LENTE IN HOLLANDS DUINEN SDe óprookjeó van eJïncleróen Tekeningen ISOERGE PRAMVIG 8. In het donkere bos werd de prachtige koets door rovers overvallen. ,,Die koets is van goud!" riepen de woeste mannen. Zij joegen de koetsier en de bedienden weg en trokken de kleine Gerda uit het rijtuig. ..Wat een aardig meisje is dat!" zei de oude roversvrouw, die een groot mes in de hand hield Maar ze deed Gerda geen kwaad, want haar eigen dochtertje ..Dat is voor mij_ een leuk meisje t is voor mij een leuk meisje te spelen. En 's nachts kan mij slapen." bij Toen 't avond was trok het roversmeisje Gerda bij haar in bed. Maar dat vond Ger da helemaal niet aardig en ze kon geen oog dicht doen. Opeens hoorde zij de bosduiven roepen: ..Koekeroe! Wij hebben kleine Kay gezien; hij zat in de koets der Sneeuwkoningin!" ..Wat praat je daar boven?" riep Gerda. „waar reisde de Sneeuwkoningin heen?" „Zij reisde waarschijnlijk naar Lap land", zeiden de bosduiven. De volgende morgen vertelde Gerda al les. wat de bosduiven gezegd hadden, en het kleine roversmeisje vroeg aan haar ren dier: „Weet je. waar Lapland is?" „Wie zou dat beter kunnen weten dan juist ik", antwoordde het dier. „Hoor eens!" zei het roversmeisje, „ik zal het touw losmaken, zodat je naar Lap land kan lopen en dit kleine meisje voor me naar het paleis brengen van de Sneeuw koningin, waar haar vriendje is." Toen sneed zij het touw los. „Vooruit nu maar! maar pas goed op het kleine meisje." 9 Zij hielden stil voor een kleine hut. Niemand was thuis dan een oude Lap- landse vrouw, en het rendier vertelde haar de hele geschiedenis van Gerda. „Ach. arme stakkers!" zei de Laplandsc vrouw, „dan heb je nog ver te lopen! Nog wel honderd mijlen vei Finland in, want daar eerst ligt het lanohuis van de Sneeuwkoningin. Ik zal een paar woorden schrijven op een gedroogde stokvis voor de Finlandse vrouw daarginds!" Zo kwam Gerda in Finland aan en klopte op de schoorsteen van de Finlandse vrouw. Deze las, wat er op de stokvis geschreven stond. Toen vertelde het rendier de ge schiedenis van Gerda. en de vrouw fluis terde: „Kleine Kay is werkelijk bij de Sneeuwkoningin. Hij heeft een glasscherf in het hart en een splintertje in het oog gekregen. Die moeten er eerst uit, anders zal de Sneeuwkoningin altijd macht over hem behouden! Twee mijlen van hier be gint de tuin van de Sneeuwkoningin; daar heen kunt gij het meisje brengen." Toen zette de Finlandse vrouw Gerda op het rendier, dat liep wat het lopen kon tot het de grote struik bereikt had. Daar zette het Gerda af, kuste haar en iiep zo hard als het maar kon weer terug. Daar stond nu de arme Gerda in het hart van het vreselijke ijskoude Finland. Zo vlug als zij kon liep ze verder. Maar nu moeten wij éérst zien, hoe het Kay ging. Hij dacht werkelijk in het ge heel niet meer aan kleine Gerda en ver moedde allerminst, dat zij buiten voor de poort van het slot stond. 10. De muren van het paleis waren van dwarrelende sneeuw, ijzig en glinsterend. Midden in de verlaten snecuwzaal lag een dichtgevroren meer. en midden op het meer zat de Sneeuwkoningin. Kleine Kay liep met scherpe, vlakke stukken ijs heen en weer. Op elk stuk stond een letter en al die letters moesten het woord „Sneeuwkoningin" vormen. Ais hem dat lukte, zou hij vrij zijn. Maar hoe de jongen ook zijn best deed, hij kon het woord niet bij elkaar krijgen. Op dat ogenblik trad Gerda de grote poort door. Daar zag zij Kay, vloog hem om de hals en riep: „Lieve, zoete Kay, zo heb ik je dan eindelijk weer!" Hij barstte in tranen uit. en schreide zo. dat het glassplintertje uit zijn oog werd weg gespoeld. Jubelend riep hij uit: „Kleine Gerda! Waar ben je toch zo lang ge weest?" Zelfs de ijsstukken dansten van vreugde in 't rond en toen zij moe waren, kwamen ze juist zó te liggen, dat ze de naam „Sneeuwkoningin" vormden. Gerda en Kay namen elkaar bij de hand en verlieten het paleis. Eindelijk kwamen zij in de grote stad. waar zij woonden. Zij gingen naar het huis van Grootmoeder, liepen de trap op naar de kamer, waar alles nog op dezelfde plaats stond als vroeger. Maar toen zij binnen waren, be merkten zij, dat zij volwassen mensen waren geworden. De rozen uit de dakgoot bloeiden tot in het open venster, cn Groot moeder zat in de lieve zonneschijn en las. Kleine Klaas en grote Klaas 1. Er