RAPA NU1 Riekelik genog 4 ZONDAGSBLAD 9 APRIL 1955 Het wonder van Pasen 1722 Een zonnig eiland met zonnige mensen, verloren in de Grote Oceaan T l ET leek een wonder, toen op 5 April *■-* 1722 de Nederlandse zeevaarder Rog geveen, midden op de Grote Oceaan plotseling land bespeurde. Inderdaad lag daar een zonnig eiland, 180 vier kante kilometer groot, met 2tot 3000 mensen en met een enorm aantal beel den, elk 7 tot 10 meter hoog. Op Paas- morgen stapte de zeevaarder in Rapa Nui aan land en noemde het: Paas- Dit wonderlijke eiland bestaat nog, bijna 4000 km van de Chileense kust, maar thans met niet meer dan slechts 700 zielen. Want met de ontdekking van het „vergeten paradijs" in deze uithoek van de wereld, kwamen de ziekten als leprose en vooral in de 19e eeuw zijn vele van de bewoners ellendig gestor- Er zijn over dit eiland twee grote vragen nog altijd onbeantwoord geble ven, al heeft de Scandinavische Kon- Tiki-expeditie er een van trachten op te lossen, namelijk hoe de mensen op dat eiland zijn gekomen. En de tweede vraag, wat deze men sen ertoe heeft gebracht zulke en zo veel koppen te houwen uit soms tien- ton zware rotsblokken? Er zijn er maar liefst 600 van zulke beelden op het eiland, die met een weemoedige expres sie over de eindeloze Oceaan staren. Daamaast vond men honderden kunst zinnige tekeningen, kleine houten beeld jes en sierlijke gebruiksvoorwerpen. W A zijn Nederlandse ontdekking heeft het eiland een bewogen geschiede nis ondergaan. Het is verkocht, ver pacht, verhuurd en verkwanseld. Nadat Roggeveen's ontdekking was ver geten, kwam het eiland in 1890 weer in het nieuws, toen een Chileen Don Policarpo Toro het voor 6000 ver kocht aan een zekere meneer Bran der, die het op zijn beurt weer ver kocht aan Enrique Merlet. De Chileense regering lieten die transacties koud, al werd in 1895 een decreet gemaakt waarin de eigenaar werd verplicht minstens een maal per Jaar een verbinding tot stand te bren gen tussen het vaste land en Rapa Nui en om daar Chileense kolonisten te hand haven met 5600 schapen, 250 koeien. 40 paarden en 4 muilezels. Daarvoor betaalde hij dan 1200 pesos 'ca 50 gul den) aan rechten. In 1903 was deze Merlet zijn bezit ting (die hij nooit heeft gezien) zat en verkocht het eiland voor 20.000 aan een „Maatschappij voor Exploitatie van Paaseiland", waarvan de meeste aan delen in handen waren van de Engel se maatschappij Balfour en co. Het merkwaardige van al deze transacties is, dat er nooit een notariële acte werd opgemaakt, zodat eigenlijk elke koop ongeldig was. Bovendien besliste de Chileense rege ring na veel juridisch geschermutsel, in 1933, dat het eiland officieel staats bezit was en nooit verkocht had mogen worden. De Maatschappij tot exploita tie verkreeg echter voor 20 jaar het recht tot ontginning, voor een jaarlijkse lom van. bijna 20.000 pesos. De maat schappij werd tevens opgelegd zorg te dragen voor een radioverbinding, een scheepvaartlijn, een apotheek, een kolen bunker, een ziekenhuis, een kerk en een school. Daar kwam later nog bij: een windmolen voor de drinkwatervoorzie ning. Het eiland werd geplaatst onder toe zicht van de Chileense marine, terwijl het tot Nationaal park werd verklaard om de kunstschatten en de wonderscho ne flora te beschermen, o.a. de „toro- miro-bomen" (bomen van bloed-hout) waaruit de oudste bewoners de merk waardige beeldjes vervaardigden. pR leven nog slechts 700 bewoners, ongeveer 160 gezinnen. Elk gezin heeft twee stukjes grond, een van een ha, waarop een huis staat en een van 6 ha. waarop zij graan