hoodzskslijk: hes-ijk
De Christiaanskerk te Aarhus
CELLOCONCERT VAN
Antonin Dvorak
PROVIDENTIA
Slauerhoff ontkwam niet aan waardevermindering
UIT mijn kinderjaren herinner ik mij oproepen in de dagbladen
en aanplakbiljetten voor de her-ijk van maten en gewichten.
Ook op het gebied van de geest is dat van tijd tot tijd nood
zakelijk. Zo zijn ook de letterkundige maatstaven aan slijtage
onderhevig en na een zekere periode komt men tot de ontdek
king, dat de maten en gewichten nodig moeten worden ver
nieuwd. Gevolg daarvan is, dat de letterkundige figuren uit
vroegere perioden van hun voetstuk worden gehaald en weer
eens worden gemeten en gewogen.
houding tussen „dichter" en
„burger" nog eens tot het uiter
ste werd aangespitst
En dan, wijst Herman van den
Bergh o.a. op de Dostojewski-cul-
tus van de jaren 191020 (denk
aan Dirk Coster met De Stem;,
de rage voor negerkunst, Japan
se interieurs en Chinese verzen,
en hij herinnert ons aan de zo to
taal veranderde omstandigheden,
niet alleen door de atoombom op
Hiroshima, maar ook door het
zo intens geworden wereldvlieg-
verkeer. Slauerhoff als zwerver
over de wereldzeeën imponeert
lang niet meer zo als in zijn
eigen tijd en Marsman, aldus Van
den Bergh, heeft op hem voor
dat hij. Marsman, zijn (kleinere)
reizen veel meer innerlijk ver
werkte.
Waarop komt de reductie
Dat aan het uiterlijk ave
het innerlijke, dat van geest en
gemoed, niet geheel heeft beant
woord.
Van den Bergh mist in het
dichtwerk van Slauerhoff een
Jan Slauerhoff, over
Boucher te Den Haag
languekkend essay verscheen.
De verloren
zoon
Het is voor de nagedachtenis
van een dichter eigenlijk een com
pliment, dat men de waarde van
zijn werk weer eens in twijfel
trekt en het met nieuwe maatsta
ven meet. Gebeurt dat niet, dan
staat in de schoolboekjes wel te
lezen dat hij een groot man is,
maar niemand trekt zich daarvan
wat aan. De grote letterkundi
gen die buiten discussie zijn ge
raakt, zijn eigenlijk dood: Huy-
gens. Vondel, Goethe. Hunner is
een praalgraf, als bezienswaardig
heid misschien indrukwekkend,
maar het blijft een graf.
Jan Slauerhoff (1898—1936) heeft
tijdens zijn leven niet over ge
brek aan belangstelling en waar
dering te klagen gehad. Zijn eer
ste bundel „Archipel" (1923) vond
al dadelijk een bewonderend ont
haal. Dat ging zo door tot de
laatste verzenbundel „Een eerlyk
zeemansgraf" toe. Deze verscheen
in zijn sterfjaar. Ook als proza
schrijver, denk aan „Schuim en
Asch" (1930), Het leven op aar
de" (1934) en „De opstand van
Guadalajara" (1937), heeft hij
terstond naam gemaakt, ge
steund trouwens door een
hem genegen perskritiek
met Menno ter Braak aan
de spits.
Na de oorlog is dat ver
anderd. Niet alleen waren
Ter Braak en Du Perron
inmiddels van het toneel
verdwenen, maar de con
stellatie was zodanig gewij
zigd dat het werk van de
dichters van vóór 1940 niet
meer dezelfde klem op de
lezers had als voordien. Zo
doet het werk van Mars
man, hoe eerlijk en met
hartebloed geschreven ook,
vandaag wat te hevig en
opgewonden aan. Ook Slau
erhoff is aan een waarde
ringsvermindering niet ont
komen. Dichters als deze
beiden blijven natuurlijk
representatief voor hun
eigen tijd (in Holland al
thans), 'maar wat wij. be
wust of onbewust, van een
dichter vragen en in hem
zoeken, geven zij niet meer
geheel. En dat is in poeticis
ongeveer hetzelfde als in het ge
heel niet.
Herman van den Bergh (geb.
1897) heeft Slauerhoff in zijn
jeugd gekend. Van den Bergh
was de stuwende kracht achter
De Vrije Bladen, opruimer van
tachtiger woordfraaiigheden. Na
vele jaren zwijg ens is hij enige
jaren geleden opnieuw als dich
ter voor het voetlicht getreden,
waaraan destijds in het Cultureel
Venster aandacht is besteed. Doch
niet de dichter, maar de criticus
en essayist Van den Bergh is het,
die nu onze belangstelling vraagt.
Hij heeft namelijk bij L. J. C.
