Grote waardering voor de Koninklijke Marine Te weinig aandacht besteed aan strijd tegen Japan Wangedrag van soldaten sterk overdreven Prinses Irenebrigade: goede resultaten D BOEIEND RELAAS OVER DE „TROMP" Majoor haalde granaat (30 kg) uit de schoorsteen Ernstige kritiek op de marechaussee ZATERDAG IS SEPTEMBER 1956 Levendig verslag van Enquêtecommissie TN HET THANS vèrschenen achtste dèel van haar verslag over het ■- regeringsbeleid 19401945 geeft de Parlementaire Enquêtecommissie een zeer leesbaar en levendig overzicht van de verrichtingen der Konink lijke Marine gedurende de oorlogsjaren. Hoewel het haar niet gegeven was een volledig beeld te geven van de Nederlandse maritieme activiteiten, iaat ze in de tientallen pagina's, die ze aan het onderwerp heeft gewijd, duidelijk naar voren komen, dat officieren, onderofficieren en manschappen zich voortdurend hebben ingespannen om de Nederlandse vlag op de wereldzeeën hoog te houden. De commissie brengt daarom aan het slot van haar relaas gaarne hulde aan al diegënen, die door onafgebroken plichtsbetrachting en moed Koningin en vaderland en de geallieerde zaak trouw hebben gediend. In het bijzonder aan boord van Hr. Ms. schepen zijn prestaties verricht, waarvoor de commissie grote waardering heeft. dat de schepen De krijgsverrichtingen in en om Neder- lands-Jndië (19401942) tot aan de bezet ting door Japan laat het verslag onbe sproken. Deze komen namelijk in een ander deel ter sprake. Ook de strijd ter zee, die in de meidagen van 1940 ter on dersteuning van de strijd te land werd geleverd, wordt buiten 'beschouwing ge laten, omdat daarover reeds in het eerste deel van het verslag uitvoerig is geschre ven. In deel acht vindt men dus voor namelijk een overzicht van de activiteiten onzer marine op het westelijk halfrond in de periode 19401945 en in het oosten verre oosten gedurende de jaren 1942— 1945. Tegen de achtergrond daarv; wordt natuurlijk veel aandacht gewijd aan het maritieme beleid van de regering te Londen, dat voor een zeer belangrijk deel werd bepaald door admiraal J. Th. Furstner, die de functie van bevelhebber der zeestrijdkrachten combineerde met het ministerschap van marine; de eerste maal in de geschiedenis, dat het civiel militair gezag over de zeemacht in één hand verenigd waren. De Parlementaire Enquêtecommissie oefent echter kritiek op deze unieke binatie van functies, omdat de verant woordelijkheid van de bevelhebber dei zecstrijdkrachten aan de minister vat marine daardoor in de lucht kwam ti hangen. Dit is nergens duidelijker aan de dag ge treden dan in het personeelsbeleid van d« bevelhebber-minister. Met name het be- vorderingsbeleid van de admiraal heeft marinekringen nogal eens wrevel gewekt. Ware er een minister van marine aange steld, aan wie de bevelhebber der strijdkrachten verantwoording schuldig zou zijn geweest, dan zouden zij, die over het beleid bezwaard gevoelden, civiele beroepsinstantie hebben gehad. Nu konden de betrokkenen (ook al omdat het klachtrecht was afgeschaft) weinig doen tegen de beslissingen van de admiraal, die soms hoge officieren terugstelde in functie en daarin naar Engels voorbeeld handelde. De Nederlandse marine heeft echter niet de gemakkelijkheid, waar de Britse zeeofficier op een gegeven ment in een lagere capaciteit met lagere rang dóórdient en zijn beste krach ten geeft, als dit om de een of andere reden nodig ls geworden. Om een voorbeeld te noemen: vice-ad- miraai sir Charles Dicbens, die eerst ma rine-attaché was in Nederland en in de eerste tijd te Londen verbindingsofficier, werd daar tot zgn. full-admiral benoemd. Toch ging h\j op een gegeven moment als schout bij nacht naar Tunis, toen men daar iemand van die rang nodig had om daar de leiding op zich te nemen. De heer Dickens haalde zonder protest twee van zijn strepen