«Ik zou nog
wel eens
willen
varen
3C
anonnen jacjen
ZATERDAG 23 MEI 1959
Gesprek met H. Bênard,
EERSTE MACHINIST
VAN DE •PRESIDENT JAN LELS-
vijf ei zestiï,
„Ik ben geboren op 10 juni 1894, hier in
Den Hoek, en de tiende van de volgende
maand hoop Ik dus 65 jaar te worden en
daarom zal ik er op 1 juli mee uitscheiden. MAAR
De maatschappij had graag, dat ik nog wat
bleef, maar nee, ik doe het niet. Kleine red
dingen nou ja, dat zou nog wel gaan, maar
zware reddingen nee, dat zou niet meer meevallen. En dan de vrouw is er ook op tegen."
Hij grijpt het bekende blauwe pakje, dat voor hem op tafel ligt, en uit zijn broekzak haalt hij
een pakje vloeitjes en hij draait in niet veel langer dan een seconde een originele zware. Dan staat
hij op van zijn stoel en loopt naar het raam, en hij kijkt over de Berghaven de Nieuwe Waterweg
in. En alsof hij in de toekomst tracht te zien, zegt hij „Maar misschien, als ze nog eens een be
roep op me doen, je weet nooit Drie schepen varen achter elkaar de Nieuwe Waterweg uit.
Hij kijkt er naar en zegt: „Toen ik nauwelijks veertien was, ging ik al varen".
Nou, en tot vandaag de dag ben
Ik bij het reddingwezen gebleven.
Tot '29 als machinist op de Pre
sident Van Heel, daarna op de
President Jan Leis, en op die laat
ste zit ik dus een dertig jaren".
Hij gaat een ogenblik staan en
zijn ogen dwalen weer af naar de
Nieuwe Waterweg. En terwijl hij
naar de voorbijvarende schepen
kijkt, zegt hij: ..Reddingen? In die
39 jaar heb ik er niet een ge- zagen we de mensen al aan tou-
mist. Ik ben er altijd bij geweest, wen buiten boord hangen. Ze had-
Ja, daar vraagt u me wat! Hoe- den zo maar wat touwen van de
veel mensen zal ik van schepen railing neergelaten en wilden op
hebben gehaald. Ik weet het niet de reddingboot overspringen. We
precies, ik heb het nooit bijge- probeerden zo dicht mogelijk te
houden. Maar het zijn er meer naderen. We plakten 'm er tegen
dan 600. Moet ik het nou echt al- aan en namen mensen over. Vier
lemaal opzoeken?". sprongen er in het water en pro-
Hij loopt naar het dressoir en
1 rommelt wat in een kastje. Als
J hij zich omkeert heeft hij
'j ene hand
leen neen iur in C„„„"
i stapel jaarverslagen °Puy
emmende te berei-
dronken. on-
ie de Nederlandse loods C.
dingboot i an de Koninklijke Zuid-
Hollandsche Maatschappij tot Redding
van Schipbreukelingen, gestationeerd
in Hoek van Holland, op oefentocht
op de Noordzee.
de andere hand een langwer-
pig drosjë. .In dat doosje zitten w^Veggen zJke"klapjén! dat de
?1n onderscheidingen. Het zijn er ene gij de reddingboot geheel
dertien. Er is bij de zilveren ere-
medaille verbonden aan de Orde
van Oranje Nassau, en de zilve
ren ere-penning voor menslievend
hulpbetoon. Op de laatste staat:
Was bar en "boos.
werd ingedrukt. Hij zakte gewoon
in elkaar. En in de machineka
mer ging het ook mis. Er kwam
een lek in de leiding en de afge
werkte stoom hoopte zich
penning werd verleend op 24
ber 1949 „Voor met gevaar van
eigen leven verrichten van onder
scheidene reddingen". Hij noemt
wat namen van schepen, die op
de Noorderpier zijn gelopen, of op
de Maasvlakte, of vlak voor de
mond van de Nieuwe Waterweg
zijn vergaan. Zo maar wat namen,
zonder te letten op de volgorde,
waarin de reddingen zijn verricht.
Soerakarta. Witte Zee, Faustus,
Gatt, Disciplinia. Christian Michel-
Herta Enge-Line Fritzen
hij
nog
Hard werken
„Thuis
Hij gaat weer zitten,
wilden ze er eerst niets van we
ten. Mijn vader was timmerman
en vond. dat ik een vak moest
leren. Maar ik heb net zolang ge
zeurd tot hij zijn toestemming gaf.