Boucher te 's-Gravenhage, al
weer even geleden, een als boek
werk zeer verzorgd essay uitgege
ven, dat over het werk van Slau-
erhof handelt en tot titel heeft
„Schip achter het boegbeeld",
een doorzichtige aanduiding, dat
hij achter het werk terug wil
gaan tot de dichter, achter de ge
vel tot het eigenlijke huis.
Geen eerzucht
DE leeftijd en de staat van dienst
van Van den Bergh zijn er
borg voor, dat het geen persoon
lijke eerzucht of rancune is, die
hem bij zijn vernieuwde beoorde
ling drijft; trouwens, de schrij
ver beijvert zich vrijwel op elke
bladzijde de goede kwaliteiten van
Slauerhoffs dichtwerk in het licht
te stellen en te prijzen. Toch is
het resultaat een tot kleinere pro
porties teruggebrachte Slauer
hoff. Van den Bergh behandelt
eerst uitvoerig het poëtisch ge
deelte en daarna het proza van
de zwerfzieke, anti-burgerlijke
scheepsarts. De veranderde tijds
omstandigheden blijken hierbij
niet ten gunste van Slauerhoff te
hebben gewerkt. Terecht vraagt
ae auteur in zijn Inleiding zich a.
waar de nimbus van de legende,
die reeds bij Slauerhoffs leven
diens werk omgaf, gebleven is
„Waar blijft de dichterlijke be
tovering van het exotisme in een
tijd, waarin vliegtuig en indus
trialisatie, waarin het emigran
tenschip zogoed als de raket- en
kunstmaan-magie de uitdrukking
„witte vlek op de kaart" tot een
anachronisme van de eerste orde
maken? Slauerhoffs faam
groeide en bereikte haar grootste
hoogte in die tussenoorlogse era,
die onder ons volk gekenmerkt
werd door een geestelijke
Europa-vlucht, ook tóen drang
naar exotisme, waarin de ver-
iiiiiii min mini mui' mm mini mm milium imin mm mini mm min mini mm
Wij zijn de vissen in het net gevlochten,
zo is het voorbestemd zoals het gaat,
al de vergissingen en het verraad,
het kwaad waarvoor of tegen wordt gevochten,
H het is als water dat rondom ons staat,
Een grote groene duisternis die boven s
ons hoofd tot aan de groene hemel reikt,
waardoor het lied klinkt waar wij God mee loven,
want wij geloven dat Hij naar ons kijkt,
dat Hij het is die ons gevangen heeft E
en dat Hij eenmaal vissen vleugels geeft.
J. W. SCHULTE NORDHOLT
(uit „Ontmoeting", EE
uitg. Bosch en Keuning).
fik muil mill) nun mini min iiiiu iiiiuiui mini mini mui muil iimii jiiiii mini
Het Bijbelse verhaal van de
verloren zoon heeft de Vlaamse
schrijver Gerard Walschap ge
transponeerd in onze tijd en gesi
tueerd in een Palestina, dat ver
rassend veel op Vlaanderen gelijkt
en dat haast Bruegeliaans ge
noemd zou kunnen worden. In dit
Palestina ontmoeten we heel ge
wone mensen met hun eenvoudig
geloof, hun kleinmoedigheid, hun
vooroordelen, hun angsten en hun
bekrompenheden. Maar in dit heel
gewone léven tekent ons Walschap
de levensgeschiedenis van Gad,
de rusteloze, die op zijn weg Jezus
van Nazareth ontmoet. Als Noor
derlingen staan we wellicht wat
vreemd tegenover de vrijmoedig
heid van de schrijver, tegenover
zijn puur menselijk ervaren van
het heilige, maar toch ontkomen
we niet aan de kracht van dit
proza, ontkomen we niet aan de
echtheid van Walschap's visie.
Het is een nieuw meesterwerk in
de Vlaamse literatuur, (uitg. Ad
Donker te Rotterdam).
Ontmoeting
Het juli-nummer van het letter
kundig en algemeen cultureel
maandblad „Ontmoeting" (uitg.
Bosch en Keuning, Baarn) bevat
een aantal bijzonder goede ge
dichten van J. W. Schulte Nord-
holt. Jan D. Pienter en L. Bis
schop. J. G. v. d. Veen schreef
een kort verhaal onder de titel
„Abraham Flopjanus" en C. Ou-
boter verzorgde de poëzie-kroniek.
Verder bevat het blad tal van kri-
ontwikkeltng, een rijping, dat
boeiende schouwspel, dat het vol
gen van de levensgang van grole
en ook kleinere dichters tot zulk
een fascinerende bezigheid maakt,
een rijping ook die samenhangt
met een algemeen-menselijke rij
ping. Van die algemeen-menselij,-
ke levenswljsheia neeft Slauer
hoff, aldus de schrijver, „blij
kens zijn dichterlijk werk nauwe
lijks ooit iets geproefd".
