aló inópircitiembron OP DE PLAAT ZANGERS en ZANGERESSEN studie over ZONDAGSBLAD ZATERDAG 27 AUGUSTUS 19 Ml ei DIER Wereld met een eigen sfeer en een muzikale begeleiding JN de loop der eeuwen is me nig kunstenaar getroffen door de waarheid van het ge zegde dat spelende kinderen le vend geworden vreugden zijn. Hij heeft die vreugde in zijn kunst willen weergeven. In de schilder- en beeldhouwkunst, in de letterkunde en de fotografie doch ook in de muziek is het kind onderwerp. Opvallend daarbij is, dat de combinatie kinddier menigmaal voor komt. In de wereld van het kind, een wereld van zorgeloos heid, blijheid, ongekunsteldheid en onschuld past het dier dan ook wonderwel. Tal van schilders hebben ons meesterwerken nagelaten waarin men het kind in zijn eigen wereld kan aanschouwen. We noemen daarvan Michelangelo, Titiaan, Hugo van der Goes. Picasso en Brueghel in zijn „Kinderspelen". Als verlengstuk van de schilder kunst de fotografie. Kind en dier op de foto. Niet zoals de trotse vader van een eersteling maakt, ook niet de eigenaar van welk dier dan ook die trots een kiekje toont van zijn dier in karakteris tieke houding. We bedoelen hier kind en dier als studie-materi aal voor de fotograaf die door middel van zijn fototoestel een meesterwerk weet te scheppen. Het kind in de letterkunde. Tal loos zijn de voorbeelden waaruit blijkt dat auteurs in het kind een inspiratie-bron vonden. De wereld van het kind ls door zo menig auteur zo prachtig getekend. Ook in de Nederlandse letterkunde zijn zulke werken aan te wijzen. Enke le van deze boeken zouden we hier willen noemen: Ciske de Rat van Piet Bakker, Bartje van An ne de Vries. Robert, van Nij- natten-Doffegnies. Kees de jon gen van Theo Thijssen; Olivier Twist en David Copperfield van Dickens in de buitenlandse letter kunde enz. Hoe staat het met onze compo nisten? Werden ook zij gefasci neerd door kind en dier? Indien men dit onderwerp nader gaat be schouwen dan komt men tot de merkwaardige ontdekking dat zulks inderdaad het geval is ge weest doch in mindere mate dan men zou verwachten. We zouden de belangrijkste van deze werken hier willen releveren. In de ro mantische en ook latere tijd is het vooral de literatuur die de componisten wijst op de moge lijkheid kind en dier te bezingen. In de meest letterlijke zin bezin gen want in de liedkunst treft men kind en dier nogal eens aan. Daarna tracht men ook- instru mentaal deze wereld weer te ge ven en het is zeker interessant na te gaan hoe meerdere compo nisten een inspiratie-bron vonden die hen in staat stelde grootse meesterwerken tot stand te bren- Een ereplaats komt zeker toe aan Robert Schumann en zijn „Kinderszenen". Niet alleen com positorisch bijzonder geslaagd doch het la juist de sfeer waarin het kind leeft die hier door Schu mann zo ongelofelijk raak is ge typeerd. Men moet bijv. eens een stukje als Ritter vom Stockenpferd of Musche Mann beluisteren. Op de grammofoonplaat is het o.a. de pianiste Clara Haskil die dit ten gehore brengt. Het was bij het lied dat de literatuur de muziek inspireerde. Bij Kinderszenen was het de muziek die de literatuur inspireerde. De dichter A. Marja schreef bij Kinderszenen enkele gedichten. Reeds eerder op deze plaats werd over dit gelukkig sa mengaan van muziek en litera tuur geschreven. Peter en de Wolf KIND EN DIER. Deze combina tie treft men op wel bijzonder gelukkige wijze aan bij Proko- VOOR UGELEZEN: Het raadsel om Dominee Smit, door Jo van Dorp-Yopma, Uitgave N. Voorhoeve, Den Haag. Domineesromans zijn er bij tientallen, maar de bekende schrijfster Jo van Dorp-Ypma heeft het erop gewaagd een uiter mate zeldzaam geval te beschrij