verbouwen, fruit telen (vijgen, dadels, bananen', varkens en kippen houden. Terwijl het aantal mensen door de tijden heen is afgeno men, is dat der paarden toegenomen. eer" 60#" d<? laats,e tcllin« Gouverneur is de havenkapitcin van de Chileense Marine, die met een kleine staf; een telegrafist en wat Capucijner monniken de enige blanken zijn. Elk Jaar komt de medische staf van de ma rine op bezoek en dat is vrijwel het enige vertier voor de bewoners. Al is er een Vereniging van Vrien den van Paaseiland, het ligt te ver weg voor tourisme en dat is in zekere zin gelukkig voor de bewoners. Heel zel den loopt er een vreemd schip binnen. Het leven van de Pascuas hoeft zich door de eeuwen heen niet veel gewij zigd. Ze leven in een perfecte gemeen schap, volkomen op elkaar aangewezen. Zo zijn, ondanks de afzondering, vrolijk en opgewekt en bepaald dol op bals en Krtijen, die vaak hele nachten duren, hebben een opmerkelijk geheugen en een rijke fantasie. Hot zijn ware meesters in de muziek, die zij voort brengen op zelfgemaakte snaarinstru- Ze spreken met groot gemak ver schillende talen en heel wat spreken er naast het Pascuas, Spaans, ja zelfs Jtngeis en DuÉU. Met de weinige materialen, die hen ter beschikking staan, copiërcn zc met het grootste gemak gebruiksvoorwerpen en sieraden, die ze aan boord van de sche pen of in achtergelaten tijdschriften zien. Ze zijn uitzonderlijk schoon op het lichaam en een vorstelijk geschenk aan de Pacuas is een stukje zeep. Het zijn uitstekende paardrijders, heeft eens gezien, hoe een jonge knaap, te paard langs het strand rijdend, plot seling een vis bespeurde, zich met paard en harpoen in de golven wierp en de vis op de wal bracht. Ze voeden zich met zoete aardappe len, fruit, schapenvlees, vis en kreeft, alles bereid op houtvuren. Ze zijn uiter mate gastvrij en geven in ruil voor voedsel graag kunst-voorwerpen, met een eindeloos geduld vervaardigd. EEN ding echter is hen vreemd; het verschil tussen mijn en dijn. Ze ne men wat ze krijgen kunnen en gedra- bloeddorstig. Dat neemt niet weg, dat ze in 1894 tijdens een hongersnood hun eigen kin deren zouden hebben opgegeten. Kani- balisme is hen thans vreemd. Er zijn geen delinquenten en geen huwelijkspe rikelen. Meisjes trouwen overigens op hun veertiende jaar. Het enige werk op het eiland bestaat uit wat landbouw, het schapenscheren en het laden en lossen van de jaarlijk se maatschappij-boot. Niemand heeft haast en wat een horloge is weten maar enkelen. Een ander vaag begrip is de econo mie. De prijzen op het eiland zijn lach wekkend: een kip kost 5 cent, een paard een gulden, een koe een rijksdaalder en de prijzen van de importgoederen zijn dank zij de subsidie van de „Vrien den van Paaseiland" navenant. Al leen de allerlaatste Jaren hebben enke le Amerikaanse schepen er een beetje de klad ingebracht. Merkwaardig is, dot het gemakkelij ke leven de Pascuas niet bevalt. Ze dromen allen van de dag. dot ze naar het continent kunnen gaan. De wens van elke vader is, dat zijn zoon op het vasteland zal opgroeien. Het komt vaak dat zc naar betere oorden zal gaan. Er kan geen schip vertrekken of er zijn verstekelingen aan boord. En niet zo heel lar.g geledon werden vijf Pas cuas opgepikt uit dc Oceaan, dae met ranke boten onderweg waren naar het continent en na 300 kilometer peddelen isolement zo kwetsbaar geworden, dat ze aan de kleinste infectie, als een ver koudheid. direct sterven. Zo is dit eiland, dit kleine paradijs ten dode opgeschreven. TTET volkje wordt geregeerd door twee vorstenhuizen: Ko-Heva en Veroni