«Ik zou nog wel eens willen varen 3C anonnen jacjen ZATERDAG 23 MEI 1959 Gesprek met H. Bênard, EERSTE MACHINIST VAN DE •PRESIDENT JAN LELS- vijf ei zestiï, „Ik ben geboren op 10 juni 1894, hier in Den Hoek, en de tiende van de volgende maand hoop Ik dus 65 jaar te worden en daarom zal ik er op 1 juli mee uitscheiden. MAAR De maatschappij had graag, dat ik nog wat bleef, maar nee, ik doe het niet. Kleine red dingen nou ja, dat zou nog wel gaan, maar zware reddingen nee, dat zou niet meer meevallen. En dan de vrouw is er ook op tegen." Hij grijpt het bekende blauwe pakje, dat voor hem op tafel ligt, en uit zijn broekzak haalt hij een pakje vloeitjes en hij draait in niet veel langer dan een seconde een originele zware. Dan staat hij op van zijn stoel en loopt naar het raam, en hij kijkt over de Berghaven de Nieuwe Waterweg in. En alsof hij in de toekomst tracht te zien, zegt hij „Maar misschien, als ze nog eens een be roep op me doen, je weet nooit Drie schepen varen achter elkaar de Nieuwe Waterweg uit. Hij kijkt er naar en zegt: „Toen ik nauwelijks veertien was, ging ik al varen". Nou, en tot vandaag de dag ben Ik bij het reddingwezen gebleven. Tot '29 als machinist op de Pre sident Van Heel, daarna op de President Jan Leis, en op die laat ste zit ik dus een dertig jaren". Hij gaat een ogenblik staan en zijn ogen dwalen weer af naar de Nieuwe Waterweg. En terwijl hij naar de voorbijvarende schepen kijkt, zegt hij: ..Reddingen? In die 39 jaar heb ik er niet een ge- zagen we de mensen al aan tou- mist. Ik ben er altijd bij geweest, wen buiten boord hangen. Ze had- Ja, daar vraagt u me wat! Hoe- den zo maar wat touwen van de veel mensen zal ik van schepen railing neergelaten en wilden op hebben gehaald. Ik weet het niet de reddingboot overspringen. We precies, ik heb het nooit bijge- probeerden zo dicht mogelijk te houden. Maar het zijn er meer naderen. We plakten 'm er tegen dan 600. Moet ik het nou echt al- aan en namen mensen over. Vier lemaal opzoeken?". sprongen er in het water en pro- Hij loopt naar het dressoir en 1 rommelt wat in een kastje. Als J hij zich omkeert heeft hij 'j ene hand leen neen iur in C„„„" i stapel jaarverslagen °Puy emmende te berei- dronken. on- ie de Nederlandse loods C. dingboot i an de Koninklijke Zuid- Hollandsche Maatschappij tot Redding van Schipbreukelingen, gestationeerd in Hoek van Holland, op oefentocht op de Noordzee. de andere hand een langwer- pig drosjë. .In dat doosje zitten w^Veggen zJke"klapjén! dat de ?1n onderscheidingen. Het zijn er ene gij de reddingboot geheel dertien. Er is bij de zilveren ere- medaille verbonden aan de Orde van Oranje Nassau, en de zilve ren ere-penning voor menslievend hulpbetoon. Op de laatste staat: Was bar en "boos. werd ingedrukt. Hij zakte gewoon in elkaar. En in de machineka mer ging het ook mis. Er kwam een lek in de leiding en de afge werkte stoom hoopte zich penning werd verleend op 24 ber 1949 „Voor met gevaar van eigen leven verrichten van onder scheidene reddingen". Hij noemt wat namen van schepen, die op de Noorderpier zijn gelopen, of op de Maasvlakte, of vlak voor de mond van de Nieuwe Waterweg zijn vergaan. Zo maar wat namen, zonder te letten op de volgorde, waarin de reddingen zijn verricht. Soerakarta. Witte Zee, Faustus, Gatt, Disciplinia. Christian Michel- Herta Enge-Line Fritzen hij nog Hard werken „Thuis Hij gaat weer zitten, wilden ze er eerst niets van we ten. Mijn vader was timmerman en vond. dat ik een vak moest leren. Maar ik heb net zolang ge zeurd tot hij zijn toestemming gaf. En ik werd daarbij geholpen door de dokter. Ik had ti.l. mijn voet gekneusd en dat