ven, namelijk de moord op een dorpsdominee. Het raadsel gen al spoedig doorzichtig, al lij ken de motieven voor deze moord ons zwak. Trouwens, heel het boek valt ons tegen. Er zit geen vaart in het verhaal, de figuren zijn haast allemaal nogal houte rig uitgevallen en het dialect is bepaald hinderlijk voor wie het niet kent. We zijn van mevrouw Van Dorp wel wat beters gewend, vandaar onze teleurstelling. Op de blz. 52-54 staat het zetsel door elkaar, maar dat kan de schrijf ster ook niet helpen. Angellque, deel III: Favoriete des konings; door Anne en Ser ge Golon. Ned. bewerking Puck Foyer. Uitgave Ad. M. C. Stok Zuldh. uitgeversmij.. Den Haag. Uitstekend weten de schrijvers rric in dit derde en laatste deel n de in de Cultuurserie ver schenen Angeliquetrilogie Favo riete des konings het bonte leven van de heldin op schier onnavolg baar boeiende wijze te schilderen. Thans weet Angellque, na een soms ondenkbare reeks avonturen haar doel te bereiken; Versailles, en als apotheose haast zien wij 'naar gaan aan de hand van de Zonnekoning. Het is jammer, dat er geen vierde deel is, want de drie boeken laten zich mis schien rijn oommige passages wat zwoel ln een adem uitlezen. fieff in zijn volkomen geslaagde compositie „Peter en de Wolf". Schumann in Kinderszenen en Bi- zet in zijn Jeux d'enfants hebben 't over het kind in het algemeen. Prokofieff laat U echter kennis maken met Peter die in aanra king komt met de wolf. Om hem uit deze bange situatie te redden komt de gehele boerderij tot le ven. Men hoort grootvader brom men, verder de eend, de kat, het vogeltje en ook de jagers. De zorgeloze en vrolijke Peter bleek voor Prokofieff wel een voortref felijke inspiratie-bron. Om even in het land van deze componist te blijven, een voor beeld van het kind in de liedkunst. We noemen dit werk juist om de bijzondere sfeer omdat het kind hier ook zelf meespreekt. Het was Moessorgski die in zijn liederen cyclus „de Kinderkamer" tot zulk een prachtig geheel kwam. Ook hier treft men naast het kind we derom het dier nl. de kat en de kanarie. Ook het sprookje is na tuurlijk vele malen op muziek ge zet. Aangezien zulks echter ons te ver van het onderwerp afbrengt zouden we willen volstaan met het noemen van een enkel muzi kaal sprookje, nl. „Hansel und Gretel" van Humperdinck. Een onderdeel van de wereld van het kind treft men in „La boite a joujoux" van Debussy. De pop pen uit deze speelgoeddoos bele ven hier een eigen geschiedenis. „La boite joujoux" is een bal let. Een ander werk op dit ter rein is het bekende ballet „de Notenkraker" op muziek van Tsjaikofsky. In onze 20e eeuw is een werk geschreven met kind en dier als onderwerp dat moeilijk te over treffen zal zijn. Het is „1'Enfant et les sortilèges" van Maurice Ravel voor orkest, koor cn voca le solisten. Te weinig hoort men dit werk. Mocht U 't echter op een concert-programma tegenko men, dan moet U deze composi tie beslist gaan beluisteren. Al lereerst wordt men dan gecon fronteerd met een der meest ge niale werken van Ravel. Ander zijds is dit avontuur van het kind een belevenis! Het werd geschre ven in 1925 op tekst van Colette. Min of meer ondeugend is dit knaapje wel. Hij moet nl. zijn huiswerk maken doch zijn moe der betrapt hem er op dat hij niets heeft uitgevoerd. Dan moet hij voor straf in de kamer blij ven. Uit pure baldadigheid gooit hij dan het theeservies kapot, plaagt het vogeltje, trekt de kat aan z'n staart en meer van dat fraais. Maar dan komen de „sor tilèges" tde toverijen) eerst goed los. Niets in de kamer blijft op de plaats. De staanklok voert een dansje uit. de theepot kan ook al niet stil blijven staan, prenten