'Jis;
Welke middelen?
Verschillende middelen worden ie haat ge
nomen om het doel te her eiken. Zij kunnen
onderscheiden worden in directe en indirecte
middelen. Wat de eerste categorie betreft: er
is een premie- en prijsreductieregeling in het
leven geroepen, waarvan ondernemers, die
zich in bepaalde aangewezen plaatsen willen
vestigen, kunnen profiteren. Wat de tweede
categorie aangaat: er worden belangrijke be
dragen extra beschikbaar gesteld om wat men
noemt de infrastructuur van een gebied te
verbeteren: wegen- en kanalenaanleg, water
voorziening e.d. Bij dat laatste gaat het in het
algemeen ook om het goede klimaat voor het
aantrekken van bedrijven, hetwelk men mede
kan bereiken door het treffen van allerlei
sociale en culturele voorzieningen, sportvelden
enz. Met een modewoord zou men van „maat
schappelijke begeleiding" kunnen spreken.
Ongeveer de helft
Wie de kaart van Nederland eens op de pro
bleemgebieden bekijkt, die komt spoedig tot de
ontdekking, dat er heel wat zijn. Want als zodanig
zijn aangewezen de drie noordelijke provincies
met Noordoost-Overijssel, een stuk in de kop van
Noord-Holland, heel Zeeland,
praktisch heel Oost-Brabant en
een belangrijk gedeelte van
Noord- en Midden-Limburg. In
die probleemgebieden woont on
geveer twintig procent van de
gehele Nederlandse bevolking en
zij beslaan bijna de halve opper
vlakte van Nederland. Natuur
lijk zijn er verschillende criteria
aangelegd voor de aanwijzing
van al deze provincies en streken
als probleemgebied. Om te be
ginnen moest er een vertrekover-
schot van gemiddeld 6 pro-
mille per jaar of meer zijn ge
weest in de periode van 1951 tot
en met 1955, een vertrek vooral naar verderaf gele
gen gebieden. In de tweede plaats moest de natuur
lijke groei van de mannelijke beroepsbevolking het
dubbele of meer dan het dubbele van het lande
lijke cijfer bedragen, terwijl de werkgelegenheid
achterblijft. Hiervoor werden als uitgangspunt ge
nomen de prognoses van de Rijksdienst voor het
Nationale Plan in de periode 1947 tot en met
1970. En in de derde plaats werd ook rekening
gehouden met een te verwachten sterke verminde
ring van de werkgelegenheid in ruilverkavelings-
i gebieden.
Pendelen
111 Van verschillende "kanten is,- ook in'de -■Staten-
i Generaal, gevraagd waarom het pendelvraagstuk
het dagelijks heen en weer reizen van arbei
ders naar hun werk en 's avonds terug naar huis
ook niet als criterium is gebruikt bij het aan
wijzen van de probleemgebieden. Minister De Pous
heeft daarop geantwoord, dat met die pendel over
abnormale afstand wèl is gerekend bij de bepa
ling van de omvang van het tekort aan werkge
legenheid, maar dat deze kwestie niet gehanteerd
is als een afzonderlijke norm. De praktijk heeft
nl. geleerd, dat de industrialisatie in streken met
grote uitgaande pendel tegen dit verschijnsel
geen afdoend middel vormt. Het is herhaaldelijk
voorgekomen in West-Brabant b.v. dat in
dustrieën in pendelgebieden, niet aan nieuwe ar
beidskrachten konden komen, omdat de daarvoor
in aanmerking komenden liever pendelden. Overi
gens wordt het hele pendelvraagstuk nu onderzocht
en de minister zal, wanneer hij het rapport heeft,
nagaan wat hij meer kan doen.
Met die aanwijzing van de probleemgebieden was
men er overigens nog lang niet. Want de volgen
de vraag was heel simpel: wat gaan we nu doen
om de industrie te animeren
zich hier te vestigen? Uit
gaande van de overweging,
dat het verkeerd zou zijn nu
maar elke stad en elk dorp
in zo'n probleemgebied aller
lei faciliteiten te geven (het
geen een ontoelaatbare ver
snippering van kracht èn geld
tot gevolg zou kunnen heb
ben) is een beperkt aantal ge-
Omstreden vraag:
weinig of veel
ontwikkelings-
kcrnen
meenten als z.g. ontwikkelingskernen aangewezen.
