Oudste ziekenhuis in Nederland v» NAALD .„PLAAT 4 ZONDAGSBLAD 6 AUGUSTUS 1955 Reeds in 1252 was bet „Hospitale de Delft" bekend Geestelijke verzorging der patiënten bleek moeilijk probleem DE oude Prinsestad staat ge durende het gehele jaar, doch in het bijzonder wel 's zo mers in de belangstelling van grote scharen vreemdelingen: uit binnen- en buitenland komt men af op de vele bezienswaardighe den in de stad met haar grach ten en bruggen, haar kathedralen en (Donderdagse) bloemenmarkt. Doch niet velen zullen een spe ciale tocht maken naar het oud ste ziekenhuis van Nederland, ge legen aan de Koornmarkt. Door velerlei verbouwing is er nl. van het oude weinig meer over dan de naam en het archief (voorzo ver dit door de „scheurploeg" in 1825 gespaard gebleven is; toen hebben nl. de president-regent, de jongste regent en de rentmees ter zich een gehele dag onledig gehouden met het nazien der oude papieren en opgeruimd wat zij waardeloos achtten!!). Maar het Oude en Nieuwe Gasthuis van nu kan bogen op een historie van zeven eeuwen, die onlangs door de gemeente archivaris dr. D. P. Oosterbaan in een lijvige studie is beschre ven. Wie zich in historie inte resseert vindt in deze geschied- beschrijving heel veel, dat van grote betekenis is. HISTORISCH staat vast. dat reeds in 1252 het klooster Koningsveld (even buiten de stad aan de Rotter damse weg) bewoond werd door mon niken van de orde der Norbertijnen of Premonstratensers. De aanwezig heid van nonnen van dezelfde orde wijst op een dubbelklooster. Door dc goede relaties van graaf Willem II met paus Innocentius IV wist dit dubbelklooster in 1252 niet minder dan zes pauselijke bullen te verwer ven. waarvan de laatste (11 Oct. ge dateerd) van grote betekenis is voor het Gasthuis en zijn geschiedenis, omdat deze melding maakt van het „hospitale de Delft". Deze wetenschap maakt het Delft- se Gasthuis tot het oudste ziekenhuis van Nederland. Wel zijn er vóór 1252 reeds gasthuizen in ons land ge weest (bv. het St. Servaasgasthuls te Maastricht, dat in 1171 reeds ver meld wordt of het „hospitalium pro reysantlbus" te 's-Gravenzande), maar deze zijn of verdwenen óf heb ben een andere bestemming gekre gen. Hoe de oudste inrichting van het Gasthuis geweest is, is ons niet pre cies bekend. Wel wordt in 1477 ge sproken van een kapel of hospitaal, hetgeen doet denken aan één zieken zaal (zoals toen gebruikelijk) met als verlengstuk een kapel, doch eerst 19 Januari 1264 kwam de vergunning af voor het stichten van een kapel. In de allereerste tijd heeft deze dus ont broken. Verder wordt de ontvangst van zwervers „in den afterhuyse" vermeld. Vóór de inrichting van het St. Jorisgasthuis (omstr. 1400) slie pen de mannelijke en vrouwelijke passanten in afzonderlijke vertrek ken, terwijl ook het personeel en de gasthuiskapelaan hun eigen vertrek ken gehad hebben. De voor Delft zo rampzalige grote brand van 1536, die woedde tot aan de Gasthuissteeg, legde ook juist nog het Oude Gasthuis in de as, doch uit schepenbrieven van 1549 blijkt, dat het complex weer is opgebouwd: wij horen dan niet alleen van een spe ciale afdeling voor lijders aan vene rische ziekten (spaense pocken), doch ook van een brouwerij en een „molkenhuys", waar de benodigde zuivelproducten werden verwerkt. Een heel bedrijf, wat ons niet ver wondert, wanneer we bedenken, dat een gasthuis niet alleen ziekenhuis was en passantenasyl, doch ook te huis voor ouden van dagen (prove