Hij is ervoor teruggedeinsd, of
te vroeg gestorven, om zulk een
breed én mild eindstadium te
hebben kunnen bereiken.
Over de prozaist schrijft Van
den Bergh o.a.:
„Men doetde schrijver
Slauerhoff in hoge mate on
recht met hem ideologisch au
sérieux te nemen. Zijn grifheid
en weligheid van vertellen is
(ook voor hemzelf) belangrijker
dan zijn overtuigingen: die heeft
hij namelijk niet."
Slauerhoff berijdt zijn stok
paardjes: „averechts racisme",
zoals Van den Bergh het noemt,
de inferioriteit van het blanke
ras en de verderfelijkheid van
deszelfs invloed op „gekleurde"
beschavingen, wat in feite dus
neerkomt op de verwerping van
de cultuur van het Westen. Als cu
riosum heus de moeite waard,
zegt de auteur. „Maar dan ook
niet meer dan als curiosum;
vooreerst omdat hij van de oude
stam dier Westerse beschaving al
leen enkele literaire twijgen en
rotte stekjes kent en vooral niets
meer en dan omdat het hem
er geen ernst mee is; dat is over
duidelijk."
Het was Slauerhoff dan ook
meer te doen om zelf-uitstorting
dan om bepaalde dingen te laten
gebeuren. Maar die zelf-uitstorting
blijkt dan altijd, zowel in poëzie
als in proza, behoefte te hebben
gehad aai, het verhalende element.
Verbleken
ZAKELIJK zal men niet anders
dan het met Van den Bergh
eens kunnen zijn. Het echte le
vensbeschouwelijke element is veel
te belangrijk om bij afwezigheid
zich in de kunst niet te wreken.
Het werk van de z.g. zuivere es
theten houdt op den duur geen
stand. Slauerhoff was natuur1 ijk
geen estheet, maar welbezien is
hij toch familie. Vereenvoudigd
kan men zeggen dat hij het scho
ne zocht in en achter het wilde.
De rest kon hem niet veel sche
len en dat is het juist wat de
waarde van zijn werk nu doet ver
bleken.
Van den Bergh formuleert het
anders, maar in wezen wijkt zijn
conclusie van de hierboven bij
gebrek aan beter gegeven uit
spraak niet af. Het boek van de
doorgewinterde journalist, lettré
en teruggekomen dichter geeft
blijk van grote, „bevindelijke"
kennis van letterkundige zaken in
het algemeen en van Slauerhoffs
werk in het bijzonder.
De stijl is stroef; de vorm van
het uitvoerig essay evenaart de
gedachte niet en het lezen wordt
gehinderd door een duidelijk te
veel aan vreemde woorden en uit
drukkingen.
Jammer: Van den Bergh heeft
alle kwaliteiten een werkelijk bril
jant essay te schrijven. Hij is
wellicht te vol van zijn onder
werp geweest, zodat er te weinig
ruimte voor een meer speeise
aanpak overbleef. Natuurlijk is
het boek wel een belangrijke bij
drage tot de literatuur over en om
Slauerhoff.
C. RIJNSDORP
ZATERDAG 8 AUGUSTUS 1959
Vader en zoon in de nieuwste
JN de laatste jaren zijn in
Frankrijk twee romans ver
schenen, waarvan de vader-
zoonv-erhouding de achtergrond
of zelfs het onderwerp uitmaakt.
Het eerste is het geval met „Mon
père ce héros" van Elisabeth
Barbier (uitg. Julliard). De
schrijfster, van protestantsen hui
ze, die hiermede haar vierde
boek heeft gegeven, heeft voor
al bekendheid verworven door
de tweedelige familieroman
„Les Gens de Mogador", een
gemoedelijk verhaal, dat nie
mand aan het schrikken zal
brengen.
Het nieuwste boek, feller van
toon, modern van opzet, kan
men een zielkundige studie noe
men. In een provinciestadje is
een roofoverval gepleegd. Het
slachtoffer, een alleenwonende
oude dame, is levensgevaarlijk
gewond door slagen op het hoofd.
De schuldigen zijn drie jongens
uit de kleine burgerstand, bemin
naars van het vlotte leven, maar
zonder de middelen ertoe.
EENVOUD EN FRISHEID IN ARCHITECTUUR
flAAST de voorbeelden van
Nederlandse kerkbouw, die
loij van tijd tot tijd in deze ru
briek mogen laten zien, past ook
wel eens een kerk uit een ander
land. Dit geldt zeker, wanneer
wij een kerkgebouw kunnen
tonen, waarvan de architectuur
de eenvoud en de frisheid ver
toont, die nu eenmaal aan de
Skandinavische architectuur
eigen zijn.