In totaal zijn dat er vierenveertig, waarbij nog een
onderscheid wordt gemaakt tussen primaire en se
cundaire ontwikkelingskernen, resp. achttien en
zesentwintig Voor de stimulering van de industrie
vestiging in deze gemeenten geldt een aantrekkelijke
financiële regeling, die de officiële naam „Premie- en
prijsreductieregeling bevordering industrialisatie ont
wikkelingskernen" heeft gekregen.
Teveel of te weinig?
Vierenveertig kernen dus. En nu doet het merk
waardige verschijnsel zich voor, dat de één dit.
aantal veel te weinig vindt en dat de ander het
'drastisch zou willen beperken. Degenen, die ge
porteerd zijn voor nog meer ontwikkelingskernen,
redeneren ongeveer als volgt: Als gemeente A
wel is aangewezen, maar de genabuurde plaats
B niet, dan wordt A niet alleen bevoordeeld op
grond van vaak moeilijk na te rekenen normen,
maar dan kan het gevolg zijn,
dat gemeente B, waar de econo
mische situatie toch ook al niet
erg rooskleurig was, nog verder
achteruitgaat, omdat daar niets
stimulerends gebeurt en er zelfs
nog arbeidskrachten in A gaan
werken. Wil zich in B op een
goede dag dan nog eens een on
dernemer vestigen, dan ziet hij
al spoedig van zijn plannen af,
omdat er niet genoeg personeel
te vinden is.
Hogeschool in Rotterdam, de expo- ---
nent. Hij is wèl voorstander van J|
spreiding, maar dan in het groot.
NE OP GANG GEKOMEN
Soepel beleifl
Verder, zo redeneren deze voorstanders van
méér kernen, is het helemaal niet denkbeeldig,
dat om allerlei redenen een ondernemer, die juist
in de niet-aangewezen gemeente B een bedrijf wil
opzetten, daarvan zal afzien, omdat hij niet de
wèl voor A geldende"'faciliteiten krijgt, waar hij
nu net niet wil gaan zitten. Wat dit laatste betreft
kan worden gezegd, dat zo'n ondernemer zich geen
zorgen behoeft te maken. Is zijn plan reëel en kan
hij aannemelijk maken waarom hij juist gemeen
te B verkiest, dan kan hij hoogstwaarschijnlijk
toch-van de voordelen van de regeling profiteren.
Een sprekend voorbeeld van zo'n geval heeft
zich in Zeeland voorgedaan. Een fruitconserven-
industrie uit de Betuwe wilde in het hart van het
Zuidbevelandse fruitgebiéd Kapelle-Biezelinge^
een' bedrijf stichten en niet in Goes, dat, in te
genstelling tot Kapelle, als ontwikkelingskern was
aangewezen. De initiatiefnemers die om verschil
lende redenen juist Kapelle de voorkeur gaven,
zijn toch voor de voordelen in aanmerking geko
men. Waaruit blijkt, dat het „kernbelcid" soepel
wordt toegepast en dat spontaan rijzende initiatie
ven zeer zeker worden gehonoreerd.
In het groot
De redenering, die de voorstanders van een
drastische beperking van het aantal ontwikke
lingskernen opzetten, is zeker niet minder in
teressant. Wil men, zo zeggen zij, komen tot
een wérkelijk van betekenis zijnde industriali
satie, dan is elke versnippering uit den boze.
Dan moet men zich niet schuldig maken aan
prutswerk, dat op zichzelf misschien wel in
teressant is, maar op het geheel gezien geen
zoden aan de dijk zet. Van deze opvatting is
o.a. prof. dr. L. H. Klaassen, buitengewoon
hoogleraar in het regionaal en sociaal-econo
misch onderzoekingswerk aan de Economische
„Agglomererend"
Prof. Klaassen heeft uit enkele onderzoekingen
de conclusie getrokken, dat het niet de directe
vestigingsvoorwaarden zijn, die de doorslag geven
bij de keuze van plaats van vestiging. Als er al
verschillen zijn, dan vallen die uit ten ongunste
van de grotere stad. Hoe kleiner de stad, of hoe
verder het bedrijf van de stedelijke agglomeratie
is verwijderd, des te lager zijn deze kosten. Dat
een bedrijf zich doorgaans toch in of bij zo'n
agglomeratie vestigt, komt, doordat de secundaire
vestigingsvoorwaarden er veel beter zijn. De eco
nomen spreken in dit verband van „agglomereren-
de tendenzen". In grote trekken komt dat hierop
neer, dat er zo ongeveer alles te vinden is.; hulp
en nevenbedrijven, specialisten op elk gebied, en
zeker niet minder belangrijk velerlei moge
lijkheden tot sociale en culturele contacten, een
volledig sortiment van dienstverlenende bedrijven
Buiten het Westen
Wil men nu bereiken, dat er in ons land ge
sproken zal kunnen worden van een evenwichtige
spreiding van industrie en bevolking, dan zal men
ervoor dienen 'te zorgen, dat er ook buiten het
Westen enkele agglomeraties ontstaan, zo meent
prof. Klaassen. En daarom moet het regionale in
dustrialisatiebeleid op de vorming daarvan worden
gericht. Zo'n agglomeratie zal tenminste tweehon
derdduizend inwoners moeten tellen, wil er echt
sprake kunnen zijn van de werking van de secun
daire vestigingsvoorwaarden. Op ten hoogste tien
gemeenten in ons gehele land moet volgens prof.
