Als 't winteren gaat, vergeet dan de vogels niet! nTniV'-fl' V óprcokjeó van c^-ncleróen TekeningenBOERGE PRAMVIG 4. Johannes en de reiskameraad ble ven in de herberg buiten de poort, om zich wat op te knappen, want zij wilden er netjes uitzien, als zij zich in de stra ten vertoonden. De waard vertelde hun, dat de koning een beste man was. Zijn dochter was een knappe maar boze prinses. Zij wilde alleen trouwen met een man, die drie moeilijke raadsels kon oplossen. Kon hij dat niet, dan moest hij in de gevan- „Die lelijke prinses," zei Johannes, ,,zij moest een flink pak slaag hebben, dat zou haar goed doen." Op dat moment hoorden ze de mensen buiten „Hoera"! roepen. De prinses kwam voorbij. Ze was inderdaad mooi en ze reed een sneeuwwit paard. Toen Johannes haar gewaar werd. kreeg hij een kleur als vuur. Het was zeker niet 3. De volgende morgen gingen Johan nes en zijn kameraad de hoge bergen op en de grote pijnbosscn door. Zoveel moois van de heerlijke wereld had Johannes nog nooit gezien. Een grote, witte zwaan zweef de in de lucht en zong, maar het geluid werd al zwakker en zwakker, hij boog zijn kop en daalde heel langzaam neer voor hun voeten, waar hij dood bleef lig gen. „Twee zulke mooie vleugels," zei de reiskameraad, „twee zulke witte en grote als die vogel daar heeft, zijn geld waard, die neem ik mee!" En toen hieuw hij met één slag beide vleugels van de zwaan De reiskameraad 1. Een flinke jongen, Johannes was zijn naam, was besloten een grote reis te ma ken. Toen hij het bos uitkwam, riep een luid.e mannestem achter hem: „Hallo, kameraad! waar gaat de reis heen?" „De wijde wereld in," zei Johannes. „Ik wil ook de wijde wereld in!" zei de vreem deling, „zullen we samen gaan?" „Ja, best!" zei Johannes en zo reisden ze sa men verder. De zon was al hoog aan de hemel, toen zij onder een grote boom gingen zitten om hun ontbijt te gebruiken. Juist kwam daar een oude vrouw aan. Zij had op haar rug een takkebos. Toen ze vlak bij hen geko men was. viel ze om en gaf een luide gil, want ze had haar been gebroken. De vreem deling maakte zijn ransel open, nam een potje zalf. die haar been dadelijk weer heel en gezond kon maken. Maar daarvoor moest zij hem dan ook de drie roeden schenken, die zij in haar schort had. ,,Dat is goed betaald!" zei de oude vrouw en knikte heel wonderlijk met haar hoofd. Toen gaf zij hem de roeden, en zodra hij het been met de zalf gewreven had. stond het oude moedertje op en liep veel beter dan vroeger. Dat had de zalf gedaan. „Wat wil je met die roeden?" vroeg Johannes aan zijn kameraad. „Dat zijn drie mooie ruikers!" zei hij. „net iets voor mij, want ik ben een rare snuiter!" 2 Toen liepen zij weer een heel eind door. „Nee maar, wat een bui komt daar opzetten," zei Johannes en wees voor zich uit. „wat een verschrikkelijk zware wol ken!" „Neen." zei de reiskameraad, ..dat zijn geen wolken, ctet zijn bergen!" Het was niet zo dicht bij. als het wel leek; zij hadden een hele dag nodig, voor zij bij de bergen kwamen, maar daarom namen Johannes en de reiskameraad ook hun intrek in de herberg om eens goed uit te rusten en krachten te verzamelen. Beneden in de grote gelagkamer wa ren een heleboel mensen bijeen, want er was een man met een poppenkast; hij had zijn kleine kast juist opgesteld, en de men sen zaten in een kring er omheen om de vertoning te zien. Helemaal vooraan was een dikke slager gaan zitten; zijn grote hond zat naast hem en zette grote ogen op, net als alje anderen. De vertoning be gon. Een koning en een koningin zaten op een mooie troon en hadden gouden kronen op hun