'Jis; Welke middelen? Verschillende middelen worden ie haat ge nomen om het doel te her eiken. Zij kunnen onderscheiden worden in directe en indirecte middelen. Wat de eerste categorie betreft: er is een premie- en prijsreductieregeling in het leven geroepen, waarvan ondernemers, die zich in bepaalde aangewezen plaatsen willen vestigen, kunnen profiteren. Wat de tweede categorie aangaat: er worden belangrijke be dragen extra beschikbaar gesteld om wat men noemt de infrastructuur van een gebied te verbeteren: wegen- en kanalenaanleg, water voorziening e.d. Bij dat laatste gaat het in het algemeen ook om het goede klimaat voor het aantrekken van bedrijven, hetwelk men mede kan bereiken door het treffen van allerlei sociale en culturele voorzieningen, sportvelden enz. Met een modewoord zou men van „maat schappelijke begeleiding" kunnen spreken. Ongeveer de helft Wie de kaart van Nederland eens op de pro bleemgebieden bekijkt, die komt spoedig tot de ontdekking, dat er heel wat zijn. Want als zodanig zijn aangewezen de drie noordelijke provincies met Noordoost-Overijssel, een stuk in de kop van Noord-Holland, heel Zeeland, praktisch heel Oost-Brabant en een belangrijk gedeelte van Noord- en Midden-Limburg. In die probleemgebieden woont on geveer twintig procent van de gehele Nederlandse bevolking en zij beslaan bijna de halve opper vlakte van Nederland. Natuur lijk zijn er verschillende criteria aangelegd voor de aanwijzing van al deze provincies en streken als probleemgebied. Om te be ginnen moest er een vertrekover- schot van gemiddeld 6 pro- mille per jaar of meer zijn ge weest in de periode van 1951 tot en met 1955, een vertrek vooral naar verderaf gele gen gebieden. In de tweede plaats moest de natuur lijke groei van de mannelijke beroepsbevolking het dubbele of meer dan het dubbele van het lande lijke cijfer bedragen, terwijl de werkgelegenheid achterblijft. Hiervoor werden als uitgangspunt ge nomen de prognoses van de Rijksdienst voor het Nationale Plan in de periode 1947 tot en met 1970. En in de derde plaats werd ook rekening gehouden met een te verwachten sterke verminde ring van de werkgelegenheid in ruilverkavelings- i gebieden. Pendelen 111 Van verschillende "kanten is,- ook in'de -■Staten- i Generaal, gevraagd waarom het pendelvraagstuk het dagelijks heen en weer reizen van arbei ders naar hun werk en 's avonds terug naar huis ook niet als criterium is gebruikt bij het aan wijzen van de probleemgebieden. Minister De Pous heeft daarop geantwoord, dat met die pendel over abnormale afstand wèl is gerekend bij de bepa ling van de omvang van het tekort aan werkge legenheid, maar dat deze kwestie niet gehanteerd is als een afzonderlijke norm. De praktijk heeft nl. geleerd, dat de industrialisatie in streken met grote uitgaande pendel tegen dit verschijnsel geen afdoend middel vormt. Het is herhaaldelijk voorgekomen in West-Brabant b.v. dat in dustrieën in pendelgebieden, niet aan nieuwe ar beidskrachten konden komen, omdat de daarvoor in aanmerking komenden liever pendelden. Overi gens wordt het hele pendelvraagstuk nu onderzocht en de minister zal, wanneer hij het rapport heeft, nagaan wat hij meer kan doen. Met die aanwijzing van de probleemgebieden was men er overigens nog lang niet. Want de volgen de vraag was heel simpel: wat gaan we nu doen om de industrie te animeren zich hier te vestigen? Uit gaande van de overweging, dat het verkeerd zou zijn nu maar elke stad en elk dorp in zo'n probleemgebied aller lei faciliteiten te geven (het geen een ontoelaatbare ver snippering van kracht èn geld tot gevolg zou kunnen heb ben) is een beperkt aantal ge- Omstreden vraag: weinig of veel ontwikkelings- kcrnen meenten als z.g. ontwikkelingskernen aangewezen. In totaal zijn dat er vierenveertig, waarbij nog