Klaassen het beleid in dit opzicht zijn gericht.
Uiteraard zullen deze agglomeraties een grote
zuigkracht uitoefenen op de kleinere steden en
grotere dorpen, maar dat vindt prof. Klaassen
geen bezwaar: op deze wijze zal ook het platte
land in de nieuw geschapen werkgelegenheid de
len en de sanering van de agrarische gebieden
zal erdoor worden bevorderd.
Niet eenvoudig
Dat zijn de beide onderling nogal afwijkende
standpunten dus. Het wordt daarmede voor dege
nen, die het beleid hebbep te bepalen, er,beslist
"hiet'eeh^öüdigér' Op! Minister De Pous heeft vah
de volksvertegenwoordiging gevraagd hem zijn
gang nu maar eens te laten gaan. Die vierenveer
tig aangewezen ontwikkelingskernen beschouwt hij
als het uiterst toelaatbare aantal en hij meent,
dat de voorstanders van méér kernen zich niet
al teveel mogen laten verleiden als pleitbezorgers
voor alle mogelijke belangen van lokale aard op
te treden. Als het spel een tijdje aan de gang is
kan de balans worden opgemaakt. Mocht dan blij
ken, dat in bepaalde ontwikkelingskernen geen re
sultaten zijn bereikt, ondanks alle inspanning, dan
vervallen de faciliteiten. En dan kunnen misschien
elders mogelijkheden worden geboden. Ook hier
dus: een dynamisch, actief beleid, dat rekening
houdt met de werkelijkheid, die tenslotte geen en
kele econoom of socioloog in de hand heeft.
dachte van een „dubbelstad". Als doorgaat wat
men zich voorstelt, dan kan hier inderdaad over
een zeker aantal jaren een agglomeratie ontstaan,
die voldoet aan de door prof. Klaassen genoemde
norm van zo'n tweehonderdduizend inwoners.
Het Sloeplan heeft dc volle aandacht van de
rijksoverheid, zo is al verschillende malen mede
gedeeld. Dit jaar zou nog begonnen kunnen wor
den met de uitvoering van de eerste noodzakelij
ke waterstaatkundige werken. Eco
nomische Zaken interesseert zich
vooral voor de vraag of er voor
vestiging van ondernemingen in dit
gebied reële interesse bestaat. Een
kleine interdepartementale werk
groep bestudeert de vraag hoe het project kan
worden verwezenlijkt. Die interesse schijnt er
overigens inderdaad te zijn. Men doet er in Zee
land nogal geheimzinnig over, omdat er meer
streken zijn, die graag nieuwe industrieën aan
trekken. Behalve de Kon. Mij. „De Schelde", die
zeer reële plannen heeft voor het Zuid-Sloe, schij
nen er met enkele andere grote ondernemingen
veelbelovende contacten te bestaan. Een plan als
dit moet men natuurlijk geheel los zien van de
kwestie der kernaanwijzing. Dat het niettemin een
voorbeeld is van een initiatief, dat met bijzondere
faciliteiten dient te worden gehonoreerd, staat voor
ons vast: het is een fraai voorbeeld van decentra
lisatie door regionale concentratie. En verdient
de voorkeur nog boven de toch altijd min of meer
kunstmatige stimulering van ontwikkelingskernen!