eraf en ging dienen onder een veel jongere vice-admiraal. Daartoe hebben de Nederlandse officieren zich nooit kunnen opwerken en het gaf dan ook altijd grote moeilijkheden als bij voorbeeld een oudere in de dienst onder een jongere werd gesteld. hoofdzaak was ii uit «Indië wegkw; plaats bereiktén, afhankelijk digheden en vermogpn. Tivee perioden Niet efficiënt Kritiek wordt ook geleverd op het be leid van de minister van marine ten aan zien van de organisatie van de bevelvoe ring in het verre oosten. Deze organisatie, die in 1942, na de capitulatie van Neder- landsch-Indië haar beslag had gekregen, was verre van efficiënt en heeft de waarde van onze toch al zo beperkte strijdmacht in het verre oosten (we hadden daar een klein aantal schepen, een paar squadrons vliegtuigen en enige compagnieën van het K.N.I.L.) eerder verminderd dan ver meerderd. Een drietal militaire bestuursapparaten, verdeeld over Ceylon en Australië, voer den het bevel over de Nederlandse strijd krachten. Admiraal Helfrich, die op Cey lon zetelde, was (sedert 1942) bevelhebber van de strijdkrachten in het verre oosten (BS.O.). In Australië werd onder hem een marinecommando ingesteld, aan het hoofd waarvan de marine-commandant Australië (de M.C.A.: eerst de schout bij nacht Coster, later de schout bij nacht Koenraad) stond. Verder was er in Austra lië een onderbevelhebber van de strijd krachten in het verre oosten (O.B.S.O.), welke functie eerst door de marinecom- mandant-Australië en later door de leger- commandant-Australië, de generaal Van Oyen werd vervuld. De heer Helfrich voerde het bevel over alle delen van de krijgsmacht op Ceylon en in Australië. Hij had evenwel niet het operationele opper bevel over deze onderdelen; maar de O.B. S.O. (tevens legercommandant-Australië) en de marinecommandant-Australië had den dit evenmin! Het beleid van de militaire autoriteiten, de regering en met name dat van de mi nister van marine, de heer Furstner, wordt door de commissie op dit punt dan ook als „onjuist" gekwalificeerd. Door de bestaande versnippering is een oneven redig groot percentage van het toch al zo schaarse personeel aan de krijgsverrich tingen onttrokken. De verdeling van de Nederlandse ma rineschepen over Ceylon en Australië heeft eigenlijk een min of meer toevallig karakter gehad. Nadat de marine bij de capitulatie in 1942 Nederlandsch-Indië moest verlaten, is een gedeelte naar Co lombo vertrokken en een ander gedeelte naar Australië. Tegen het einde van de strijd in Indië kwam er een telegram van admiraal Furstner, dat de Britse admira liteit er prijs op stelde, indien bij een eventuele evacuatie van de schepen uit de Nederlands-Indische wateren, deze schepen zouden worden toegevoegd aan de Britse Eastern Fleet en gebaseerd zouden worden op Ceylon. In de praktijk heeft admiraal Helfrir'i de schepen evenwel enige bewegingsvriihcid moeten laten; de Bij dè beoordeling van het gehele be leid van de bevelhebber der zeestrijd krachten, later ook minister van marine, onderscheidt de commissie twee perioden. De eerste van juni 1940 tot ongeveer mid den 1942, de tweede van die tijd af tot het einde van de oorlog. In de eerste periode liep het oorlogsdoel van de Nederlanders samen met dat van de Engelsen, nl. te zorgen, dat Hitier het Verenigd Konink rijk niet op de knieën kreeg. Daarnaast had de heer Furstner in laatste Instantie ook de verantwoordelijkheid voor do vloot in Indië. De versterking van dit deel der marine heeft te Londen veel aandacht ge- eist en verschillende troepen zijn naar Indië gedirigeerd in overleg met de En gelse admiraliteit, die het operationeel be vel had over de Nederlandse schepen. Voor het verplaatsen van de schepen van het ene oorlogsgebied naar het andere had de Engelse operationele leiding toe stemming nodig v,an de Nederlandse