een onderscheid wordt gemaakt tussen primaire en se cundaire ontwikkelingskernen, resp. achttien en zesentwintig Voor de stimulering van de industrie vestiging in deze gemeenten geldt een aantrekkelijke financiële regeling, die de officiële naam „Premie- en prijsreductieregeling bevordering industrialisatie ont wikkelingskernen" heeft gekregen. Teveel of te weinig? Vierenveertig kernen dus. En nu doet het merk waardige verschijnsel zich voor, dat de één dit. aantal veel te weinig vindt en dat de ander het 'drastisch zou willen beperken. Degenen, die ge porteerd zijn voor nog meer ontwikkelingskernen, redeneren ongeveer als volgt: Als gemeente A wel is aangewezen, maar de genabuurde plaats B niet, dan wordt A niet alleen bevoordeeld op grond van vaak moeilijk na te rekenen normen, maar dan kan het gevolg zijn, dat gemeente B, waar de econo mische situatie toch ook al niet erg rooskleurig was, nog verder achteruitgaat, omdat daar niets stimulerends gebeurt en er zelfs nog arbeidskrachten in A gaan werken. Wil zich in B op een goede dag dan nog eens een on dernemer vestigen, dan ziet hij al spoedig van zijn plannen af, omdat er niet genoeg personeel te vinden is. Hogeschool in Rotterdam, de expo- --- nent. Hij is wèl voorstander van J| spreiding, maar dan in het groot. NE OP GANG GEKOMEN Soepel beleifl Verder, zo redeneren deze voorstanders van méér kernen, is het helemaal niet denkbeeldig, dat om allerlei redenen een ondernemer, die juist in de niet-aangewezen gemeente B een bedrijf wil opzetten, daarvan zal afzien, omdat hij niet de wèl voor A geldende"'faciliteiten krijgt, waar hij nu net niet wil gaan zitten. Wat dit laatste betreft kan worden gezegd, dat zo'n ondernemer zich geen zorgen behoeft te maken. Is zijn plan reëel en kan hij aannemelijk maken waarom hij juist gemeen te B verkiest, dan kan hij hoogstwaarschijnlijk toch-van de voordelen van de regeling profiteren. Een sprekend voorbeeld van zo'n geval heeft zich in Zeeland voorgedaan. Een fruitconserven- industrie uit de Betuwe wilde in het hart van het Zuidbevelandse fruitgebiéd Kapelle-Biezelinge^ een' bedrijf stichten en niet in Goes, dat, in te genstelling tot Kapelle, als ontwikkelingskern was aangewezen. De initiatiefnemers die om verschil lende redenen juist Kapelle de voorkeur gaven, zijn toch voor de voordelen in aanmerking geko men. Waaruit blijkt, dat het „kernbelcid" soepel wordt toegepast en dat spontaan rijzende initiatie ven zeer zeker worden gehonoreerd. In het groot De redenering, die de voorstanders van een drastische beperking van het aantal ontwikke lingskernen opzetten, is zeker niet minder in teressant. Wil men, zo zeggen zij, komen tot een wérkelijk van betekenis zijnde industriali satie, dan is elke versnippering uit den boze. Dan moet men zich niet schuldig maken aan prutswerk, dat op zichzelf misschien wel in teressant is, maar op het geheel gezien geen zoden aan de dijk zet. Van deze opvatting is o.a. prof. dr. L. H. Klaassen, buitengewoon hoogleraar in het regionaal en sociaal-econo misch onderzoekingswerk aan de Economische „Agglomererend" Prof. Klaassen heeft uit enkele onderzoekingen de conclusie getrokken, dat het niet de directe vestigingsvoorwaarden zijn, die de doorslag geven bij de keuze van plaats van vestiging. Als er al verschillen zijn, dan vallen die uit ten ongunste van de grotere stad. Hoe kleiner de stad, of hoe verder het bedrijf van de stedelijke agglomeratie is verwijderd, des te lager zijn deze kosten. Dat een bedrijf zich doorgaans toch in of bij zo'n agglomeratie vestigt, komt, doordat de secundaire vestigingsvoorwaarden er veel beter zijn. De eco nomen spreken in dit verband van „agglomereren- de tendenzen". In grote trekken komt dat hierop neer, dat er zo ongeveer alles te vinden is.; hulp en