Nog verder weg
De werkgevers
In deze discussie voor de buitenstaander mis
schien wat theoretisch, maar voor de insider hoogst
actueel -en praktisch! hebben ook de vier gro
te werkgeversverbonden in ons land hun bijdrage
geleverd. Zij zijn uitgesproken voorstanders van
een beleid, dat op industriële
spreiding is gericht en menen
zelfs, dat dit in versterkte ma
te dient te geschieden (en dat
op zo kort mogelijke termijn),
omdat zij door de voortgaan
de groei van de bevolking in
de Randstad Holland daar
steeds meer problemen ver
wachten. Daarom: meer geld
voor de openlegging van „ove
rig Nederland", grotere prio
riteit voor het regionale in
dustrialisatiebeleid.
Waakzaam
Ook deze werkgeversverbonden hebben wat kri
tiek op de aanwijzing van de ontwikkelingsker
nen. Enkele ervan zijn naar hun oordeel te dicht
bij elkaar of te dicht bij reeds bestaande indus
triële centra gelegen. En misschien is ook het
aantal te groot, doordat teveel rêkening is gehou
den met de zienswijzen van sommige provinciale
en gemeentebesturen. Er moet tegen worden ge
waakt, dat er door de overheid investeringen wor
den verricht, als niet met redelijke zekerheid
vaststaat, dat deze effectief zullen bijdragen tot
de regionale industrialisatie, aldus deze verbon-
Wie weet het?
In de Eerste Kamer heeft minister De Pous
ook het een en ander gezegd van
de suggestie om een stuk of tien
plaatsen te laten uitgroeien tot
enige honderdduizenden inwo
ners. Hij heeft toen de vraag
gesteld hoe men met redelijke
zekerheid kan weten, dat juist
die plaatsen zo zullen uitgroeien.
Het kan immers best zijn, dat
een reeds nu vrij grote plaats, op
langere termijn gezien, door de
nieuwe industrie niet zo gezocht
zal blijken te zijn. Daarentegen
kan een plaats van op dit mo
ment geringere omvang in en
kele' decennia uitgroeien tot een
belangrijk industrieel centrum.
„Ik acht het dan ook bijzonder moeilijk, zo niet
ondoenlijk, om, als men terwille van een zo sterk
mogelijke concentratie hct.aantal kernen wil beper
ken, nu reeds de juiste keuze te doen van kernen,
die men in elk geval moet overhouden. Ik geloof,
dat het verstandig is.zekere ruimte te laten teneinde
de industrieën zélf de vraag te laten beantwoorden
waar de gewenste concentratie het best kan plaats
vinden. Aan de hand daarvan dient in de komende
jaren de richting van het regionale beleid te worden
bepaald."
Unieke kansen
Het kan inderdaad best gebeuren, dat in een
bepaalde streek door de realisering van een groot
project er na betrekkelijk korte tijd sprake zal
zijn van de vorming van een agglomeratie. Wij
denken b.v. aan het Sloeplan, tussen Zuid-Beve
land en Walcheren, waar unieke kansen bestaan
voor een uitgebreid industriecomplex. De gemeen
ten, die er het nauwst bij betrokken zijn, Middel
burg en Vlissingen, hebben een interessant struc
tuurplan laten opstellen, dat uitgaat van de ge-
méér dan
het Westen
,.en de rest
II
Inderdaad, ook dit ij Ke-
derland: het altijd fascineren
de spel van licht en donker,
de romantiek in de harde za
kelijkheid tan een hypermo
dern Nederlands bedrijf, icaar
hel proces van de arbeid ook
's nachts niet tol stilstand
komt... En dun daarnaast dc
idylle van hel leven van de
landman in de lijd van de
oogst, wanneer het ook hard
werken geblazen is, maar er
toch altijd een ogenblik is om
te schaften.Moeten we er
óók al een probleem van ma
ken? Dat hoeft niet, als u>e
ons maar realiseren, dat de
vervangen (en voor een groot
deel al zijn vervangen) en dat dc mechanisatie var,
agrarische sector afsloot.Industrialisatie is daan
dichtbevolkte landje harde noodzaak. Ook, ja juist
dan ook, dc ontwikkeling van de bedrijvigheid gee
de bevolking. Di
landbouw' steeds meer mei
méér dan een modewoord, r,
die streken, waar door welk
elijke tred heeft gehouden i
ngebicden genoemd het woord is