En ik werd daarbij geholpen door
de dokter. Ik had ti.l. mijn voet
gekneusd en dat wou niet zo best
genezen. Toen zei de dokter:
„Jó, jij moet voorlopig over vlak
ke wegen gaan, het lijkt me het
beste, dat je een kantoorbaan
zoekt". Maar daar voelde ik niets
voor. Ik zei: „Laat me dan gaan
varen, want het dek van een schip
is vlakker dan welke weg ook".
De dokter vond het best en mijn
vader bromde ook van: „Ga je
gang dan maar".
Hij glimlacht nog bij de herin
nering. ..Ik ben toen bij Leen
Smit gekomen en ging direct on
der dek. Eerst stoker op de Per-
nis, dat was zo'n buiten-binnen
sleepboot, en van de Pernis naar
de Noordzee, en van de Noordzee
naar de Wodan, dat was een oude
radersleepboot voor strandberging.
stenen.
boot met twee schoor-
„.i met wielen, die je afzonderlijk
kon laten draaien. We hebben er
nog eens een schoener mee van
het Scheveningse strand getrok
ken. Het zijn je beste strandber-
gers".
Hij steekt een verse sigaret op
en staart wat vaag in de verte.
„Een twee-en-een-half jaar ben ik
bij Leen Smit geweest. Ik heb er
hard, erg hard moeten werken,
maar ik heb er veel geleerd, ik
heb mijn handen uit de mouwen
moeten steken". Je kijkt naar zijn
gespierde handen en je weet. dat
hij niet overdrijft. Hij vertelt:
„Het zal in '13 geweest zijn, dat
ik op de grootste cutterzuiger van
Nederland naar Petersburg ben
gegaan. We moesten
groot terrein opspuiten. Een paar
maanden hebben we daar gewerkt.
We zaten boven op een verzakt
dorp te zuigen en de merkwaar
digste voorwerpen hebben we naar
boven gehaald. Niet alleen mun
ten, zelfs gouden, maar ook wa-
Rijnvaart
In het najaar kwamen we in
Nederland terug. Ik wou blijven
varen en ben toen overgestapt
op de Rijnvaart. Ik kwam als
tweede machinist op een vracht
boot met twee karren. Het werd
een heen-en-weer varen tussen
Rotterdam en Mannheim. Een
paar maanden heb ik op dat
schip gezeten, toen moest ik in
dienst. Ik had de marine aan
gevraagd, maar ze stopten me
bij de infanterie. Enfin, van
voorjaar '14 tot najaar '17 ben
ik infanterist geweest, met een
zomerverlof er tussen om op
visvangst te gaan. Ik had ge
zegd, dat ik met de vloot zou
uitvaren, maar toen ze er achter
kwamen, dat dit niet was ge
beurd, had je de poppen aan
het dansen. Een week provoost".
Hij grijpt weer naar het doosje
Engelse sigaretten en loopt weer
naar het raam. Hij kijkt in de
richting van de zee en zegt: „Van
avond moet dat Engelse dok bin
nenkomen", en als hij weer op zijn
stoel zit: „Ik heb ook nog op de
zeesleepvaart gezeten. Dat ging
zo. Toen ik uit dienst kwam werd
ik eerst voor een week of vier,
vijf, machinist op een zandzuiger.
Daarna werd ik gevraagd mee te
faas naar Odessa om de Admi
raal de Ryuter op te halen. Dat
was een veertien-master van Mül-
ler, het grootste schip van Neder
land. Maar op het laatste ogen
blik ging het niet door, omdat elk
verkeer door Duitsland verboden
was. In die dagen, het was in
'18, ben ik naar Wijsmuller ge
stapt en bij hem kon ik terecht.
Als 2de machinist heb ik gevaren
op de zeesleepboten Zeeland, Lim
burg, Nestor en Brabant. Toen ik
met de Brabant van een lange
reis terugkeerde, ging het met
Wijsmuller niet zo best en ik kon
op wachtgeld worden gesteld, om
dat ze me wel wilden houden voor
het geval de tijden beter mochten
worden. Maar ik bedankte er voor.
Ik zou gaan trouwen en het leek
me beter een baantje aan de wal
te zoeken.
