ME hoe onmisbaar ook, wijst boven zichzelf uit Oudejaarsbijlage 1957 NIEUWE LEIDSCHE COURANT In den beginne schiep God de hemel en de aarde. Duizenden jaren gingen voorbij tussen nu en dat begin. En iedere dag opnieuw was er het wonder van de dageraad. En in ieder jaar, dat voortgleed in de tijd, waren er mensen, levend, werkend, strevend. Om dan te sterven. Zo ging het van geslacht op geslacht. Tot nu: heden, 31 december 1957. Wij en onze tijdgenoten staan aan het einde van een jaar. Drie honderd en vijf en zestig maal was er het aanbreken van de dag. We kijken terug op gebeurtenissen, die tezamen ons leven van dit jaar hebben gevormd. Kleine dingen in ons persoonlijk bestaan, die groter en belangrijker schijnen dan het wereldgebeuren rondom ons, dat zo ver af is en waar we zo mach teloos tegenover staan zonder het ook maar enigszins te kunnen beïnvloeden. Een moeder speelde met haar kind en herinnert zich nu de goede ogenblikken van een voorbije zomer. Een ander kind huilde over het eigen kleine leed. Een echtpaar in de kracht van het leven kijkt op Oudejaarsavond de kring van het gezin rond en denkt terug aan het jaar, dat vele ogenblikken had, die tot dankbaarheid stemden. Dankbaar heid voor gezondheid, die zich kon uiten in le venslust. Een vrouw, het gezicht vertrokken door veel leed, na een periode van hard werken voor de kinderen, die, zoals zij zelf, toch nog honger hebben. De mijnwerker komt uit de schacht, terug uit het donkere ingewand der aarde, ver genoegd tegen het zonlicht knipperend, verheugd over het weerzien van het licht: Hét wonder van iedere dag, sedert God sprak: „Er zij licht Foto's ontleend aan „The Family of Man") ET deze krant van vandaag is ook weer het laatste nummer verzorgd vèrzorgd en bè- geworden van het voorbij- gegleden jaar. Voor ons die aan de krant werken, betekent het, dat vele iduizenden ons opnieuw een jaar lang hun vertrouwen hebben willen schen- i^ken. Bij wie wij reeds in het eerste nummer van het thans voorbijgegane jaar als onze lezers en lezeressen moch ten begroeten, hebben zich in de loop van het jaar nog velen gevoegd en >amen vormen.zij de lezerskring: de kring van onze lezers. Lezen van een krant, elke dag weer, betekent inderdaad het geven van vertrouwen. De mensen van de krant geven hun beste krachten om het da gelijks produkt, dat de krant is, zo goed mogelijk te verzorgen en de lezers van de krant geven er iets voor terug, iets wat de leiding van de krant nog aanzienlijk hoger zal hebben te waarderen dan de abonnementsprijs, en wel het vertrouwen dat geschonken werd. Waarom te verhelen, dat krant en lezer tot elkaar staan in een verhou- ling van afhankelijkheid? Een krant tonder lezers zou geen lang leven lebben; zij is er om gelezen te wor- len; zij wil ook gelezen worden en iet is geen schande wanneer zij er nede op uit is, een ding te zijn dat zich >ok lezen laat. Aan de andere kant: de mens van andaag kan het zonder zijn krant ïauwelijks stellen; zonder krant voelt lij zich onthand; hij mist zonder krant de stof voor een gesprek met zijn omgeving; hij voelt zich tekort (edaan, weet niet wat er gaande is of geweest is en mist de mogelijkheid, zich een oordeel te vormen. De wereld s voor hem gesloten. Daarom' zijn krant en lezerskring op elkaar aangewezen. Er is tussen die beide ook een zekere wisselwer- j. Een krant laat zich aan haar 5'eigen lezerskring veel gelegen liggen, a Het is, naast andere factoren, ook de samenstelling van de lezerskring, die het eigen wezen, het eigen karakter, van een krant bepaalt. Omgekeerd volgt de lezerskring de dagelijkse ver schijning van de krant met een welis waar volgzame, doch gelukkig veels- l zins ook kritische belangstelling. DE pers in het algemeen genomen heeft haar algemene wezensken merken en haar algemene func ties. Die wezenskenmerken kan men elke studie die over de pers han- b delt genoemd vinden. Wij denken aan de publiciteit: aan het feit, dat de pers er naar haar wezen op uit is, bepaalde verschijn selen en gebeurtenissen te openbaren, bekend te maken. Wij denken aan de actualiteit; de pers legt zich toe op het bekend ma ken van wat op een gegeven ogenblik actueel is; daarop in