niershuis). Die allen waren er te „gast". Het Gasthuis heeft verschillende be namingen gekregen in de loop der eeuwen. Spreekt de bul van 1252 heel neutraal van het „hospitale de Delft", het charter van 1264 noemt het het gasthuis van de Heilige Geest. Nu is dit een vrij algemene bena ming, want de H. Geest, die inspi reert tot werken van barmhartigheid, wordt op bijzondere wijze verbonden geacht met zieken- en armenhuizen. „Liefde is immers het geschenk van den Heiligen Geest" (Bernard van Clairvaux). In een bul van 1327 is sprake van het St. Maria Gasthuis der armen. Ook dit is voor die tijd vrij gewoon: Maria, speciaal ook door de Norber tijnen vereerd, gold als beter „phisi- cienne" dan alle medici ter wereld, terwijl zij bovendien niets voor haar zorgen vraagt! Wanneer ongeveer 1400 het St. Jo risgasthuis als „nieuw" in gebruik genomen is, wordt het Gasthuis aan de Koornmarkt als het „oude" aan geduid. terwijl o.m. ook eens de naam St Remigiusgasthuis opduikt: van deze heilige werd nl. een reli kwie in het gasthuis bewaard. De naam Oude Gasthuis kreeg in 1557 een enigszins andere inhoud: toen toch werd het Maria Magdalena Convent (elders in de stad) ingericht als „tnieuwe pestilencie gasthuys" of het Nieuwe Gasthuis. Sinds 1625 kan het Oude en Nieuwe Gasthuis als een eenheid worden gezien, wijl bestuurd door eenzelfde college van gasthuismeesters. Het pesthuis werd in 1654 verwoest, waarna in 1657 aan de Oostsingel een nieuw betrokken werd, dat in 1812 onder slopershan den viel. Sindsdien bleef de naam het éne complex gebouwen aandui den: het ziekenhuis aan de Koorn markt. ■p EEDS vóórdat de reformatie be- langrijke wijzigingen in het leven van het Gasthuis bracht zien we, dat de topfuncties in het gasthuis door le- Het Oude Gasthuis. ken worden bezet. Ook hier een zich willen onttrekken aan de tucht der kerk. Dit zal de arbeid van de kapelaan aanmerkelijk verzwaard hebben. De ze priester had een omvangrijke taak: biechtvader en zielzorger van het personeel, de zieken de biecht af nemen en vermanen en zielemissen lezen voor degenen, die goederen aan het gasthuis hadden vermaakt. Merk waardig is de ordonnantie van Karei V op het armwezen: om het werk van Charitaten (werken van barm hartigheid) onder de aandacht te brengen van hen, die hun testament maken.. In sommige gasthuizen ging men zelfs zo ver, dat er jaarlijks een zeker bedrag beschikbaar gesteld werd voor de priester, die in dit op zicht actief was geweest! Een eigen aardig premie-stelsel! Alvorens iets over de positie en het werk van de gasthuispredikant te ver melden, waarvan Leonardus Gijsber- ti (1575) de eerste is geweest, noe men wij u de eerste bij name beken de chirurgijn in het gasthuis: Mr. Jan Hugensz, die voor 21 schellingen Vlaams per jaar het „moeilijk hand werk der phlebotomie of aderlating" uitoefende. Langer dan b.v. in Utrecht was in Delft het chirurgijn schap verbonden met het barbiers- métier. Pieter van Foreest ergert zich heftig aan deze combinatie: die conste der chirurgien is te eedel, dat zij yet gemeen soude hebben met sulcke muylscheeringe ende baerdt- wassinghe Medio de 16de eeuw vin den we zelfs twee chirurgijns in het Gasthuis werkzaam. De zoeven genoemde P. van Fo reest (Forestus), die zich medicus wist bij de gratie Gods, kwam tij dens de pestepidemie van 1557 in Delft aan om daar zijn ambt van stadsgeneesheer te aanvaarden. De afstand van een der stadspoorten naar het huis van