Oudste ziekenhuis in Nederland
v» NAALD .„PLAAT
4
ZONDAGSBLAD 6 AUGUSTUS 1955
Reeds in 1252 was bet
„Hospitale de Delft" bekend
Geestelijke verzorging der patiënten bleek moeilijk probleem
DE oude Prinsestad staat ge
durende het gehele jaar,
doch in het bijzonder wel 's zo
mers in de belangstelling van
grote scharen vreemdelingen: uit
binnen- en buitenland komt men
af op de vele bezienswaardighe
den in de stad met haar grach
ten en bruggen, haar kathedralen
en (Donderdagse) bloemenmarkt.
Doch niet velen zullen een spe
ciale tocht maken naar het oud
ste ziekenhuis van Nederland, ge
legen aan de Koornmarkt. Door
velerlei verbouwing is er nl. van
het oude weinig meer over dan
de naam en het archief (voorzo
ver dit door de „scheurploeg" in
1825 gespaard gebleven is; toen
hebben nl. de president-regent,
de jongste regent en de rentmees
ter zich een gehele dag onledig
gehouden met het nazien der oude
papieren en opgeruimd wat zij
waardeloos achtten!!).
Maar het Oude en Nieuwe
Gasthuis van nu kan bogen op
een historie van zeven eeuwen,
die onlangs door de gemeente
archivaris dr. D. P. Oosterbaan
in een lijvige studie is beschre
ven. Wie zich in historie inte
resseert vindt in deze geschied-
beschrijving heel veel, dat van
grote betekenis is.
HISTORISCH staat vast. dat reeds
in 1252 het klooster Koningsveld
(even buiten de stad aan de Rotter
damse weg) bewoond werd door mon
niken van de orde der Norbertijnen
of Premonstratensers. De aanwezig
heid van nonnen van dezelfde orde
wijst op een dubbelklooster. Door dc
goede relaties van graaf Willem II
met paus Innocentius IV wist dit
dubbelklooster in 1252 niet minder
dan zes pauselijke bullen te verwer
ven. waarvan de laatste (11 Oct. ge
dateerd) van grote betekenis is voor
het Gasthuis en zijn geschiedenis,
omdat deze melding maakt van het
„hospitale de Delft".
Deze wetenschap maakt het Delft-
se Gasthuis tot het oudste ziekenhuis
van Nederland. Wel zijn er vóór 1252
reeds gasthuizen in ons land ge
weest (bv. het St. Servaasgasthuls
te Maastricht, dat in 1171 reeds ver
meld wordt of het „hospitalium pro
reysantlbus" te 's-Gravenzande),
maar deze zijn of verdwenen óf heb
ben een andere bestemming gekre
gen.
Hoe de oudste inrichting van het
Gasthuis geweest is, is ons niet pre
cies bekend. Wel wordt in 1477 ge
sproken van een kapel of hospitaal,
hetgeen doet denken aan één zieken
zaal (zoals toen gebruikelijk) met als
verlengstuk een kapel, doch eerst 19
Januari 1264 kwam de vergunning af
voor het stichten van een kapel. In
de allereerste tijd heeft deze dus ont
broken. Verder wordt de ontvangst
van zwervers „in den afterhuyse"
vermeld. Vóór de inrichting van het
St. Jorisgasthuis (omstr. 1400) slie
pen de mannelijke en vrouwelijke
passanten in afzonderlijke vertrek
ken, terwijl ook het personeel en de
gasthuiskapelaan hun eigen vertrek
ken gehad hebben.
De voor Delft zo rampzalige grote
brand van 1536, die woedde tot aan
de Gasthuissteeg, legde ook juist nog
het Oude Gasthuis in de as, doch uit
schepenbrieven van 1549 blijkt, dat
het complex weer is opgebouwd: wij
horen dan niet alleen van een spe
ciale afdeling voor lijders aan vene
rische ziekten (spaense pocken),
doch ook van een brouwerij en een
„molkenhuys", waar de benodigde
zuivelproducten werden verwerkt.
Een heel bedrijf, wat ons niet ver
wondert, wanneer we bedenken, dat
een gasthuis niet alleen ziekenhuis
was en passantenasyl, doch ook te
huis voor ouden van dagen (prove
niershuis). Die allen waren er te
„gast".