nevenbedrijven, specialisten op elk gebied, en zeker niet minder belangrijk velerlei moge lijkheden tot sociale en culturele contacten, een volledig sortiment van dienstverlenende bedrijven Buiten het Westen Wil men nu bereiken, dat er in ons land ge sproken zal kunnen worden van een evenwichtige spreiding van industrie en bevolking, dan zal men ervoor dienen 'te zorgen, dat er ook buiten het Westen enkele agglomeraties ontstaan, zo meent prof. Klaassen. En daarom moet het regionale in dustrialisatiebeleid op de vorming daarvan worden gericht. Zo'n agglomeratie zal tenminste tweehon derdduizend inwoners moeten tellen, wil er echt sprake kunnen zijn van de werking van de secun daire vestigingsvoorwaarden. Op ten hoogste tien gemeenten in ons gehele land moet volgens prof. Klaassen het beleid in dit opzicht zijn gericht. Uiteraard zullen deze agglomeraties een grote zuigkracht uitoefenen op de kleinere steden en grotere dorpen, maar dat vindt prof. Klaassen geen bezwaar: op deze wijze zal ook het platte land in de nieuw geschapen werkgelegenheid de len en de sanering van de agrarische gebieden zal erdoor worden bevorderd. Niet eenvoudig Dat zijn de beide onderling nogal afwijkende standpunten dus. Het wordt daarmede voor dege nen, die het beleid hebbep te bepalen, er,beslist "hiet'eeh^öüdigér' Op! Minister De Pous heeft vah de volksvertegenwoordiging gevraagd hem zijn gang nu maar eens te laten gaan. Die vierenveer tig aangewezen ontwikkelingskernen beschouwt hij als het uiterst toelaatbare aantal en hij meent, dat de voorstanders van méér kernen zich niet al teveel mogen laten verleiden als pleitbezorgers voor alle mogelijke belangen van lokale aard op te treden. Als het spel een tijdje aan de gang is kan de balans worden opgemaakt. Mocht dan blij ken, dat in bepaalde ontwikkelingskernen geen re sultaten zijn bereikt, ondanks alle inspanning, dan vervallen de faciliteiten. En dan kunnen misschien elders mogelijkheden worden geboden. Ook hier dus: een dynamisch, actief beleid, dat rekening houdt met de werkelijkheid, die tenslotte geen en kele econoom of socioloog in de hand heeft. dachte van een „dubbelstad". Als doorgaat wat men zich voorstelt, dan kan hier inderdaad over een zeker aantal jaren een agglomeratie ontstaan, die voldoet aan de door prof. Klaassen genoemde norm van zo'n tweehonderdduizend inwoners. Het Sloeplan heeft dc volle aandacht van de rijksoverheid, zo is al verschillende malen mede gedeeld. Dit jaar zou nog begonnen kunnen wor den met de uitvoering van de eerste noodzakelij ke waterstaatkundige werken. Eco nomische Zaken interesseert zich vooral voor de vraag of er voor vestiging van ondernemingen in dit gebied reële interesse bestaat. Een kleine interdepartementale werk groep bestudeert de vraag hoe het project kan worden verwezenlijkt. Die interesse schijnt er overigens inderdaad te zijn. Men doet er in Zee land nogal geheimzinnig over, omdat er meer streken zijn, die graag nieuwe industrieën aan trekken. Behalve de Kon. Mij. „De Schelde", die zeer reële plannen heeft voor het Zuid-Sloe, schij nen er met enkele andere grote ondernemingen veelbelovende contacten te bestaan. Een plan als dit moet men natuurlijk geheel los zien van de kwestie der kernaanwijzing. Dat het niettemin een voorbeeld is van een initiatief, dat met bijzondere faciliteiten dient te worden gehonoreerd, staat voor ons vast: het is een fraai voorbeeld van decentra lisatie door regionale concentratie. En verdient de voorkeur nog boven de toch altijd min of meer kunstmatige stimulering van ontwikkelingskernen! Nog verder weg De werkgevers In deze discussie voor de buitenstaander mis schien wat theoretisch, maar voor de insider hoogst actueel -en praktisch! hebben ook de vier gro te werkgeversverbonden in ons land hun bijdrage