boek en rekenboek komen tot le ven en talloze dieren komen om het te herinneren aan zijn vele plagerijen. Doch het blijkt dat hij toch ook een goed hart heeft. Het in de strijd gewonde eekhoorntje kan op zijn hulp rekenen. De ge schiedenis kan dan ook besloten worden met de geruststellende uitspraak ,.il est bien sage", hij is werkelijk wel zoet. ,,1'Enfant et les sortilèges" is een voorbeeld van de genialiteit van Ravel om de wereld van kind en dier in klanken om te zetten. Kindersymfonie OOK symfonisch bestaat er een werk dat uitgaat van de ge- dachtenwereld van het kind. Het is de Kindersymfonie. Tot voor enkele jaren nog toegeschreven aan Haydn. Nu staat dit char mante werkje op naam van Leo- 1 de welbe- Hel dier als inspiratiebron i Aan Goethe danken we het ver haal van de jongen die leerling bij een tovenaar was. Hij maakt in deze geschiedenis misbruik van de afwezigheid van zijn leermees ter. De gevolgen zijn niet te overzien als de door hem ontke tende water-stortvloed los breekt. Paul Dukas zette het verloop van deze ballade op muziek. Al is „l'Apprenti sorcier" dan geen onderwerp, hij is toch het uit gangspunt van deze compositie. De toondichter Kodaly laat ons kennis maken met Hary Janos, een boerenjongen die op zoek gaat naar heldendaden. De componist schreef over deze belevenissen een zesdelig werk. Op het terrein van de opera is het vooral „Peter Grimes" van Britten waarin een jongen een wel zeer belangrijke rol speelt. Het gehele verhaal '.rd door de r i^iek. Het is een Landelijk se scene van de Hollandse genreschil der Nicolaas Berchcm (1620— 1683). Deze gravure dateert uil 1652. draait om hem en het is in de voorstelling ook inderdaad een jongen die op de planken staat. Zulks in tegenstelling tot de ope ra „Butterfly" van Puccini. Het in deze opera voorkomende kind is een pop waar men meestal niet veel van te zien krijgt. Wiegeliederen zijn er te veel om op te noemen. Persoonlijk achten we het schoonst op dit ge bied het „Wiegenlied" van Ri chard Strauss. Terzijde zouden we hier willen opmerken dat ook het overleden kind meerdere ma len in een compositie onderwerp is geweest. Schubert schreef zijn aangrijpende „Erlkönig" en ook „Der Tod und das Madchen". Ra- vel is de componist van „Pavane pour une infante défunte" en een werk over dit onderwerp dat wel licht het meest indrukwekkend te noemen is: de Kindertotenlieder van Mahler. Het waren dus vooral Ravel en Prokofieff die de combinatie kind- dier hebben willen weergeven. Het kind alleen was bij Schumann onderwerp. Doch ook het dier al leen is voor menig componist be langrijk genoeg gebleken om een compositie aan te wijden. In het lied en de aria vele, vele malen. Het is dan vooral de nachtegaal die grote belangstelling heeft ge kregen. Zijn schone gezang inspi reerde vele componisten. Doch ook instrumentaal is het dier niet vergeten. Beethoven bijv. in zijn Pastorale-symfonie met kwartel en koekoek. De koekoek blijkt een lievelingsdier van tal van com ponisten. Talrijke malen komt U het lieve beest in de muziek te gen. Vogels in het algemeen blij ken wel in de smaak te vallen. Diepenbrock gaf een ouverture de naam „de Vogels", Hendrik An- driessen schreef de Ballade van de merel, Rameau het grappige werkje „la Poule" en bij Daquin is het nogmaals ,,le coucou". Minder populair blijkt de vlo, al ontfermde Moessorgski zich dan ook over hem. De Belgische componist Karei Albert hield het meer algemeen in zijn „Beesten spel". Ravel dacht aan de gans in „Ma mère l'oye", Schubert zocht het onder water in zijn Fo- reüenkwintet en Satie schreef „Trois préludes pour un chien". Derhalve is er bij het dier in de muziek