Aarhus is de tweede stad van
Denemarken, gelegen aan de oost
zijde van Jutland, met meer dan
100.000 inwoners. Men weet, dat
Denemarken behalve Kopenhagen
geen grote steden heeft en dat on
geveer een kwart van de bevol
king in de hoofdstad is geconcen
treerd.
In 1928 kreeg Aarhus een uni
versiteit, waarvoor Kay Fisher en
C. F. Moller de gebouwen hebben
.ontworpen, die allerwegen de aan
dacht hebben getrokken. De bouw
van deze universiteit valt samen
met de opkomst" van de moderne
Deense architectuur, waaraan be
halve de genoemden ook de na
men van Lauritzen en Arne Ja-
cobsen zijn verbonden.
Denemarken bouwt in baksteen.
Reeds in de 17de-eeuwse gebouwen
die de kenmerken der Hollandse
Renaissance dragen, treffen wij
baksteen aan. En het in 1670 door
Evert Jansen in strakkere lijnen
gebouwde paleis Charlottenburg is
zuivere baksteenarchitectuur.
Deze traditie wordt in de heden
daagse architectuur voortgezet,
maar zij wordt geënt op de nieu
we concepties, die nu ongeveer
dertig jaar geleden allerwegen in
Europa doorbraken. De Duitsers
Gropius en Van der Rohe, de
Finnen Saariven en Aalto, de Zwe
den Markelius en Asplund, zij al-
Nationaal
ZO kreeg ook Denemnrken zyn
moderne bouwkunst, die natio
naal is, omdat zij zich aanpast
aan de nationale traditie en na
tionale vormen, en tegelijk inter
nationaal is, omdat tij uiting
geeft aan de dynamiek van de
moderne tijd, omdat zij vóór al
les eerlijk is en alle opgelegde
decoratie en opsmuk van vormen
bewust verwerpt.
Zo staat daar nu rusttg en, wij
zouden haast zeggen argeloos,
de Christiaanskerk van de jonge
architect Aage Nielsen. Buitenmu
ren van baksteen, een hoog dak
met pannen gedekt, een voorge
vel met een enkele ritmisch ver
deelde versiering, die telkens even
oplicht uit het forse gevelvlak
Maar opdat de gevel niet te fors
zou worden, staat daarnaast de
PANORAMA DER WERELD
Panorama der weruld (deel 1
(Europa). Uitgave J. J. Romen
Sc Zonen te Roermond en
Maaseik.
Onder leiding van prwf. dr. A.
C. de Vooys, hoogleraar aan de
rijksuniversiteit te Uti echt en
drs. R. Tamsma, lector aan de
Ned. Economische Hoogeschool te
Rotterdam wordt gewerkt aan
Panorama der wereld, een popu-
lair-wetenschappelijk werk, dat
uit drie delen zal bestaan. Het
eerste deel, dat over Europa ten
westen van het IJzeren Gordijn
handelt, is dezer dagen versche
nen. Deel.twee zal Azië en Afrika
behandelen, terwijl het derde deel
geheel zal zijn gewijd aan het
westelijk halfrond en Australië.
De eerste hoofdstukken geven
een beeld van de algemene struc
tuur van de wereld, zowel phy-
T~lE Engelse dichter uit de vorige
eeuw Alfred Tennyson heeft
eens een uitspraak gedaan, waar
mee de Tsjechische componist
Antonin Dvorak het beslist niet
eens was. Tennyson schreef namelijk: „Beter bemind en niet ge
kregen, dan in 't geheel niet liefgehad". Want Dvorak betreurde
het maar al te zeer dat hij kon liefhebben en dat hij het voor
werp van zijn echte liefde nooit heeft kunnen krijgen. Zijn leven
lang was hij smoorverliefd op z'n schoonzusje Josefine Kaunic-
Cermak, een befaamde actrice in Praag.
Toen Dvorak nog al
tist was in het opera
orkest droomde hij
vanuit de orkestbak
samenzijn
de
In 1865 Dvorak
was toen dus nog
maar 24 jaar oud
gaf hij in zijn liede
rencyclus „Cypressen"
al uiting aan die
liefde. Maar het bleef
„niet gekregen" en
ten slotte trouwde hij
in 1873 met Josefine's
zuster Anna Cermak.
Dat huwelijk is bij
zonder gelukkig ge
weest. maar de liefde
voor Josefine is nim
mer gedoofd. Tot
haar dood toe in 1895
geweest tussen Dvorak en Jose
fine, die inmiddels getrouwd was
met Graaf Vaclav Kaunic.
