K Kunstwerken zoncier kerstverpakking De oene env eloppe gr ÉM Mrs. Moore had (in 1882) een kalkoen te weinig KF.BSTBIJLAGE DECEMBER 1956 7 f.4. s V sT {V fa HET KIND IN ERNST. SPEL. TRAGIEK EN IN BETHLEHEM "A t kunstenaar Jules Perahim wel (Vervolg TOEN ik eindelijk bij de school aan gekomen was, dacht ik er voor het eerst aan, dat dat hele optreden van mij toch eigenlijk te mal was om over te praten. Mijn zoon zou uit de klas gehaald moeten worden, hij kreeg er misschien woorden over met het hoofdMaar ik had er niet bij gedacht, dat die 22ste december tevens de laatste schooldag voor de vakantie was. Het was tenminste tamelijk roezemoezig fn het gebouw en toen ik aanbelde, deed één van de oudere jongens open. En in minder dan geen tijd stond mijn zoon voor mijn neus. Hij lachte en zei: „Ook al zo'n bezorgde ziel om mij aan mijn afspraken te herinneren. Ineke heeft me al opgebeld bij het schoolhoofd Natuurlijk, ik had het kunnen weten, Ineke had hem al opgebeld. Mij liet ze een vergeefse tocht maken. Ik wist niets anders te doen, dan dc groene enveloppe uit mijn tasje te halen en l.oeltjcs tc zeggen: „Enfin, hier is Je eigendom. Ik dacht er goed aan te doen je dit te brengen." ..O, maar het is in orde, hoor moeder," zei mijn zoon blijmoedig. „Die Mia is dat kind dat een paar weken geleden haar been gebroken heeft, weet u niet meer dat ik dat vertelde? Ik dacht dat het wel leuk zou zijn dat we haar met de hele klas op de laatste dag voor de vakantie een mooie fruitmand zouden stu ik hoorde het al niet eens meer. Alles, alles werd me duidelijk, beschamend duidelijk, mag ik wel zeggen. Het was gewoon een leerlinge- tje van hem natuurlijk, hij had het me wel verteld. Ja inderdaad, een mooie mand bi] een goede fruitzaak laten opmaken. „Ik had er wel aan gedacht, hoor," zei mijn zoon, en hij was opeens echt de precieuze onderwijzer. „Zoiets vergeet je niet. Ze is nu wel weer uit het ziekenhuis, maar ze mag nog niet naar school. Straks ga ik met een paar kinderen die mand brengen." Het dreunde gewoon door mijn hoofd. Mijn zoon zei: „Gaat u even mee naar de klas? 't Is toch de laatste dag. We zingen een paar versjes en ik zou nog een verhaal vertellen." Dc kwekeling had de klas tijdens de afwezig heid van mijn zoon aardig rustig weten te I houden. Ik voelde me min of meer onzeker, ik, aangestaard door veertig paar nieuws- gierige kinderogen, als een opgeprikte me- oor in de klas op een stoel ging zitten. De kwekeling schoof gezellig bij een paar I jongens in, de meester zelf ging boven op de bank zitten en begon het verhaal te vertellen. Ik kende het wel: Joost en het lantarentje. I De glaasjes, die alleen maar helderder werden, I als Joost een vriendelijke daad verricht had. Ik trachtte spottend te denken dat ouders en opvoeders er toch wel op een heel gemakkc- I lijke manier van afkwamen: vertel zo'n kind goed sentimenteel verhaaltje en het zal proberen een rein hartje te krijgen. Maar n sarcasme kon niet verhinderen, dat de orden van mijn argeloze zoon, bedoeld voor de kinderen, rechtstreeks tot mij gericht wer den. Joost had zo'n mooie plaat boven zijn bed hangen, van zingende engelen. Mijn zoon praatte eigenlijk meer dan hij vertelde. „En het leek wel, of die ene engel, die anders altijd zo vriendelijk was. nu heel kwaad keek naar Joost. Dat hebben jullie zeker ook wel eens, hé, dat je iets uitgevoerd hebt wat eigenlijk niet mag. en dan lijkt het net, of iedereen je boos aankijkt HET zou dwaasheid zijn te beweren, dat ik door dat verhaal van mijn zoon tot inkeer