niet fraai, maar alleszins duidelijk! Natuurlijk kan een bedrijf als Shell, met zijn machtige
bedrijven in Pernis, niet ergens op het platteland in het Noorden gaan zitten. Maar er zijn
andere bedrijven, die daar wèl kunnen floreren. Zij kunnen profiteren van allerlei faciliteiten,
speciual ingesteld om lien daartoe te bewegen. Zij kunnen daar voldoende arbeidskrachten
aantrekken en daardoor meer welvaart brengen in streken, tvaar nu taak achter de idylle van
het rustige plattelandsleven de harde werkelijkheid van gedwongen nietsdoen, met al z'n
geestelijke en morele misère, schuilgaat
VOLGENDE KEER:
Miljoenen voor een
nieuw perspectief
i
Over dat andere plan het Kreekrakplan
op de grens van Noord-Brabant en Zeeland valt
nog weinig te zeggen. De regering heeft het nog
niet voldoende kunnen bestuderen en het ligt ook
heel wat moeilijker dan het Sloeplan, omdat het
nogal nauw de Belgen raakt. Technisch zowel als
economisch is het nog niet geheel te overzien en
uiteraard is hier het stadium, waarin van moge
lijke belangstelling van industriële zijde kan wor
den gesproken, voorlopig nog niet bereikt. Tenzij
de geruchten juist zijn, die willen, dat er serieus
gedacht wordt aan het stichten van een hoogoven-
bedrijf in het Kreekrakgebied. Waaraan dan wordt
toegevoegd, dat, indien het de regering wérkelijk
ernst is met haar spreiding, zij aan de vestiging
van zo'n bedrijf hier de voorkeur dient te geven
boven stichting op Rozenburg. Of hier niet de wens
de vader is van de gedachte? Wij zullen eerst
moeten afwachten het resultaat van de studie in
opdracht van Hoogovens, Staatsmijnen en Ned.
Kabelfabriek.
De regeling
Het wordt nu wel tijd iets meer te vertellen
van wat nu precies die premie-
en prijsreductieregeling voor de
ontwikkelingskernen inhoudt.
Zij valt uiteen de naam zegt
het al in een premie (van
'het rijk) en in een reductie
(ook weer van het rijk) op de
grondprijs. Die premie is ge
bonden aan het aantal vierkante
meters nuttige vloeroppervlakte
van het te stichten bedrijf of
van de uitbreiding van een be
staand bedrijf. Beneden de vijf
honderd vierkante meter nut
tige vloeroppervlakte wordt
geen premie verleend. Voor de
eerste duizend vierkante meter
wordt 35 per vierkante meter verstrekt, voor de
tweede duizend 45 voor de derde duizend 55, voor
de vierde duizend 65 per vierkante meter en ten
slotte 75 per vierkante meter voor de nuttige vloer
oppervlakte boven de vierduizend vierkante meter.
In geval van uitbreiding wordt ƒ35 per vierkante
meter gegeven. Voorwaarde voor verkrijging van
premie is, dat de ondernemer zich in beginsel
verplicht tenminste één mannelijke arbeidskracht
per honderd vierkante meter nieuwbouw te werk
te stellen en bij uitbreiding één man per vijftig
vierkante meter nieuwbouw.
De helft
De prijsreductieregeling houdt in, dat aan ge
meenten, waarin de kernen zijn gelegen, bij ver
koop, verhuur of uitgifte in erfpacht van indus
trieterrein uit 's rijks kas vijftig procent van de
goedgekeurde koopprijs dan wel gekapitaliseerde
huurprijs of erfpachtscanon zal worden betaald.
Voor deze prijsreductie komt ten hoogste een ter
rein van vijfmaal de te bebouwen oppervlakte in
aanmerking. Zij zal de koper of huurder ten goede
moeten komen.
De werkgeversbonden hebben er bezwaar
tegen gemaakt, dat de toekenning van de prc-
mie in elk geval gebonden is aan de tewerk
stelling van één mannelijke arbeidskracht per
honderd vierkante meter nieuwbouw op per
vijftig vierkante meter uitbreiding. Zij menen
nl., dat ondernemingen, die voornamelijk met
vrouwelijke arbeidskrachten werken (of kapi
taalintensieve bedrijven) niet of moeilijk aan
deze norm kunnen voldoen. Daarom bevelen zij
een soepele toepassing van deze premieregeling
aan.
Is nu, zo korte tijd nadat de regeling
voor de ontwikkelingskernen in werking is
getreden, al te zeggen, of zij „aanslaat?"