Het Gasthuis heeft verschillende be
namingen gekregen in de loop der
eeuwen. Spreekt de bul van 1252
heel neutraal van het „hospitale de
Delft", het charter van 1264 noemt
het het gasthuis van de Heilige Geest.
Nu is dit een vrij algemene bena
ming, want de H. Geest, die inspi
reert tot werken van barmhartigheid,
wordt op bijzondere wijze verbonden
geacht met zieken- en armenhuizen.
„Liefde is immers het geschenk van
den Heiligen Geest" (Bernard van
Clairvaux).
In een bul van 1327 is sprake van
het St. Maria Gasthuis der armen.
Ook dit is voor die tijd vrij gewoon:
Maria, speciaal ook door de Norber
tijnen vereerd, gold als beter „phisi-
cienne" dan alle medici ter wereld,
terwijl zij bovendien niets voor haar
zorgen vraagt!
Wanneer ongeveer 1400 het St. Jo
risgasthuis als „nieuw" in gebruik
genomen is, wordt het Gasthuis aan
de Koornmarkt als het „oude" aan
geduid. terwijl o.m. ook eens de
naam St Remigiusgasthuis opduikt:
van deze heilige werd nl. een reli
kwie in het gasthuis bewaard.
De naam Oude Gasthuis kreeg in
1557 een enigszins andere inhoud:
toen toch werd het Maria Magdalena
Convent (elders in de stad) ingericht
als „tnieuwe pestilencie gasthuys"
of het Nieuwe Gasthuis. Sinds 1625
kan het Oude en Nieuwe Gasthuis
als een eenheid worden gezien, wijl
bestuurd door eenzelfde college van
gasthuismeesters. Het pesthuis werd
in 1654 verwoest, waarna in 1657 aan
de Oostsingel een nieuw betrokken
werd, dat in 1812 onder slopershan
den viel. Sindsdien bleef de naam
het éne complex gebouwen aandui
den: het ziekenhuis aan de Koorn
markt.
■p EEDS vóórdat de reformatie be-
langrijke wijzigingen in het leven
van het Gasthuis bracht zien we, dat
de topfuncties in het gasthuis door le-
Het Oude Gasthuis.
ken worden bezet. Ook hier een zich
willen onttrekken aan de tucht der
kerk.
Dit zal de arbeid van de kapelaan
aanmerkelijk verzwaard hebben. De
ze priester had een omvangrijke
taak: biechtvader en zielzorger van
het personeel, de zieken de biecht af
nemen en vermanen en zielemissen
lezen voor degenen, die goederen aan
het gasthuis hadden vermaakt. Merk
waardig is de ordonnantie van Karei
V op het armwezen: om het werk
van Charitaten (werken van barm
hartigheid) onder de aandacht te
brengen van hen, die hun testament
maken.. In sommige gasthuizen ging
men zelfs zo ver, dat er jaarlijks
een zeker bedrag beschikbaar gesteld
werd voor de priester, die in dit op
zicht actief was geweest! Een eigen
aardig premie-stelsel!
Alvorens iets over de positie en het
werk van de gasthuispredikant te ver
melden, waarvan Leonardus Gijsber-
ti (1575) de eerste is geweest, noe
men wij u de eerste bij name beken
de chirurgijn in het gasthuis: Mr.
Jan Hugensz, die voor 21 schellingen
Vlaams per jaar het „moeilijk hand
werk der phlebotomie of aderlating"
uitoefende. Langer dan b.v. in
Utrecht was in Delft het chirurgijn
schap verbonden met het barbiers-
métier. Pieter van Foreest ergert
zich heftig aan deze combinatie: die
conste der chirurgien is te eedel, dat
zij yet gemeen soude hebben met
sulcke muylscheeringe ende baerdt-
wassinghe Medio de 16de eeuw vin
den we zelfs twee chirurgijns in het
Gasthuis werkzaam.