zijn neef was maar kort, doch niet minder dan zeven lijkstaties ontmoetten hemToen de pest op zijn hevigst woedde, droegen de Cellebroeders soms 100 mensen per dag naar het kerkhof. Van Mei 1557 tot Nov. 1558 stierven 5000 (vol gens opgave van Forestus zelf zelfs 6500) mensen. „Sommigen werden van angst waanzinnig, vaak werden morele en familiale bindingen verbroken omdat in deze nood het ongebreidelste V Öud7n egoïsme de overhand kreeg." En in deze stad, waar de angst voor de dood oppermachtig heerste, moest het Gasthuis zijn caritatieve missie vervullen. In het begin van de epide mie werden de zieken naar het Von delingenhuis gebracht, maar toen de ziektegevallen veelvuldiger werden, stroomden de zieken en stervenden naar het tot pesthuis ingericht Maria Magdalenaconvent. Hier werd het, toen de nood het hoogst was, vrijwel een chaos: men kon het niet meer aan! Onder de massa, die naar het kerkhof gevoerd werd, bevonden zich soms nog levenden! Genoemde Forestus is vermoedelijk wel de bekwaamste medicus geweest, die de stad Delft in de voorbije eeuwen binnen haar muren heeft ge had. DOOR de ongunst der tijden was het belangrijke bezit van het Gasthuis sterk ingekrompen, terwijl aan deze instelling zware eisen wer den gesteld met betrekking tot de hulp aan de behoeftigen der stad Delft: de apotheek leverde veel gra tis medicijnen; de voedselvoorraden dienden waarlijk niet alleen voor de verpleegden binnen haar muren Het aantal zwervers dat verzorging ont ving in de „baaierd", was in sommi ge tijden groot. In 1562 kregen de regeerders van de stad en de gasthuismeesters een octrooi van Philips II voor een lote rij. Deze werd werkelijk groots op gezet en uit vele provinciën stroom den de gelden toe van lieden, die hun kans wilden wagen. Bij de inschrij ving voegden velen een rijmspreuk (een z.g. prose), die soms een merk waardig licht op de mentaliteit van de inzender werpt. Dr. Oosterbaan vermeldt er verscheidene; sommige zijn verre van fraai. Naast bewijzen van vroomheid (Heer en wilt hem niet vergeten die alle daechs met tyen kynderen gaet eeten) zijn er, waar met God niet gerekend wordt. Ook worden God en Vrouwe Fortuna op voor ons gevoel vreemde wijze verenigd Tes haest genoech een advys ge- Anatomiele» Mierevclt (1617) Als God ende die fortuna tgeluck wil geven. Iets ontroerends zit in het rijm van de leprozen (gekweld door „hel se smarten"), die ook een kans wa gen: O Heere en wilt darme leprosen nyet vergeten Omdat zij mogen coopen spijze ende dranck om teeten. Moge de loterij een financieel suc ces geworden zijn, de maatregelen van Philips en het optreden van Al- va berokkenden ook het Gasthuis groot geldelijk nadeel! Doch hierop kunnen wij thans niet verder ingaan TERWIJL het Pesthuis tot 1771 een ziekentrooster heeft gehad, heeft het Gasthuis tot 1852 een eigen predikant bezeten. In totaal hebben 26 dominé's dit ambt bediend. Uit de acte van aanstelling van ds. Martinus van Harlingen (gedateerd 13 Nov. 1674) blijkt, dat hij niet lan ger ook als binnenvader moest optre den. Dat betekent echter, dat het verband met het personeel losser werd en zijn invloed op hen geringer. Heel het leven gaat zich langzaam maar zeker saeculariseren: de predi kant wordt van zijn centrale plaats naar de periferie verdrongen om ten slotte geheel te verdwynen. Had de kapelaan destijds een vrij homogeen publiek te verzorgen (al len golden al6 R.K.), in de 18de ZONDAGSBLAD 6 AUGUSTUS 1955 