keuze genoeg. Dierencamaval TT ET meesterwerk op dit ter- rein werd gecomponeerd, door Saint-Saens. „Le carnaval des animaux"? Wie kent hieruit niet „le cygne", de prachtige ode op de zwaan. Doch niet alleen de zwaan krijgt een beurt, ook de leeuw, de muildieren, de schild padden, de olifant (bizonder hu morvol), de ezel, natuurlijk ook onze trouwe koekoek, de bewo ners van de volière en zelfs de fossielen ontsnapten niet aan de aandacht van de componist. Kind en dier. Bronnen van in spiratie voor meerdere componis ten. Merkwaardig is het dat zij juist bij het kiezen van dit onder werp doorgaans een meesterwerk schiepen. Zo heeft Prokofieff in zijn gehele oeuvre Peter niet meer kunnen vergeten. Schumann is in zijn Kindersze nen groots. Ravel schreef met het kind en zijn hekserijen een werk zeldzaam prachtig van kleur en sfeer. Saint-Saens heeft met zijn Dierencamaval een werk tot stand gebracht dat steeds op nieuw kan verrukken door de ge niale vondsten. Merkwaardig noemden we dit? Ach nee, want kinderen, die levend geworden vreugden, wisten door alle eeu wen heen liefde te winnen door hun zorgeloze en blijde onschuld. Daarnaast het dier dat bij velen een plaats inneemt naast het kind of ook wel de plaats van het kind inneemt. Kind en dier kennen hun eigen wereld en een blik in deze wereld was voor menig kunste naar inspiratie voldoende om te komen tot de schepping van een meesterwerk, ook in de muziek. ADR. HAGER. fOEDE tenorzangers zijn er np. eenmaal niet veel op de wereld. Een zanger die over een enigszins redelijke tenorstem beschikt kan momenteel goud verdienen. Dat is geen nationale, maar een internationale kwestie. En dat brengt ook met zich meedat lyrische tenorzangers ook wel dramatische partijen zingen. Dit natuurlijk veelal ten koste van de stem. Er zijn maar heel weinig tenorzangers die het zich kunnen veroorloven als lyrische tenor de partij van een heldentenor te ver tolken. Maar ja, het geld is goed en als er eenmaal een goed aan bod gedaan is en de eerste krachtproef is goed afgelopen, dan is het verleidelijk om niet verder te gaan. Een van de befaamdste tenoren van deze tijd is de Italiaan Giu seppe di Stefano (geb. 24 juli 1921 in Catania). Hij zou oorspronke lijk priester worden, studeerde op het seminarium, zong in het kerk koor, maar op zijn 16de jaar brak zijn stem. De priesterstudie gaf hij op en hij ging op voor de on derwijzersstudie. Die heeft hij niet voltooid, want de zang trok hem toch meer en toen hij voor de Duitsers moest vluchten, ver diende hij in Zwitserland zijn brood als liedjeszanger. Maar hij zette door en na de oorlog kwam er een lyrische tenor tevoorschijn van zeer grote klasse. De Ita liaanse opera gaf hem alle kan sen, de grammofoonindustrie wist al snel beslag op hem te leggen en ten slotte kwam er de Metro politan Opera in New York bij, hij thans nog verbonden Het merkwaardige is echter, dat deze lyrische tenor langza merhand zwaardere partijen ging zingen en nu wel zo'n beetje als een heldentenor kan worden aan gezien. Hij heeft niet geforceerd, maar volgde de natuurlijke ont wikkeling van zijn stem. De stem van Giuseppe di Stefano heeft enorme mogelijkheden gehouden, want hij is ook nog in staat lich tere partijen te zingen. En dat alles met een klankschoonheid, een technische beheersing en een muzikaliteit die alleen maar te HIS MASTER'S VOICE bracht nu een afzonderlijke plaat van hem uit met aria's uit zijn echte lyrische periode, nl. aria's uit „La Traviata" van Verdi, uit „L'Arlesiana" van Cilea. uit „Lu cia di Lammermoor" van Doni zetti, uit „Tosca" van Puccini, uit „Mignon" van Thomas en uit „Manon" van Massenet. Hij