De zoeven genoemde P. van Fo
reest (Forestus), die zich medicus
wist bij de gratie Gods, kwam tij
dens de pestepidemie van 1557 in
Delft aan om daar zijn ambt van
stadsgeneesheer te aanvaarden. De
afstand van een der stadspoorten
naar het huis van zijn neef was maar
kort, doch niet minder dan zeven
lijkstaties ontmoetten hemToen de
pest op zijn hevigst woedde, droegen
de Cellebroeders soms 100 mensen
per dag naar het kerkhof. Van Mei
1557 tot Nov. 1558 stierven 5000 (vol
gens opgave van Forestus zelf zelfs
6500) mensen.
„Sommigen werden van angst
waanzinnig, vaak werden morele en
familiale bindingen verbroken omdat
in deze nood het ongebreidelste
V Öud7n
egoïsme de overhand kreeg." En in
deze stad, waar de angst voor de
dood oppermachtig heerste, moest
het Gasthuis zijn caritatieve missie
vervullen. In het begin van de epide
mie werden de zieken naar het Von
delingenhuis gebracht, maar toen de
ziektegevallen veelvuldiger werden,
stroomden de zieken en stervenden
naar het tot pesthuis ingericht Maria
Magdalenaconvent. Hier werd het,
toen de nood het hoogst was, vrijwel
een chaos: men kon het niet meer
aan! Onder de massa, die naar het
kerkhof gevoerd werd, bevonden zich
soms nog levenden!
Genoemde Forestus is vermoedelijk
wel de bekwaamste medicus geweest,
die de stad Delft in de voorbije
eeuwen binnen haar muren heeft ge
had.
DOOR de ongunst der tijden was
het belangrijke bezit van het
Gasthuis sterk ingekrompen, terwijl
aan deze instelling zware eisen wer
den gesteld met betrekking tot de
hulp aan de behoeftigen der stad
Delft: de apotheek leverde veel gra
tis medicijnen; de voedselvoorraden
dienden waarlijk niet alleen voor de
verpleegden binnen haar muren Het
aantal zwervers dat verzorging ont
ving in de „baaierd", was in sommi
ge tijden groot.
In 1562 kregen de regeerders van
de stad en de gasthuismeesters een
octrooi van Philips II voor een lote
rij. Deze werd werkelijk groots op
gezet en uit vele provinciën stroom
den de gelden toe van lieden, die hun
kans wilden wagen. Bij de inschrij
ving voegden velen een rijmspreuk
(een z.g. prose), die soms een merk
waardig licht op de mentaliteit van
de inzender werpt. Dr. Oosterbaan
vermeldt er verscheidene; sommige
zijn verre van fraai. Naast bewijzen
van vroomheid (Heer en wilt hem
niet vergeten die alle daechs met
tyen kynderen gaet eeten) zijn er,
waar met God niet gerekend wordt.
Ook worden God en Vrouwe Fortuna
op voor ons gevoel vreemde wijze
verenigd
Tes haest genoech een advys ge-
Anatomiele»
Mierevclt (1617)
Als God ende die fortuna tgeluck
wil geven.
Iets ontroerends zit in het rijm
van de leprozen (gekweld door „hel
se smarten"), die ook een kans wa
gen:
O Heere en wilt darme leprosen
nyet vergeten
Omdat zij mogen coopen spijze
ende dranck om teeten.
Moge de loterij een financieel suc
ces geworden zijn, de maatregelen
van Philips en het optreden van Al-
va berokkenden ook het Gasthuis
groot geldelijk nadeel! Doch hierop
kunnen wij thans niet verder ingaan
TERWIJL het Pesthuis tot 1771
een ziekentrooster heeft gehad,
heeft het Gasthuis tot 1852 een eigen
predikant bezeten. In totaal hebben
26 dominé's dit ambt bediend.
Uit de acte van aanstelling van ds.
Martinus van Harlingen (gedateerd
13 Nov. 1674) blijkt, dat hij niet lan
ger ook als binnenvader moest optre
den. Dat betekent echter, dat het
verband met het personeel losser
werd en zijn invloed op hen geringer.
Heel het leven gaat zich langzaam
maar zeker saeculariseren: de predi
kant wordt van zijn centrale plaats
naar de periferie verdrongen om ten
slotte geheel te verdwynen.