het bijzonder richt zich haar aandacht en belang stelling; op de actualiteit is zij ge spitst. Wij denken aan het feit, dat de pers haar publicerende werkzaamheid ver richt in een zekere continuïteit: elke dag is zij er weer en de dagelijkse verschijning is metterdaad van de pers een belangrijk wezenskenmerk. Ten slotte is daar als wezensken merk ook de universaliteit: een krant van vandaag richt zich op het leven in al zijn facetten en verschei denheden; in haar publicerende arbeid beperkt zij zich niet tot enkele, met min of meer zorg gekozen gebieden van het leven; neen, zij beoogt te zijn een spiegel, een weerspiegeling, van het leven, en tegelijk een venster op het leven. Dit zijn zo enkele wezenskenmerken en die wezenskenmerken zullen nu uitkomen in de drie belangrijke func ties, die de pers van vandaag vervult. DE eerste functie is, dat de krant de lezer wil inlichten; de krant verstrekt de lezer en lezeres informatie, vertelt wat er zich heeft voorgedaan. Dit geldt van de eigen straat en de eigen wijk tot het wereld gebeuren toe in de wijdste zin van het woord; zij brengt de lezer daarvan op de hoogte. Het inlichten is niet voldoende. Daarnaast is de krant er op uit, de lezer ook te dienen van voorlichting. Bij het bieden van de inlichtingen mag de krant het niet laten. De lezer heeft er recht op, ook te worden verwittigd omtrent de samenhang der dingen en hun achtergrond. Vooral ook omtrent zin en betekenis der gebeurtenissen. Recht op voorlichting dus. Bij dit punt wordt het reeds duide lijk, dat de keuze van de krant al wezenlijk gaat meespreken. Trouwens, ook de keuze, door de krant gemaakt bij wat louter informatie lijkt, ver- waarloze men toch niet. Wie als lezer een krant gekozen heeft, moge begrij pen, dat voortaan het de krant is, die voor hem kiest: het nieuws kiest en de kijk kiest die men op het nieuws hebben kan. Voor beide, voor het inlichten en voor het voorlichten, is het, dat de lezer zich aan de krant toevertrouwt. En dan ook voor de derde functie, die de krant van vandaag heeft: het bieden van ontwikkeling en ontspan ning. Hier vooral ook is het. dat de eigen sfeer van elke krant zo belang rijk aan de dag treedt. Hier is het dat die eigen sfeer in zo belangrijke mate gestalte krijgt. Want ook dit is een merkwaardig verschijnsel: dit zijn de wezensken merken van elke krant, zoals wij ze hebben opgesomd; en dit zijn de functies, zoals vandaag elke krant zal trachten ze te vervullen; maar iedere krant zal dat willen doen op haar wijze en in haar eigen geest en sfeer. In dit laatste zal het eigen wezen, de eigen individualiteit, van elke krant zich openbaren. In dat eigen wezen, in die eigen individualiteit van de krant, daarin is het, dat ook ligt de basis van het vertrouwen, dat lezer en leze res de krant toedragen en dat de krant zo gaarne zal trachten te be antwoorden. WAAROM dit alles aan het eind van een jaar, dat èn voor de krant èn voor de lezerskring ook betekent het einde van een jaar gang, niet eens, als ten besluite, uit gesproken? Voor krant en lezerskring komt het voorbijgegane jaar inderdaad op een van geschonken en graag ge noten vertrouwen neer. In onze tijd spreekt men van een krant nogal eens spoedig als van een massaprodukt. Met een vreemd woord rekent men. evenals radio en televisie, de krant tot de massamedia. Toege ven: zonder een veelheid van lezers kan de krant van vandaag het even min stellen als de radio zonder een veelheid van luisteraars en de tele visie zonder een veelheid van kijkers. Maar een massaprodukt? Wie hier teveel gewaagt van een massaprodukt, ziet, dunkt ons, voorbij aan de omstandigheid, dat elke krant toch ook haar eigen, haar geheel eigen lezerskring heeft, geen massa, maar een lezerskring, die tot het eigen wezen van de krant behoort, die voor het wezen van de krant mede bepa lend is. Een lezerskring overigens, die steeds vplgaarne voor uitbreiding vat baar blijft. Ten overstaan nu van, en niet min der ten dienste van onze lezerskring heeft ook dit jaar onze krant haar taak mogen verrichten. Ten dienste van onze lezers zijn onze correpondenten, binnen en bui ten de landsgrenzen, actief geweest, dag in dag uit, in het