be velhebber der zeestrijdkrachten. In goed overleg heeft dit altijd plaatsgevonden. De samenwerking met de Britse marine was trouwens, naar de commissie is gebleken, bijzonder goed. De heer Furstner heeft een zeer goede verstandhouding met de Engelse autoriteiten geschapen en daar door veel gedaan weten te krijgen. Het zelfstandig beleid van de .minister van marine was weliswaar beperkt tot personeel- en materieelzaken, maar eiste niéttemin grote doortastendheid van op treden om de schepen zo goed mogelijk varende te houden, zodat de Engelse ad miraliteit deze daar kon inzetten, waar zij nodig waren. De commissie is van oordeel, dat dit doel, dank zij de heer Furstner, voor het grootste gedeelte is bereikt. Gedurende de tweede periode (midden 1942 tot aan het einde der oorlog) was de politiek van de Nederlandse regering te Londen erop gericht Hr. Ms. schepen daar in te zetten, waar hun aanwezigheid door de geallieerde oorlogsleiding gewenst werd. Dit heeft ertoe geleid, dat verschil lende Nederlandse oorlogsschepen hebben gevochten bij Noord-Afrika, bij Sicilië en aan de Zuidfranse en Italiaanse kusten. Bij veie belangrijke acties in het Middel landse Zeegebied zijn deze schepen dui actieve deelnemers geweest. De Enquête commissie acht dit beleid van de regering te Londen juist. Het was in die tijd niet mogelijk een politiek te voeren, waardoor bewerkt zou zijn, dat de Nederlandse logsschepen gespaard zouden blijven acties, waardoor de Nederlandse belangen meer rechtstreeks gediend zouden worden. De algemene politiek van de geallieerden was erop gericht eerst een einde te ma ken aan de oorlog in Europa om vervol gens alle krachten te concentreren op de strijd in Azië. Verwacht werd namelijk, dat deze laatste nog één jaar zou duren na beëindiging van de strijd in Europa. In die tijd, zo hoopte de Nederlandse re gering, zou de marine de kans krijgen haar vloot te vernieuwen en uit te breiden. De snelle teruggang van de Japanse mili taire macht en de atoombom, die geleid hebben tot de capitulatie van Japan in 1945, kon door de Nederlandse regering niet voorzien worden. Ondanks het feit, dat zij het gevoer. de beleid over het algemeen als juist erkent, meent de Enquêtecommissie, dat de marineleiding in 1944 en be gin 1945, toen de acties van generaal Mac Arthur tegen de Japanners tot ontplooiing kwamen, een grotere aan dacht aan dat strijdgebied had moe ten geven. Met name meent de com missie, dat dé voorstellen van de Nederlands-Indische regering een Nederlandse eenheid te formeren voor de "strijd in de Archipel, niet de nodige aandacht hebben gëkregen. De commissie wil overigens niet tre den in een beoordeling van de vraag of het mogelijk zou zijn geweest toen een Nederlandse eenheid, zoals gene raal Mac Arthur wenste, direct naar het verre oosten te sturen. De manier echter, waarop deze zeer ernstige zaak door de toenmalige ministers van marine, de heren Furstner en De Booy, is getraineerd, keurt de En quêtecommissie af. Brigade deed haar plicht en was altijd vol strijdlust Leden i)an de Londense regering plegen overleg. Van links naar rechts de heren Welter, Van Klef fens, Dijkshoorn, Furstner en Gerbrandy. Veel lof voor generaal De Bruyne ,E GESCHIEDENIS van de Ko ninklijke Landmacht in de oor logsjaren is in de eerste plaats de geschiedenis van de Prinses Irene brigade. Het valt dan ook niet te ver wonderen, dat de Parlementaire Enquêtecommissie in haar verslag over het militaire beleid van de Lon dense regering bijzonder veel aan dacht wijdt aan de groei en de krijgs verrichtingen van deze Nederlandse eenheid, waarvan de kern werd ge vormd door militairen, die tijdens de meidagen van 1940 naar Frankrijk waren uitgeweken én later overge stoken zijn naar Engeland. Ondanks vele moeilijkheden en ondanks het feit, dat de bezetting