Had de kapelaan destijds een vrij
homogeen publiek te verzorgen (al
len golden al6 R.K.), in de 18de
ZONDAGSBLAD 6 AUGUSTUS 1955
5
c7??uziefe van Qarl &rf{, de JSaraóate, 3fubay en ©topin
nen, speciaal niet van een zekere Cae-
lius. Zelf neemt Catullus het besluit
van Lesbia weg" te gaan en dan heeft
zij toch ook wel weer wat spijt van
haar houding ten opzichte van Catullus.
In dit spel treden ook op koren van jon
gelingen en meisjes, die natuurlijk. voor
de nodige amoureuze sfeer moeten zor
gen.
In de „Catulli Carmina" (letterlijk ge
legenheidsgedichten van Catullus) heeft
Carl Orff weer ten aanzien van de koor
gedeelten hetzelfde declamatorische ef
fect bereikt als in zijn „Carmina Bura-
na". Het zijn eigenlijk een soort spreek
koren geworden en de solistische par
tijen liggen bijna in hetzelfde vlak, zij
het dan dat hij hier aan de solisten een
iets ruimere gelegenheid heeft gegeven
tot zingen. Het geheel heeft door deze
schrijfwijze een bijzondere doorzichtig
heid gekregen en ook een heel aparte
uitdrukkingsintensiteit.
De DEUTSCHE GRAMMOPHON GE
SELLSCHAFT heeft van dit werk de be
langrijkste delen op een 25 cm lang
speelplaat (LPE 17021) opgenomen,
waarbij de volledige latijnse tekst met
Duitse vertaling is ingesloten. Het is
een uitzonderlijk fraaie opname gewor
den met het koor van de Beierse Om
roep o.l.v. Eugen Jochum en de solisten
Annelies Kupper (sopraan, Lesbia) en
Richard Holm (tenor, Catullus). Deze
plaat is vooral ruimtelijk zó uitnemend
en zó suggestief, dat men zich inder
daad voor het operatoneel waant. Wie
een specimen van de moderne Duitse
toonkunst wil Orff is overigens hele
maal geen dissonantenjager die zal
deze plaat beslist een verrijking van zijn
discotheek vinden. En welk een subliem
werk hebben de beide vocale solisten
hier geleverd.
N\ deze meer moderne muziekuiting
een plaat voor de liefhebbers van
de romantische vioolmuziek, gespeeld
door een der grootste violisten in het
domein der lichte muziek Helmut Zacha-
Dat de grote figuren der z.g. serieuze
muziek zich niet schamen (en ook niet
'behoeven te schamen) om met een violist
uit het amusementsvak samen te wer
ken, bewijst wel de dirigent Ferenc
Fricsay, die met het Rias-Symphonie-
orkest uit Berlijn de violist begeleidt.
Zij spelen de „Zigeunerweisen Op. 20"
van Pablo de Sarasate en „Hejre Kati
Op. 32" (Czardas-Scene) van Jenö Hu-
bay. (kleine 45-toerenplaat EPL 300891.
Ook dit is een opname van de DEUT
SCHE GRAMMOPHON GESELL-
SCHAFT.
Pablo Martin Melitón de Sarasate y
Navascués was een Spaans componist,
die leefde van 1844 tot 1908. Hij was
een der vioolwonderen van zijn tijd en
zijn composities zijn van een salonach
tige virtuositeit, hartstochtelijk en me
lodieus. De Zigeunerweisen zijn wel de
meest populaire noten die hij ooit
schreef en Helmut Zacharias geeft het
werk in een verrukkelijk meeslepend
tempo rubato, geniaal zoals alleen een
groot violist dat kan, fantastisch bege
leid door het orkest o.l.v. Fricsay. Zo
ook in het werk van de Hongaar Jenó
Hubay (1858—1937), eveneens een be
faamd vioolvirtuoos, bezitter van een
bijzonder fraaie Amati-viool. Vooral ook
als leraar werd Hubay bekend, o .a.
door zijn leerlingen Joseph Szigeti.
Bram Eldering, Erna Rubinstein en Jel-
li d'Aranyi. Zijn Czardas-Scene is puur
Hongaarse muziek.
