Wat is gans Vallekeburg
zonder sjutteriej?»
WerelaDeroema,
aan
net spit
ZONDAGS
BLAD
BRIEVEN AAN DE
Hieuw? Ccitetljc QToiiranl
Wij vatten de draad van
deze kleine correspondentie
rubriek weer op, na het
intermezzo van Holbrook
Jackson in ons Zondagsblad
van de vorige week. Om te
beginnen dan een brief
fragment van een lezeres,
die ons ten onrechte van
fraude beschuldigde:
RIH.HE.MtODE
l schrijft nu wel, dat die
bungalow Ruighenrode hij Lochcm
(gezellig) vakantie gehouden in
diezelfde bungalow, maai die
heette toen „De Riethoek" en
Ha! was vlak by Schcrpenzcel.
Hoe kan dat?
Mevr. W. H.—P.
Wij hebben nog eens
navraag gedaan, mevVouw
en onze bungalow was de
Ruighenrode en is waar
schijnlijk een tweelingzuster
van de uwe bij Scherpenzeel.
WATERSPORT
Ik zou liever een fris water
sportverhaal hebben gelezen, dan
al dat technische gedoe van die
Nee Jan, dat geloven we
ook eerlijk gezegd niet!
NI V66R
Wy waren enkele weken geleden
nog onder de felle tegenstanders
van het nieuwe Zondagsblad. U
De jonge noble
bestond 500 jaar
ER is wat slenterend verkeer in het
Limburgse Valkenburg op deze
mooie zomerse namiddag wat vroe
ge vakantiegangers, wat Valkenburgers
op terrasjes. Maar als van boven op
de berg, van de tinnen van de ruïne,
hoorngeschal en tromgeroffel over de
daken echoot, komt er in dc smalle
straatjes, waarop wij uit de hoogte
neerkijken, ineens meer leven. Ramen
en deuren gaan open, mensen komen
op straat en kijken naar boven, waar
op de resten van de Ridderzaal van
Valkenburgs ruïne wat in ouderwetse,
groene uniformen gestoken poppetjes
slaan, de boom aan de mond, de trom
mel voor de buik. En Valkenburg
glimlacht en bet gaat als een lopend vuurtje door bet stadje:
De Jonge Noble, die vandaag het derde eeuwfeest viert, gaat
aan de traditionele schuttersmaaltijd beginnen, boven, in de
Ridderzaal van de ruïne.
En die Jonge No
ble", dat is voluit:
de Edele Noble Agt-
baere Schutterije der
Stad en Vrijheid Val-
kenborch ,,St. Nico-
laas", en de schut
tersmaaltijd heeft
hetzelfde menu als
driehonderd jaar ge
leden. Ja, driehon
derd- jaar, want de
xidste koningsplak,
de grote zilveren me-
dalje, dig de schut-
terskoning trots op
de borst draagt, da
teert van 1656. Maar
de schutterij is waar
schijnlijk veel ouder
die dateert uit de
tijd, dat de fiere Si
res van Valkenburg
in hun Stad en Vrij
heid heersten en een
schutterij als leger
hadden.
Georganiseerde le
gers, huurlingen eri
Deroepsmilitairen na
men de plaatsen van de schut
ters in maar de traditie, de
uniform en de naam bleef. En
zo heeft Valkenburg, net als zo
vele andere steden en plaatsen,
zijn schutterij. Vroeger zelfs
twee: de Oude Noble en de
Jonge Noble, met als scheiding
de leeftijd van 40 jaar der
deelnemenende schutters en de
al of niet gehuwde staat.
JONGE EN OUDE
Een ongetrouwd man onder
de veertig jaar was lid van de
Jonge Noble, trouwde hij, dan
ging hij automatisch over naai
de Oude Noble, evenals in het
geval, dat hij ongehuwd de
veertigjarige leeftijd bereikte.
Veel kans was daar overigens
niet op, want de schutters in
hun oude uniformen, met hun
stoere geweren, hun koning en
hun officieren, hun tamboers en
Trots laat de nieuwe scli
koning zich fotograferen
medailles blinkend op het
ran sijn jacquet. Even trot
wens als de generaal, de
de oudste schutter en de
links
hoornblazers, vormden een fier
korps. Bij optochten en proces
sies lopen ze voorop, bij offi
ciële gebeurtenissen vormen ze
de erewacht.
Een militaire functie hebben
•fee niet meer al in de zes
tiende eeuw was de schutterij
een vereniging, waarvan de le
den zich oefenden in het schie
ten op de vogel,'de koningsvo
gel op de twintig meter hoge
paal. Hij die het laatste stukje
van de Vogel van de -paal
schoot, werd de nieuwe koning,
kreeg het officiële tenue: jac
quet met hoge hoed, en mocht
zich vertonen met alle konings-
plakken, als een soort blinken
de borstkuras over de schou
ders hangende zilveren medal-
jes. met kettinkjes aan elkaar
verbonden, blikkerend in de zon,
en rinkelend bij elke martiale
stap.