kwam. Maar ik besefte, dat ik op het punt had gestaan, een on- - zegbare laagheid te begaan: namelijk twijfel zaaien aan de goede trouw van mijn zoon in het hart van het meisje Ineke. Opdat dat meisje zich van hem zou afwenden en ik mijn zoon weer volledig voor mij zelf zou krijgen. Het is allerminst aangenaam, zichzelf op deze wijze te moeten ontleden. Het is bescha mend, ofschoon het, dat stem ik toe, tevens wel heel goed voor een mens is. Er brak iets in me. toen mijn zoon het verhaal onderbrak en zei: „Laten we eerst samen nog eens zingen. Zeg jongens, en mag mijn moeder dan kiezen wat we zingen zullen?" Ze vonden het goed en ik zei haperend, dat ik zo graag „Gloria, gloria, ere zij God" van hen zou horen. Dat kon gebeuren ze zoemden even om de juiste toonhoogte te krijgen en toen klonk dat stralende lied. zo puur en zui ver, als ik me verbeeldde maar zelden gehoord te hebben. Het kostte me de grootste moeite mijn tranen te bedwingen. Ik hoopte dat mijn zoon niet zag, dat er toch een paar op mijn ■lijf inecngeklemde handen vielen. Hij knipoogde naar me en ging verder met zijn verhaal. Ik luisterde maar half. omdat mijn gedachten voortdurend bezig waren met dat éne: laten ze alsjeblieft, geen van beiden, ooit merken, wat Ik van plan was te doen... Aan het slot van de middag bad mijn zoon voor het 4zieke meisje Mia. Hij vroeg om een zegen voor het Kerstfeest, op welke manieren en waar dc kinderen uit dc klas het ook zou den vieren. Mijn zoon sprak heel rustig en duidelijk en voor de kinderen heel begrijpelijk. ..Geef. Heer, dat we ook echt met onze ge dachten bij het Kerstfeest zijn. Dat we niel aan onszelf denken, aan onze mooie of slechte rapportenAls hel met onszelf maar in orde is. Here Ik hoopte dat mijn stem niet al te beverig tuirschiiiciun Heel erecht waarschuwt men wel eens voor die sfeer. Ze kan zo gauw afleiden, ze maakt zo gauw de kribbe los van het kruis. De kaarsen van de kerstboom kunnen de ster van Bethlehem wellicht verduisteren. Het „O kindeke klein" kan zo gauw de gedachte aan de Wereldheerser doen vergeten. En men beseft vaak niet dat die heldere kerst- klokjes eigenlijk alarmklokken zijn. Om een woord van wijlen prof. Schilder te variëren: Er is te weinig eeuwigheidsgoed in die „stichtelijke" kerstverpakkingen. Alles toegegeven, maar toch zou ik die zingende kinderen met Kerstfeest niet graag missen, toch zou ik niet graag die klokken tot zwijgen brengen, toch zou ik die fantasie rond het Kerstfeest niet graag willen ver- 111 Een kinderportret uit 1933 van de in 1944 door de Duitsers gefusilleerde Amsterdamse beeldhouwer G. J. van der Veen. liezen. Al die kerstkleurtjes, kerstlichtjes, kerstsnoepjes, enz. enz. mogen ze houden, als er maar iets blijft van de sfeer, die de kunstenaars ook ondergingen in hun Kerst- verbeeldingen: een sfeer van zuiverheid, van ernst en van blijdschap. In die sfeer hebben de kunstschilders hun werken ge boren doen worden in de stal van Beth lehem. Ze hebben met de bewoners van die stal wel eens gesold, maar ergens vinden we toch bij al die kunstenaars een gebogen knie voor de kribbe. Alle kunstenaars, door heen, beseften dat dit Kindeke lüke wijsbegeerte". (Nic. Chamfort). nderen zijn altijd een nimmer-uttdro- gende bron geweest voor de inspira tie van de kunstenaars. De natuur lijke onbevangenheid, de frisheid, de teerheid, de onschuld, maar ook de wijsheid van het kind, dat alles wilde de kun stenaar benaderen. Hij wilde vertoeven in die wereld, die zoveel verschilt met die der oude ren. Bovendien waren