5 c7??uziefe van Qarl &rf{, de JSaraóate, 3fubay en ©topin nen, speciaal niet van een zekere Cae- lius. Zelf neemt Catullus het besluit van Lesbia weg" te gaan en dan heeft zij toch ook wel weer wat spijt van haar houding ten opzichte van Catullus. In dit spel treden ook op koren van jon gelingen en meisjes, die natuurlijk. voor de nodige amoureuze sfeer moeten zor gen. In de „Catulli Carmina" (letterlijk ge legenheidsgedichten van Catullus) heeft Carl Orff weer ten aanzien van de koor gedeelten hetzelfde declamatorische ef fect bereikt als in zijn „Carmina Bura- na". Het zijn eigenlijk een soort spreek koren geworden en de solistische par tijen liggen bijna in hetzelfde vlak, zij het dan dat hij hier aan de solisten een iets ruimere gelegenheid heeft gegeven tot zingen. Het geheel heeft door deze schrijfwijze een bijzondere doorzichtig heid gekregen en ook een heel aparte uitdrukkingsintensiteit. De DEUTSCHE GRAMMOPHON GE SELLSCHAFT heeft van dit werk de be langrijkste delen op een 25 cm lang speelplaat (LPE 17021) opgenomen, waarbij de volledige latijnse tekst met Duitse vertaling is ingesloten. Het is een uitzonderlijk fraaie opname gewor den met het koor van de Beierse Om roep o.l.v. Eugen Jochum en de solisten Annelies Kupper (sopraan, Lesbia) en Richard Holm (tenor, Catullus). Deze plaat is vooral ruimtelijk zó uitnemend en zó suggestief, dat men zich inder daad voor het operatoneel waant. Wie een specimen van de moderne Duitse toonkunst wil Orff is overigens hele maal geen dissonantenjager die zal deze plaat beslist een verrijking van zijn discotheek vinden. En welk een subliem werk hebben de beide vocale solisten hier geleverd. N\ deze meer moderne muziekuiting een plaat voor de liefhebbers van de romantische vioolmuziek, gespeeld door een der grootste violisten in het domein der lichte muziek Helmut Zacha- Dat de grote figuren der z.g. serieuze muziek zich niet schamen (en ook niet 'behoeven te schamen) om met een violist uit het amusementsvak samen te wer ken, bewijst wel de dirigent Ferenc Fricsay, die met het Rias-Symphonie- orkest uit Berlijn de violist begeleidt. Zij spelen de „Zigeunerweisen Op. 20" van Pablo de Sarasate en „Hejre Kati Op. 32" (Czardas-Scene) van Jenö Hu- bay. (kleine 45-toerenplaat EPL 300891. Ook dit is een opname van de DEUT SCHE GRAMMOPHON GESELL- SCHAFT. Pablo Martin Melitón de Sarasate y Navascués was een Spaans componist, die leefde van 1844 tot 1908. Hij was een der vioolwonderen van zijn tijd en zijn composities zijn van een salonach tige virtuositeit, hartstochtelijk en me lodieus. De Zigeunerweisen zijn wel de meest populaire noten die hij ooit schreef en Helmut Zacharias geeft het werk in een verrukkelijk meeslepend tempo rubato, geniaal zoals alleen een groot violist dat kan, fantastisch bege leid door het orkest o.l.v. Fricsay. Zo ook in het werk van de Hongaar Jenó Hubay (1858—1937), eveneens een be faamd vioolvirtuoos, bezitter van een bijzonder fraaie Amati-viool. Vooral ook als leraar werd Hubay bekend, o .a. door zijn leerlingen Joseph Szigeti. Bram Eldering, Erna Rubinstein en Jel- li d'Aranyi. Zijn Czardas-Scene is puur Hongaarse muziek. M OG steeds is het aantal liefhebbers van de pianomuziek van Chopin bij zonder groot en de gramofoonmaat- schappijen hebben dus altijd wel succes met hun Chopinrecitals, veelal gespeeld door bekende pianisten. COLUMBIA is nu uitgekomen met een langspeelplaat met drie Polonaises en