Tijdens zijn 3-jarig verblijf in
Amerika (18921895) schreef hij
als laatste werk in de „nieuwe we
reld" het Celloconcert. Op. 104 in
b kl. t. Josefine was toen al ern
stig ziek en men verwachtte de
dood. Dvorak was hierdoor heel
erg geroerd en de ziekte van Jo
sefine deed hem des te sterker
naar zijn vaderland terugverlan
gen. In het tweede deel van zijn
Celloconcert kwam al compone
rend als vanzelf een molodie te
voorschijn bij Dvorak, die Josefi
ne altijd heel erg lief was ge
weest. Het was de melodie van
Dvorak's lied „Laszt mich allein"
uit de „Vier Licdcrn" Op, 82
(geschreven in 1887). Het midden
deel van dit lied parafraseerde
Dvorak in het 2e deel van zijn
Celloconcert en de melodie komt
zo geheel logisch uit hét geheel
naar voren, dat het niet anders
kan dan dat Dvorak met zijn ge
hele ziel bij z'n schoonzuster is
geweest en daardoor haar lieve
lingslied opnieuw kreeg ingegeven.
Antonin Dvorak, de Tsjechische
opgenomen door Decca in een
vertolking door Sowjetrussische
En toen hij eenmaal in Tsjecho-
slowakije was teruggekeerd, wij
zigde hij het slot van zijn Cello
concert nog. Op 9 februari 1895
had hij het werk in New York
voltooid, maar teruggekeerd gaf
hij het slotdeel toch nog iets an
ders mee, nl. opnieuw de herinne
ring aan zijn toen zojuist overle
den schoonzuster en heel teder
klinkt het werk uit met de be-
ginmelodie van het lied „Laszt
mich allein". In zijn werk heeft
Dvorak zoals zoveel scheppende
kunstenaars zijn grote liefde
als man neergelegd. Alleen zo kon
hij zijn liefde uitzeggen-
[ET de Vijfde Symfonie (bij
genaamd „Uit de nieuwe
wereld") behoort dit Celloconcert
M!
tot de symfonische we.vken die
Dvorak de grote wereldfaam be
zorgden. Worden in de 5 e Symfo
nie de nieuwe indrukken, die Dvo
rak in Amerika opdeed, j erwerkt,
gecombineerd met herinnering
aan het eigen Boheemse vader
land, het Celloconcert is alleen
maar geboren uit de horinnerin-
gen aan en een smachtend verlan
gen naar het vaderland. Het ka
rakter v; n dit werk is dun ook in
hoge mate romantisch. Het eerste
deel (Allegro) geeft al direct de
sfeer van het gehele w-rk aan:
wat pathetisch-heroïschmaar
toch ook angstig-verlang'ind. Een
Amerikaans volksliedacht ig thema
verloopt snél in nationale Boheem-
Het tweede deel (Adagio ma non
troppo) is het hoogtepunt van het
gehele werk geworden, een zui
vere lyriek die zowel doet den
ken aan het Largo uit Dvorak's
Vijfde Symfonie als aan de ver
hevenheid van zijn „Bibliwche Lie-
der". Welk een schoonheid ligt
er al niet direct in h(t hoofd
thema van de cello, waai tegen de
klarinettenzang een haast mys
tiek effect geven. Organisch uit
net gehele melodische verloop
komt dan de melodie van het ge
liefde lied, als een sam inspraak
tussen cello, hobo en flu-t.
Het derde deel (Allegro modera
to) is als het ware e:n soort
vreugoegevoel over de spoedige
terugkeer in het vaderland. Zo
als ik reeds schreef wijzigde
Dvorak na zijn terugkeer het slot
van dit deel. Toen de befaamde
cellist prof. Hanus Wihan (aan
wie het werk is opgedrsgen) dit
slot van een cadens wilde voor
dien, kwam Dvorak hiertugen hef
tig in opstand. „De finite sluit
geleidelijk diminuendo al als een
ademtocht met herinneringen
aan de beide voorgaande delen
de solo klinkt tot pianissimo
uit dan een sterker worden
en de laatste maten neemt het or
kest over en sluit het werk af
met een stormachtige klank. Dat
was zo mijn idee en daar ben ik
niet van af te brengen", schreef
Dvorak.
TAECCA heeft dit prachtige werk
Lf persoonlijk vind ik het een
van de mooiste Celloconcerten
opgenomen in een zeldzaim gein-
kloeke toren met de luidklokken,
die het geheel domineert.
Gezien in de schaduw van de
toren lijkt de kerk ondanks haar
hoge kap maar klein. Zij is ook
niet groot, want in het kerkruim
zijn slechts 350 vaste plaatsen
het totale aantal kan worden op
gevoerd tot 500. (Bouwkosten plm.
465.000).