waren in een stad twee mannen, die beiden Klaas heetten, maar de een bezat vier paarden en de andere maar één. Hem. die vier paarden had, noemde men grote Klaas cn hem, die maar één paard had, kleine Klaas. De hele week door moest kleine Klaas ploegen voor grote Klaas, en hem zijn enig paard lenen. Daarna hielp grote Klaa3 hem met alle vier zijn paarden, maar dit gebeurde slechts één dag in de week. Heisa! Wat klapte die kleine Klaas met zijn zweep over de vijf paarden en riep „Hop, al mijn paarden!" „Dat mag jij niet zeggen!" zei grote Klaas, „alleen dat ene paard is toch van Maar toen er weer opnieuw iemand voor bij ging, vergat kleine Klaas, dat hij dat niet zeggen mocht en riep: „Hop. al mijn paarden!" „Nu moet 't uit zijn!" zei grote Klaas, „want als je dat nog een keer zegt. dan zal ik je paard een flinke tik op zijn kop Toen er echter weer mensen voorbij kwamen en goededag knikten, werd kleine Klaas zó vrolijk, dat hij met de zweep klapte en riep „Hop. al mijn paarden!" „Ik zal jouw paarden hoppen!" zei gro te Klaas en sloeg kleine Klaas zijn enige paard op zijn kop, zodat 't arme dier dood neerviel. „Nu heb ik helemaal geen paarden meer!" zei kleine Klaas en begon te hui len. Daarna vilde hij 't paard, nam de huid, stopte ze in een zak en ging op weg naar de stad om de paardehuid te verkopen. Wekelijkse bijlage Zaterdag 21 Mei 1955 Vliegende duin poiit ie blaast bezoeker welkom loe EEN wandeling door dc duinen heeft een ^aparte bekoorlijk,icid. Misschien komt dit door de ver rassingen. Ieder mens heeft en houdt iets van de ontdekkingsrei ziger in zich en je weet immers nooit wat je achter de volgende duintop ziet, en achter de daaropvolgende cn de derde? Daarbij komt nog, dat het beklim men van de hoogste top je het idee geeft van „over alles heen te kijken", hetgeen overigens ook een puur men selijke eigenschap is. Scholekster, die plotseling omhoog kan schieten, luid zijn „te-piet, te-piet" uitschreeuwend. In het duinlandschap is het grote wonder van de lente weer geschied. Een week of wat geleden was alles nog dor en kaal. Een enkel viooltje trachtte schuchter wat fleur aan de kille wildernis te geven. In het struik gewas sloeg een bedeesde vink en een paar spotvogel» ravotten in de duindoorns. Maar ze konden niet op tegen de wind. De ijzige noordwester joeg golven zand voor zich uit. Hij zwiepte door de dorre bladeren van verleden jaar en verdween achter de dennen, waarvan hij de omhoog pie kende kerstboomkruinen woest door elkaar schudde. Maar nu is alles ineens anders ge worden. De grond is beplekt met gro te pollen blauwpaarse viooltjes, rose dovenetels, violette hondsdraf en wit te sterretjes van de akkcrhoornbloem. De vogels spe'.en een veelstemmige lentesymphome, de houtduif klap wiekt de maat, de koolmees betingelt zijn triangel, kraaien en eksters kras sen de baspartijen, het kwartet van vink, spotvogel, fluiter en braamslui- per begeleidt de jodelende tureluur en een koekoek speelt zijn tweetonige hobosolo. Maar boven alles uit klinken de trompetten van de wulpen. DE wulpen zijn ons steeds te glad af. Nauwelijks hebben we een voet in de duinen gezet, of in de verte horen we hun geroep, een geluid als de stoot van een heldere, klare trom pet. De wulp een grote vogel met een lange, iets naar beneden gebo gen snavel en lange poten is de veiligheidspolitie van de duinen. Hij kwijt zich op werkelijk voor beeldige wijze van deze taak en hij heeft gelijk. Het is tenslotte zijn do mein, waarin we lopen en met de mensen heeft de dierenwereld nu eenmaal niet de beste ervaringen.... De waarnemingspost van de vogel is een hoge duintop, vanwaar hij de hele omgeving kan overzien. Zodra we zijn gesignaleerd, gaat hij op de wieken. Meteen klinkt zijn alarmge roep. Vrouwlief, hierdoor gewaar schuwd, vertrekt geruisloos van het nest met de grote, groengevlekte eie ren (ze zijn bijna zeven centimeter lang) en vormt samen met haar echt genoot een trompetduo, hoog in de blauwe voorjaarshemel. Het is daarom moeilijk om het nest van deze dieren te vinden. Als je er nog een kilometer vandaan bent, voe ren ze al een concert uit boven je Tureluurs vliegen jodelend op. Scholeksters schieten omhoog, luid hun „te-piet, te-piet" uitschreeuwend. De politie heeft haar taak verricht. Maar lang niet ieder heeft aan haar