Dat is inderdaad het geval! Er mag zelfs
van een succes worden gesproken. De cijfers
Liever een bruin
dan een wit ei
De laatste tijd blijkt het publiek een duide
lijke voorkeur voor bruine eieren te vertonen.
Voor de oorlog was het bruine ei iets meer
waard dan het witte. Aanvankelijk werd deze
traditie na de oorlog voortgezet, maar ge
durende lange tijd daarna maakte het ge
wicht de prijs uit en deed de kleur niet
ter zake. Hierin is nu verandering gekomen
Voor de export naar Duitsland blijkt voor
keur voor bruine eieren te bestaan, terwijl
ook de consument deze wat grager zou kopen.
In Barneveldse kringen spreekt men nu gek
scherend van rassendiscriminatie
Het evolg hiervan is, dat bruine eieren het
eerst op de markt verhandeld zijn, zodat men
soms kan spreken van een vlugge handel
in bruine en een kalme handel in witte
eieren.
Bovendien doen de bruine vaak 0,25 per
ICO eieren meer. Een ruwe schatting leert,
dat de verhouding bruin-wit ongeveer 6040
is, zodat in dit geval een bruine meerderheid
een witte minderheid onderdrukt
Het parool: weg met de probleemgebieden
DE decentralisatiebeweging is in Neder
land duidelijk op gang gekomen. Het
gaat er nu om hieraan verdere stimulansen
te geven en de richting zodanig te beïnvloe
den, dat deze beweging in sterke mate ten
goede komt aan de probleemgebieden, die
hiervan nog niet voldoende vruchten hebben
kunnen plukken. De eerste aanzet van het
nieuwe spreidingsbeleid stemt mij hoopvol.
De omvang en aard van de ingediende pro
jecten acht ik zodanig, dat ik van een eerste
succes van dit beleid meen te mogen spre
ken". Optimistische woorden, waarin een
zekere voldoening doorschemert. Zij zijn eind
vorig jaar in de Tweede Kamer uitgesproken
door de minister van economische zaken,
drs. J. W. de Pous, toen hij een groot aantal
vragen en opmerkingen over het regionale
industrialisatiebeleid had te beantwoorden.
Misschien zijn het voor velen woorden, die
nog een nadere toelichting nodig hebben.
Decentralisatie, spreiding, probleemgebie
den Het zijn woorden, die vooral de
laatste maanden in het middelpunt van de
belangstelling staan en die voortdurend wor
den gebruikt in discussies en beschouwingen
over onze vaderlandse economie. Dat is be
slist niet zo vreemd, wanneer men weet, dat
al enkele malen in de Troonrede is gewaagd
van bijzondere aandacht voor die streken in
ons land, die door hun geografische ligging
en hun economische structuur voor zeer spe
cifieke moeilijkheden staan. Die bijzondere
aandacht blijkt dan metterdaad uit de vele
miljoenen, welke op de begrotingen van ver
schillende departementen voor deze gebieden
zijn uitgetrokken.
Regionaal industrialisatiebeleid is onder
deel van nationaal economisch beleid: onze
regering heeft er geen twijfel over laten
bestaan. Waarom zo'n beleid dan wel nood
zakelijk is Omdat Nederland zich niet de
aanwezigheid kan veroorloven van gebieden,
die in allerlei opzicht achteraankomen èn
omdat het nu wel vrij algemeen als onjuist
wordt beschouwd het Westen van ons land
nóg voller te laten worden dan het al is.
Twee alleszins respectabele redenen dus om
een speciaal gericht beleid te voeren. Dat het
tot heden aanslaat bewijzen de woorden van
minister De Pous. Of het zal gelukken die
probleemgebieden op te trekken tot het
niveau, dat men zich als doel stelt, moet
worden afgewacht: het beleid is nog jong,
nauwelijks anderhalf jaar. Maar de minister
wil het zo soepel mogelijk voeren: als het
nodig mocht blijken nog méér te doen, dan
zal dat gebeuren: „Ik zie het bepaald niet
als een onveranderlijke zaak, die op basis
van de genomen besluiten verder eenvoudig
kan worden afgewikkeld. Wij zullen hef
effect van de maatregelen nauwlettend
moeten volgen, niet alleen wat betreft de
realisering van gestelde doeleinden, maar
ook wat betreft de eventuele repercussies
van de maatregelen op ander terrein", zo
heeft hij gezegd.