Maar wanneer men ziet, ho«
deze kerk in de ruimte staat, een
ruimte met veel bomen en groen
in Jutland kan men blijkbaar
meer terrein voor een kerk be
schikbaar stellen dan in de Rand
stad Holland dan staan wij
toch voor een gebouw, dat ietj is
en iets zegt,
Dit is bij alle eenvoud- en strak,
heid van lijn een kerk, waaraan
met liefde is gewerkt, en die in
haar gehele verschijningsvorm
werkelijk kerk wil zijn.
sich als economisch. Het zwaarte
punt ligt echter op de regionale
behandeling en dat is de ver
dienste van dit ook voor niet-ln-
gewijden bestemde werk. Panora
ma der wereld is geen toeristisch
handboek, waarin men een be-
bezienswaardigheden van ieder
land kan vinden. Het is evenmin
een aardrijkskundeboek met «en
opsomming van plaatsen en ri
vieren, maar wil een duidelijk In
zicht geven in de structuur van
ieder land, in het economische
bestel en zijn sociale ontwikke
ling. Niet alleen in woord, maar
ook in beeld, door illustraties,
die direct aan de tekst aanslui
ten, alsmede door kaarten en gra
fieken. Zeer velen zullen aan de
hand van dit Panorama der we
reld hun kennis kunnen verrijken.
Een der drie is Robert Ville-
dieu: hij heeft alleen een passie
ve rol vervuld. Nu gebeurt dit
wonderlijke, dat hij, die als uit
kijk heeft gefungeerd en niets af
weet van wat binnen is voorge
vallen, alle schuld op zich neemt
en, ondanks de raadgevingen
van zijn verdediger en de scep
tische vragen van de rechter van
instructie, volhardt in zijn ver
klaring. die hem jaren van ge
vangenschap kan kosten.
Wat beweegt de jongen tot de
ze houding? Verscheidene motie
ven spelen daarin méde. De va
der heeft meegewerkt in het bin
nenlands verzet en daarvoor ge
boet met enkele jaren gevangen
schap in Duitsland. Zijn invloed
was dus uitgeschakeld in de vor
mingsjaren van de knaap en de
band aan de moeder is zoveel te
inniger geworden.
Bij zijn terugkeer wordt Ville-
dieu gevierd als verzetsheld; hij
sluit zich op in d'e hem toege
wezen rol en wordt thuis de ti
ran, die geen tegenspraak duldt
en vrouw en kinderen bepreekt;
buitenshuis de man, die in de
hogere maatschappelijke laag
tracht door te dringen en zelfs
een Kamercandidatuur aanvaardt.
De vrouw, een zachtzinnig
mensje maar een onvolgroeide
persoonlijkheid, beeft voor hem;
het dochtertje veinst onderwer
ping, maar Robert komt in op
stand en verwekt zo voortdurend
botsingen. Waar de band aan
het gezin, het natuurlijk milieu,
ontbreekt, wordt des te sterker
de binding aan de kameraden,
die in hem een gewillig bondge
noot Vinden.
Geldingsdrang
AAN twee zijden wil Robert
zich laten gelden en tonen1
wat hij vermag aan durf en
vastberadenheid; jegens zijn va
der, die laag op hem neerziet, en
jegens de makkers, die hem voor
een slappeling houden en hem de
gemakkelijkste karwei opdragen.
Zo komt hij er in een ver
wrongen geldingsdrang toe de
rol van hoofdschuldige op zich te
nemen. Een nevenmotief is, dat
hij op deze manier zijn wrok op
zijn vader kan koelen door een
vlek op diens naam te werpen
en zijn politieke carrière te bre
ken.
Nog een vierde motief treedt
in tijdens het onderhoud met zijn
verdediger. Deze heeft in Duit
se gevangenschap een broer ver
loren, ook werker in het verzet
en aangehouden enkele dagen na
Villedieu. Voor de jongen is het
verband duidelijk: zijn vader is
laf geweest en heeft namen ge
noemd. Vandaar de ironisch-be-
doelde titel van het boek, ont
leend aan de beginregel van een
bekend gedicht van Victor Hugo,
gewijd aan zijn vader, generaal
onder Naipoleon I.
Aan Robert nu de taak de mo
rele schuld van de pseudo-held
uit te wissen door het tegenover
gestelde te doen, nl. te lijden
voor de schuldigen. Het verhaal
komt niet tot een oplossing,
maar de schrijfster laat gevoe
len, dat, als enkele dagen later
de overval ter plaatse zal wor
den gereconstrueerd. Robert zal
instorten en da waarheid aan het
licht zal treden. Deze psychologi
sche analyse men kan haar
ook een tijdsbeeld noemen
heeft oök sociale kanten en voert
in het milieu van een ontspoorde
jeugd, slachtoffer der oorlogs
omstandigheden.
