öt juin vprockjeó van c^C.^.o&nderóen Tekeningen BOERGE PRAMVIG 2. Zo klein als de jongen was, werd hem toch opgedragen, de geiten te hoeden. En Rudy was een goede herder. Een waag hals was hij. men zag hem alleen maar glimlachen, wanneer hij bij de bruisende waterval stond, of wanneer hij een lawine hoorde neerstorten. Nooit speelde hij samen met de andere kinderen. Hij hield er veel meer van in zijn eentje rond te klauteren op de ber gen. of bij grootvader te zitten, om hem te horen vertellen van de oude tijd en van de mensen vlak in de buurt in Meiringen, waar hij vandaan kwam. Maar hij werd nog veel knapper en wel door zijn omgang met de dieren in het huis. Er was een grote hond. Ajola, een erfstuk van Rudy's vader, en er was een kater, die had hem leren klauteren. Wan neer men nog kind is en nog niet kan pra ten. dan kan men best verstaan, wat kip pen en eenden, katers en honden tot ons zeggen, zij praten even duidelijk als vader en moeder. ,,Kom mee op het dak, kleine Rudy!" was een van de eerste dingen, die de ka ter zeide. ..Dat is allemaal verbeelding, dat naar beneden vallen; men valt niet, wan neer men niet bang is. Kom!" En dat deed Rudy ook. Daarom zat hij zo dikwijls op de nok van hetdak, ja zelfs hoog op de rand van de rots, waar zelfs de kater niet kon komen. czL)e ijójonkvrouiD 1. Wij willen naar Zwitserland reizen, wij willen rondkijken in dat heerlijke bergland. De zon brandt in het diepe dal, zij brandt ook daar boven op de zware sneeuwmas sa's. Aan beide kanten van de weg hierbo ven liggen de huizen, elk huis heeft zijn eigen aardappeltuintje, en dat is onmisbaar, want binnenshuis zijn hier heel Wat mon den, er zijn hier een heleboel kinderen, en die kunnen wat op. Twintig jaar geleden stond hier een klei ne jongen, die Rudy heette. Hoger op in het dal woonde zijn grootvader, die dié al leraardigste, fijne huisjes uit hout sneed, en daarboven, in zijn kamer, stond een oude kast, vol met dergelijk houtsnijwerk. Daar lagen notenkrakers, messen, vorken, en dozen met prachtig lofwerk en sprin- Sende gemzen. Daar was alles, wat kin erogen kon verblijden, maar de kleine Rudy keek met groter blijdschap en ver langen naar het oude geweer onder de zol dering van balken. Dat zou hij eens krij gen, had grootvader gezegd, maar eerst moest hij groot en sterk genoeg worden om het te kunnen gebruiken. 3. Rudy was dikwijls reeds vóór de zon op de top van de berg en daar kreeg hij zijn morgendrank, de frisse, versterkende berglucht. Rudy's vader was postbode ge weest; de grote hond in de kamer had hem altijd op zijn tocht vergezeld. Rudy was nog maar één Jaar, toen hij zijn vader verloor, en zijn moeder wilde nu met haar kleine jongen graag naar haar familie in het Berner Oberland. In de maand Juni ging zij met haar kind op de arm, in gezelschap van twee gemzenja gers, over de Gemmi om Grindelwald te be- Er lag vers gevallen sneeuw, die een kloof bedekte. De jonge vrouw, die haar kind droeg, gleed uit en stortte in de diepte. Zij was overleden, maar Rudi leef de nog. En zo kreeg de oude grootvader, in plaats van zijn dochter haar zoontje in huis, die kleine jongen, die vroeger meer lachte dan huilde, maar dat scheen hij nu hele maal verleerd te hebben. 4. Niet ongelijk aan een bruisende stroom, bevroren en saamgeperst tot groe ne. glazen blokken, ligt daar een gletscher. het ene stuk ijs op het andere gestapeld. Diepe holen, ontzaglijke kloven verheffen "Jch daarbinnen, het is een wonderlijk pa lels van glas. En in dat palels woont de ljajonkvrouw, de gletscherkontaigin. „Ver pletteren, vasthouden! Mij is de macht!" zegt zij. „Een heerlijke jongen heeft men mij ontstolen! Nu is hij weer onder de men sen. hij hoedt de geiten op de berg. Hij is van mij! Ik ga hem halen!" De duizeligheid kreeg opdracht Rudy te pakken. „Dat kan ik met! zei de duizelig heid. ..Die lelijke kater heeft hem zijn kun sten geleerd." „Wij kunnen het wel!" zei de ijsjonk- vrouw, ,JU of ik. Ik heb groteren en ster keren gevangen en gekregen. De kleine Rudy wist van dit gesprek van de ijsjonkvrouw met duizeligheid niets af. Hij lag heerlijk in zijn bed te sla pen. En de zonnestralen vielen op zijn ge zicht on probeerden hem wakker te ma ken. Wekelijkse bijlage Zaterdag 1 October 1955 Jlictiiur Cci&srfK (Courant zaak van rechtvaardigheid en ontferming Reeds 70.000 Nederlanders sieunen dil prachtige werk Ook de Kerk heeft hier een taak VIER OCTOBER staat de