zeven Mazur ka's van Chopin, gespeeld door de Poolse pianist Malcuzynski. (langspeel plaat CX 1138). Het zijn de Polonaises no. 5 in fis- klein. no. 2 in Es-groot en no. 6 in As- groot. De Mazurka's zijn Op. 50 no. 3 (cisklein), Op. 30 no. 3 iDes-groot), Op. 7 no. 3 (f-klein), Op. 24 no. 2 (C-groot) Op. 41 no. 2 (e-klein). Op. 63 no 3 (cis- klein) en Op. 24 no. 4 (bes-klein). Een zeer rijke verzameling dus, technisch uitnemend opgenomen door Columbia. TT" A JUS VALERIUS CATULLUS was een Romeinse dichter en leefde van 87 tot 54 voor Christus. Hij wordt be schouwd als een der grootste lyrische dichters van zijn tijd. En zoals het met lyrische dichters wel eens meer gaat: zijn mooiste verzen maakte hij voor een schone vrouw, voor een zekere Claudia, door hem Lesbia genoemd. Verrukkelij ke liefdesgedichten schreef hij voor deze geestrijke maar ongenaakbare vrouw, die hem graag in haar huis ontving doch uitsluitend omdat hij een bekend dich ter was. Van liefde was bij haar geen sprake. Toen Lesbia haar dichter einde lijk zat werd, verviel Catullus in zulk een tragische toestand, dat hij kort daarop, op 33-jarige leeftijd, overleed. De hedendaagse Duitse componist Carl Orff (geboren in München in 1895) heeft van die Lesbia-gedichten van Ca tullus een scenisch muziekstuk gemaakt met inbegrip van een danspantomime. Hij noemde het werk „Catulli Carmi na" en we inaken er in mee hoe Ca tullus moet lijden door een jaloerse in stelling. Lesbia heeft een grote kring van vrienden om zich heen en i« beslist niet afkerig van de liefkozing van die man- En men kan van Malcuzynski beslist niet zeggen, dat hij geen piano kan spelen Zijn spel is buitengewoon mooi wat de technische afwerking en het tou cher betreft. Alleen kan ik me niet helemaal met zijn Chopin-visie verenigen, in het bij zonder niet ten aanzien van de Mazur ka's. Die worden in zulk willekeurig tempo rubato gespeeld, dat het werke lijke karakter van de Mazurka een Poolse nationale dans) er m.i. onder lijdt. Het is beslist niet nodig om Cho pin precies in de maat te spelen, en niet wenselijk zelfs. Chopin's muziek laat ruimte genoeg voor inhoudingen en agogische accenten. Maar men moet toch binnen de rede lijke perken blijveu en niet de grote lijn verbreken. Malcuzynski veroorlooft zich in dit opzicht wel grote vrijheden, die men bij de Polonaises overigens meer verdraagt dan bij de Mazurka's. Het is een geheel eigen Chopinvisie geworden en natuurlijk voor een Chopin-verzame- ling bijzonder interessant, vooral omdat het spel zo uitnemend is, evenals de opname. CORN. BASOSKI. Helmut Zacharias, de meester- viohst van de lichte muziek, speelt met ongekend élan de Zigeunerweisen van Pablo de Sarasate. eeuw zag de predikant zich gesteld over een meer gedifferentieerd gezel schap. De niet-Gereformeerden be gonnen een toontje hoger te zingen en ook de Roomsen maakten het de predikant niet steeds gemakkelijk. Dit ondervond ds. M. Engelberts, die in 1736 te Delft in het Gasthuis kwam. Na allerlei conflicten met de regenten en de apotheker werd Engel berts ontslagen bij arrest van de Ho ge Raad, die de regenten echter tot hun schrik verplichtte hem zijn trac- tement te blijven uitbetalen. Dit vond plaats in 1755. Bijna 24 jaar bleef de vertrokkene in het genot van zijn jaarlijkse 800! Ook thujs viel deze voorganger niet mee: vrouw en kinderen hadden het hard te verduren; de zieken hoor den nogal eens geraas en getier in de belendende