M OG steeds is het aantal liefhebbers
van de pianomuziek van Chopin bij
zonder groot en de gramofoonmaat-
schappijen hebben dus altijd wel succes
met hun Chopinrecitals, veelal gespeeld
door bekende pianisten. COLUMBIA is
nu uitgekomen met een langspeelplaat
met drie Polonaises en zeven Mazur
ka's van Chopin, gespeeld door de
Poolse pianist Malcuzynski. (langspeel
plaat CX 1138).
Het zijn de Polonaises no. 5 in fis-
klein. no. 2 in Es-groot en no. 6 in As-
groot. De Mazurka's zijn Op. 50 no. 3
(cisklein), Op. 30 no. 3 iDes-groot), Op.
7 no. 3 (f-klein), Op. 24 no. 2 (C-groot)
Op. 41 no. 2 (e-klein). Op. 63 no 3 (cis-
klein) en Op. 24 no. 4 (bes-klein). Een
zeer rijke verzameling dus, technisch
uitnemend opgenomen door Columbia.
TT" A JUS VALERIUS CATULLUS was
een Romeinse dichter en leefde van
87 tot 54 voor Christus. Hij wordt be
schouwd als een der grootste lyrische
dichters van zijn tijd. En zoals het met
lyrische dichters wel eens meer gaat:
zijn mooiste verzen maakte hij voor een
schone vrouw, voor een zekere Claudia,
door hem Lesbia genoemd. Verrukkelij
ke liefdesgedichten schreef hij voor deze
geestrijke maar ongenaakbare vrouw, die
hem graag in haar huis ontving doch
uitsluitend omdat hij een bekend dich
ter was. Van liefde was bij haar geen
sprake. Toen Lesbia haar dichter einde
lijk zat werd, verviel Catullus in zulk
een tragische toestand, dat hij kort
daarop, op 33-jarige leeftijd, overleed.
De hedendaagse Duitse componist
Carl Orff (geboren in München in 1895)
heeft van die Lesbia-gedichten van Ca
tullus een scenisch muziekstuk gemaakt
met inbegrip van een danspantomime.
Hij noemde het werk „Catulli Carmi
na" en we inaken er in mee hoe Ca
tullus moet lijden door een jaloerse in
stelling.
Lesbia heeft een grote kring van
vrienden om zich heen en i« beslist niet
afkerig van de liefkozing van die man-
En men kan van Malcuzynski beslist
niet zeggen, dat hij geen piano kan
spelen Zijn spel is buitengewoon mooi
wat de technische afwerking en het tou
cher betreft.
Alleen kan ik me niet helemaal met
zijn Chopin-visie verenigen, in het bij
zonder niet ten aanzien van de Mazur
ka's. Die worden in zulk willekeurig
tempo rubato gespeeld, dat het werke
lijke karakter van de Mazurka een
Poolse nationale dans) er m.i. onder
lijdt. Het is beslist niet nodig om Cho
pin precies in de maat te spelen, en
niet wenselijk zelfs. Chopin's muziek
laat ruimte genoeg voor inhoudingen en
agogische accenten.
Maar men moet toch binnen de rede
lijke perken blijveu en niet de grote lijn
verbreken. Malcuzynski veroorlooft zich
in dit opzicht wel grote vrijheden, die
men bij de Polonaises overigens meer
verdraagt dan bij de Mazurka's. Het is
een geheel eigen Chopinvisie geworden
en natuurlijk voor een Chopin-verzame-
ling bijzonder interessant, vooral omdat
het spel zo uitnemend is, evenals de
opname.
CORN. BASOSKI.
Helmut Zacharias, de meester-
viohst van de lichte muziek,
speelt met ongekend élan de
Zigeunerweisen van Pablo de
Sarasate.
eeuw zag de predikant zich gesteld
over een meer gedifferentieerd gezel
schap. De niet-Gereformeerden be
gonnen een toontje hoger te zingen
en ook de Roomsen maakten het de
predikant niet steeds gemakkelijk.
Dit ondervond ds. M. Engelberts,
die in 1736 te Delft in het Gasthuis
kwam. Na allerlei conflicten met de
regenten en de apotheker werd Engel
berts ontslagen bij arrest van de Ho
ge Raad, die de regenten echter tot
hun schrik verplichtte hem zijn trac-
tement te blijven uitbetalen. Dit
vond plaats in 1755. Bijna 24 jaar
bleef de vertrokkene in het genot van
zijn jaarlijkse 800!