Ziekenhuis
Ik had geluk. Het Rotterdamse
Coolsingelziekenhuis vroeg een ma
chinist. Er waren 157 sollicitan
ten, maar ik behoorde tot de tien,
die na de selectie overbleven. Met
ons tienen moesten we examen
doen en ik bracht het er het beste
af, want ik werd aangenomen. Ik
heb mijn aanstelling nog Toch is
het niet doorgegaan. Ik had wel
gezegd: nooit meer varen, maar
het zat me niet lekker. Nu was in
tussen de reddingboot President
Van Heel verongelukt en ik had
naar de functie van machimst ge
solliciteerd. zo maar, ik dacht je
kan nooit weten. De ene dag ont
ving ik van het Coolsingelzieken
huis bericht, dat ik in dienst kon
treden en de andere dag kreeg ik
mijn aanstelling bij de Koninklijke
Zuid-Hollandsche Maatschappij
tot Redding van Schipbreukelin
gen. Als machinist. Dat was in
1921. Het ziekenhuis heb ik toen
afgeschreven. Tot verdriet van
mijn vrouw, want die moet niets
van het water hebben".
geleden".
„Christian Michelsen"
Je wijst op een ovale, gouden
penning. „Dat was mijn eerste
onderscheiding. Achttien karaats.
Is mij uitgereikt door de Noorse
consul-generaal na de redding
van de opvarenden van de
Christian Michelsen. Die zat op
de Delftlandse hoofden, naast
de Noorderpier. Het was een
moeilijke redding. Ik heb in
mijn hele tijd drie moeilijke
reddingen gehad: de Witte Zee,
de Herta Engeline Fritzen en
dan de Christian Michelsen. Die
laatste strandde op 25 novem
ber '28. Er stond die dag een
zware Noordwester en er vielen
hevige regenbuien. De Christian
Michelsen lag verankerd voor
de Nieuwe Waterweg, maar in
de namiddag sloeg het schip van
zijn ankers en het dreef naar
de kust. Ik werd omstreeks
half zes gewaarschuwd, dat we
gingen uitvaren. De Christian
Michelsen had noodseinen uit
gezonden en verzocht om een
reddingboot en om sleepboot
hulp. Maar ja, zo gemakkelijk
ging dat niet. De zee was buiten
gewoon hoog en woest, vooral
bij het Noorderhoofd. De sleep
boot Ganges kon door het
noodweer niet uitvaren. Wij
zouden het proberen.
Schipper Slis zei: „Wat denk
jij er van". Ik zei: „Laten we'm
er maar nitdouwen en gaan zien
wat daar aan de hand is". Hoe
we buiten zijn gekomen weet ik
nog niet, het kostte bovenmense-
in
en de bemanning van het
orse s.s. Christian Michelsen
s gered, ging de President Van
Heel naar de werf om te worden
opgekalefaterd. De beschadigingen
r de zee aangebracht zfjn dui
delijk te zien. Links de lste ma
chinist van de President Jan Leis,
heer H. Bênard, over wit
it artikel ivordt geschrevei
ren. Toen zijn we naar binnen ge
gaan. Met slecht zicht. We konden
niets meer zien. Het was storm
en dichte regen".
„Nog varen"
Hij gaat weer naar het raam
en hij zegt: ,,Ik ben benieuwd
of dat dok vanavond nog bin-
zaten in het hardstikke nenkomt of dat ze er mee wach-
donker. Ik dacht: Nou wordt het ten tot morgenochtend. Die zee
tijd. dat we er vandoor gaan. sleepvaart is mooi. Op 1 juli ga
anders gaat de hele boot er aan. weg bij het reddingswezen.
En dat zei ik tegen schipper Slis Die lichte reddingen dat zou
de We hadden toen al 24 man overge- nog wej gaan, maar die zware
nee, dat wordt te moeilijk
iici voor me- Maar ik zou nog wel
niët. Het was niet een? met Leen Smit willen pra-
geladen en het zou hoogstens op ten, ik zou nog we! eens naar
het strand komen te zitten Toen zee willen". Hij haalt zijn schou-
wilden wegdraaien bleken de ders op en grijpt naar het be-
tiental handles vast te zitten. In het don- kende blauwe pakje. „Als de
kunnen toevoe- ker gr®ef lk to®n "aar ,de Plaa*s vrouw er maar niet zo'n hekel
ia8p»SeS -n het ta, we. wor-
die ik nodig had. Met wat gewurm den: aaJl ,de walx blijven. Nou
heb ik de handles weer vrijgekre- ja, goed dan. Het is allemaal
gen, zodat we konden manoeuvre- voorbij".
al 24 r
Vier zater er
boord en die wilden
blijven. Direct gevaar
DE Koninklijke Zuid-Hollandsche
Maatschappij tot Redding van
Schipbreukelingen zond ons haar jaar
verslag over 1958 en in een begeleidend
briefje schreef directeur-secretaris jhr.