laatste tijd bekend als „Werelddierendag." Deze datum Is met opzet gekozen. Want op 4 October 1226 stierf St. Fran- ciscus, de rijke koopmanszoon, die toen de mensen niet naar zijn prediking wilden luisteren, zich tot de dierenwe reld begaf. En volgens een rooms auteur ..bewezen de redeloze schepse len hem dezelfde gehoorzaamheid als Het is heel goed wanneer wij eens met ernst bepaald worden bij de ver houding van mens tot dier en vandaar uit herinnerd worden aan het helaa zelfde als de sentimentaliteit vereenzaamde ziel, die met haar poes en haar kanarie omgaat als met een volwassen mens; dit is wèl een zaak van rechtvaardigheid en ontferming. „Rechtvaardig is de strijd om het zwakke te beschermen, hetzij mens of dier, ontferming is het verlangen om een weerloos levend wezen aan leed of mishandeling te onttrekken of het er voor te beveiligen. „Wie is er zwakker en afhankelijker van de mens dan het dier? Het dier. dat bovendien geen schuld heeft aan de dwaasheid der mensen. Laten wij dat niet vergeten. Wat wij lijden hebben wij vaak verdiend, maar het dier lijdt on schuldig, En daarom hebben wij er ons rekenschap van te geven, dat het ganse schepsel ook de dierfenwereld om ónze afval van en ónze opstand tegen God. zucht. Dat er naast heel veel die renleed ontzaglijk veel mensen- leed heerst, behoeft hier niet in den brede te worden aangetopnd. Een goed dierenvriend is een goed mensenvriend. Hij zal alles in het werk stellen om zijn medemens te helpen en te steunen en te troosten, maardaarnaast heeft hij ook gevoel, diep gevoel voor het. vaak tot het bittere einde toe, lijdende dier, dat zijn nood niet klagen kan, maar afwachten moet en dulden en dra gen Dit citaat ls van niemand minder dan van de man, die in dit voorjaar jubi leerde als directeur der Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren, de heer G. Nleuwenhuysen. Onvermoeid wil hij dit er bij ons Nederlandse volk inhameren: dierenbescherming is maar niet ean zaak van liefhebberij van en kele (soms wat overdreven) dieren vrienden; het is ook niet een kwestie van humaan fatsoen; het is veel méér: het is kortweg christenplicht. „Werkelijk, we behoeven niet bij Bud dha of Tolstoi in de leer te gaan. De Bijbel is de allerbeste Gids ook op dit terrein." Hij is dankbaar, dat ruim 70.000 Nederlanders lid zijn van „de Dierenbescherming", doch zal eerst vol daan zijn. als de Kerk deze zaak als een van haar taken is gaan zien. Het begrip hiervan is gelukkig groeiende. *T* ER gelegenheid van zijn jubileum A gaf de volijverige directeur een be langrijk boek uit: het documentatie materiaal door hem bijeengebracht. Het beslaat ruim 120 bladzijden en ver scheen onder de titel: „Kerk en Die renbescherming" met als motto het woord uit Psalm 36 7 naar de nieuwe vertaling: „Mens en dier verlost Gij Heer." Helaas is dierenbescherming nog lang niet overbodig. Hoe slaan veedrijvers met hun stokken en knuppels er op los, vaak daarbij geholpen door de lieve jeugd. En als dat niet helpt, dan maar trappen en schoppen! Bij dit zielig plaatje behoeft niet veel verteld te worden. Men kan de ribben van de stumperd tellen Hoeveel honden zijn niet gedoemd om levenslang aan een ketting vast te zitten, die vaak nog te kort Is, terwijl het nachthok, indien aanweslg, totaal onvoldoende moet worden genoemd In hitte en koude. En dat om een paar kwartjes belasting te besparen! Ik zou alleen al niet naar een circus willen gaan, omdat de dressuur der die ren voor hen een moeilijk te begrijpen leed moet betekenen. En wat denkt u van de vele duizenden gekooide vogels? Het komt misschien niet meer voor, dat merels de ogen uitgestoken worden, omdat ze dan mooier zingen, doch de rapporten van de inspecteurs der Die renbescherming spreken een te duidelij ke taal. dan dat wij gerust mogen zijn alsof alles wel zowat in orde is met betrekking tot de behandeling der dieren. Dank zij het werk der Dierenbescher ming (de nieuwe wet hierop wacht nog steeds op behandeling in de Staten Ge neraal) wordt er ook door de rijks- en gemeentepolitie alsmede door de Kon. marechaussee goed werk gedaan. Voor mij ligt de 16de lijst, een greep uit de processen-verbaal, meldende gruwelen en overtredingen jegens dieren over de maanden Mei en Juni 1955. 