ca Mahute. Koheva is koningin van de stam Hito en haar afstammelingen vor men de adel van het eiland. Het kan zijn, dat Ko-Heva al niet meer leeft, want de laatste berichten over haar waren niet zo optimistisch. Ze was heel zwak geworden, maar ja op 114-jarige leeftijd.. Zij die haar hebben gekend waren geïmponeerd. -Ko-Heva was indrukwekkend getatoueerd, had kaarsrechte figuur, spierwit haar cn een groene gelaatsbeschildering. Ze had le vendige donkere ogen en een bijzonder intelligent gezicht. En., ze rookte de ene eigaret na de ander. Zelfs toen ze 114 jaar oud was. be zocht ze van tijd tot tajd het huis van de missionaris, zong daar ritmische me lodieën en maakte zelfs kokette dans pasjes. Zij had werkelijk de geschiedenis van Paaseiland, althans voor 100 ja«r uit de doeken kunnen doen, maar ze sprak zelden en alleen in haar voor blanken piet te begrijpen taal. Veronica Mahute, die stellig nog leeft, is van een merkwaardige blanke huids kleur en daarvan is de oorzaak wellicht dat ze van haar „van" Roggeveen of Met dat al, zijn beelden, zijn eeuwi ge rust, zijn koninginnen en zijn vage geschiedenis is Paaseiland een magisch brokje paradijs, waarover het laatste woord nog lang niet geschreven zal HANS KIEVID. ZE waren onafscheidelijk. Jan en Wim en hadden altijd zoveel met elkaar te bepraten. Samen gingen ze naar het kleine schooltje op 't Noordhollandse dorp, omringd door weideland. Toen ze in de hoogste klas zaten en voor 't laatst de grote vacantie, die trou wens een vijftig jaar geleden maar veertien dagen duurde, zouden meema ken, hadden ze voor die twee weken een mooie „tijdsbesteding" afgesproken. De eerste week zouden ze werken en geld verdienen bij een boer, de tweede week zou echt vacantie zijn. Dat „geldverdienen" gaf stof tot le vendige discussies. Hoeveel het zou zijn en wat ermee te doen, en., het belang rijkste kwam bij hen pas op de derde plaats, welke boer een karweitje voor hen zou hebben. Eindelijk was alles geregeld. Zc zou den een boer vragen, die veel schapen hield. Op de schapenweiden moesten immers de distels, die de groei van het gras belemmeren, steeds weggehakt wor den. wat gewoonlijk door schooljongens werd gedaan. Het dagloon daarvoor was 10 stuivers, dat wist iedereen en daar de moeders van Jan cn Wim beiden in September verjaarden, was de hoofd- bestemrrung van het loon ook geen duds- En nu nog een boer. Daar zagen ze langs de grintweg juist boer Kreger aankomen. Hij had een halsjuk met twee emmers melk op de schouders en ging 3k wenó de lezervan 't ^londagtblad <rOrclyk ^Paóen De jongens wisten wel dat hij nors was en hadden vaak gehoord dat hij gie rig was, maar dat belette hen niet hem aan te klampen. Jan, de vrijmoedigste van de twee, deed het woord. „Boer Keger, kunnen we samen de volgende week bij U komen distels hakken? We hebben dan toch vacantie." Zonder boe of bah te zeggen, sjokte Keger voort met zijn emmers en de jongens keken elkaar al teleurgesteld aan, toen hij opeens halt hield. Blijk baar had hij zich bedacht. „Hoe heten jullie?" bromde hij, ze monsterend van onder de diep neergetrokken petklep. Toen Wim en Jan hun voor- en ach ternaam genoemd hadden, wist Keger wat hem te doen stond. Dit waren knaapjes uit arme, dus ook weerloze gezinnen. Die zouden geen chicanes ma ken. als hij ze voor weinig o# niets ex ploiteerde. En dat was zyn bedoeling. „Wat moeten jullie verdienen, als je bvJ mij komt distels hakken?" vroeg Ke ger verder. „Tien stuivers", zei Wim. „Net als de andere jongens", voegde Jan er verkla rend aan toe. „Nou je kunt mijn land bij de hoge dijk schoon hnkken en je krijgt tien stuivers. Weet Je waar het land is?" Ja, dat wisten ze wel en ook dat het ver van het dorp was, te ver om 's middags thuis te komen eten „Nou, Maandag beginnen jullie maar** met die woorden sjokte Keger weer ver der. 