van de brigade niet volledig was en de gemiddelde leeftijd van haar leden te hoog voor flienst aan het front, is gebleken, dat de brigade in de formatie, waarin zij het vasteland van Europa over gestoken is, van een goede geest was bezield en de haar toegewezen taak op loffelijke wijze heeft vervuld. bereiken, acht de commissie voorts mede te danken aan het doortastende optreden van de inspecteur der Nederlandse pen in Engeland, de latere generaal-ma- joor der mariniers M. R. de Bruyne, mallg commandant van het Korps Ma riniers. Voor Duitsers aangezien De Nederlandse troepen, die zich mei 1940 in het zuiden en zuid-wes van ons land bevonden, zijn gedeeltelijk naar België en Frankrijk getrokken. Hoe wel er in deze landen enkele moeilijk heden zijn geweest, die hun oorzaak in de vrees van onze zuiderburen een vijfde colonne, kan toch in het algemeen gezegd worden, dat onze troe- op hun terugtocht hierdoor niet ir ;ige mate zijn gehinderd. De Parle- aire Enquêtecommissie heeft de in druk, dat de moeilijkheden in ons eigen land en in het bijzonder in Zeeland groter zijn geweest. De daar aanwezige Franse troepen zagen de Nederlanders, als ge volg van het door hen gedragen uniform, •ele gevallen voor Duitsers aan. Mede deze reden heeft de commahdant- Zeeland, na overleg met de Franse be velhebber, de troepen opdracht gegeven :ich op Duinkerken terug te trekken. dant, de officieren, de onderofficiere en manschappen der brigade. Dat dez zulke goede resultaten heeft weten t Gezien de opzet van haar verslag achtte de commissie het niet noodzakelijk, dat ieder Nederlands schip, dat in ge allieerd verband aan de strijd heeft deel genomen, noch ook dat over elke krijgs verrichting van ieder schip afzonderlijk wordt gesproken. Daarmee zou zij te veel iden op het pad der krijgsgeschiedenis. Wel heeft zij gemeend, in grote lijnen een beeld te moeten schetsen van de verrich tingen van de Koninklijke Marine als ach tergrond van het marinebeleid. Zo heeft it de mond van gewezen commandan ten de wederwaardigheden opgetekend verschillende roemruchte Nederlandse oorlogsbodems, welker klinkende namen is nog vers in het geheugen liggen. De drie bladzijden, waarin de krijgs verrichtingen van Hr. Ms. Uchte kruiser Tromp worden verhaald (o.m. door de latere vice-admiraal F. Stam, die van '43 tot '45 commandant is geweest van de Tromp) behoren tót de boeiendste van het hele hoofdstuk. In de nacht van 19 op 20 februari heeft het schip de vuurdoop on dergaan en wel tijdens het nachtgevecht straat Bandoeng. Gedurende dat ge vecht is de Tromp ernstig beschadigd; het sdhAp kreeg elf treffers en er waren 10 doden en Ongeveer 30 gewonden. Na der Amerikaans commando verschillen de escorteopdrachten vervuld te hebben. het schip op 1 januari 1944 in de Britse Eastern Fleet gevoegd, die, na een lange defensieve periode, toen juist wter in het offensief kwam. De gehele vloot bestond toen uit 4 slagschepen, ongeveer 6 car riers, 6 kruisers èn ongeveer 24 t-orpedo- Aanval op Sabang Zij hebben eerst een aanval gedaan op Sabang en wél in april 1944. Dit is voor namelijk een luchtaanval geweest, waar bij de vloot optrad als bescherming voor de carriers. De tweede actie tegen Sabang had een bewogener verloop. Met drie En gelse jagers is de Tromp de baai van Sa bang binnengestoomd om daar de wal- installaties van binnenuit te beschieten, gelijktijdig met een beschieting door de slagschepen van buitenuit. Deze beschie ting werd onderbroken gedurende de tijd, dat de Tromp en de jagers binnen waren. Sabang werd gebruikt als vloot basis voor de Japanse onderzeeboten, die ageerden in de Golf van Bengalen en in de Indi sche Oceaan. De verdediging van Sabang was niet zo heel zwaar gebleken en daar om durfde men het wel riskeren om dè Tromp en enige jagers de baai in te stu ren om met