Ook thujs viel deze voorganger
niet mee: vrouw en kinderen hadden
het hard te verduren; de zieken hoor
den nogal eens geraas en getier in
de belendende pastorie. Vooral met
de Roomse zieken kon Engel'berts
het slecht vinden; zij lachten wat
om zijn catechetisch onderricht. Toen
hij eens aan een van hen vroeg, wat
zonde was kreeg hij prompt ten ant
woord: „Sijn vrouw te slaan, en te
smijten (vechten), dat is zonde". Dr,
Oosterbaan tekent hier aan: „Een
aardig staaltje van practische theolo
gie".
Na een diensttijd van 30 jaren werd
in 1852 aan ds. W. Scholten emeritaat
verleend. De collecten waren (dank
zij diens geringe oratorische talenten)
achteruit gehold. De jonge frisse
kracht, die men toen begeerde, is
echter nimmer gekomen.
Terwijl de Herv. Kerkeraad met
de regenten onenigheid had over de
vraag, wie de predikant zou beroe
pen en onder wiens toezicht hij zou
komen te staan, schreven B. en W.
van Delft, echt als kinderen van hun
tijd, aan de Minister van Binnenlandse
Zaken, dat zy een geneesheer „doelma
tiger en eigenaardiger" achtten dan
een predikant. Toen dan ook de rech
terlijke macht m 1857 had uitge
maakt, dat het Gasthuis als een ge
meentelijke instelling moest be
schouwd worden, verdween de predi
kant van het toneel. 1 Jan. 1858 hield
de prediking in de Gasthuiskerk op
en werden „de zieken beroofd van de
genade der klokken". Geen woord
van protest van de zijde der regen
ten; het drong niet tot hen door, dat
iets van onberekenbare waarde werd
weggenomen.
Voortaan moest de Kerk zelf voor
de geestelijke verzorging harer zie
ken zorgen. De Hervormde gemeen
te beriep in 1954 een predikant voor
de verzorging van de zieken in de di
verse gasthuizen en inrichtingen te
Delft, welke dus ook de patiënten in
het O. en N. Gasthuis voor zijn reke
ning heeft.
De kerk stond leeg, want de inven
taris werd verkocht. Zij werd ge
schikt bevonden om voorwerpen voor
de studentenmaskerade van 1862 te
herbergen, tevens was daar gelegen
heid de praalwagens op te tuigen.
Een paar jaar later werd zij afge
broken om plaats te maken voor de
gemeentelijke H.B.S.
Oosterbaan ziet hierin terecht een
symbool; waar de mens zich vroe
ger gebogen had voor de Openbaring,
kreeg in laatste instantie de Autono
me burger zijn kansEen saecu-
larisatieproces van lange duur was
afgesloten!
In 1930 verrees op deze plaats echter
een zusterhuis.
WANNEER wij lezen, hoe de toe
standen waren in de eerste helft
der 19de eeuw, dan verstaan we, hoe
dr. Vermeulen kon schrijven, dat het
Delftse Gasthuis „overvloedig deelde
in al de gebreken, die in verreweg
de meeste gestichten van dien aard
in ons gezegend vaderland bestaan,
in hetwelk men maar heel moeijelijk
schijnt te kunnen begrijpen, dat het
van eenig belang is goede ziekenhui
zen te bezitten." Wel werden na de
verbouwing van 1851 de ergste gebre
ken weggenomen, doch nog in 1892
was van geschoold verplegend perso
neel geen sprake. Dr. Waszink deed
in de vergadering der regenten een
boekje open over wat z.i. niet in orde
was- In de gemeenteraad sprak de me
dicus dr. Thomee, ingelicht door zijn
collega Waszink, duidelijke taal:
„het Gasthuis, zoals het nu is inge
richt, is een schande voor Delft."
In krachtige taal heeft hij geroepen
om gerechtigheid voor de zieken on
der de kleine luyden. Zijn optreden
had belangrijke gevolgen: dr. Was
zink werd benoemd tot geneesheer-di
recteur; reeds 1 Oct. 1892 deed een
hoofdverpleegster haar intrede.