18 gevallen worden vermeld, waaronder rondweg onbegrijpelijke: boer liet vee verhonge ren; vee laten vervuilen in de stal; paard met riek gestoken; koe geschopt; twaalf jarige merrie afgeranseld, zodat het dier door nekbreuk het leven liet; weggelo pen pink met een stuk spa zodanig op de kop, rug en lenden geslagen, dat het dier ernstig werd gewond; zonder die renarts te raadplegen, koe laten verhon- 5eren, welke geen voedsel kon opnemen oor kaakverzwering; een oud gewond paard nog weer voor de kar (orgel) gespannen; horens van jonge geiten met een bijtende vloeistof verwijderd. De meest stotende walgelijke voorbeelden van mishandeling worden vermeld! Dit is zonde voor God Het dier moge dan geen „ziel te verliezen hebben," wij wèl. Heersen over de dieren wil ook zeggen beschermen en dienen; zij aijn ons wel gegeven tot gebruik, niet tot misbruik om hen te tyranniseren en naar believen uit te buiten. DAT hiervoor de ogen meer en meer open gaan en dit gelukkig ook in de prediking en de kerkelijke pers aan de gemeente wordt voorgehouden (het bovengemelde documentatiemateriaal legt tiiervan getuigenis af), is een ver blijdend verschijnsel ..Wij houden het dier bij voorkeur buiten de kerk" schreef enige jaren ge leden dr. A. J. Bronkhorst, toen nog Haags Herv. predikant. Na gewezen te hebben op de kerkelijke bediening van de hondenslager (de man die binnenlo pende honden zo geruisloos mogelijk de kerk moest uitwerken; let eens op op hoeveel oude platen ven kerkinterieurs de trouwe viervoeter afgebeeld staat! constateert hij, dat de geest van deze bediening nog altijd breed verbreid is onder ons: het dier behoort niet in de kerk, lichamelijk niet en geestelijk ook niet. Albert Schweitzer heeft spottend op gemerkt, dat zomin als de propere huis vrouw na haar schoonmaak hondenpo- ten op de vloer wil afgedrukt zien, de Europese leraren in de zedekunde in hun ethieken dieren willen toelaten! De De zgn „kistkalveren" worden in donkere ruimten gemest, waardoor bloedarmoede ontstaat en rachitis (Engelse ziekte). De hond, het paard en de poes. Dit trio komt wel het meest met de men hen een vriendschap beleven! Maar eerste vereiste daartoe is dat we goed i dierendag weer op. Er zijn nog duizenden honden, die, ook bij strenge vorst, hun beschutting moeten zoeken in een grote zendingsarts bepleit zelf. uitgaan de van de ..eerbied voor het leven" een zeer verregaande respectering ook van het dierenleven Bronkhorst betwijfelt, of Schweitzer op dit punt geheel de goede, d.w.z. bijbel se antwoorden geeft, doch erkent, dat hij ons wel voor een zeer belangrijk probleem heeft gesteld, want wij leven in onze verhouding tot de dieren over het algemeen gesproken uit een onna denkende vanzelfsprekendheid. GOD zegende bij de schepping mens en dier. Eerst als de vloek om on zer zonden wil over de schepping geko men is, wordt het dier geofferd ten bate van de mens. En na de zondvloed wordt het eten van vlees nogmaals na drukkelijk gesanctioneerd. „Hiermede staan wij dus niet In de vrede, maar in de gebrokenheid van de Schepping. Een God-vrezend mens zal dit ook nimmer kunnen vergeten. Hij zal er zich dan ook niet over verbazen, wanneer in de aangrijpende schildering van het Vrederijk onder de Spruit uit de stam Isai in Jesaia 11 ons het her stel van de oorspronkelijke Paradijsver houdingen tussen mensen en dieren ge tekend wordt. Hij zal oor hebben voor het steunen en zuchten van het gehele creatuur, waarvan Paulus ons in Rom. 8 zo indrukwekkend spreekt. De „stom- mé dieren" zien ons in onze gevangen schap en verlorenheid en ervaren daar van de wrange vruchten. Zij hunkeren er naar, dat wij bevrijd zullen worden van de dienstbaarheid der verderfenis, dat de heerlijkheid van Gods kinderen openbaar zal mogen worden; dat zal ook voor de dieren verlossing beteke nen. Zoals het gehele koninkrijk lijdt onder het wanbewtnd en de verstands verbijstering van de vorst, zo de gehele schepping onder de zondecorruptie van de mens. Dat is het grote Bijbelse uit zicht inzake de verhouding van mens en dier." INDERDAAD. Zo gezien heeft de Ver eniging tot Bescherming van Dieren een profetische (naast een priesterlijke) taak; om ons ook voor het heden te herinneren aan onze koninklijke roe ping. Ook hier kan gesproken worden van het oprichten van tekenen van het toekomstige Rijk! Moeten wij nog herinnerd worden aan het woord uit de Spreuken, dat de recht vaardige het leven zijner beesten kent, maar de barmhartigheden der goddelo- zen wreed zijn (12 10)? Prof. Van Ru- (Vervolg op pag. 2).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1955 | | pagina 9