pin point de onderzeeboot installaties onder vuur te riemen. Men wist waar déze installaties stonden dóór luchtfoto's, gemaakt bij de eerste lucht aanval en men heeft ze voortdurend on der vuur gehouden. Toch stond er nog één batterij van 13 cm, die niet ontdekt was. omdat het een batterij toas, die al leen horizontaal vuurde en bij de vlieg- tuigaanvallen niet tot vuren was geko men. Toen men b(j een landihoek vrij kwam, opende deze batterij ineens hel vuur op de schepen. Een van de Engelse jagers heeft het toen nogal zwaar te ver duren gehad: er sloeg brug, die 11 of 13 me Toen hebben de geallieerd verlegd naar die batterij; deze is tot zwij gen gebracht, maar (naar later bleek) niet vernietigd. Ook de Tromp bleef bij deze ontmoeting rrtet de vijand niét onge deerd. Een voltreffer explodeerde op het schip en richtte daar (geringe) Schadé aan. De overige vijf explodeerden niet. De granaten waren van niet zo erg goede kwaliteit.. Een is er terecht gekomen in dè oploop van de schoorsteen, waarin de pantserroosters lagen. Deze granaat was niet ontploft en lag daar heen en weer schatting zestig of zeventig graden. Ma joor-machinist Steenaart heeft zijn kleren uitgegooid, natte gonjezakkèn omgesla gen, is erin gedoken, heeft de granaat etuit gehaald en deze over boord gezet. De eerste officier, die chef van de herstel- lingsdienst was de heer Stam was zelf op de brug heeft de heer Steenaart bijgelicht met een flashlight; om de mi- moest Steenaart van hand verwisse len, omdat hij de hand niet in de ope- kon houden, doordat zijn huid schroeide. De granaat woog naar schatting een dertig kil-o. De heer Steenaart heeft hiervoor de Bronzen Leeuw gekregen. Hij trouwens naar het oordeel van de granaat op de I heer Stam een onderofficier, die hui heeft gedood, hoog boven de anderen uitstak. Gedurende de oorlogsjaren is hij eerst buitengewoon bevorderd tot sergeant-majoor, daarna heeft hij, de Bronzen Leeuw gekregen., toen nog de gouden eremedaille van Oran- jè-Nassdu. Voorts is hij weer buitenge woon bevorderd en ten slotte luitenant ter zee van de vakdiensten geworden. In de kombuis Eén van de vijf treffers, die niet ex plodeerden, drong door tot in de kombuis. De granaat had enige schotten doorboord en was tot stilstand gekomen in de kom buis. Toen de koks terugkwamen om het eten te bereiden, lag in het rijstvergiet een projectiel van 7% cm. Het resultaat was, dat men geen wa/rm eten meer kon krijgen; bij matrozen is dat altijd een heel kwaad geval. De aanval op Sabang is overigens wel een succes geweest. Hierna is de activiteit, van dé Japanse onderzeeboten in de Golf van Bengalen belangrijk verminderd. Het is overigens niet met zekerheid te zeggen, of dit nu een gevolg was van deze actie of van een combinatie van diverse oorzaken, omdat de Japanners langzamer hand va/n verschillende plaatsen terug trokken. middeling van dé Nederlandse militaire attaché te Parijs, die contact met Londen had opgenomen, is het een aantal mili tairen gelukt naar Engeland over te ste ken. Anderen is het gelukt op eigen ge legenheid naar Engeland te komen. Ook is nog een groep militairen, na een zwerf tocht door België en Frankrijk, naar Nederland tëruggekeerd. Van inschake ling van de Nederlandse troepen bij de geallieerde oorlogvoering op het conti nent is toen geen sprake geweest. De Dat de geest van de troepen, nadat zij in Engeland waren aangekomen, niet erg goed was, wijten verschillende getuigen o.m aan de omstandigheid, dat vele Ne derlandse militairen bij de strijd tegen de Duitsers en tijdens de terugtocht het ver- trouwen in hun officieren hadden ver loren. Bij een aantal soldaten zou de ge dachte hebben geheerst, dat hun officie ren hen onvoldoende geleid hadden. Het gevolg hiervan was, dat, na aankomst in Engeland, de officieren niet voldoende overwicht