's Maandags vroeg, om kwart over vijf reeds, gingen Wim cn Jan op pad, want dc werkdag was van zes tot zes en het was een heel stuk lopen. Ze hadden de hak over de schouder en daaraan een volle drinkfles en een zakje met brood. Bij aankomst Inspecteerden ze eerst hun „opcratietcrrein" eens even cn merkten alras dat dc distels er overvloe dig cn weelderig tierden. Vol moed gingen ze aan het werk, benieuwd of ze in één dag 1/6 van bet veld klaar zouden kunnen krijgen en dus in een week lvet karwei af hebben. Anders zouden er ook nog een paar dagen van hun eigenlijke vacantieweek bij inschieten. Wat duurde die morgen, van zes tot twaalf uur, vreselijk lang. Er was niemand te zien In hun omge ving. Er waren slechts twee kleine jongens op het wijde veld. Ook wisten ze van uur noch tijd. Wanneer zou het schafttijd ziin? Het was midden zomer cn Jans vader had gezegd dat de zon dan om 12 uur precies in het Zuiden stond en het dnkgedeeltc van de verre vierkante dorpstoren dat i gekeerd wa moest zijn. Daar keken ze dus telkens naar om hun uur etenspauze te kunnen houdent als de ZONDAGSBLAD 9 APRIL 1955 5 Soncerti <§roóói van ^Handel en cYflozart'6 „^xóultate ZJubilate" GEORG FRIEDRICH HANDEL, de man van grote oratoria, als „Der Messias", „Saul", „Jephta" en „Is raël in Egypte" heeft steeds één ver langen gehad: goede opera's te schrij ven. En hij heeft er heel wat geschre ven, niet minder dan 46. In 1705 (Han del was toen dus slechts 20 jaar) be gon hij er al mee naar Italiaans voor beeld en zelfs maakte hij een reis naar Italië om daar de opera te leren. Was het te verwonderen, dat Handel dolgelukkig was met zijn benoeming als directeur van de opera in Londen, een eigen operagroep die de naam kreeg Royal Academy of Music. Heel erg veel succes had die onderneming niet (slechts 8 jaar kon die opera het vol houden), ook niet de tweede opera (die maar 4 jaar bestond). Dat telkens weer falen van zijn opera-groepen heeft Handel zich heelerg aangetrokken, maar hij bleef er niet bij stilzitten. Om zich er overheen te zetten schreef hij in één maand tijd (in 1739) niet min der dan 12 Concerti Grossi. Die revan che is zo goed geweest, dat we thans de opera's niet meer horen, maar wel deze instrumentale werken. Wat is eigenlijk een Concerto Grosso? Het antwoord hierop kan heel kort en duidelijk zijn. Het Concerto Grosso is schaduw van hun hakker driemaal zo lang was als het ding zelf. Erg nauwkeurig waren deze tijdsaan duidingen niet. Er werd op het eind van de werkdag nog al eens gemeten! En één dag, een regendag, liet de zon verstek gaan. Toen kwamen ze doornat thuis om half zes! Maar de volgende dag begonnen ze een half uur vroeger! Een paar keer zagen ze Keger op een naburig weiland een paar schapen bren gen. maar bij hen kwam hij niet. Ze vonden het vreemd. „Als je volk in je dienst hebt. kom je toch eens kij ken, wat ze uitvoeren", zei Jan. En Wim was het daarmee volkomen eens. Op Zaterdag waren ze ver voor zes sen al op het land. Want die dag moest het karwei af. Daar hadden ze een ere zaak van gemaakt. Het was half zeven 's avonds toen ze de laatste distel ontwortelden en moe en hongerig op huis aan gingen. Moe en hongerig, maar toch blij, want wat fijne dingen stonden hun te Eerst thuis zich wat opknappen en lekker eten. Dan