portretten, tekeningen ofk beeldhouwwerken van kinderen vaak een toetssteen voor de psychologische kennis van de artiest. Het kind is immers veel meer wisselend dan de man of de vrouw. In enkele minuten kan het kind volkomen veranderen van uitdrukking, hierin tonend dat er nog niet voldoende zelfbeheersing is. Gelukkig maar, want met al die zelfbeheersing van de ouderen verschijnt er ook een stuk oneerlijkheid. Het is echt^ beslist niet zo, dat het kind in de kunst alleen maar verschijnt als dat zachte, lievb, onschuldige wichtje, heerlijk slapend, lachend of kerstliederen zingend Het is vooral in ijeze kersttijd, dat we alleen maar het lieve zien. èn in de natuur, én in het kind. Begrijpelijk er is altijd een be paalde sfeer rondom het feest van Christus' geboorte, een sfeer van kaarsen en sneeuw vlokken. van bengelende klokjes en heldere kinderstemmen. iloor Cc Basoski 11 De Duitse tekenares Kathe Koll- witz maakte dit meisjeskopje in 1925. Is die stal van Bethlehem nu de enige ge boorteplaats voor het kinderschilderij gewor den? Beslist niet, want ook vóór Christus' ge boorte kwamen kinderen op kunstwerken voor. En er zijn ook kunstenaars, die nimmer het Kerstfeest in hun werk hebben betrokken en toch prachtige kinderschilderijen of -beeld houwwerken maakten. Maar de sfeer van die werften bleef hetzelfde als bij die rond het Kerstfeest: een sfeer van zuiverheid, van ernst en van blijdschap. Dat is nu eenmaal de sfeer van het kind, zelfs van het boe/je. Daar om schreef ik ook, dat het kind in de beel dende kunst niet alleen verschijnt als het lieve wichtje. Dat zou onwaar zijn, dat zou tekort doen aan de werkelijkheid, dat zou een kleur-valse verpakking zijn als die. waar in uw kersttimp met poedersuiker is i'erpakt. Om twee uiteenlopende voorbeelden te geven: de beide hier afgebeelde kinderkop jes. Het Jongenskopje (I) is van de Roe meense kunstschilder Jules Perahim (geb. 1914) en het meisjeskopje (II) van de Duitse kunstenares Kathe Kollwitz (1867- 1945). Die jongen van Perahim is heus geen lief wichtje: hij is een ondeugende boef, een knaap die het z'n ouders beslist wel eens moeilijk zal maken. Een jongen die weet wat hij wil en helemaal niet bang is voor een standje. Het is een meesterlijke en uit drukkingsvolle tekening, door de nog in Roemenië wonende Perahim gemaakt in 1953. Geen lief uiclitje Het meisje dat Kathe Kollwitz te kende is ook geen lief wichtje. Het zou het misschien kunnen zijn als de sociale om standigheden anders waren. Hier ligt name lijk het uitzonderlijke van Kathe Kollwitz: elk werk van haar is een aanklacht tegen de maatschappij. Dit meisje van Kathe Koll witz is een uitgehongerd kind. op de grens van de verpaupering. De wilde, diepliggen de ogen geven sterk de indruk van een be paalde angst: een angst voor het leven en een angst voor de mensen. Uit dit werk spreekt niet alleen medelijden met het ar beiderskind. maar ook een sterke kracht die op de beschouwer losstormt, beschuldigend en aanklagend. Maar bij de verschillen in deze twee kinderkopjes is er in beide teke ningen de sfeer van de ernst en van de zui verheid. Noch het jongetje, noch het meisje verschuilen zich achter een masker. Om in dit verband nog een derde voor beeld te nemen, een voorbeeld van echte kinderlijke onbevangenheid, het kleine ge boetseerde kinderportret (III) van de Am sterdamse beeldhouwer Gerrit Jan van der Veen. de kunstenaar die op 42-jarige V De Heilige Familie zoals de Vlaming Ru genote Helene Fourment a leeftijd als verzetsman door de Duitsers