over de onder hen gestelde manschappen hadden. De Enquêtecom missie sluit zich niet voor de volle hon derd procent bij deze zienswijze aan, maar wijst er toch op, dat het verlies aan ver trouwen inderdaad mede te wijten is aan het feit, dat er een aantal officieren is geweest, dat te vroeg, d.w.z voordat de troep daar aankwam, in Engeland was aangekomen. Het is begrijpelijk, dat een verslagen leger, waarin zich verschijnse len van demoralisatie voordoen, de nel- ging heeft werkelijke of vermeende te kortkomingen van officieren te overdrij ven. Andere oorzaken van de slechte stemming zijn volgens de commissie de slechte verzorging uan de troepen en het feit, dat wegens gebrek aan munitie bij de Engelsen de Nederlanders ook niet behoorlijk bewapend konden worden, Verder is, naar het oordeel der commissie, de regering er in de eerste jaren niet in geslaagd het doel. waarvoor de Neder landse eenheid werd geformeerd, troepen duidelijk voor ogen te stellen. De commissie meent echter, dat de verhalen over het wangedrag van Nederlandse mi litairen in Engeland in hoge ma' gegeneraliseerd. Een kentering is ingetreden to nister Van Lidth de Jeude enige na zijn ambtsaanvaarding persoon- aan de brigade voor ogen stelde, welke bedoeling de regering met haar en zijn goedkeuring hechtte aan een plan tot reorganisatie. Verder is vooral nadat kolonel De Bruyne in juli 1943 is opgetreden als inspecteur van de Neder landse troepen in Engeland, de toestand veel beter geworden. Te optimistisch Aanvankelijk bestonden de Neder landse troepen in Engeland ongeveer uit 700 militairen van allerlei wapens dienstvakken, 100 man politietroepen, 250 Koninklijke marechaussee luchtvaarttroepen, welke laatsten spoedig hun eigen bestemming volgden. De vraag kwam naar voren, wat er met erugtocht van onze troepen naar Frank- ijk en later het oversteken naar Enge land zijn geheel geïmproviseerd. De Ne derlandse regering, met name minister oorlog Dijxhoorn, had tevoren geen bepaalde maatregelen genomen in ver band met de mogelijkheid, dat na het uit breken van de oorlog een deel van het Nederlandse leger naar het buitenland zou moeten uitwijken. In het kader de door haar gevoerde neutraliteitspoli tiek was deze houding van de Neder landse regering begrijpelijk, maar daarom nog niet te rechtvaardigen. Ernstige kritiek levert de Enquête commissie op het optreden van dt terugtrekkende groeien van de Ko ninklijke marechaussee. Uit de ver horen is haar gebleken, dat deze groep tijdens de terugtocht te weinig acht geslagen heeft op de noden van andere groepen Nederlandse militai- i. Een reserve-officier verklaarde bijv. voor de commissie, dat terwijl vele „gewone" militairen gedurende dagen zonder eten of drinken waren geweest, de marechaussees, toen zij in het kamp in Engeland aankwamen, nog voor bijv. 14 dagen koffie bij zich hadden. Er was geen sprake van, dat zij iemand onderweg behulpzaam zouden zijn. De commissie levert ook kritiek op mi nister Dijxhoorn, die te Londen weinig activiteit heeft ontplooid om de reste rende Nederlandse troepen uit Frankrijk ïr Engeland te doen oversteken. Dat klein aantal Nederlandse militairen Engeland is aangekomen, is vooi grootste deel te danken aan het initiatief de commandanten van de verspreide Nederlandse afdelingen en de activiteit de militaire attaché te Parijs e Nederlandse militaire missie te Londen. In Engeland De Koninklijke Marine weert zich. Hier ziet men het geschut van Hr. Ms. kruiser De Ruyter in volle actie. Nadat de troepen op verschillende laatsen in Engeland waren aangekomen, erden zij voor het grootste gedeelte ge concentreerd in een kantonnement te Haverfordwest. Vandaar ging het naar Porthcawl. Sommige onderdelen zijn van hieruit naar andere plaatsen gezonden, zoals naar Conway, waar zij o.m. belast met de bewaking