wou niet zo best genezen. Toen zei de dokter: „Jó, jij moet voorlopig over vlak ke wegen gaan, het lijkt me het beste, dat je een kantoorbaan zoekt". Maar daar voelde ik niets voor. Ik zei: „Laat me dan gaan varen, want het dek van een schip is vlakker dan welke weg ook". De dokter vond het best en mijn vader bromde ook van: „Ga je gang dan maar". Hij glimlacht nog bij de herin nering. ..Ik ben toen bij Leen Smit gekomen en ging direct on der dek. Eerst stoker op de Per- nis, dat was zo'n buiten-binnen sleepboot, en van de Pernis naar de Noordzee, en van de Noordzee naar de Wodan, dat was een oude radersleepboot voor strandberging. stenen. boot met twee schoor- „.i met wielen, die je afzonderlijk kon laten draaien. We hebben er nog eens een schoener mee van het Scheveningse strand getrok ken. Het zijn je beste strandber- gers". Hij steekt een verse sigaret op en staart wat vaag in de verte. „Een twee-en-een-half jaar ben ik bij Leen Smit geweest. Ik heb er hard, erg hard moeten werken, maar ik heb er veel geleerd, ik heb mijn handen uit de mouwen moeten steken". Je kijkt naar zijn gespierde handen en je weet. dat hij niet overdrijft. Hij vertelt: „Het zal in '13 geweest zijn, dat ik op de grootste cutterzuiger van Nederland naar Petersburg ben gegaan. We moesten groot terrein opspuiten. Een paar maanden hebben we daar gewerkt. We zaten boven op een verzakt dorp te zuigen en de merkwaar digste voorwerpen hebben we naar boven gehaald. Niet alleen mun ten, zelfs gouden, maar ook wa- Rijnvaart In het najaar kwamen we in Nederland terug. Ik wou blijven varen en ben toen overgestapt op de Rijnvaart. Ik kwam als tweede machinist op een vracht boot met twee karren. Het werd een heen-en-weer varen tussen Rotterdam en Mannheim. Een paar maanden heb ik op dat schip gezeten, toen moest ik in dienst. Ik had de marine aan gevraagd, maar ze stopten me bij de infanterie. Enfin, van voorjaar '14 tot najaar '17 ben ik infanterist geweest, met een zomerverlof er tussen om op visvangst te gaan. Ik had ge zegd, dat ik met de vloot zou uitvaren, maar toen ze er achter kwamen, dat dit niet was ge beurd, had je de poppen aan het dansen. Een week provoost". Hij grijpt weer naar het doosje Engelse sigaretten en loopt weer naar het raam. Hij kijkt in de richting van de zee en zegt: „Van avond moet dat Engelse dok bin nenkomen", en als hij weer op zijn stoel zit: „Ik heb ook nog op de zeesleepvaart gezeten. Dat ging zo. Toen ik uit dienst kwam werd ik eerst voor een week of vier, vijf, machinist op een zandzuiger. Daarna werd ik gevraagd mee te faas naar Odessa om de Admi raal de Ryuter op te halen. Dat was een veertien-master van Mül- ler, het grootste schip van Neder land. Maar op het laatste ogen blik ging het niet door, omdat elk verkeer door Duitsland verboden was. In die dagen, het was in '18, ben ik naar Wijsmuller ge stapt en bij hem kon ik terecht. Als 2de machinist heb ik gevaren op de zeesleepboten Zeeland, Lim burg, Nestor en Brabant. Toen ik met de Brabant van een lange reis terugkeerde, ging het met Wijsmuller niet zo best en ik kon op wachtgeld worden gesteld, om dat ze me wel wilden houden voor het geval de tijden beter mochten worden. Maar ik bedankte er voor. Ik zou gaan trouwen en het leek me beter een baantje aan de wal te zoeken. Ziekenhuis Ik had geluk. Het Rotterdamse Coolsingelziekenhuis vroeg een ma chinist. Er waren 157 sollicitan ten, maar ik behoorde tot de tien, die na de selectie overbleven. Met ons tienen moesten we examen doen en ik bracht het er het beste af, want ik werd aangenomen. Ik heb mijn aanstelling nog Toch is het niet doorgegaan. Ik had wel