hoofd. Dat was een alleraardigste vertoning, maar juist toen de koningin op stond, sprong de grote hond recht op de poppenkast af, pakte de koningin om haar dunne lijfje en beet haar 't hoofd af De vreemdeling, die met Johannes geko men was, haalde zijn potje te voorschijn en besmeerde de pop met de zalf, en toen de pop ingesmeerd was, werd zij dadelijk weer heel. f' Ze zijn vaak van onze hulp afhankelijk De meest schuwe dieren wagen zich in onze onmiddellijke nabijheid DIJ het ontwaken kun je 's morgens zo echt voelen, dat er buiten iets is gebeurd. Je kunt het eerst niet pre cies omschrijven, maar je weet dat het anders is dan anders. Het wagentje van de melkboer, dat gisteren nog met rinkelende en rammelende bussen langs bolderde, hoor je nu bijna niet. Ook de kittige draf van het paard, dat anders met de hoeven op de hardbevroren weg klitsklctst, is gedempt tot een zacht gebonk. Zelfs de klank van de toren klok, die zijn zeven slagen over het ontwakende dorp uitklepelt en het stemgeluid van twee mannen, die el kaar begroeten, zijn anders. In het winter-wonderland T)AN OPEENS weet je de oorzaak van dit alles: het heeft ge sneeuwd. Uit de blauwgrijze wol ken, die zich gisteravond als een don kere dreiging wijd over het land schap koepelden, heeft zich vannacht een smetteloos witte wade op de aar de gevleid. De sneeuw heeft het landelijke dorpje, dat een dag tevoren een dood gewoon plaatsje in de vrieskou was, omgetoverd tot een levend geworden kerstkaart. Zie maar eens naar het kleine kerk je, dat weggedoken ligt tussen de ho ge hulstbomen. Het torentje draagt een witte pet en het grauwe leidak is bedekt met een smetteloos laken. De hulststruiken zijn levende kerstbomen en torsen op hun groen gebladerde takken een vracht donzige sneeuw, waartussen rode bessen pinkelen. In het oosten verkondigt de lichte lucht de geboorte van een nieuwe dag. De sterren, die zo-even nog helder aan de schoongewaaide, fluweelzwar- te hemel twinkelden, verflauwen hun schijnsel. Aan de horizon wisselen de kleuren van donkerblauw tot violet en dan van rood tot oranje, tot de mor genzon als een vurige bol traag ach ter de verre boerenhofsteden omhoog klautert. De witte wonderwereld weerkaatst de vroege zonnestralen. Wat je giste ren achteloos voorbijliep, is nu het mooiste kunstwerk, gesmeed door de winter. En overal zie je de veelvuldi ge flonkering van rood en goud. De sneeuw knerpt onder de schoe nen van de voetgangers. De rook uit de schoorstenen kringelt lijzig om hoog om dan naar het westen weg te drijven. Hoog in de lucht roepen de kraaien. Ze hebben de nacht in de duinen doorgebracht en zijn nu op weg om in de polder hun kostje te gaan op scharrelen. Al dat wit accentueert de kleuren in de natuur en doet ze tegen elkaar afsteken. De donkere kraaien schijnen door de sneeuw nog zwarter. Een paar honge'rige meeuwen zweven krijsend langs de huizen. Tegen de spiegel van al die blankheid lijken deze, anders zo smetteloze vogels nu vuilwit. Zangers in nood! lVtAAR KONING WINTER is een 1*1 wreed despoot. Enerzijds smijt hij pracht en praal om zich heen in uit bundige overvloed. Maar de medaille heeft zijn keerzijde. De andere kant van koning Winter's tovertuin toont de bitterste armoede. In de mensen maatschappij, maar ook in de dieren wereld, vooral bij de vogels. Als de vorst sloten en vaarten toe sluit en de sneeuw het land bedekt, hebben de vogels het slecht, erg slecht. Dan vallen er slachtoffers. Eerst enkelen, dan tientallen en als Ieder, die de ogen de kost geeft bij een winterwandeling, kan hiervan vele voorbeelden