T. M. van Suchtelen van de Haare: ,,U
zult hieruit lezen, dat sinds de oprich
ting van onze maatschappij in novem
ber 1824 ruim 3300 personen veilig aan
wal werden gebracht". En dat is wel
een getal om tegen aan te kijken. Omge
rekend betekent het, dat 134 jaar lang
gemiddeld elk jaar ruim 24 schipbreu
kelingen zijn gered en dan alleen nog
voor het stuk kust, dat ligt tussen Cad-
zand en Terheyde, want dat is het ge
bied van de Zuid-Hollandsche. Maar er
zijn jaren geweest, dat dit aantal veel
hoger lag.
In 1958 bijv. werden in totaal 84 mensen
uit de benauwenis gehaald en tot hen be
hoorden de 19 bemanningsleden van de
Ebro van Leen Smit. Het was de spectacu
lairste redding van het jaar en een knap en
moedig stuk werk van schipper Jan Minne-
boo van de Maria Carolina Blankenheym
uit Veere. Weet u het nog? Het nieuwe jaar
was nog maar elf dagen oud, toen de Ebro
uit Vlissingen uitvoer om assistentie te ver
lenen aan het s.s. Lindekerk, dat ter hoog
te van Schouwen in moeilijkheden verkeer
de. Maar de Ebro raakte zelf op de gevaar
lijke ondiepten van de Banjaard geboeid en
werd door zware grondzeeën overspoeld.
Het was afgaand tij en er stond een storm
achtige Noordwester met een moeilijke en
hoge zee, maar omdat de toestand aan
boord van de sleepboot zorgelijk was, be
sloot Jan Minneboo dwars door de grond-
zeeën op de Ebro aan te houden. Ja, zo
staat het er letterlijk in het jaarverslag:
schipper Jan Minneboo besloot dwars
door de grondzeeën op de Ebro aan te hou
denIn vier keren wist hij de hele be
manning aan boord te nemen. In nog geen
half uur was het geklaard. Het staat er al
lemaal maar of het de gewoonste zaak van
de wereld is.
t^EITELIJK zou iedere Nederlander
kennis moeten nemen van de in
houd van de jaarboekjes van de red
dingmaatschappijen. Er zou dan wel
licht meer begrip komen voor haar
werk en de last en het ongerief,
dat haar door roekeloze waaghal
zen wordt bezorgd, zouden mis
schien tot een minimum worden
gereduceerd. Want die last en dat
ongerief is groot. „Het komt tegenwoor
dig steeds meer in zwang", aldus het
jaarverslag, „dat baders aan het strand
gebruik maken van rubbermatrassen of
vlotten om daarop in zee te drijven.
Door onachtzaamheid of onkunde van
de gebruikers gebeurt het, dat zij naar
zee afdrijven en in nood geraken, zodat
dan allerlei reddingsacties moeten wor
den georganiseerd.
Hoewel wij aan elk beroep, dat op ons
gedaan, onmiddellijk gevolg geven, mag niet
uit het oog worden verloren, dat afgezien
nog van de kosten, die aan deze tochten zijn
verbonden onze reddingsboten gedurende
die acties niet voor haar eigenlijke taak be
schikbaar zijn". In 1958 werd de Zuid-Holland
sche voor die eigenlijke taak 37 maal ge
alarmeerd, maar 17 keer behoefde zij slechts
werkelijke hulp te verlenen. En dank zij het
goede materieel kon dit vlot gebeurwn.
Maar, zo schreef jhr. Van Suchtelen van
de Haare, „om het materieel in goede staat
te houden en om op tijd voor de nodige
vernieuwingen te kunnen zorgen is zeer veel
geld nodig. Mocht u ons werk reeds steunen,
dan kunt u ons nog verder helpen door het
geven van bekendheid aan het werk van on
ze maatschappij onder uw vrienden en be
kenden en hen aan te sporen ook hun steen
tje bij te dragen". Want het werk van de red
ders moet helemaal worden gedragen door gif
ten. Het giro-nummer is 14.91.70 en elke gift
is welkom. Zij kan worden gestort ten name
van de Koninklijke Zuid-Hollandsche Maat
schappij tot Redding van Schipbreukelingen te
Rotterdam. „En uw storting geeft de redder
wat hij nodig heeft om zijn menslievend
werk te kunnen verrichten".