wordt begeleid door het Londens Symfonie-orkest o.l.T. Alberto Margit Opawsky, in ons Und be kend door haar optreden bij de Utrechtse Opera, maar een echte Weense sopraan, zingt de be langrijkste rol in „Der Opern- ball" van Heu berger op de Phi- lips-plaat. Ecede, door het orkest „Maggio Mus. Fiorentino" o.l.v. Tullio Se- rafin en door het orkest van het Scala-theater te Milaan o.l.v. Tic- ri (25 cm-plaat GHLP 1022). Deze plaat kan werkelijk als een voca le kostbaarheid worden aange- Een andere tenor van grote be kendheid is de Engelsman Peter Pears, eigenlijk Peter Neville Luard Pears (geb. 22 juni 1910), die zijn muzikale carrière begon als organist. Hij is een uitgespro ken „tenore lirico", die vooral als liederen- en oratoriumzanger veel naam maakte en verder optreedt in de opera's van Benjamin Brit ten. Een bijzonder soepele en buigzame stem, die in lied en oratorium veel expressie heeft. IN DE SERIE „Das Alte Werk" A is DECCA uitgekomen met een plaatje waarop Peter Pears de Paascantate 160 van Bach „Ich weisz dasz mein Erlöser lebt", zingt, begeleid door viool, fagot, cello, contrabas en clavecimbel. Het geheel o.l.v. Karl Richter (45- toerenplaat AWD 8527). Het is een uiterst stijlvolle vertolking gewor den, niet alleen dank zij Pears, maar ook dank zij de muzikaliteit vdn Karl Richter. Deze solo-can tate, waarover de musicologen nog vechten of ze niet van Tele- mann is, is een waardevolle aan- de discotheek. En op- ook hoe goe Duitse taal beheerst. HET IS EIGENLIJK jammer dat het cultureel -contact met het Oosten van Europa nog zo be trekkelijk gering is, want wat er daar aan vocaal materiaal zit is om jaloers te worden. Zelf heb ik dat achter het „ijzeren gordijn" al meerdere malen kunnen con stateren en nu is DECCA nog met een klein stereoplaatje gekomen (opera op stereo is ideaal) met twee fragmenten uit de „Prince Igor" van Borodiü, gezongen door leden van de Nat. Opera uit Bel grado o.l.v. Oscar Danon. Het zijn de sopraan Valeria Heybalova (een rasechte dramatische so praan), de dramatische alt Mela- nie Bugarinovich en de tenor No-, ni Zhunetz, die men een „jugend- licher" heldentenor zou kunnen noemen (45-toereh-stereoplaat SEC 5053). Opgenomen zijn Wla- Dat zijn nu echt natuurstem men, stemmen met een metaal achtig timbre, maar zo prachtig geschoold, zo vol uitdrukking en zo krachtig, dat men nog veel meer zangers uit het Oosten hier heen zou willen halen. Joegosla- vië^heeft op dit gebied wel iets te rFOT SLOT een der bekoorlijke -1- operette's, nl. „Der Opern- ball" van de Weense cómponist- J. A. JUSPENS, „Een klein mannetje stond opeens voor mij was Kinker. Men behoeft hem slechts enkele woorden te horen spreken, om de volheid van eigen kracht de scherpzinnigheid van zijn geest te bewonderen. Er is een zekere undaunted spirit, een zekere vastheid, zelfs voor de bliksem onvernietigbaar...Een niet gelooven wil en toch te waarachtig groot denkt, om absentie van geloof te kunnen verdragen. Men be hoeft hem slechts twee woorden te hooren spreken, om de juistheid van zijn blik te beseffen. Zooals hij stel ik mij Pope voor, die ook eminent satirisch was..." Zo zag Willem de Clercq tijdens een diner bij Wiselius, op 28 december 1822 de toen 57-jarige, in Luik werkzame, hoogleraar in de Nederlandse Taal en Letterkunde. Kinker was een van de merkwaardig ste figuren in het Nederland se geestesleven van zijn tijd: filosoof, theoretisch estheticus, dichter en dramaturg. Als hu manist en vrijmetselaar was hij de tegenvoeter van zijn tijdgenoot Bilderdijk, met wie hij een poos bevriend is geweest. Het is een goed denkbeeld ge weest van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen aan de Deventer let terkundige J. A. Rispens op dracht te geven over Kinker een studie te schrijven. Protestants- christelijke auteurs worden met opdrachten en prijzen niet bepaald verwend. Wel moet men erkennen dat essayisten van enig formaat onder ons dun gezaaid zijn. Wij hebben heel wat knappe vakmensen, die bo vendien uitstekend kunnen schrijven, maar het schrijven van essays vereist een typische geestelijke structuur. Het essay beweegt zich op het grensge bied tussen kunst en weten schap en wie dit genre beoefent moet zowel artistieke als we tenschappelijke mogelijkhe den in zich hebben. Het aardi ge is nu, dat Rispens, die zo wel dichterlijk als wijsgerig aangelegd is en op beide gebie den zeer belezen, tot taak heeft gekreg-en over een ihan te schrijven die ook zelf die dub bele begaafdheid bezat èn bo vendien (anders dan nu) in een tijd leefde, voor welke de ver houding van rede en gevoel, denken en kunst, filosofie en poëzie als vraagstuk centraal stond. Rispens was voor deze taak te beter berekend, omdat hij als lezer en denker vele gees telijke omzwervingen heeft ge maakt en toch het geloof behou den, althans weergevonden heeft (ik geloof dat het laatste onmogelijk is zonder het eer ste). Hij bezit daardoor het ver mogen een figuur als Kinker meer van binnen uit te ver staan dan een antithetisch ge richte geest dit zou kunnen doen. Het resultaat is geworden een niet al te dik en niet al te zwaar boek (146 bladzijden), dat na een algemene inleiding handelt over het achttiende- eeuwse klimaat en Kinker als wijsgeer, in een tweede hoofd stuk Kinker als aestheticus be spreekt, in een derde Kinker Intellectuele passie TTOE ziet Rispens Kinker? Hij J--*- spreekt van Kinkers kunste naarschap als van „intellectue le passie" (bl. 48). Kinker zag de wijsgeer als een potentieel dichter, en de dichter als gevleugeld denker (bl. 51) beantwoordde zelf ook tot op ze kere ^hoogte aan deze kara-kte- „Als men even bedenkt, hoe veel oorspronkelijkheid er in de 18e eeuw nodig was, om onder de suggestie en de ban van auto riteiten op filosofisch en literair gebied als Aristotelès, La Har- pe e tutti quanti uit te komen, dan zal men de betekenis in de zen van een man als Kinker be seffen", zegt Rispens op bl. 67. En hij noemt Kinker „een in zichzelf geconcentreerde per soonlijkheid, die uit kracht VIA NAA1D CN PLAAT criticus Richard Heuberger (1850 —1914), eens dirigent van de Wie ner Sing Akademie en criticus van het Wiener Tageblatt. Het is een uiterst charmante operette, natuurlijk met een vrij onbeduidend libretto, maar dat hoort nu eenmaal bij een operet te. Een operette wil alleen maar ontspanning geven, is niet meer dan een luchtig zangspel. Maai er kan op dit gebied heel wat worden gepresteerd. Onder leiding van Kurt Richter heeft PHILIPS de hoogtepunten uit deze operette op een plaat ge bracht, met zangkunstenaars als Karl Terkal, Lotte Rysanek, Mar git Opawsky, Christine Spieren burg (onze Ned. zangeres). Else Liebesberg, Leo Heppe en Horst Heinrich Braun (25 cm-plaat P 13510 R). Met deze uitvoering waant men zich weer eens echt in de Weense sfeer, een sfeer die door allerlei moderniteiten wel eens geweld wordt aangedaan, maar die toch wel op een of ande re manier blijft leven. Het is een werkelijk verrassende uitvoering, waaraan voor een groot deel de sopraan Margit Opawsky (in ons land bekend door haar optreden met de voormalige Utrechtse ope ra) schuld is. Wie eens iets luch- tigers op vocaal gebied wil horen, zal deze plaat moeten aanschaf- zijn diepste overtuiging bij de gratie der Idee leeft" (bl. 67). Kinker was „een impulsief den ker, maar een