gezegd: nooit meer varen, maar het zat me niet lekker. Nu was in tussen de reddingboot President Van Heel verongelukt en ik had naar de functie van machimst ge solliciteerd. zo maar, ik dacht je kan nooit weten. De ene dag ont ving ik van het Coolsingelzieken huis bericht, dat ik in dienst kon treden en de andere dag kreeg ik mijn aanstelling bij de Koninklijke Zuid-Hollandsche Maatschappij tot Redding van Schipbreukelin gen. Als machinist. Dat was in 1921. Het ziekenhuis heb ik toen afgeschreven. Tot verdriet van mijn vrouw, want die moet niets van het water hebben". geleden". „Christian Michelsen" Je wijst op een ovale, gouden penning. „Dat was mijn eerste onderscheiding. Achttien karaats. Is mij uitgereikt door de Noorse consul-generaal na de redding van de opvarenden van de Christian Michelsen. Die zat op de Delftlandse hoofden, naast de Noorderpier. Het was een moeilijke redding. Ik heb in mijn hele tijd drie moeilijke reddingen gehad: de Witte Zee, de Herta Engeline Fritzen en dan de Christian Michelsen. Die laatste strandde op 25 novem ber '28. Er stond die dag een zware Noordwester en er vielen hevige regenbuien. De Christian Michelsen lag verankerd voor de Nieuwe Waterweg, maar in de namiddag sloeg het schip van zijn ankers en het dreef naar de kust. Ik werd omstreeks half zes gewaarschuwd, dat we gingen uitvaren. De Christian Michelsen had noodseinen uit gezonden en verzocht om een reddingboot en om sleepboot hulp. Maar ja, zo gemakkelijk ging dat niet. De zee was buiten gewoon hoog en woest, vooral bij het Noorderhoofd. De sleep boot Ganges kon door het noodweer niet uitvaren. Wij zouden het proberen. Schipper Slis zei: „Wat denk jij er van". Ik zei: „Laten we'm er maar nitdouwen en gaan zien wat daar aan de hand is". Hoe we buiten zijn gekomen weet ik nog niet, het kostte bovenmense- in en de bemanning van het orse s.s. Christian Michelsen s gered, ging de President Van Heel naar de werf om te worden opgekalefaterd. De beschadigingen r de zee aangebracht zfjn dui delijk te zien. Links de lste ma chinist van de President Jan Leis, heer H. Bênard, over wit it artikel ivordt geschrevei ren. Toen zijn we naar binnen ge gaan. Met slecht zicht. We konden niets meer zien. Het was storm en dichte regen". „Nog varen" Hij gaat weer naar het raam en hij zegt: ,,Ik ben benieuwd of dat dok vanavond nog bin- zaten in het hardstikke nenkomt of dat ze er mee wach- donker. Ik dacht: Nou wordt het ten tot morgenochtend. Die zee tijd. dat we er vandoor gaan. sleepvaart is mooi. Op 1 juli ga anders gaat de hele boot er aan. weg bij het reddingswezen. En dat zei ik tegen schipper Slis Die lichte reddingen dat zou de We hadden toen al 24 man overge- nog wej gaan, maar die zware nee, dat wordt te moeilijk iici voor me- Maar ik zou nog wel niët. Het was niet een? met Leen Smit willen pra- geladen en het zou hoogstens op ten, ik zou nog we! eens naar het strand komen te zitten Toen zee willen". Hij haalt zijn schou- wilden wegdraaien bleken de ders op en grijpt naar het be- tiental handles vast te zitten. In het don- kende blauwe pakje. „Als de kunnen toevoe- ker gr®ef lk to®n "aar ,de Plaa*s vrouw er maar niet zo'n hekel ia8p»SeS -n het ta, we. wor- die ik nodig had. Met wat gewurm den: aaJl ,de walx blijven. Nou heb ik de handles weer vrijgekre- ja, goed dan. Het is allemaal gen, zodat we konden manoeuvre- voorbij". al 24 r Vier zater er boord en die wilden blijven. Direct gevaar DE Koninklijke Zuid-Hollandsche Maatschappij tot Redding van Schipbreukelingen zond ons haar jaar verslag over 1958 en in een begeleidend briefje schreef directeur-secretaris jhr. T. M. van