pastorie. Vooral met de Roomse zieken kon Engel'berts het slecht vinden; zij lachten wat om zijn catechetisch onderricht. Toen hij eens aan een van hen vroeg, wat zonde was kreeg hij prompt ten ant woord: „Sijn vrouw te slaan, en te smijten (vechten), dat is zonde". Dr, Oosterbaan tekent hier aan: „Een aardig staaltje van practische theolo gie". Na een diensttijd van 30 jaren werd in 1852 aan ds. W. Scholten emeritaat verleend. De collecten waren (dank zij diens geringe oratorische talenten) achteruit gehold. De jonge frisse kracht, die men toen begeerde, is echter nimmer gekomen. Terwijl de Herv. Kerkeraad met de regenten onenigheid had over de vraag, wie de predikant zou beroe pen en onder wiens toezicht hij zou komen te staan, schreven B. en W. van Delft, echt als kinderen van hun tijd, aan de Minister van Binnenlandse Zaken, dat zy een geneesheer „doelma tiger en eigenaardiger" achtten dan een predikant. Toen dan ook de rech terlijke macht m 1857 had uitge maakt, dat het Gasthuis als een ge meentelijke instelling moest be schouwd worden, verdween de predi kant van het toneel. 1 Jan. 1858 hield de prediking in de Gasthuiskerk op en werden „de zieken beroofd van de genade der klokken". Geen woord van protest van de zijde der regen ten; het drong niet tot hen door, dat iets van onberekenbare waarde werd weggenomen. Voortaan moest de Kerk zelf voor de geestelijke verzorging harer zie ken zorgen. De Hervormde gemeen te beriep in 1954 een predikant voor de verzorging van de zieken in de di verse gasthuizen en inrichtingen te Delft, welke dus ook de patiënten in het O. en N. Gasthuis voor zijn reke ning heeft. De kerk stond leeg, want de inven taris werd verkocht. Zij werd ge schikt bevonden om voorwerpen voor de studentenmaskerade van 1862 te herbergen, tevens was daar gelegen heid de praalwagens op te tuigen. Een paar jaar later werd zij afge broken om plaats te maken voor de gemeentelijke H.B.S. Oosterbaan ziet hierin terecht een symbool; waar de mens zich vroe ger gebogen had voor de Openbaring, kreeg in laatste instantie de Autono me burger zijn kansEen saecu- larisatieproces van lange duur was afgesloten! In 1930 verrees op deze plaats echter een zusterhuis. WANNEER wij lezen, hoe de toe standen waren in de eerste helft der 19de eeuw, dan verstaan we, hoe dr. Vermeulen kon schrijven, dat het Delftse Gasthuis „overvloedig deelde in al de gebreken, die in verreweg de meeste gestichten van dien aard in ons gezegend vaderland bestaan, in hetwelk men maar heel moeijelijk schijnt te kunnen begrijpen, dat het van eenig belang is goede ziekenhui zen te bezitten." Wel werden na de verbouwing van 1851 de ergste gebre ken weggenomen, doch nog in 1892 was van geschoold verplegend perso neel geen sprake. Dr. Waszink deed in de vergadering der regenten een boekje open over wat z.i. niet in orde was- In de gemeenteraad sprak de me dicus dr. Thomee, ingelicht door zijn collega Waszink, duidelijke taal: „het Gasthuis, zoals het nu is inge richt, is een schande voor Delft." In krachtige taal heeft hij geroepen om gerechtigheid voor de zieken on der de kleine luyden. Zijn optreden had belangrijke gevolgen: dr. Was zink werd benoemd tot geneesheer-di recteur; reeds 1 Oct. 1892 deed een hoofdverpleegster haar intrede. Door een reeks verbouwingen werden nieuwe mogelijkheden geopend. En om nu meteen maar naar het heden over te springen: in het voorjaar van 1954 werkten onder een uitgebreide