan de weinig uitgebré-
de literatuur over Bilderdijk de
tijdgenoot en antagonist Kir
ker een waardevol werk toege
voegd. In de aanhef van dit at
tikel sprak ik van de gepasthek
van de figuur van Kinker voo:
de auteur van De Geharnast
Dromer. Toch is de regering!
opdracht vermoedelijk niet hele
maal een kolfje naar Rispens
hand geweest. Men krijgt mee
de indruk van een conscientieu
en toegewijd vervulde plichl
dan van enthousiasme voor di
stof. Dit ietwat moeizame kom:
uit tot in de wijze van behande
ling toe. Misschien heeft ook d tec
tijd ontbroken meer distantie
nemen. En misschien zou het
veel gevraagd geweest zijn
verlangen dat de nu in het boel
verspreid liggende, gedeeltelijki
karakteristieken zouden zijn op
gespaard voor een eindhoofd me
stuk. Want er zijn twee portret
ten mogelijk: dat van de me
en dat van de publicist. Zijn
voor het eerste te weinig gege
vens, het tweede kan ontworpei
worden. Rispens heeft dit laat
ste rubrieksgewijze gedaan: d:
wijsgeer, de estheticus, de dich
ter. Ook heeft hij alleszins dui
del-ijk gemaakt, dat Kinker hei
ene nooit zonder het andere,
denken niet zonder fantasie, fan
tasie niet zonder denken, heel
gezien, gewild, betracht. Het ii
misschien alleen maar eet
kwestie van de rangschikküij
L n had a en;
het boei De
ae totaie iunker in een samen-n
vattende karakteristiek out L,
moet, b.v. ook als stilist. Di„
epiloog kan dit niet vergoedei
en spreekt over „een bericht.,
over mijn geestelijk avon-tuii
een verslag van mijn bevindiiv s
der gegevens,
graag aan het eind
de totale Kinker
Gedegen stuk
de gerijpte
Kinker aan de normen van de
romantiek. Schelling stond niet
geïsoleerd in zijn tijd en veel
van Kinkers ideeën lopen paral
lel met de algemeen-romanti
sche opvattingen van zijn da
gen. Ook zou een uitgewerkte
vergelijking met Goethe vrucht
baar geweest kunnen zijn. Wij
len prof. Herman Bavinck heeft
m zijn Bilderdijk als dichter en
denker, geschreven ter gelegen
heid van de Bilderdijk-herden-
king m 1906, zulk een vergelij
king beproefd tussen Goethe en
Bilderdijk, die veel minder in de
rede ligt dan een met Kinker.
De titel De Geharnaste Dro
mer is typisch voor Rispens, die
zekere zin tot de generatie
i 1910 kan worden gerekend.
Hij lijkt mij minder geslaagd,
Het woord „dromer" stamt uit
i-romantiek. Men spreekt
dat klopt,NMHI
heeft het harnas geen J11C,
het harnas wordt de wijsgerig
heid dunkt mij niet gekarakteri
seerd.
Voor essays hebben wij een
te klein publiek en dat legt een
manco bloot. Des te meer
-stemt het tot voldoening, dat
dit gedegen stuk werk tot uit
gave is gekomen. Moge het aan
zienlijk meer lezers vinden, dan
Rispens in zijn bescheidenheid
zich heeft voorgesteld.
RIJNSDORP.
Naar aanleiding van J. A.
Rispens, „De Geharnaste Dro
mer, Johannes Kinker als aes
theticus en dichter, Een essay."
uitg. Uitgeversmij. J. H. Kok
N.V. Kampen 1960.
In Syrië gevonden
Gedichten en lexicons van
3500 jaar geleden
Een Franse archeologische
expeditie onder leiding
een boek der wijsheid, dat doel
denken aan de verhalen uit hel
Oude Testament die aan Salom»
prof. Claude Schaeffer, die worden toegeschreven. In de brie-
CORN. BASOSKI
sinds 1929 opgravingen heeft
verricht nabij Ras-Shanra (het
die ontcijferd zijn
prof. Schaeffer, wordt verteld
scheepsondernemingen
- v voor Christus e:
t i -_ o ii «u correspondentie tussen
1 Lalabia in Syrië heeft kort- de koning van Ugarit en de k»
ning van de Hittieten of de ko
ning van Cyprus.
Daaruit blijkt, dat de schepen
Ugarit
geleden zeer waardevolle mede
delingen gedaan over oude en
recente vondsten. Tijdens een
lezing voor de Parijse Acade- ton koopwaï
te
mie voor Inscripties en Letter
tekens, onthulde Jean Nougay-
rol, curator van het Louvre,
dat op 400 Babylonische tafel
tjes met Babylonisch schrift,
brieven, lexicons en encyclope-
dieën alsmede gedichten staan kenlTaLS'^ïrhTgïbruiï K
Ugarit was in die tijd
cosmopolitisch ingestelde
waar verschillende talen werden
gesproken: Babylonisch, Egyp
tisch, Hittitisch en Sumerisch.
De leidinggevende personen van
Ugarit moesten daarom op de
hoogte zijn van deze verschillen
de talen. Uit de tafeltjes is geble-
Van dn Italian
seppc di Stefano bracht His
ter's Voice een gehele plaat i
afgedrukt.
Zo komen op de tafels fragmen
ten van Babylonische literatuur
met een universeel karakter
b.v. het verhaal
in min of meer dezelfde
dit aantreft in het Ge
dicht van Gilgamesch en voorts bestond.
lexicons en encyclope
dieën, die meertalig
Uit de tafelschriften, die door
de Franse expeditie werden ge
vonden, blijkt voorts, dat er naast
de zondvloed de gebruikelijke 30 schriftsymbo-,
Ugarit ook een soort „ste-
slechts 22 schrifttekens
(Unesco-nieuw»)