Suchtelen van de Haare: ,,U zult hieruit lezen, dat sinds de oprich ting van onze maatschappij in novem ber 1824 ruim 3300 personen veilig aan wal werden gebracht". En dat is wel een getal om tegen aan te kijken. Omge rekend betekent het, dat 134 jaar lang gemiddeld elk jaar ruim 24 schipbreu kelingen zijn gered en dan alleen nog voor het stuk kust, dat ligt tussen Cad- zand en Terheyde, want dat is het ge bied van de Zuid-Hollandsche. Maar er zijn jaren geweest, dat dit aantal veel hoger lag. In 1958 bijv. werden in totaal 84 mensen uit de benauwenis gehaald en tot hen be hoorden de 19 bemanningsleden van de Ebro van Leen Smit. Het was de spectacu lairste redding van het jaar en een knap en moedig stuk werk van schipper Jan Minne- boo van de Maria Carolina Blankenheym uit Veere. Weet u het nog? Het nieuwe jaar was nog maar elf dagen oud, toen de Ebro uit Vlissingen uitvoer om assistentie te ver lenen aan het s.s. Lindekerk, dat ter hoog te van Schouwen in moeilijkheden verkeer de. Maar de Ebro raakte zelf op de gevaar lijke ondiepten van de Banjaard geboeid en werd door zware grondzeeën overspoeld. Het was afgaand tij en er stond een storm achtige Noordwester met een moeilijke en hoge zee, maar omdat de toestand aan boord van de sleepboot zorgelijk was, be sloot Jan Minneboo dwars door de grond- zeeën op de Ebro aan te houden. Ja, zo staat het er letterlijk in het jaarverslag: schipper Jan Minneboo besloot dwars door de grondzeeën op de Ebro aan te hou denIn vier keren wist hij de hele be manning aan boord te nemen. In nog geen half uur was het geklaard. Het staat er al lemaal maar of het de gewoonste zaak van de wereld is. t^EITELIJK zou iedere Nederlander kennis moeten nemen van de in houd van de jaarboekjes van de red dingmaatschappijen. Er zou dan wel licht meer begrip komen voor haar werk en de last en het ongerief, dat haar door roekeloze waaghal zen wordt bezorgd, zouden mis schien tot een minimum worden gereduceerd. Want die last en dat ongerief is groot. „Het komt tegenwoor dig steeds meer in zwang", aldus het jaarverslag, „dat baders aan het strand gebruik maken van rubbermatrassen of vlotten om daarop in zee te drijven. Door onachtzaamheid of onkunde van de gebruikers gebeurt het, dat zij naar zee afdrijven en in nood geraken, zodat dan allerlei reddingsacties moeten wor den georganiseerd. Hoewel wij aan elk beroep, dat op ons gedaan, onmiddellijk gevolg geven, mag niet uit het oog worden verloren, dat afgezien nog van de kosten, die aan deze tochten zijn verbonden onze reddingsboten gedurende die acties niet voor haar eigenlijke taak be schikbaar zijn". In 1958 werd de Zuid-Holland sche voor die eigenlijke taak 37 maal ge alarmeerd, maar 17 keer behoefde zij slechts werkelijke hulp te verlenen. En dank zij het goede materieel kon dit vlot gebeurwn. Maar, zo schreef jhr. Van Suchtelen van de Haare, „om het materieel in goede staat te houden en om op tijd voor de nodige vernieuwingen te kunnen zorgen is zeer veel geld nodig. Mocht u ons werk reeds steunen, dan kunt u ons nog verder helpen door het geven van bekendheid aan het werk van on ze maatschappij onder uw vrienden en be kenden en hen aan te sporen ook hun steen tje bij te dragen". Want het werk van de red ders moet helemaal worden gedragen door gif ten. Het giro-nummer is 14.91.70 en elke gift is welkom. Zij kan worden gestort ten name van de Koninklijke Zuid-Hollandsche Maat schappij tot Redding van Schipbreukelingen te Rotterdam. „En uw storting geeft de redder wat hij nodig heeft om zijn menslievend werk te kunnen verrichten". VREEMD EN AVONTUURLIJK TIJDVERDRIJF Ze zijn niet alleen oorzaak