waarnemen. Blauwe rei gers staan als levende geraamten aan de kant van een met ijs bedekte sloot. Later ziet u daar de dode vogels liggen. Als u ze opneemt, wegen ze bijna niets meer. De dieren hebben geen lood vlees meer, het zijn slechts veren en botten. In de wereld van de zangvogels is het evenzo. Mezen, vinken, roodborst jes, merels, lijsters, spreeuwen en an dere, vaak schuwe dieren, zoeken de omgeving van de menselijke wonin gen op en trachten daar iets eetbaars te vinden. Op de akkers stappen bonte en zwarte kraaien laverend heen en weer, als dronken matrozen, die moeite hebben om met hun zeemans benen vooruit te komen. Wanneer ik ze zie, moet ik vaak denken aan dat mooie gedicht van Guido Gezelle, die zoveel gevoelvolle verzen over de na tuur scheef. Op pag. 2 leest U het. En in vaarten en plassen proberen de watervogels hun leven te rekken. Koeten, waterhoentjes en eenden groepen tezamen in een wak, dat langzaam dichtvriest, zodat ten slot te hun laatste voedselbron is verdwe nen. Soms kunnen deze dieren, door zich te verplaatsen, nog .uitstel van executie" krijgen. Zo verzamelen de watervogels uit de wijde omtrek zich vaak op plaatsen, waar het water kunstmatig wordt opengehouden, bij voorbeeld bij aanlegsteigers, in de vaargeul van een pont, enz. De helpende hand /"""ELUKKIG zijn wij mensen in staat om veel winterleed in de dieren wereld te verzachten door het voe deren van de vogels. Dit is niet alleen een nuttige bezig heid, maar het is ook erg interessant. Want in de wintermaanden, als het voedselgebrek groot is, leggen vele vogels hun natuurlijke schuwheid af en wagen zich al is het dan „om den brode" in uw onmiddellijke na bijheid. Daarom is dit een prachtige gelegenheid om ze te leren kennen. Denk bijvoorbeeld eens aan de me zen, die hun acrobatische toeren ver richten om een pinda uit zijn harde schil te hameren. Soms hoor je bin nenshuis hoe ze er met hun snavel op los timmeren. Kool- en pimpelmezen zijn vaste be zoekers van plaatsen, waar wordt ge voerd. De pimpels met hun blauwe petjes zijn veel zachtaardiger dan de koolmezen. De laatsten dulden geen andere op de voedertafel, zolang zij aan de maaltijd zijn. Ook van de spreeuwen moet u weinig „tafelmanieren" verwachten. Ze trachten elkaar de lekkerste brok ken afhandig te maken en schrokken ze op tot ze bijna stikken. En niet- spreken-onder-het-eten hoort er bij de spreeuwen ook niet bij. Hun maaltijd is één en al schelden en schetteren en vechten. Eén van de meest vertrouwelijke vogeltjes is het roodborstje. Eerst verkent hij voorzichtig de omgeving, staande met knikkende knieën alsof hij zó weer wil wegvliegen. Maar als hij weet, dat er geen kwaad te vre zen is, zult u aan hem een dankbare klant hebben. Zelfs midden in de winter kunt u zijn zang beluisteren: een zacht voor zich heen gepreveld liedje, alsof hij het alleen maar voor zich zelf zingt. En misschien is dat ook wel zo. De zwarte merel en de zanglijster met zijn bruine rug en gespikkelde borst zoeken graag hun voedsel op de grond tussen de struiken. Wal en hoe U gaat voeren I-IET VOEREN VAN VOGELS in de 11 winter is heel erg eenvoudig. Eigenlijk geldt: hoe eenvoudiger, hoe beter. Een paar slingers pinda's op het balcon van uw stadshuis weten de mezen binnen korte tijd te vinden. Hebt u de beschikking over een tuin tje of woont u buiten, dan kunt u veel plezier hebben van een voederta fel. U kunt natuurlijk zelf een mooi huisje maken, met een dakje, maar nodig is dit niet. (Vervolg r.p pag. 2.) - - - -

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1956 | | pagina 11