gefusilleerd. In deze onbevangenheid ge voelen we Iets van de uitspraak van Cham fort, hierboven geciteerd. Dit beeldje wil meer zijn dan een afbeelding van een bepaald kind. Chamfort noemde het beminnelijke wijsbegeerte. Als wijsbegeerte ook wijsheid Inhoudt, ga ik er mee akkoord. Zuiverheid? Zonder die zou de kunstenaar nimmer tot een dergelijk beeldje gekomen zijn. Hoe is het nu met het Kind Jezus' Jezus als babg in de kribbe of op Maria's schoot is altiid een geliefd onderwerp geweest. Het ging de kunstenaars daarbij niet alleen om de ge boorte van Jezus, maar ook om in die ver beeldingen een si/mboliek te geven van het echte gezin: de Heilige Familie als voorbeeld van hel gezinsgeluk. In die intimiteit heeft de Italiaan Benedetto Luti 1666—1724de groepe ring wel bijzonder fijn getroffen: hier it de sfeer van vrede en geluk, nog even onder, streept door de bloeiende staf die Jozef fn de hand houdt. (IV) Het is een mooi glad geschilderd werk, knap van kwaliteit. Maar dat doet maar zeer terzijde dienst. Van het grootste belang vind ik, dat Luti hier een zeldzame besloten en gesloten groepering heeft bereikt, waarbij het kind het middelpunt, of beter het snij punt is van de met de grote figuren door getrokken diagonalen. En zelden is het Kind Jezus zo menselijk getroffen als op dit schil derijeen echt mensenkind, vol vertrouwen IV De Italiaan Benedetto Luti schilderde deze Heilige Familie. VI De ontroerende houtsnede „Moe derschap" van de Poolse graficus Tadeusz Kulisiewicz. slapend bij zijn moeder en onder de bescher mende blikken van zijn vade*. Luti heeft hier een zeldzaam mooi kinderportret gege ven. geposeerd ongetwijfeld, maar toch vol komen echt. De ernstige, peinzende blik van Maria verraadt de ernst van dat moment. Als ik hiernaast nu het schilderij van Petrus Paulus Rubens (1577-1640) zie van de Heilige Familie (V). kan ik een grotere kundigheid in de uitwerking consta teren, maar ergens voel ik dan toch een be paalde huivering. Huivering namelijk om het feit dat Rubens dit heilige moment heeft aangegrepen om eigen zinnelijkheid af te reageren. Meen niet dat Ik geen waardering zou hebben voor het zinnelijke element i„ de kunst. Het zinnelijke in de mens is wer kelijk niet altijd slecht en daarom kan ik ook vele werken van Rubens, van de echt levende Vlaming, voluit bewonderen. Maar als hem de geboorte in Bethlehem ernst was geweest had hij zich in dit onderwerp moe ten intomen, had hij hier afstand moeten be waren. Dat wil niet zeggen dat hij niet het menselijke clement in de verbeelding van de Heilige Familie mag leggen dat deed Rembrandt ook en hij heeft daardoor Juist zulk een enorme zeggingskracht gekregen maar Rubens heeft hier m.l. te veel gecoquet- teerd met zijn vleespartijen en zijn vrouw Helene Fourment heeft hij eigenlijk precies eender gezien als In zijn schilderij, dat hij van haar maakte onder de titel „Het pelske Het Kind is hier overigens niet meer cen traal gesteld. Wel is er alle licht op geval len en ls er compositorisch een Üjnenbewe- En dat leidde tot... de ..kerstman' WTIJ HEBBEN IETS tegen het zgn. kerstmannetje, dat vooral in het buitenland bewonderaars telt. We heb ben zelfs heel wat bezwaren tegen dit dwergachtige mannetje, dat in landen als Amerika en Engeland de rol van Sin terklaas speelt. Het voornaamste be zwaar is wel, dat zijn verschijning in de Kersttijd dc aandacht dreigt af tc leiden van het grote Kerstgebeuren in Bethle hem. Het mannetje is gelukkig volko men on-Nederlands, hoewel helaas toe gegeven moet worden, dat