beredeneerd dichter" (bl. 88). En op bladzij de 105 volgt een soort samenr vatting: „Kinkens geestelijk por tret staat hier ten voeten 'uit vóór ons: als wijsgeer: idealist en proseliet (of neophiet) der identiteitsfilosofie; als dichter: gevoelsredenaar; als politicus: monarchist: als sectariër: hu manist en, vrijmetselaar. Van Kant naar Schelling TT ET denken heeft zich tijdens Kinkers leven bewogen van de rede naar het gevoel e overeenstemming hiermede heeft Kinkers denken zich ont wikkeld van Kant naar Schel ling. Hij liep zozeer in de pas met zijn tijd, althans met de algemene ontwikkelingsgang daarvan, dat zijn geschriften daarna nog slechts historische waarde behielden. Zijn dichter lijk talent was te zwak als Goethe heeft geda grootse synthese te bereiken tussen dichterlijke inspiratie enerzijds en rede, bewustzijn, vormwil aan de andere kant. Als denker was hij te weinig oorspronkelijk om een stelsel met een eigen gezicht te schep pen. Men zou geneigd zijn de conclusie te trekken, dat het be langrijkste aan Kinker: de le vende verschijning, de oogop slag, de gevatheid, het anecdo- tisch-persoonlijke, het fluïdum van de persoonlijkheid, sprankelende van zijn geest, als De Clercq daarvan schets heeft ontworpen dagboek, door gebrek doende gegevens slechts zeer ge deeltelijk aan ons is overgele verd. Rispens heeft althans niet een apart hoofdstuk geschreven of kunnen schrijven, dat aan Kinkers levende persoonlijkheid is gewijd en zelfs de geschiede nis van zijn leven ontbreekt ir Rispens' boek. Hoezeer staat Kinker bij iemand als Goethe ten achter, van wie ongeveer al les bekend is, wiens portretten een geheel boek vullen en die zijn Eckermann heeft gehad, om van de enorme voorraad brie ven cn getuigenissen van der den niet te spreken. Blijvende waarde TS HET alleen maar het ge- -1- nie, of het formaat (weinig exacte bepalingen overigens) waardoor grote mannen voor het nageslacht van betekenis blijven? Voorzover ik weet het nooit onderzocht waar on precies zekere hoogbegaafde; met hun tijd vergaan en anderi in gedachtenis blijven dan dat. En dan dient te onderscheiden tussen onvergt telijken, die dat zijn doordat hun tijd zo zuiver hebben v tegenwoordigd, en andere sterfelijken die als torens l ven hun eigen tijd uitsteken. Ni tuurlijk zijn er enorm veel vet spreide uitlatingen in de histo rische en essayistische liter» tuur over deze kwesties, maai persoonlijk ben ik nooit werk tegengekomen dat waarom en het hoe der aards „onsterfelijkheid" tot special onderzoekingsobject heeft rriaakt. In ieder geval heeft Rispent studie aan de weinig uitgebré- de literatuur over Bilderdijk de tijdgenoot en antagonist Kir ker een waardevol werk toege voegd. In de aanhef van dit at tikel sprak ik van de gepasthek van de figuur van Kinker voo: de auteur van De Geharnast Dromer. Toch is de regering! opdracht vermoedelijk niet hele maal een kolfje naar Rispens hand geweest. Men krijgt mee de indruk van een conscientieu en toegewijd vervulde plichl dan van enthousiasme voor di stof. Dit ietwat moeizame kom: uit tot in de wijze van behande ling toe. Misschien heeft ook d tec tijd ontbroken meer distantie nemen. En misschien zou het veel gevraagd geweest zijn verlangen dat de nu in het boel verspreid liggende, gedeeltelijki karakteristieken zouden zijn op gespaard voor een eindhoofd me stuk. Want er zijn twee portret ten mogelijk: dat van de me en dat van de publicist. Zijn voor het eerste te weinig gege vens, het tweede kan ontworpei worden. Rispens heeft dit laat ste rubrieksgewijze gedaan: d: wijsgeer, de estheticus, de dich ter. Ook heeft hij alleszins dui del-ijk gemaakt, dat Kinker hei ene