van een internationaal incident, maar ook van een der vreemd ste verkeersongelukken van on ze tijd. Een school kabeljauw botste op een diepte van zes tig meter in de nabijheid van Vancouver Island tegen een houten slede, die door drie man nen werd getrokken. Twee der mannen beschadigden hun luchttanks en lieten zich onmid dellijk omhoog gaan, de der de gaf het ook op en de slede met haar kostbare lading was verloren voorlopig. De lading bestond uit een achttiende-eeuw- se kanonloop, die zij met veel moeite uit een oud scheepswrak hadden losgemaakt. Toen zij boven water kwamen werden zij gearresteerd door de Canadese politie te water wegens het schenden van de grens tussen Canada en de Verenigde Staten. De politie was hiertoe aange spoord door Canadese collega's van de Amerikaanse kanonnenja- gers en het gaf hun weinig, dat zij vertelden, dat het schip waar aan zij de kostbare loop hadden ontwrongen, de „Tonquin" was van de rederij van John Jacob As- tor, afkomstig uit New York. Een diepte van zestig meter en minachting voor internationale grenzen betekenen overigens geen hinderpalen voor de kanonnenja- gers. De drie Amerikanen die het internationale incident verwek ten zijn lid van de Cannon Hun ters Association of Seattle, kort weg gezegd „Chaos", een veelbe tekenende samenvatting. Misschien lijkt het u een vreemd tijdverdrijf om onder water op artillerie te gaan jagen, maar cr zijn al honderden mensen die niets liever doen. U vindt kanon nen jagers in Alaska, Canada, Amerika, Australië, Birma, Ha waii, Honduras, Mexico, Schot land en Zuldafrika. In him rijen treft men admiraals en generaals aan, fabrikanten, advokaten, rech ters. kooplieden, hoteleigenaars, schrijvers, journalisten, artsen. loop moet maximaal uit 1889 da teren om de moeite waard te zijn voor een verzameling. De kanon- nenjagers beperken zich niet tot kanonnen die onder water liggen. Elk kanon dat aan weer en wind wordt blootgesteld inplaats van keurig opgepoetst en van roest ontdaan ergens binnenshuis te prijken, is hun buit. Daardoor komt het dat zij kanonnen weg halen uit tuinen en schuren en overal vandaan, waar naar hun mening een goed werkstuk niet tot zijn recht komt. Grap studenten senatoren. De Amerikaanse kanonnenja- gers, zeshonderd in getal, hebben al tweehonderd kanonlopen gebor gen en een dikke duizend andere schietwapens. Zij hebben hun re gels en organisatie. Een kanon- De hele kanonnenjagerij is ge boren uit een grap. Een viscon- servenfabrikant in Vancouver met de naam Clark, had een zoon die in Alaska in militaire dienst was. Omdat hij niet wist wat hij moest schrijven, verzon hij de kanonnen- jacht, zonder ooit te denken dat er iets in kon zitten. Zijn zoon vroeg om meer bijzonderheden en zo groeide het idee. Wat de fan tasierijke vader niet wist, was dat zijn zoon er een artikel over schreef in een soldatenkrant en in een dagblad in Anchorage. Op die wijze kwam het verhaal in Canadese en Amerikaanse kran ten en voor hij het wist werd Clark overstroomd met aanvragen van mensen die ook op kanonnen wilden gaan jagen. Uit deze grap is „Chaos" geboren, de grote moederclub der kanonnenjagers met filialen in vier werelddelen- Men wordt er geen lid maar ,.ge- kanonniseerd". Men betaalt zijn contributie alleen in niet gang baar geld en daardoor heeft Clark een vreemde collectie geld: Duit se biljetten uit de inflatietijd, geld uit de Amerikaanse zuidelijke sta ten, uit zee gedolven muntstukken van alle landen en alle tijden, tot Romeinse munten toe. Er bestaat al een hele catalo gus van kanonnen en er zijn er bij die even zeldzaam zijn als be paalde postzegels. Er moet een