De scheiding tussen Jonge en
Oude Noble van Valkènburg ver
dween, en alleen de Jonge No
ble bleef, met als volledige
naam ..Edele Noble, Agtbaere
Schutterije der Stad en Vrij-
heyd Valkenborch St. Nico-
OEFENEN
Elke week oefenen de schut
ters onder leiding van hun offi
cieren: generaal Janssen, groot
majoor Janssen, luitenant Jans
sen en guide Janssen; en om
te bewijzen, dat die naam in
Valkenburg nog niet uitgestor
ven is, schuiven we nog even
de schutters P. M. H Janssen,
J. M. H Janssen, de tamboer
M. H K. Janssen en comman
dant F. Janssen naar voren..!
Ze exerceren, schieten en rof
felen de trom en er is geen
officieel feest in Valkenburg, of
de Jonge Noble schiet de unifor
men aan, stelt zich in gelid
achter de vervaarlijke biele
mannen (de twee weg-baners,
met de enorme houten bijl over
de schouder, de baarden fier
aan de kin) en geven fleur en
kleur aan elke optocht.
De oudste koningsplak dateert
van 1656 en ofschoon de
schutterij veel ouder is, neemt
Valkenburg aan, dat de Jonge
Noble dit jaar drie eeuwen be
staat. En dat dit een aanlei
ding tot een groots feest is, be
hoeft waarlijk geen betoog. Zo
trof de vroege morgen van de
ze zomerse dag dan ook heel
wat Valkenburgse autoriteiten
aan in de nauwe, bochtige Gro
testraat, waar een uithangbord
vertelt, dat daar het Stamlo-
kaal van de Jonge Noble ge
vestigd is.
Er zou een grote receptie ge
houden worden, en daarvoor
waren ze allemaal in geborsteld-,
de, oude uniformen present: de
oudste schutter, overste Louis
Heynens, 66 jaar oud, sinds
1913 lid, generaal Janssen met
steek en rinkelsabel, hijgend uit
zijn werk dat van metselaar
weggelopen, de bielemannen,
waarvan de ene, Teun Lem-
mens, vermaardheid bezit, door
dat hij al veertig jaar lang bij
het openen van elk feest de
„kamers schiet", d.w.z. bus
kruit in een blikken bus tot ont
ploffing brengt, als surrogaat
voor een écht kanonschot, het
bestuur in rok en schuttersko-
ning van dit jaar, Chrit Nico-
laes. in jacquet met hoge hoed,
op de borst, de zilveren ko
ningsvogel symbool van de
verworven vaardigheid in de
hand, glunderend van trots en
MERGEL
hebben, of het gezelschap trekt
naar de Gemeentegrot, om daar
in het mergel de handtekeningen
te zetten. Samen met de Am
sterdamse Postharmonie, die
een vriendschappelijke feest-
serenade kwam brengen en
met het tamboer- en pijper-
corps Enschede, voor hetzelfde
doel naar het Limburgse heu
velland getrokken, marcheer
den de Jonge Noblen dan ook
in de middag door de grendel
poort naar de grot, waar de
gidsen met suizende gaslam
pen al klaar stonden. Als een
lange stoet, geheimzinnig in de
flitsende schaduwen van de
grotten, trok men naar de
plaats, waar de handtekeningen
in het mergel gezet moesten
worden; die van de postman
nen, de Enschede-ers en die
van de Jonge Noble. Uit de
kille grot weer in de zonne
schijn en toen in gesloten gele
deren naar de ruïne van Val
kenburg, waar in de resten van
de Ridderzaal de lange tafels
al gedekt stonden voor het
schuttersmaal in oude stijl.
SJUTTERIEJ
En terwijl de flambouwen hun
spookachtig schijnsel over het
goud der medaljes, het groen der
uniformen, het wit der kolbak-
pluimen en het oranje en wit der
sjerpen wierpen, gingen de bier
kroezen 'rond, werden de vlaaien
aangedragen, en klonk voor en
na het eigen lied der Jonge
Noble: „Wat ies eine optoch
zonder sjutteriej, wat ies gans
Vallekeberg zonder sjutteriej, ge
weer an de sjouwer, sabel
an het lief, links, twee-drie
-vier, sjutteriej
sjtank sjtief
Er werd gege
ten, er werd ge
toast de avond
viel over de bouw
vallen van Val-
kenburgs kasteel,
een zomeravond,
die van die bouw
vallen weer een
ridderzaal maakte,
waar de geweren
aan rotten ston
den, waar de kol
bakken en de ste
ken, de gepluimde
petten en de sjer
pen in schilder
achtige wanorde
bij de trommels
lagen en geen
flitslamp van een
persfotograaf,
geen schijnwer
pers van de film
ploeg van de tele
visie vermochten
die illusie te ver
storen de Jon
ge Noble vierde
feest in 1956, net
als honderden ja
ren terug.
Pastoor 1Tellers, beschermheer tan de Jonge
Noble, laat zijn gelukwens vergezeld gaan van
een koningsplak een traditioneel geschenk,
en de schutters op het volgende plaatje glunderen
dan ook dankbaar voor al die belangstelling.