Botsingen
JET tweede boek is „Cet
tr
e i 1
VIA NAALD
ÉN PLAAT
spireerde en doorleefde vertolking
van de Russische cellist Mstislaw
Rostropowitsch met begeleiding
van het grote symfonieorkest van
de Sowjetrussische radio o.l.v. Bo
ris Haikin. (30 cm plaat LXT
2015). Rostropowitsch werd in 1927
in Baku geboren en begon in 1942
met zijn conoertpraktijk- Zelden
hoorde ik dit werk zo geheel van
binnen-uit spelen, zo verlangend,
zo doortrild van weemoed en
blijdschap. Men kan zeggen dat
de uitvoerenden werkelijk super
klasse zijn. En daarom betreur ik
het dan ook dubbel, dat de opna
me vermoedelijk in een akoestiscp
wat ongunstige ruimte werd ge
maakt. waardoor het geluid net
iets te bot is geworden, althang
van het orkest. Ondanks dit kan
men intens genieten van een waar
achtig schoon werk -en van een
uitzonderlijk schone vertolking.
CORN. BASOSKI
PIETER MARITS
Pieter Marits, door A. Nie
mann. Uitgave V. A. Kramers,
's-Gravenhage.
De zeventiende druk van het
bekende jongensboek Pieter Ma-
rits is geïllustreerd met diverse
platen. De lotgevallen van een
jongen tijdens de Boerenoorlog
in Transvaal zullen de jeugdige
lezers ongetwijfeld boeien en het
boek in één adem doen uitlezen.
>i" (uitg. Laffont) van Claude
Longhy, die reeds twee romans
had gepubliceerd, waarvan één
vijfdelig. Het behandelt in de
diepte de verhouding tussen een
vader en zijn zoon. De eerste,
mathematisch zeer begaafd,
maatschappelijk hoog geklom
men man van orde en tucht; de
zoon, erfgenaam van zijn moe
ders liefde voor kunst en lette
ren, maar ook van haar geeste
lijke speelsheid.
Ook hier is de vader, Frans
reserve-officier, vele- jaren afwe
zig geweest. In die tijd is een
intieme band gegroeid tussen
moeder en zoon, waarbij de laat
ste de sterkste is. Bij zijn terug
keer vindt de vader een andere
zoon dan hij zich gewenst had.
Geheel zijn streven is nu ge
richt op ombouw van Nicolaas'
karakter en smaak. Dit veroor
zaakt eerst stille, later openlijke
botsingen; bedrog en brutaliteit
enerzijds, heftige woorden en af
straffing anderzijds. In die strijd
verdwijnen de vrouwelijke eigen
schappen in de knaap; de man
nelijke komen naar voren in
stugge onverzettelijkheid, erfenis
van de vader, maar ze werken
in diametraal-tegenovergestelde
richting.
Als hét ten laatste komt tot
diefstal en ontvluchting, wordt
de kinderrechter ingeschakeld,
die de zeventienjarige voor zeke
re tijd in een tuchtschool plaatst.
Dat levert een brok bezielde re
portage over de jeugd, die deze
inrichtingen bevolkt. Het verblijf
in dit milieu en de leiding van
verstandige opvoeders doen Nico
laas moreel goed. Hij leert in
zien hoe bevoorrecht hij is ge
weest en hoeveel hij zijn ouders
te- danken heeft. Na deze zes
maanden wordt de begonnen stu
die voltooid en komen bepaalde
déraillementen niet meer voor.
De jóngen is een man gewor-
HET BEWAASOE KIJKGLAS
Theo M. Eerdmans heeft een
nieuw werk aan zijn oeuvre toe
gevoegd. Bij De Arbeiderspers te
Amsterdam verscheen van hem
de roman „Het bewaasde kijk
glas". Het is het verhaal van Do
nald Menalda, die met zijn ouders
naar Canada emigreerde en dan
plotseling, zonder paspoort, met
de boot naar Rotterdam vertrekt
waar hij voor twee jaren een
meisje had liefgekregen.
De tocht wordt echter niet vol
tooid, want op de bootreis ont
moet Donald een Amerikaans
meisje, dat hem tijdens een ziek
te verzorgt en op wie hij verliefd
wordt. De Amerikaanse gaat naar
Duitsland om haar verloofde op te
En toch heeft deze tijd hem in
zeker 'opzicht nog meer van zijn
vader verwijderd. Zijn sociale
zin, zijn medelijden met hen die
in de schaduw leven, is gewekt.
Als jeugdleider helpt hij mee
aan de verheffing der maatschap
pelijk en zedelijk gezonke-
nen; hij gaat op in deze arbeid
en vindt er zelfs zijn aanstaan
de vrouw in.
Alle pogingen tot rehabilitatie
en reïntegratie in de sociale laag,
waartoe hij behoort, wijst hij af,
tot grote verbittering van de va
der. De kloof tussen vader en
zoon ligt nu anders dan in de
jongensjaren, maar ze blijft in
volle breedte. De ziekte van de
moeder met haar fatale afloop
brengt beide mannen niet tot el
kander, maar verwekt integen
deel felle botsingen. De vader
ziet In zijn zoon een vreemde in
dringer; deze voelt zich terugge
drongen en ontrecht.