geleverd. Zij zijn uitgesproken voorstanders van een beleid, dat op industriële spreiding is gericht en menen zelfs, dat dit in versterkte ma te dient te geschieden (en dat op zo kort mogelijke termijn), omdat zij door de voortgaan de groei van de bevolking in de Randstad Holland daar steeds meer problemen ver wachten. Daarom: meer geld voor de openlegging van „ove rig Nederland", grotere prio riteit voor het regionale in dustrialisatiebeleid. Waakzaam Ook deze werkgeversverbonden hebben wat kri tiek op de aanwijzing van de ontwikkelingsker nen. Enkele ervan zijn naar hun oordeel te dicht bij elkaar of te dicht bij reeds bestaande indus triële centra gelegen. En misschien is ook het aantal te groot, doordat teveel rêkening is gehou den met de zienswijzen van sommige provinciale en gemeentebesturen. Er moet tegen worden ge waakt, dat er door de overheid investeringen wor den verricht, als niet met redelijke zekerheid vaststaat, dat deze effectief zullen bijdragen tot de regionale industrialisatie, aldus deze verbon- Wie weet het? In de Eerste Kamer heeft minister De Pous ook het een en ander gezegd van de suggestie om een stuk of tien plaatsen te laten uitgroeien tot enige honderdduizenden inwo ners. Hij heeft toen de vraag gesteld hoe men met redelijke zekerheid kan weten, dat juist die plaatsen zo zullen uitgroeien. Het kan immers best zijn, dat een reeds nu vrij grote plaats, op langere termijn gezien, door de nieuwe industrie niet zo gezocht zal blijken te zijn. Daarentegen kan een plaats van op dit mo ment geringere omvang in en kele' decennia uitgroeien tot een belangrijk industrieel centrum. „Ik acht het dan ook bijzonder moeilijk, zo niet ondoenlijk, om, als men terwille van een zo sterk mogelijke concentratie hct.aantal kernen wil beper ken, nu reeds de juiste keuze te doen van kernen, die men in elk geval moet overhouden. Ik geloof, dat het verstandig is.zekere ruimte te laten teneinde de industrieën zélf de vraag te laten beantwoorden waar de gewenste concentratie het best kan plaats vinden. Aan de hand daarvan dient in de komende jaren de richting van het regionale beleid te worden bepaald." Unieke kansen Het kan inderdaad best gebeuren, dat in een bepaalde streek door de realisering van een groot project er na betrekkelijk korte tijd sprake zal zijn van de vorming van een agglomeratie. Wij denken b.v. aan het Sloeplan, tussen Zuid-Beve land en Walcheren, waar unieke kansen bestaan voor een uitgebreid industriecomplex. De gemeen ten, die er het nauwst bij betrokken zijn, Middel burg en Vlissingen, hebben een interessant struc tuurplan laten opstellen, dat uitgaat van de ge- méér dan het Westen ,.en de rest II Inderdaad, ook dit ij Ke- derland: het altijd fascineren de spel van licht en donker, de romantiek in de harde za kelijkheid tan een hypermo dern Nederlands bedrijf, icaar hel proces van de arbeid ook 's nachts niet tol stilstand komt... En dun daarnaast dc idylle van hel leven van de landman in de lijd van de oogst, wanneer het ook hard werken geblazen is, maar er toch altijd een ogenblik is om te schaften.Moeten we er óók al een probleem van ma ken? Dat hoeft niet, als u>e ons maar realiseren, dat de vervangen (en voor een groot deel al zijn vervangen) en dat dc mechanisatie var, agrarische sector afsloot.Industrialisatie is daan dichtbevolkte landje harde noodzaak. Ook, ja juist dan ook, dc ontwikkeling van de bedrijvigheid gee de bevolking. Di landbouw' steeds meer mei méér dan een modewoord, r, die streken, waar door welk elijke tred heeft gehouden i ngebicden genoemd het woord is niet fraai, maar alleszins duidelijk! Natuurlijk kan een bedrijf als Shell, met zijn machtige bedrijven in Pernis, niet ergens op het platteland in het Noorden gaan zitten. Maar er zijn andere bedrijven, die