van Engelse vliegvelden. In het begin van 1941 zijn alle troepen naar het kamp bij Wolverhamp ton overgebracht. Dit kamp op 4 km var Wolverhampton gelegen, is in het najaar i voor Nederlandse kosten en onder Nederlandse leiding gebouwd. Van Nederlandse militaire zijde achtte men het noodzakelijk over een eigen kamp te beschikken, o.m. omdat men aanvanke lijk nog dacht, dat grote aantallen recru- de Nederlandse strijdkrachten zou den komen versterken. Die verwachting is niet in vervulling gegaan. Toch heeft het zijn nut bewezen, want men was nu minder afhankelijk van de Engelsen verder beschikte men met dit kamp o punt, waarheen de troepen iheringen konden terugkeren. Na afloop van de oorlog is het kamp ge bruikt als verzamelplaats voor hen, die r opleiding in Engeland bleven. deze Nederlandse militairen diende te geschieden: moesten zij een Nederlandse eenheid vormen dan wel opgaan in het Engelse leger? Terecht heeft de regering voor het eerste gekozen, maar ze is daar bij wel wat al te optimistisch te werk gegaan. Zij ging namelijk van de ver onderstelling uit, dat ze veel mensen zou kunnen recruteren uit de niet-bezette gebieden. Zij dacht zelfs aan getallen van 10.000 tot 20 000 man. Daarmee wilde zij dan een of meer brigades van- Engelse sterkte dat was ongeveer een versterkt regiment vormen. Van het plan tot vorming van een op Engelse leest ge schoeide infanteriebrigade op volle sterkte is echter nooit iets gekomen. Het resultaat van de recrutering was zeer teleurstellend, ondanks de grootscheeps opgezette, al te kostbare en weinig effi ciënt werkende recruteringsdiensten in Canada, de Verenigde Staten en de Zuid- amerikaanse landen (alleen de recrutering in Zuid-Afrika was tot op zekere hoogte een succes). Bovendien werd steeds per soneel aan de brigade onttrokken (dit heeft ook demoraliserend gewerkt op de troepen) en werden velen bij het voort schrijden der jaren ongeschikt voor de dienst te velde. Verder was een aantal van hen, die gerecruteerd werden, bij aankomst in Engeland al te oud of on geschikt voor de dienst te velde. De sterkte van de Nederlandse troepen kwam niet boven die van een volledig bataljon plus een aantal compagnieën, er een, de zogenaamde subsist pagnie, totaal ongeschikt was voor de dienst te velde en daarom voor corvée- diensten werd gebruikt. Ten slotte werd de brigade niet alleen afgeroomd voor speciale diensten, zoals bureaudiensten te Londen en commando's, maar er ging bovendien een detachement naar Neder- lands-Indië onder leiding van overste Van Voorst Evekink (het zenden van deze uit 100 man bestaande afdeling is nutteloos gebleken voor de strijd in Indië, terwijl het voor de brigade een relatief grote onttrekking van personeel bete kende). Begin 1943 hechtte minister Van Lidth de Jeude zijn goedkeuring aan een plan bescheidener omvang: de opbouw van brigade, bestaande uit een brigade met een kleine verbindingsafdeling, verkenningsafdeling, een drietal ge vechtsgroepen, een brigadetrein en enkele hulptroepen, waaronder een reserveafde ling. Het geheel zou bestaan uit een kleine 1500 man. De Enquêtecommissie prijst minister Van Lidth de Jeude om deze „daad van juist cn realistisch be- Besloten werd de naam „brigade" te handhaven, hoewel dit verwarrend zou kunnen werken bij de geallieerde com mandanten, die deze eenheid onder hun operationele bevelen kregen. De naam „brigade", zo meent de commissie, was van psychologische waarde voor het Ne derlandse volk in het bezette gebied. Het overigens wel eens gc'.eurd, dat de Prinses Irenebrigade in geallieerd ver band een taak kreeg toebedeeld, die eigenlijk alleen bestemd was voor een volwaardige en dus in feite te zwaar voor de Nederlandse eenheid „Model" Nadat de reorganisatie tot stand was gekomen, is vooral onder de krachtige leiding van inspecteur