een Nederlan der er de oorzaak van is geworden, dat het zijn intrede deed. Hoe dat kwam, ver tellen we in het volgende verhaal. Omstreeks Kerstmis W22 woonde de vrien delijke dr. Clement Clarke Moore, professor in Grieks en Hebrtfeuws, in een oud heren huis bij de Hudson in een voorstadje van New York. Als het geen Kerstavond was geweest, zou dr. Moore misschien zijn thuis gebleven. Hij zou gemopperd hebben of het weer als verontschuldiging hebben aange voerd. Maar op die bewuste avond kon dr. Moore niet weigeren, toen zijn vrouw hem verzocht, naar de markt te gaaf) om nog een kalkoen te kopen. Familietraditie Volgens een oude famllietradiUe had mevrouw Moore manden met kerstverras singen klaargemaakt voor arme gezinnen bl) de scheepswerven en pas op het laatste ogenblik bemerkte zij. dat zij een kalkoen te weinig had. Het was dc vraag, of de markt stalletjes met gevogelte nog open waren, maar Moore ging welgemoed op weg, met ztjn neus In zijn dikke wollen bouffante ge doken. De wandeling zou hem misschien «el goed doen, dacht hij, en hem gelegenheid geven om zijn gedachten te verzamelen voor het kcrstverhaaltje, dat hij zijn zesjarig doch tertje Charity beloofd had tc tullen vertel len. Het kind mocht opblijven, lotdat hij terug was. Het verhaal moet goed zijn, dacht 'ader Moore HIJ had geluk. De markt was nog aan de MÉ pmUBMMH schoorstenen, die het op de brosse blanke sneeuw maakte, op zich te laten inwerken Verder gaande, ontmoette hij aan de voel van de heuvel, die uitzicht gaf op zijn land goed, zijn Hollandse concierge. Jan Duy- chink, een gebaarde, joviale man, met een rond, gerimpeld gezicht en een stompje pijp in de mond: een man, die vol zat met ver halen ovfr het kleine oude New York uit de tijd, toen het nog werkelijk klein was. maar bezwaarlijk oud kon worden genoemd De mannen praatten over Kerstfeest en over oude Nederlandse gebruiken en ten- Motte over Sinterklaas, die elke vijfde de cember, de avond voor zijn naamfeest, te paard over de daken reed en de brave kin dertjes geschenken bracht. Betoverend Tegen de I dat sterren. Moore. En zo nam op die koude kerstavond In 1822, terwijl maan en sterren een betoverend weefsel aan de nachtelijke bemel maakten, voor het geestesoog van de goede professor de Hollandse Sinterklaas een heel vreemde gestalte aan. In *Un verbeelding was hij een dwerg, dik en vrolijk, zoals Jan Duychlnk En hij reed In een prarhtlge miniatuurslede, getrokken door acht kleine rendieren Dr. Moore spoedde zich naar hult. HU had een onderwerp voor het beloofde verhaal pevonden Op zijn studeerkamer nam hU de inzepen ter hand en begon hU het verhaal te schrijven. In minder dan een uur was hU klaar en kon hU bU het gezellige haardvuur Charity en zijn andere kinderen vertellen over een kerstmannetje met glundere oog jes. grappige rimpeltjes, rose wangen, een rode neus. een stompje pijp, een lange witte baard en een rond buikje, dat schudde ..alt een gelaUnepudding als het mannetje lachte. En dat mannetje leek als twee drup pels water op de Hollandse concierge het was de verkleinde gedaante van een dwerg met een rode mantel en een puntmuts. Moore» beschrijving kreeg spoedig gro tere bekendheid. ZU werkte op de verbeel ding van kinderen van „alle leeftijden" cn werd het prototype van de moderne waren- huls-kerstman. Dit is hel verhaal van het ontstaan can hei kerstma nnetje Len aardig verhaalJ Jawel, heel aardig zelfs Maar toch blijven wl) er bij. dat het beter zou zgn geweest, als mevrouu Moore voldoende kalkoenen in huis had oe- nomen