vergaren en noteren van het nieuws; zijn onze verslaggevers op pad geweest, bij tij en vaak ook bij ontij, om onze lezers getrouw bericht te doen; zijn onze redacteuren steeds-aan werkzaam ge weest in de sortering en bewerking van het nieuws. Ten dienste ook van onze lezers kring hebben, onder stimulerende lei ding, die afdelingen zich onafgebroken beijverd, die haar taak hebben op administratief gebied en in de ook voor ónze krant altijd belangrijke sector van advertentiewezen en re clame. Het technisch personeel, voor de totstandkoming van de dagelijkse krant onmisbaar, verdient afzonder lijke vermelding, en niet minder het heirleger van agenten en al diegenen, aan wier toewijding het te danken is, dat, in stad of in dorp, de krant elke avond weer in onze huizen als een trouwe en vertrouwde gezellin kon worden begroet. IN het leven van ons allen, lezers en mensen van de krant, is dan weei een jaar vergleden. Een jaar, dat, van de kant van de mens bezien, niet zonder zorg is geweest en niet zQnder spanning. Hoe zal in de geschiedenis der mens heid dit jaar eens genoteerd staan? Vermoedelijk als een jaar, waarin wat wij verstaan onder de ruimte vaart belangrijke en mogelijk beslis sende vorderingen heeft gemaakt. Maar het is toch tegelijk een jaar geweest, waarin wij ook nu de gren zen niet hebben kunnen overschrij den, die aan het menszijn zelf zijn gesteld. De mens is schepsel gebleven sn zal het blijven. Van dat menszijn heeft ook dit jaar de krant mogen en moeten vertellen: van de ups en zeker ook van de downs, van de grote, beslissende, en ook van de kleine dingen in ons mensenleven. Zorg en verdriet het zijn de woor den, waarin de Bijbel dit leven typeert zolang het althans begrensd wordt door zijn eigen, menselijke einders; zorg en verdriet zijn de horizonten waarin het mensenleven is gevat. De krant heeft er dagelijks van verteld. ..Nieuws", zo noemen we het, het woord dat meer dan iets an ders onze vergankelijkheid aangeeft, ons jagen naar verandering. Naar „nieuws" is het, dat de mens streeft, en met een ijver, naar de schijn een betere zaak waard, is het, dat de moderne inlichtingendiensten van onze tijd daaraan trachten tegemoet te ko men. Zo voor het oog een wreed bedrijf. Ook daarom, omdat het nieuws in de sleurgang van ons bestaan meestal gelijk staat met slecht nieuws. Hoe kan men in het „brengen" van dit nieuws zijn genoegen vinden? Hoe kan men dit de lezerskring aandoen? Ons dunkt, men kan dit alleen, wan neer men, ook bij zijn arbeid op dit ter rein, bij het nieuws niet stilstaat; men kan het alleen, wanneer men de moed vat om van het nieuws afstand te ne men, wanneer men een standpunt kiest vanwaar men het nieuws kan over zien en vooral ook dóórzien en het daarmee herleidt tot de enige ware, wijl beperkte proportie. In deze geest opgevat, is het publi ceren van nieuws geen bedrijf, dat wreed is jegens de lezers, wordt het integendeel een bezigheid die verant woord mag heten, wordt het werken aan de krant metterdaad dienstbetoon, biedt de krant inzicht en uitzicht en is het spreken van wederzijds ver trouwen allerminst misplaatst. In deze geest ook durven wij straks, bij de aanvang van het nieuwe jaar, ook te komen met een nieuw begin. HET had een journalist of een krantelezer van vandaag ge weest kunnen zijn, die dichter van de negentigste psalm, toen hij, bewogen, moest erkennen, dat wij mensen onze jaren voleindigen als een gedachte en dat hetgeen nog onze vermeende trots was niet anders blijkt te zijn dan moeite en leed, omdat het snel voorbij gaat; „en wij vliegen heen". Maar hij had óók een journalist en óók een krantelezer van vandaag kunnen zijn geweest, toen hij daarop liet volgen: „Verzadig ops in de mor genstond met uw goedertierenheid, opdat wij jubelen en ons verheugen al onze dagen". Over alles wat ons ook in het nieuwe jaar wedervaren kan, waarvan de krant in een blijde of sombere plicht mededeling zal hebben te doen, blijft immers stralen de belofte, die er besloten ligt in het oude maar steeds nieuwe gebed: „De liefelijkheid van de Here, onze God, zij over ons". DR. E. DIEMEF. van de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1957 | | pagina 15