scheepskanon bestaan dat in 1852 op de marinewerf in Maryland werd vervaardigd. Achttien van die kanonnen waren aan boord van het ondergegane fregat „De catur", twintig aan boord van de Yakima". Drie verzamelaars kunnen bogen op het 'bezit van een dergelijk exemplaar, de an dere stukken zijn zeer begeerde verzamelstukken. Een goed jachtterrein voor ka nonnen is het noordwestelijk deel van de Verenigde Staten, zowel te land als ter zee. Een van de le den van de kanonnenclub kan u trots een enorme veldhouwitses laten zien, die een eeuw geleden voor het speelhuis van Dutch Ja ke Götz stond, die daarmee de zwaarst bewapende speelhuishou der van het westen van Ameri ka was. Jake schoot het kanon elke feestdag af. Later liet hij het meedoen in optochten op de Amerikaanse onafhankelijkheids dag. Na de dood van Jake ver dween het kanon, dat altijd aan zware kettingen verankerd had gezeten, spoorloos. De kanonnen- jagers vonden het na lang zoeken terug bij een oudijzerhandelaar, die het van zijn vader geërfd had en die hel stuk artillerie als uit hangbord bezigde. Jachtterrein Het grootste jachtterrein voor kanonnen wordt echter gevormd door de Caribische zee. Niet al leen liggen hier talloos vele scheepswrakken, maar al die schepen hadden ook heel wat ka nonnen aan boord, omdat zij of wel oorlogsschepen, of piraten schepen of handelsschepen waren die zich tegen beiden te verdedi gen hadden. Het zijn de kanonnen die vaak de doorslag geven als het erom gaat de identiteit van een gevonden wrak te bepalen. Zij dragen altijd trouw datum en plaats in hun ziel. alhoewel men ook daar niet altijd op aan kan, want onlangs werd een En gels scheepswrak gevonden met Spaanse kanonnen aan boord. Zo lang de kanonnen en het schip nog bij elkaar zijn kan men dit nog uit zoeken, maar als er drie of vier wrakken bij elkaar liggen, uiteen geslagen en stukgerukt met de ka nonnen her en derwaarts gescho- De oude forten van Amerika 's verre westen bevatten nog vele kanonnen. Voorzover die forten nog intact zijn, vindt men er ook nog de kanonnen, maar vaak zijn de forten gesloopt en de kanon nen naar elders gebracht als sou venir of trekpleister. De kanon nenjagers hebben jarenlang ge zocht naar een van de veertig ka nonnen van Fort Ross, de be faamde Russische handelspost in Alaska. Men vond er tenslotte twee terug in het stadje Shasta, waar zij dienden als aanrijpalen bij een stal. Wankel bezit Een geborgen kanon is een wan kel bezit; meestal vergaan ze gauw als men ze niet zorgvuldig behandelt. Het metaal verdraagt geen zuurstofrijke lucht meer en vergaat snel als men het niet zorg vuldig chemisch behandelt in ba den die elke week gewisseld moe ten worden en minstens een jaar de aandacht vragen. Nabij de Ba- hama-eilanden vond men onlangs een kanon, dat volgens de kanon nenjagers afkomstig moet zijn van de „Santa Maria" van Columbus. De kanonnenclub heeft zich ge haast het stuk geschut aan het Smithsonian Institute te sturen, dat het verder mag behandelen en bewaren. Soms hebben de kanon nenjagers een bijzonder gelukje, zoals de duikers die toevallig een Engels wrak binnenliepen in de Puget Sound compleet met acht koperen kanonnen van 3.800 pond elk, voorzien van een Britse kroon en leeuw en de woorden „Pea cock". De Britse Admiraliteit was zo vriendelijk in haar archieven na te slaan, dat inderdaad bet fregat „Peacock" in 1814 spoor loos was verdwenen in die wate ren en men bedankte de kanonnen club omdat men nu het dossier kon afsluiten van een schip over welks verblijf men anderhalve eeuw in het duister had getast!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1959 | | pagina 15