waarschuwing gehoor gegeven. Veel „klein grut" blijft fluiten en zingen alsof er geen mensen in de buurt zijn. In een vlierstruik vlak bij ons rolt en klatert het gefluit. Voorzichtig ko men we naderbij, geruisloos lopend over het mos en het zachte zand. DAT vogels op het laatste moment opvliegen komt meer voor. In het bijzonder vindt dit plaats bij vogels die „weten" dat ze door hun schut kleur in de omgeving niet opvallen. Verleden jaar 't was ook in de duinen zag m'n vrouw een nacht zwaluw. Het dier zat gewoon op het zand, tussen wat dorre bladeren en takjes. Z'n kop had hij weggestopt .onder een tak. Aan het bewegen van de kop zagen wij dat hij ons voort durend in het oog hield, ook toen ik mij over hem boog. Toen wilde ik een foto maken en trok de tak een eindje opzij. Maar dit was toch tè veel gevraagd. Met een snorrend ge luid vloog hij weg en verdween achter een duintop. De nachtzwaluw zit over dag rustig op de grond of op een tak. 's Nachts jaagt hij op nachtvlinders, die hij vliegend vangt. Fazantennesten vinden we niet. Andere eierenzoekers waren echter fortuinlijker, zij het dan met minder goede bedoelingen, namelijk de zwar te kraaien, die in de hoge berken nes telen. Overal liggen de kapot-gepikte schalen van de fazanteneieren, die de zwartrokken hadden weggeroofd. Op het uiteinde van de tak van een berkje zit hij: de nachtegaal. Even ziet hii ons aan met z'n donkere kraaloogjes, maar we schijnen niet als gevaarlijk te worden beschouwd. Hij zet zijn solo voort. Eigenlijk is het maar een onooglijk diertje, een klein bruin vogeltje. Maar we worden stil van zijn zang. Hij is er geheel ,,in", zelfs als we op nog geen twee meter afstand van hem staan. Je ziet het geluid komen aan het bewe gen van de fijne veertjes op zijn keel. De nachtegaal heeft de naam, dat hij alleen 's nachts zingt, maar onze zanger bewijst wel dat dit niet zo is. Je hoort hem ook overdag, (zoals nu om half elf in de morgen), maar dan valt zijn zang niet zo op daar om die tijd de meeste vogels zingen, hetgeen 's nachts niet het geval is. Er zijn trouwens meer vogels die de eenzame stilte van het nachtelijke duister met hun zang verdrijven. Wan neer ik soms na middernacht langs de vaart naar huis fiets, hoor ik daar vaak de karekieten in het riet zingen. ONZE nachtegaal in de duinen zingt ■filussen verder alsof wij niet be staan. Tot opeens... Vlak voor onze voeten klinkt een hese schreeuw, snorrend klappende vleugels jagen de dorre bladeren in het rond. Een fazantenhen, die vlak BOVEN op een duintop stoten we op een wilde eend, die met pie pende vleugels wegwiekt. Wat doet die daar, zo ver van het water? (Voor vervolg pag. o) bij ons zat zonder dat wij haar zagen, neemt de vlucht. En met die fazant krijgen we gelijk een nieuw hoofdstuk van onze duinwandeling. Fazanten zijn prachtige vogels. Vooral de haan i3 fraai gekleurd: een glanzend groene kop, een witte boord, een bruinrode borst, een vuurrode plek om de ogen en korte oorplui- men. Zijn kraaien is schor en bestaat uit twee „lettergrepen", de eerste iets langer dan de andere, 't Klinkt ongeveer als „korrrk-kok" en dat kraaien is zijn hatelijke zijde. Je hoort het overal. Nu eens klinkt het achter je, dan weer voor je tussen de duindoorns en opzij. Maar zien doe je ze niet. Je vergeet „Korrrk-kok", omdat een spotvogeltje in de duindoorns je aandacht trekt. Zenuwachtig vliegt het steeds naar hetzelfde plekje. We lopen erheen, dwars door de duindoorns, maar als je er tenslotte bent aangekomen, ten koste van scheuren (geeft niet, 't is maar in een oude broek, die alleen voor duin excursies uit de mottenballen komt) en schrammen (daaronder), vliegt het met een lief piepgeluidje.weg om het zelfde spelletje in een volgend duin doornbosje te herhalen. Dat is zo zijn manier om gevaarlijke wezens bij zijn nest weg te lokken. Als we terugkeren en met de min ste beschadigingen uit de doornstrui ken trachten te komen, vliegt de fazantenhaan vlak voor onze voeten op. Honderd meter verder strijkt hij neer. Daar zit hij dus, vlak voor ons. En als om ons voor de gek te houden, klinkt het „korrk-kok" eerst achter ons, dan rechts en dan nog links, 't Schijnt dat hij zijn hele familie heeft gemobiliseerd om ons te bedotten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1955 | | pagina 11