Na de dood van de moeder
verlopen er vele maanden van
volkomen scheiding. Ze zijn niet
onnut; ze werken schiftend en
zuiverend op beider zielsgesteld
heid. De oudere man krijgt oog
voor zijn pedagogische fouten, de
tyrannie van zijn zelfzuchtige
liefde, die stuitte op eigenschap
pen, die hemzelf niet vreemd
zijn; de jongere gevóelt, dat on
danks alle scheuren en rukken de
band der genegenheid nog be
staat. In het ouderlijk huis blijft
iedere nacht de deur open; zó
moet de zoon haar vinden. Deze
geeft de roman, waarin hij zijn
trieste geschiedenis vertelde en
die el een gretige uitgever had
gevonden, aan het vuur prijs.
Het slot van het boek laat
voorzien, dat, niettegenstaande al
wat is voorgevallen, over de
kloof een brug zal worden gelegd.
Zo voert dit met liefde en in een
milde toon geschreven hoek niet
in een slop. Er opent zich een
perspectief in, dat in het knap
pe, maar harde boek van Elisa
beth Barbier ontbreekt. Ouders
met moeilijke kinderen kunnen
er troost en wijsheid uit putten.
DR. M. C. v. d. PANNE
krijgen als hij niet zo'n slappeling-
was. Het verhaal van de reis heeft
dan ook meerdere malen een
flash-back, een terugblik op het
eigen verleden, dat Donald altijd
als door een bewaasd kijkglas
heeft gezien, maar dat hij nu hel
der ontdekt. En daardoor ont
dekt hij ook zichzelf. De reis
wordt niet voortgezet en Donald
verliest veel. Maar de -grote winst
is, dat hij een ander mens
wórdt, een man, een kerel. Theo
Eerdmans heeft het alles met
meesterhand beschreven, hij heeft
de figuren knap getypeerd en be
wees met dit boek een goed psy
choloog te zijn. (217 bladzijden).
Claude Longhy, schrijfster van
de roman „Cet étranger pareil
De gillende drieling
De gillende drieling, door
Edith Cinnerstad, vertaling C.
van Eijsden. Uitgave Ad. M. c.
Stok, Zuid-Holl. Uitg. Mij., Den
Haag.
De avonturen van een blijmoe
dig, harmonisch en kinderrijk ge
zin. waarvan de vader zich bezig
houdt met wonderlijke uitvindin
gen en de moeder eens triomfen
vierde op de planken, worden door
Edith Unnerstad allersmakelijkst
opgediend via de belevenissen van
zoonlief Lars. Even aantrekkelijk
als het verhaal zijn de plaatjes
van de door zijn marine-schetsen
bekende illustrator P. W. B. Steen-
Zoals aEe snel groeiende gezin
nen kwam de familie Larsson in
conflict met de haar ter bescSiik-
king staande woonruimte. Dit feit,
tezamen met de nogal vreemd
soortige erfenis van een bierbrou-
wende rijke oom en de geniale
ideeën van vader Larsson, stelt
de lezer in staat het gezin te vol
gen op een hoogst originele va-
cantie-tocht, die eindigt in een
ruime woning bij Tante Bella en
juffrouw Luhrs.
Het is een gevoelig geschreven
verhaal, vol onverwoestbaar opti
misme en levensvreugde, over
mensen die waarschijnlijk nooit
veel materiële rijkdom zullen ver
werven maar die schatten aan
geestelijke rijkdom bezitten en
iedei gaarne daarvan willen delen.
De vertaling is in vlot en goed
Nederlands.
IK EN MIJN HUIS
Ik en mijn huis. door Rein C.
Bosman. Uitg. J.N. Voorhoeve,
Den Haag.
„Ik en mijn huis" is een Chris
telijke roman, die handelt over
het leven van een schoenmaker.
Voor de gebeurtenissen, die de
schrijver in dit boek laat afspe
len, heeft hij geput uit het gewo
ne dagelijkse leven. Rein Bosman
is het gelukt het boek een waar
schuwing te doen zijn voor de
mensheid om het eigen ik niet op
de voorgrond te laten dringen.
Duidelijk brengt het boek tot uit
drukking, dat, hoe goed ook be
dacht en bedoeld, de mens uit
zichzelf niets kan. Door eenvoud
en menselijkheid is deze roman
de moeite van het lezen zeker
De zending vraagt een rentmeester
I>e zending vraagt een rent
meester, door dr. J. C. Gil-
Uitgave De Graafschap,
opzettelijk beoefend. Gebeurt het
wel, dan is het geven er vanzelf.
En deze kunst is geestelijk van
zo grote waarde. Dr. Gilhuis zegt
er in dit boekje van slechts vijf-
lig bladzijden veel van dat goed
is om te lezen. Hij denkt daarbij
vooral aan de zending. Wie in en
door het geven zijn leven gees
telijk wil opheffen zal van de le
zing van dit mooie boekje veel
nut hebben.