Door een reeks verbouwingen werden
nieuwe mogelijkheden geopend. En
om nu meteen maar naar het heden
over te springen: in het voorjaar van
1954 werkten onder een uitgebreide
medische staf niet minder dan 80
verplegenden in het O. en N. Gast
huis: 5 hoofdverpleegsters, 5 eerste
en 32 gediplomeerde en 38 leerling-
verpleegsters. Onder de verpleegin
richtingen dezer stad neemt het oud
ste Nederlandse ziekenhuis met ere
zijn plaats in.
Boven de ingang van het hoofdge
bouw heeft men het huismerk dezer
inrichting aangebracht: een Grieks
kruis met een driehoek. Uiermede
grepen de regenten van 1898 terug
naar de kern van alle arbeid, hier
verricht: zij deden niet anders dan
wat Christenen in alle tijden hadden
gedaan: steeds hebben dezen de veel
vuldigheid van het leven laten be
heersen door het enkelvoudig teken
van het kruis.
een nieuw Boek
van c. BóóRöm&n
DE Giessendamse auteur C Baard
man heeft zijn naam als schrijver
voor een groot deel verworven door zijn
boeken over de Biesbosch. Hij weet ook
over andere onderwerpen boeiend te
schrijven. Dat weten onze lezers van het
Zondagsblad. Ook aan „de jongens van
den dijk" heeft hij de liefde van zijn
hart verpand. En hij weet ze met ken
nis van zaken in hun leven en arbeid
uit te beelden.
Toen we echter dezer dagen een
nieuw boek van Baardman ontvingen
onder de titel „Modder is gevaarlijk"
bij de firma J N. Voorhoeve in Den
Haag verschenen dachten we gelijk
aan de Biesbosch. En daarin vergisten
Iedereen weet nu wel, dat de Bies
bosch in de laatste oorlog bij dc Duit
sers zeer gevreesd was. In die wirwar
van gorzen, kreken en modderpoelen
kon van alles gebeuren. Wie 't waagde
daar binnen tc trekken, kon in dc mees
te gevallen alle hoop laten varen. Solda
ten cn zelfs generaals verdwenen er
spoorloos. Vele zonen van Hitier" von
den daar in gevechten met de gevrees
de „partisanen" de dood en nog meer
deren werden daar gevangen gehouden
tot de oorlog afgelopen was.
Ook Baardman heeft reeds vaak over
onderdelen van dit Biesbosch-drama
verteld. Maar in dit boek van 270 blad
zijden geeft hij de gehele geschiedenis
van deze strijd, die zulk een belangrijk
deel vormt in het verzet van ons volk
tegen dc maatregelen van een geweten
loze bezetter. Om dit boeiend cn naar
waarheid te doen was Baardman dc aan
gewezen man.
Er zijn mensen, die ook in hun lec
tuur niet meer aan de ellende van de
oorlog willen herinnerd worden. Toch
zullen zc dit boek met aandacht en
spanning lezen.
Dat komt omdat dit boek heel anders
is dan alle andere oorlogsleetuur. Dat
komt omdat we hier met toestanden
kennis maken, waarvan we nooit heb
ben gehoord cn die we ons nauwelijks
kunnen voorstellen. Dat komt omdat we
die eenvoudige mannen hoe langer hoe
meer gaan bewonderen: zonder enige
ophef zetten ze hun leven in voor de
bevrijding van Nederland.
En wat is zuster Adri een lieve ver
schijning tussen al die bonkige kerels.
Wal nam de vrouw een grote plaats in
in het verzet cn welk een stalende in
vloed ging van haar uü.
Toch is er nog een andere reden
waarom naar lit oorlogsboek met graag
te zal worden gegrepen, 't Is rijk geïl
lustreerd en die prachtige foto's doen
ons genieten van de woeste, imponeren
de schoonheid van de Biesbosch.
En natuurlijk wordt Baardman ook in
dit boek telkens weer door die schoon
heid meegesleept Dan klinkt cr muziek
door rijn proza. Dan vergeet hij al de
ellende, die de mensen op deze wereld
hebben gebracht. Dan hoort hij alleen
maar het loflied, dat uit dit stukje on
gecultiveerde schepping opstijgt.
Niet zelden werden dk de beste blad
zijden.