VREEMD EN
AVONTUURLIJK TIJDVERDRIJF
Ze zijn niet alleen oorzaak
van een internationaal incident,
maar ook van een der vreemd
ste verkeersongelukken van on
ze tijd. Een school kabeljauw
botste op een diepte van zes
tig meter in de nabijheid van
Vancouver Island tegen een
houten slede, die door drie man
nen werd getrokken. Twee der
mannen beschadigden hun
luchttanks en lieten zich onmid
dellijk omhoog gaan, de der
de gaf het ook op en de slede
met haar kostbare lading was
verloren voorlopig. De lading
bestond uit een achttiende-eeuw-
se kanonloop, die zij met veel
moeite uit een oud scheepswrak
hadden losgemaakt.
Toen zij boven water kwamen
werden zij gearresteerd door de
Canadese politie te water wegens
het schenden van de grens tussen
Canada en de Verenigde Staten.
De politie was hiertoe aange
spoord door Canadese collega's
van de Amerikaanse kanonnenja-
gers en het gaf hun weinig, dat
zij vertelden, dat het schip waar
aan zij de kostbare loop hadden
ontwrongen, de „Tonquin" was
van de rederij van John Jacob As-
tor, afkomstig uit New York.
Een diepte van zestig meter en
minachting voor internationale
grenzen betekenen overigens geen
hinderpalen voor de kanonnenja-
gers. De drie Amerikanen die
het internationale incident verwek
ten zijn lid van de Cannon Hun
ters Association of Seattle, kort
weg gezegd „Chaos", een veelbe
tekenende samenvatting.
Misschien lijkt het u een vreemd
tijdverdrijf om onder water op
artillerie te gaan jagen, maar cr
zijn al honderden mensen die
niets liever doen. U vindt kanon
nen jagers in Alaska, Canada,
Amerika, Australië, Birma, Ha
waii, Honduras, Mexico, Schot
land en Zuldafrika. In him rijen
treft men admiraals en generaals
aan, fabrikanten, advokaten, rech
ters. kooplieden, hoteleigenaars,
schrijvers, journalisten, artsen.
loop moet maximaal uit 1889 da
teren om de moeite waard te zijn
voor een verzameling. De kanon-
nenjagers beperken zich niet tot
kanonnen die onder water liggen.
Elk kanon dat aan weer en wind
wordt blootgesteld inplaats van
keurig opgepoetst en van roest
ontdaan ergens binnenshuis te
prijken, is hun buit. Daardoor
komt het dat zij kanonnen weg
halen uit tuinen en schuren en
overal vandaan, waar naar hun
mening een goed werkstuk niet
tot zijn recht komt.
Grap
studenten
senatoren.
De Amerikaanse kanonnenja-
gers, zeshonderd in getal, hebben
al tweehonderd kanonlopen gebor
gen en een dikke duizend andere
schietwapens. Zij hebben hun re
gels en organisatie. Een kanon-
De hele kanonnenjagerij is ge
boren uit een grap. Een viscon-
servenfabrikant in Vancouver met
de naam Clark, had een zoon die
in Alaska in militaire dienst was.
Omdat hij niet wist wat hij moest
schrijven, verzon hij de kanonnen-
jacht, zonder ooit te denken dat
er iets in kon zitten. Zijn zoon
vroeg om meer bijzonderheden en
zo groeide het idee. Wat de fan
tasierijke vader niet wist, was dat
zijn zoon er een artikel over
schreef in een soldatenkrant en
in een dagblad in Anchorage. Op
die wijze kwam het verhaal in
Canadese en Amerikaanse kran
ten en voor hij het wist werd
Clark overstroomd met aanvragen
van mensen die ook op kanonnen
wilden gaan jagen. Uit deze grap
is „Chaos" geboren, de grote
moederclub der kanonnenjagers
met filialen in vier werelddelen-
Men wordt er geen lid maar ,.ge-
kanonniseerd". Men betaalt zijn
contributie alleen in niet gang
baar geld en daardoor heeft Clark
een vreemde collectie geld: Duit
se biljetten uit de inflatietijd, geld
uit de Amerikaanse zuidelijke sta
ten, uit zee gedolven muntstukken
van alle landen en alle tijden, tot
Romeinse munten toe.