nooit zonder het andere, denken niet zonder fantasie, fan tasie niet zonder denken, heel gezien, gewild, betracht. Het ii misschien alleen maar eet kwestie van de rangschikküij L n had a en; het boei De ae totaie iunker in een samen-n vattende karakteristiek out L, moet, b.v. ook als stilist. Di„ epiloog kan dit niet vergoedei en spreekt over „een bericht., over mijn geestelijk avon-tuii een verslag van mijn bevindiiv s der gegevens, graag aan het eind de totale Kinker Gedegen stuk de gerijpte Kinker aan de normen van de romantiek. Schelling stond niet geïsoleerd in zijn tijd en veel van Kinkers ideeën lopen paral lel met de algemeen-romanti sche opvattingen van zijn da gen. Ook zou een uitgewerkte vergelijking met Goethe vrucht baar geweest kunnen zijn. Wij len prof. Herman Bavinck heeft m zijn Bilderdijk als dichter en denker, geschreven ter gelegen heid van de Bilderdijk-herden- king m 1906, zulk een vergelij king beproefd tussen Goethe en Bilderdijk, die veel minder in de rede ligt dan een met Kinker. De titel De Geharnaste Dro mer is typisch voor Rispens, die zekere zin tot de generatie i 1910 kan worden gerekend. Hij lijkt mij minder geslaagd, Het woord „dromer" stamt uit i-romantiek. Men spreekt dat klopt,NMHI heeft het harnas geen J11C, het harnas wordt de wijsgerig heid dunkt mij niet gekarakteri seerd. Voor essays hebben wij een te klein publiek en dat legt een manco bloot. Des te meer -stemt het tot voldoening, dat dit gedegen stuk werk tot uit gave is gekomen. Moge het aan zienlijk meer lezers vinden, dan Rispens in zijn bescheidenheid zich heeft voorgesteld. RIJNSDORP. Naar aanleiding van J. A. Rispens, „De Geharnaste Dro mer, Johannes Kinker als aes theticus en dichter, Een essay." uitg. Uitgeversmij. J. H. Kok N.V. Kampen 1960. In Syrië gevonden Gedichten en lexicons van 3500 jaar geleden Een Franse archeologische expeditie onder leiding een boek der wijsheid, dat doel denken aan de verhalen uit hel Oude Testament die aan Salom» prof. Claude Schaeffer, die worden toegeschreven. In de brie- CORN. BASOSKI sinds 1929 opgravingen heeft verricht nabij Ras-Shanra (het die ontcijferd zijn prof. Schaeffer, wordt verteld scheepsondernemingen - v voor Christus e: t i -_ o ii «u correspondentie tussen 1 Lalabia in Syrië heeft kort- de koning van Ugarit en de k» ning van de Hittieten of de ko ning van Cyprus. Daaruit blijkt, dat de schepen Ugarit geleden zeer waardevolle mede delingen gedaan over oude en recente vondsten. Tijdens een lezing voor de Parijse Acade- ton koopwaï te mie voor Inscripties en Letter tekens, onthulde Jean Nougay- rol, curator van het Louvre, dat op 400 Babylonische tafel tjes met Babylonisch schrift, brieven, lexicons en encyclope- dieën alsmede gedichten staan kenlTaLS'^ïrhTgïbruiï K Ugarit was in die tijd cosmopolitisch ingestelde waar verschillende talen werden gesproken: Babylonisch, Egyp tisch, Hittitisch en Sumerisch. De leidinggevende personen van Ugarit moesten daarom op de hoogte zijn van deze verschillen de talen. Uit de tafeltjes is geble- Van dn Italian seppc di Stefano bracht His ter's Voice een gehele plaat i afgedrukt. Zo komen op de tafels fragmen ten van Babylonische literatuur met een universeel karakter b.v. het verhaal in min of meer dezelfde dit aantreft in het Ge dicht van Gilgamesch en voorts bestond. lexicons en encyclope dieën, die meertalig Uit de tafelschriften, die door de Franse expeditie werden ge vonden, blijkt voorts, dat er naast de zondvloed de gebruikelijke 30 schriftsymbo-, Ugarit ook een soort „ste- slechts 22 schrifttekens (Unesco-nieuw»)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1960 | | pagina 20