De Bruyne de training „model" aangepakt. Hij heeft de oudere elementen, die niet meer ge schikt waren voor de strijd te velde, uit de brigade gehaald. De inspecteur was een autoriteit, die verantwoordelijk was voor de gehele verzorging en die alle problemen, welke zich in dit verband voordeden, onder supervisie van de mi nister regelde. Op 15 augustus heeft de heer De Bruyne zijn taak als inspecteur neergelegd, naar het oordeel van de com missie in de eerste plaats als gevolg van de moeilijkheden, waarin hij was gewik keld als hoofd van het bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer. Naar het oor deel van minister Van Lidth de Jeude konden hij en de heer De Bruyne „elkaar, populair gezegd" niet vatten, wat niet wegneemt, dat de minister altijd met grote waardering over het werk van de heer De Bruyne heeft gesproken. Het aftreden van de heer De Bruyne heeft overigens geen schadelijke gevolgen ge had, omdat het gestelde doel in augustus 1944 reeds was bereikt. In de eerste week deze maand is de Prinses-Irenebrl- gade ter sterkte van ongeveer 1200 man Normandië overgestoken; zij heeft toen tot aan de capitulatie met grote activiteit aan de veldtocht deelgenomen. De commissie heeft hierover verscheidene officieren van de brigade gehoord en hun uitlatingen zijn in het verslag tot een levendig en boeiend geheel verwerkt. De n een Engelse brigade, zo ver klaarde een hunner, waren gemiddeld 23 jaar en van de Nederlandse 32 jaar, maar hebben voor de Engelsen niet be hoeven onder te doen. Strijdlust Het - Krijgsgevangen eerste maanden na hun aankomst In Engeland verkeerden de Nederlandse troepen in een moeilijke positie, daar i Engelsen niet wisten of alle militain letrouwbaar waren. Aanvankelijk werdt Ie Nederlandse militairen min of me behandeld ais krijgsgevangenen. Zij moch- :en het kamp niet uit, terwijl de bc- vaking in den beginne uit Engelsen stond. Deze situatie heeft uit de der zaak op de reeds voor een aan: Hjk deel gedemoraliseerde troepen zeer onprettige indruk gemaakt. De stem ming werd hierdoor niet beter. Men kon het de Engelsen echter niet kwalijk ne men, dat zij, gezien de toenmalige oor logsomstandigheden, geen enkel risico met vreemde troepen wilden nemen. Eerst nadat een onderzoek naar hun be trouwbaarheid was ingesteld, kregen dc Nederlanders meer vrijheid van bewe ging. Later is de bewaking te Porth cawl door de Koninklijke marechaussee natuurlijk niet direct troe- il het spit af te bijten, aldus de latere brigade-generaal Pahud de Mortanges. maar zij werden Ingezet voor een taak, die zij konden volbrengen. In het algemeen was men altijd vol strijdlust. Als de Nederlandse soldaat eenmaal weet wat hij doen moet. dan Is hij bijzonder goed. Bijzondere dingen hebben de men sen van de hrigade niet gedaan. Zij heb ben altijd hun plicht gedaan. De heer Pahud de Mortanges wilde hierbij me moreren. dat de commandant, kolonel De Ruyter van Steveninck, naar zijn oor deel reusachtig goed is geweest. Een man, die altijd optimist bleef, z(jn troep ten voorbeeld was en voorging; deze heeft zich buitengewoon goed gedragen. Meermalen is de brigade ingezet. Zij Is geweest bjj St. Come. Pont L'Evêque, Pont Audemer, aan het Albertkanaal, bij n bewakingstaak en daarna bij Kaatsheuvel voor het bewaken van rivier; bij Tilburg Is ze ingezet om de stad te nemen, wat helaas niet is ge lukt, vervolgens bij Gilze-Rijen en de bij Dorst; daar hebben zij de uit wijkende Duitsers tegengehouden, die ders waren ontsnapt, en daarna hebben het gehele eiland Walcheren cn Noord-Beveland gehouden.- Gedurende de veldtocht heeft de brigade betrekkelijk weinig verliezen geleden. Als de heer Pahud de Mortanges het goed heeft ont houden, waren er 53 gesneuvelden en 120 gewonden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1956 | | pagina 7