daar wèl kunnen floreren. Zij kunnen profiteren van allerlei faciliteiten, speciual ingesteld om lien daartoe te bewegen. Zij kunnen daar voldoende arbeidskrachten aantrekken en daardoor meer welvaart brengen in streken, tvaar nu taak achter de idylle van het rustige plattelandsleven de harde werkelijkheid van gedwongen nietsdoen, met al z'n geestelijke en morele misère, schuilgaat VOLGENDE KEER: Miljoenen voor een nieuw perspectief i Over dat andere plan het Kreekrakplan op de grens van Noord-Brabant en Zeeland valt nog weinig te zeggen. De regering heeft het nog niet voldoende kunnen bestuderen en het ligt ook heel wat moeilijker dan het Sloeplan, omdat het nogal nauw de Belgen raakt. Technisch zowel als economisch is het nog niet geheel te overzien en uiteraard is hier het stadium, waarin van moge lijke belangstelling van industriële zijde kan wor den gesproken, voorlopig nog niet bereikt. Tenzij de geruchten juist zijn, die willen, dat er serieus gedacht wordt aan het stichten van een hoogoven- bedrijf in het Kreekrakgebied. Waaraan dan wordt toegevoegd, dat, indien het de regering wérkelijk ernst is met haar spreiding, zij aan de vestiging van zo'n bedrijf hier de voorkeur dient te geven boven stichting op Rozenburg. Of hier niet de wens de vader is van de gedachte? Wij zullen eerst moeten afwachten het resultaat van de studie in opdracht van Hoogovens, Staatsmijnen en Ned. Kabelfabriek. De regeling Het wordt nu wel tijd iets meer te vertellen van wat nu precies die premie- en prijsreductieregeling voor de ontwikkelingskernen inhoudt. Zij valt uiteen de naam zegt het al in een premie (van 'het rijk) en in een reductie (ook weer van het rijk) op de grondprijs. Die premie is ge bonden aan het aantal vierkante meters nuttige vloeroppervlakte van het te stichten bedrijf of van de uitbreiding van een be staand bedrijf. Beneden de vijf honderd vierkante meter nut tige vloeroppervlakte wordt geen premie verleend. Voor de eerste duizend vierkante meter wordt 35 per vierkante meter verstrekt, voor de tweede duizend 45 voor de derde duizend 55, voor de vierde duizend 65 per vierkante meter en ten slotte 75 per vierkante meter voor de nuttige vloer oppervlakte boven de vierduizend vierkante meter. In geval van uitbreiding wordt ƒ35 per vierkante meter gegeven. Voorwaarde voor verkrijging van premie is, dat de ondernemer zich in beginsel verplicht tenminste één mannelijke arbeidskracht per honderd vierkante meter nieuwbouw te werk te stellen en bij uitbreiding één man per vijftig vierkante meter nieuwbouw. De helft De prijsreductieregeling houdt in, dat aan ge meenten, waarin de kernen zijn gelegen, bij ver koop, verhuur of uitgifte in erfpacht van indus trieterrein uit 's rijks kas vijftig procent van de goedgekeurde koopprijs dan wel gekapitaliseerde huurprijs of erfpachtscanon zal worden betaald. Voor deze prijsreductie komt ten hoogste een ter rein van vijfmaal de te bebouwen oppervlakte in aanmerking. Zij zal de koper of huurder ten goede moeten komen. De werkgeversbonden hebben er bezwaar tegen gemaakt, dat de toekenning van de prc- mie in elk geval gebonden is aan de tewerk stelling van één mannelijke arbeidskracht per honderd vierkante meter nieuwbouw op per vijftig vierkante meter uitbreiding. Zij menen nl., dat ondernemingen, die voornamelijk met vrouwelijke arbeidskrachten werken (of kapi taalintensieve bedrijven) niet of moeilijk aan deze norm kunnen voldoen. Daarom bevelen zij een soepele toepassing van deze premieregeling aan. Is nu, zo korte tijd nadat de regeling voor de ontwikkelingskernen in werking is getreden, al te zeggen, of zij „aanslaat?" Dat is inderdaad het geval! Er mag zelfs van een succes worden gesproken. De cijfers Liever een bruin dan een wit ei De laatste tijd blijkt het publiek