medische staf niet minder dan 80 verplegenden in het O. en N. Gast huis: 5 hoofdverpleegsters, 5 eerste en 32 gediplomeerde en 38 leerling- verpleegsters. Onder de verpleegin richtingen dezer stad neemt het oud ste Nederlandse ziekenhuis met ere zijn plaats in. Boven de ingang van het hoofdge bouw heeft men het huismerk dezer inrichting aangebracht: een Grieks kruis met een driehoek. Uiermede grepen de regenten van 1898 terug naar de kern van alle arbeid, hier verricht: zij deden niet anders dan wat Christenen in alle tijden hadden gedaan: steeds hebben dezen de veel vuldigheid van het leven laten be heersen door het enkelvoudig teken van het kruis. een nieuw Boek van c. BóóRöm&n DE Giessendamse auteur C Baard man heeft zijn naam als schrijver voor een groot deel verworven door zijn boeken over de Biesbosch. Hij weet ook over andere onderwerpen boeiend te schrijven. Dat weten onze lezers van het Zondagsblad. Ook aan „de jongens van den dijk" heeft hij de liefde van zijn hart verpand. En hij weet ze met ken nis van zaken in hun leven en arbeid uit te beelden. Toen we echter dezer dagen een nieuw boek van Baardman ontvingen onder de titel „Modder is gevaarlijk" bij de firma J N. Voorhoeve in Den Haag verschenen dachten we gelijk aan de Biesbosch. En daarin vergisten Iedereen weet nu wel, dat de Bies bosch in de laatste oorlog bij dc Duit sers zeer gevreesd was. In die wirwar van gorzen, kreken en modderpoelen kon van alles gebeuren. Wie 't waagde daar binnen tc trekken, kon in dc mees te gevallen alle hoop laten varen. Solda ten cn zelfs generaals verdwenen er spoorloos. Vele zonen van Hitier" von den daar in gevechten met de gevrees de „partisanen" de dood en nog meer deren werden daar gevangen gehouden tot de oorlog afgelopen was. Ook Baardman heeft reeds vaak over onderdelen van dit Biesbosch-drama verteld. Maar in dit boek van 270 blad zijden geeft hij de gehele geschiedenis van deze strijd, die zulk een belangrijk deel vormt in het verzet van ons volk tegen dc maatregelen van een geweten loze bezetter. Om dit boeiend cn naar waarheid te doen was Baardman dc aan gewezen man. Er zijn mensen, die ook in hun lec tuur niet meer aan de ellende van de oorlog willen herinnerd worden. Toch zullen zc dit boek met aandacht en spanning lezen. Dat komt omdat dit boek heel anders is dan alle andere oorlogsleetuur. Dat komt omdat we hier met toestanden kennis maken, waarvan we nooit heb ben gehoord cn die we ons nauwelijks kunnen voorstellen. Dat komt omdat we die eenvoudige mannen hoe langer hoe meer gaan bewonderen: zonder enige ophef zetten ze hun leven in voor de bevrijding van Nederland. En wat is zuster Adri een lieve ver schijning tussen al die bonkige kerels. Wal nam de vrouw een grote plaats in in het verzet cn welk een stalende in vloed ging van haar uü. Toch is er nog een andere reden waarom naar lit oorlogsboek met graag te zal worden gegrepen, 't Is rijk geïl lustreerd en die prachtige foto's doen ons genieten van de woeste, imponeren de schoonheid van de Biesbosch. En natuurlijk wordt Baardman ook in dit boek telkens weer door die schoon heid meegesleept Dan klinkt cr muziek door rijn proza. Dan vergeet hij al de ellende, die de mensen op deze wereld hebben gebracht. Dan hoort hij alleen maar het loflied, dat uit dit stukje on gecultiveerde schepping opstijgt. Niet zelden werden dk de beste blad zijden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1955 | | pagina 10