Er bestaat al een hele catalo
gus van kanonnen en er zijn er
bij die even zeldzaam zijn als be
paalde postzegels. Er moet een
scheepskanon bestaan dat in 1852
op de marinewerf in Maryland
werd vervaardigd. Achttien van
die kanonnen waren aan boord
van het ondergegane fregat „De
catur", twintig aan boord van
de Yakima". Drie verzamelaars
kunnen bogen op het 'bezit van
een dergelijk exemplaar, de an
dere stukken zijn zeer begeerde
verzamelstukken.
Een goed jachtterrein voor ka
nonnen is het noordwestelijk deel
van de Verenigde Staten, zowel
te land als ter zee. Een van de le
den van de kanonnenclub kan u
trots een enorme veldhouwitses
laten zien, die een eeuw geleden
voor het speelhuis van Dutch Ja
ke Götz stond, die daarmee de
zwaarst bewapende speelhuishou
der van het westen van Ameri
ka was. Jake schoot het kanon
elke feestdag af. Later liet hij
het meedoen in optochten op de
Amerikaanse onafhankelijkheids
dag. Na de dood van Jake ver
dween het kanon, dat altijd aan
zware kettingen verankerd had
gezeten, spoorloos. De kanonnen-
jagers vonden het na lang zoeken
terug bij een oudijzerhandelaar,
die het van zijn vader geërfd had
en die hel stuk artillerie als uit
hangbord bezigde.
Jachtterrein
Het grootste jachtterrein voor
kanonnen wordt echter gevormd
door de Caribische zee. Niet al
leen liggen hier talloos vele
scheepswrakken, maar al die
schepen hadden ook heel wat ka
nonnen aan boord, omdat zij of
wel oorlogsschepen, of piraten
schepen of handelsschepen waren
die zich tegen beiden te verdedi
gen hadden. Het zijn de kanonnen
die vaak de doorslag geven als
het erom gaat de identiteit van
een gevonden wrak te bepalen. Zij
dragen altijd trouw datum en
plaats in hun ziel. alhoewel men
ook daar niet altijd op aan
kan, want onlangs werd een En
gels scheepswrak gevonden met
Spaanse kanonnen aan boord. Zo
lang de kanonnen en het schip nog
bij elkaar zijn kan men dit nog uit
zoeken, maar als er drie of vier
wrakken bij elkaar liggen, uiteen
geslagen en stukgerukt met de ka
nonnen her en derwaarts gescho-
De oude forten van Amerika 's
verre westen bevatten nog vele
kanonnen. Voorzover die forten
nog intact zijn, vindt men er ook
nog de kanonnen, maar vaak zijn
de forten gesloopt en de kanon
nen naar elders gebracht als sou
venir of trekpleister. De kanon
nenjagers hebben jarenlang ge
zocht naar een van de veertig ka
nonnen van Fort Ross, de be
faamde Russische handelspost in
Alaska. Men vond er tenslotte
twee terug in het stadje Shasta,
waar zij dienden als aanrijpalen
bij een stal.
Wankel bezit
Een geborgen kanon is een wan
kel bezit; meestal vergaan ze
gauw als men ze niet zorgvuldig
behandelt. Het metaal verdraagt
geen zuurstofrijke lucht meer en
vergaat snel als men het niet zorg
vuldig chemisch behandelt in ba
den die elke week gewisseld moe
ten worden en minstens een jaar
de aandacht vragen. Nabij de Ba-
hama-eilanden vond men onlangs
een kanon, dat volgens de kanon
nenjagers afkomstig moet zijn van
de „Santa Maria" van Columbus.
De kanonnenclub heeft zich ge
haast het stuk geschut aan het
Smithsonian Institute te sturen,
dat het verder mag behandelen en
bewaren. Soms hebben de kanon
nenjagers een bijzonder gelukje,
zoals de duikers die toevallig een
Engels wrak binnenliepen in de
Puget Sound compleet met acht
koperen kanonnen van 3.800 pond
elk, voorzien van een Britse kroon
en leeuw en de woorden „Pea
cock". De Britse Admiraliteit was
zo vriendelijk in haar archieven
na te slaan, dat inderdaad bet
fregat „Peacock" in 1814 spoor
loos was verdwenen in die wate
ren en men bedankte de kanonnen
club omdat men nu het dossier
kon afsluiten van een schip over
welks verblijf men anderhalve
eeuw in het duister had getast!