een duide lijke voorkeur voor bruine eieren te vertonen. Voor de oorlog was het bruine ei iets meer waard dan het witte. Aanvankelijk werd deze traditie na de oorlog voortgezet, maar ge durende lange tijd daarna maakte het ge wicht de prijs uit en deed de kleur niet ter zake. Hierin is nu verandering gekomen Voor de export naar Duitsland blijkt voor keur voor bruine eieren te bestaan, terwijl ook de consument deze wat grager zou kopen. In Barneveldse kringen spreekt men nu gek scherend van rassendiscriminatie Het evolg hiervan is, dat bruine eieren het eerst op de markt verhandeld zijn, zodat men soms kan spreken van een vlugge handel in bruine en een kalme handel in witte eieren. Bovendien doen de bruine vaak 0,25 per ICO eieren meer. Een ruwe schatting leert, dat de verhouding bruin-wit ongeveer 6040 is, zodat in dit geval een bruine meerderheid een witte minderheid onderdrukt Het parool: weg met de probleemgebieden DE decentralisatiebeweging is in Neder land duidelijk op gang gekomen. Het gaat er nu om hieraan verdere stimulansen te geven en de richting zodanig te beïnvloe den, dat deze beweging in sterke mate ten goede komt aan de probleemgebieden, die hiervan nog niet voldoende vruchten hebben kunnen plukken. De eerste aanzet van het nieuwe spreidingsbeleid stemt mij hoopvol. De omvang en aard van de ingediende pro jecten acht ik zodanig, dat ik van een eerste succes van dit beleid meen te mogen spre ken". Optimistische woorden, waarin een zekere voldoening doorschemert. Zij zijn eind vorig jaar in de Tweede Kamer uitgesproken door de minister van economische zaken, drs. J. W. de Pous, toen hij een groot aantal vragen en opmerkingen over het regionale industrialisatiebeleid had te beantwoorden. Misschien zijn het voor velen woorden, die nog een nadere toelichting nodig hebben. Decentralisatie, spreiding, probleemgebie den Het zijn woorden, die vooral de laatste maanden in het middelpunt van de belangstelling staan en die voortdurend wor den gebruikt in discussies en beschouwingen over onze vaderlandse economie. Dat is be slist niet zo vreemd, wanneer men weet, dat al enkele malen in de Troonrede is gewaagd van bijzondere aandacht voor die streken in ons land, die door hun geografische ligging en hun economische structuur voor zeer spe cifieke moeilijkheden staan. Die bijzondere aandacht blijkt dan metterdaad uit de vele miljoenen, welke op de begrotingen van ver schillende departementen voor deze gebieden zijn uitgetrokken. Regionaal industrialisatiebeleid is onder deel van nationaal economisch beleid: onze regering heeft er geen twijfel over laten bestaan. Waarom zo'n beleid dan wel nood zakelijk is Omdat Nederland zich niet de aanwezigheid kan veroorloven van gebieden, die in allerlei opzicht achteraankomen èn omdat het nu wel vrij algemeen als onjuist wordt beschouwd het Westen van ons land nóg voller te laten worden dan het al is. Twee alleszins respectabele redenen dus om een speciaal gericht beleid te voeren. Dat het tot heden aanslaat bewijzen de woorden van minister De Pous. Of het zal gelukken die probleemgebieden op te trekken tot het niveau, dat men zich als doel stelt, moet worden afgewacht: het beleid is nog jong, nauwelijks anderhalf jaar. Maar de minister wil het zo soepel mogelijk voeren: als het nodig mocht blijken nog méér te doen, dan zal dat gebeuren: „Ik zie het bepaald niet als een onveranderlijke zaak, die op basis van de genomen besluiten verder eenvoudig kan worden afgewikkeld. Wij zullen hef effect van de maatregelen nauwlettend moeten volgen, niet alleen wat betreft de realisering van gestelde doeleinden, maar ook wat betreft de eventuele repercussies van de maatregelen op ander terrein", zo heeft hij gezegd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1960 | | pagina 7