Maar de vroegere tijd herleeft pas goed, als de
flambouwen flakkeren in de bouwvallen van de
ridderzaal, ah de g>
f-IOE het gerucht in de wereld kwam, weet
nog niemand te vertellen. Maar het was
er, hardnekkig. ..Als de sjutteriej gaat eten,
braden ze een os aan het spitEn toen
Jonge Nobles president, de welgedane Chr.
Huynen in het Stamlokaal, temidden van
het geroezemoes van de roerige receptie,
ons vroeg: „U blijft toch ook eten?", hebben
we gretig toegestemd. Maar de os was er
niet, en voor wie nog denkt dat Limburgse
schuttersmaaltijden verlopen onder het genot
van reeruggen en fazanten, geven we hier
het menu van het schuttersontbijt en het
schuttersmaal, zoals die naar traditie werden
opgediend.
De Jonge Noble begon de dag met balken-
brij en gebakken appelschijven, boerenmik
met eieren, ham en stroop en brood met
rommedou, oftewel Limburgse kaas.' En in
de ridderzaal at de Jonge Noble (op een
zoele zomerse avond erwtensoep met kluif
De veterinaire faculteit (1)
maar in krotten gehuisvest
Eerlijk gezegd voelde ik me niets op m'n gemak in dat kleine
kamertje van nauwelijks twee bij twee meter. De temperatuur was
er precies 37 graden Celsius en dat is tien graden meer dan wij
hier zelfs op warme zomerdagen gewend zijn. Dan waren er
aan drie zijden planken, waarop allerlei onschuldig uitziend glas
werk stond. Maar ik wist, dat die glaasjes voedingsbodems be
vatten, waarop de verwekkers van miltvuur, paratyphus en tal
van andere gevaarlijke ziekten een groeizaam bestaan leidden.
Een onvoorzichtige beweging met de elleboog is gauw gemaakt,
als men door de dubbele deuren van de luchtsluis deze broed-
stoof betreedt en dan is de ellende niet te overzien. Toen ik weer
veilig en wel op de gang stond, ging een student de broedstoof
binnen om even later weer, al ellebogend om de deuren te openen
en te sluiten, tevoorschijn te komen met een glas vol latent
venijn. Daarmee moest hij door nauwe gangetjes, trapje op trapje
af, naar een laboratorium wandelen. Hij deed het met veel routine,
want het was niet de eerste keer, maar niettemin was ik blij,
toen hij veilig en wel aangekomen was.
Dit was maar een klein en alledaags tafereel in één van de
instituten van de veterinaire faculteit aan de Rijksuniversiteit
te Utrecht, de faculteit waaraan alle Nederlandse dierenartsen
worden opgeleid. Deze faculteit telt 477 studenten en omvat 15
wetenschappelijke instituten, elk met een hoogleraar als direc
teur. Sommige van de instellingen hebben een wereldreputatie.
Maar verscheidene instituten zijn allerdroevigst gehuisvest in
vervallen gebouwen, die zelfs aan de meest elementaire eisen
niet voldoen. Talloze buitenlandse geleerden hebben een zeer
hoge dunk van onze Nederlandse veterinaire faculteit, gezien
de prestaties die daar worden geleverd.
Men houdt hart vast
Men houdt echtér in Utrecht ryn hart vast, als een buitenlands
professor zijn bezoek aankondigt, vooral als het een specialist
betreft op het terrein van de infectieziekten, de tropische ziekten
of de dierverloskunde bijv. Want wat deze man dan hier op het
gebied van de huisvesting zijner hooggeleerde collega's en hun
staf te zien krijgt, zal in veel gevallen 'zijn haren te berge doen
rijzen.
Deze ongelukkige situatie is gedeeltelijk te
verklaren uit de historie van onze veterinaire
faculteit. Deze geschiedenis ving aan in 1821,
toen te Utrecht een Rijks-veeartsenijschool werd
gesticht. Hiervoor werd de buitenplaats Gilde-
stein aangekocht, bestaande uit een uit 1690 da
terend landhuis met uitgestrekte tuinen, waarin
in 1811 een katoenfabriek gebouwd was. Deze
fabriek werd schoolgebouw en het landhuis di
recteurswoning. In 1918 werd de instelling tot
Veeartsenijkundige Hogeschool verheven en in
1925 werd ze als Faculteit der Diergeneeskunde
aan de Rijksuniversiteit verbonden. Daarmee
ging de instelling ook over van het ministerie
van Landbouw naar het ministerie van Onder
wijs.
Onder het beheer van Landbouw waren op het
terrein verschillende nieuwe en voor die tijd uit
stekende gebouwen verrezen, zoals bijv. het Pa
thologisch Instituut, de Kliniek voor Heelkunde
en de Kliniek voor Kleine Huisdieren. Maar na
1925 stokte dit alles en werd geen enkel nieuw
instituut meer gebouwd. Er waren natuurlijk wel
allerlei kleine verbouwingen, er werden stukken
aangebouwd en verbouwd en er verrezen
noodgebouwen. Maar het bleef bij lapwerk
en de instituten, die vóór 1925 nog niet „aan de
beurt" waren geweest, kwamen steeds meer in
nood te verkeren.
ZATERDAG 12 MEI 1956
Zie verder volgende pagina