Uan zou haar man de olijke Hollandse Ioncierge met itfn tegengekomen op het ogen blik dat hg liep te peinzen, hoe hij aan een ooed kerstverhaal moest komen Fn dan zou hei uanstaliige mannetje ons in de Kersttijd bespaard zlgn gebleven. ging naar het kind le trekken, maar toch heeft Rubens hier niet zo symbolisch ge werkt als Luti. En ook niet zo zuiver en zo eerbiedig. Om aan te duiden, dat dit kind toch wel een bijzonder kind was. heeft hU het nog bijzonder wijs gemaakt ook. Is dat bijbels gefundeerd? Overigens zijn dit twee schilderUen de wel aan de kleurrijke kerstsfeer zijn onttrok ken. Hier geen lichtjes, kleurtjes of klokjes. Ook geen wijd décor. Ernst en s l>ei Als ik zo in tal van afbeeldingen de schil derUen met het Kindeke Jezus zie, waarbU de meeste schilders zich hebben beUvard dat Kindeke heel bijzonder te schilderen en dus ook uit de werkelUkhetd te trekken, denk ik vaak aan de afbeelding van het bronzen beeld van de huidige Joegoslavische beeldhouwer Loire Dolinar, getiteld „Bombardement". Het spartelende naakte jongetje in dc krachtige armen van de ang stig omhoog kUkendc moeder. Een aangrij pend getuigenis van deze tUd: van het geluk van het moederschap naar de angst van het moederschap. Kribbe en krul* liggen toch eigenlijk wel h.el dicht bU elkaar. En in deze sfeer is er ook die aangrijpend* houtsnede „Moederschap" van de Pools* graficus Tadeusz Kulialawicz (gcb. 18991. leraar aan de Academie voor Schon* Kunsten in Warschau. (VI). Dc verarmd* dorpsvrouw met haar twee kinderen: het grotere kind ln volkomen overtuiging van de ernst van het bestaan opzij en de baby grijpend naar de verdroogde borst van de moeder. Juist in die strakke stilering, in die vergroving van de accenten (grote werk handen en vereelte voeten) en ln die «x- pressieloosheid van de gezichten ligt het tragische, het uitzichtloze. Hier is er geen *sprake van het lieve, schone wichtje, maar van het kind dat geen toekomst heeft, van het hongerende kind, van het ernstige kind. Kulisiewicz heeft hier de ernst van het moe derschap gegeven, suggestief en overtuigend, zonder moolmakerU. zonder onechte kleur, zonder „kerstverpakking". Als slot wil Ik dan toch nog even het kind in zUn spel, dus ln d* sfeer van blUdtchap, zien. En dan ga ik weer naar Roemenië (het Is goed ook eens wat onbekend* werken t* VU Een der vlotte en rake schetsen Scène in het park" wan de Roe meense tekenaar Aurel Jiquidi. tonen). De thans 60-jarige schilder en te kenaar Aurel Jiquidi heeft er >teeda plezier In gehad de kinderen in hun spel tc tekenen zc echt ln de eigen sfeer te vangen. Men sou het getekende snapshots kunnen noemen Zo ook met zUn „Scène in het park" (VII) met de beide kinderen op het bankje. Door die hoge standplaats menen ze veljtf te zijn voor het hondje en dan durven ze het beest wel toe te roepen en de handjes naar het dier uit te steken Jiquidi heeft hier ook de onbevangenheid van het klnJ meesterlijk ln lijnen gevangen, zonder overdrijving, zonder afleiding, tonder volledige uitwerking zelfs De gehele expres sie ligt hier in de houding van de belde kin deren en het nog niet geheel begrijpende van het hondje Het kind als onderwerp in de beelden de kunst, het kind in zijn ernst, tn zijn spel, in zijn tragiek, in zijn zuiverheid. Het Kind Jezus en het kind van de straat: de kunstenaars hebben ze met hun fantasie en hun bcgnp benaderd en in de onbevangenheid wellicht ook >eta gevonden van die beminnelijke wij»oo- geerle.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1956 | | pagina 15