samen naar baas Ke ger om hun loon het eerst verdiende te halen! Elk drie gulden, geen klei nigheid! Dan de Zondag, als niemand hoefde te werken. En eindelijk, een hele vrije week nog voor de boeg, waar voor ze het hele programma al uit den tje Renaissance en Barok. Op de gramofoonplaat heeft PHILIPS vier dezer Concerti Grossi opgenomen, nl. de nummers 1, 2, 6 en 7 (langspeel plaat A 00235 L). De werken zijn uit gevoerd door de Wiener Symphoniker (Weens Symphonie Orkest) onder lei ding van de jonge Engelse dirigent en Handel-expert John Pritchard. Deze di rigent trad vóór zijn 30ste jaar al op bij opera-uitvoeringen in de Covent Gar- dialoog tussen den te Londen en op het Edinburgh Fes tival. Hij maakte grote naam als ope ra-dirigent en tevens bestudeerde hij zeer nauwkeurig de manuscripten van Hëndel's instrumentale werken. Daar door kon hij met een onvergelijkelijk strijkersensemble als de Wiener Sym phoniker tot volkomen authentieke ver tolkingen van de Concerti Grossi ko men, dus ook niet in een monsterbe zetting. De solo-partijen worden prach tig gespeeld door Walter Puschacher (le viool), Armin Kaufmann <2e viool), Viktor GÖrlich (cello) en Gustav Leon- hardt (clavecimbel). Elk detail in deze hoorbaar en samen zijn subliem. niet anders dan twee groepen instrumenten, een soort wedijver zou men het kunnen noemen. Dat is ook geheel overeenkomstig de betekenis van het woord „concert", dat van het Italiaanse „concertare" stamt en wedijveren betekent. De letterlijke vertaling van Concerto Grosso is „groot concert" en dat is dan tevens de naam van het grote orkest in deze wedijver. Het kleine orkest, of beter het groepje solisten, heet „concertino". Dit „con certino" bestond veelal uit twee violis ten, een cellist en een clavecinist. In de tweede helft van de 17e eeuw is deze vorm ontstaan en hieruit groeide dan Handel-werken weer het soloconcert, uitsluitend door spel cn weerg. inkrimping van het aantal solisten tot tet „Exsultate Jubilate" van Mozart is er niets minder schoon door. De DEUTSCHE GRAMMOPHON GE- SELLSCHAFT heeft er een opname van Vivaldi en Corelli schreven verschil lende Concerti Grossi, maar het meest bekend werden de 12 Concerti Grossi van Handel, die eigenlijk te beschouwen zijn als een keerpunt in Handel s ont wikkeling. De opera-periode sloot hij hiermee af en hij begon aan zijn ora- gemaakt, zoals waarschijnlijk gehoord is. Voor ons land is deze op name zo belangrijk, omdat de sopraan- - 1 «oord „Motet" een 'veelgebruikte ,dc ,plaM W*"» uitdrukking in de muziek. E?n Motet £"4T!!.!ü!E te "J" eigenlijk een vocale meerstemmige Georg Friedrich Handel. kunstvorm a cappella, dus zonder bege leiding, op Latijnse tekst. Het Motet is ontstaan in de 12e eeuw en wel twee stemmig, waarbij elke stem een eigen tekst had. De oorspronkelijke vormen in de mu ziek zijn vrijwel alle verder ontwikkeld en ook het Motet onderging verschillen de veranderingen. Het werd een meer stemmige vocale compositie Latijns-liturgische tekst. Maar daar Mozart omstreeks 1771 toen in Italië, met een Motet, dat he lemaal anders was, het Motet „Exsul tate Jubilate", U kent het wel met het befaamde „Halleluja" aan het slot. Mo zart schreef dit werk voor één sopraan (oorspronkelijk een castraten-sopraan, doch nu algemeen gezongen door een coloratuur-sopraan) en orkest. Van een vocale meerstemmige comp\sitie is dus geen sprake. Ook zijn „Ave Verum" voor koor, strijkorkest en orgel noem de Mozart een Motet. Er blijkt dus wel, dat Mozart zich van de naam niet zo erg veel aantrok. Het is daarom goed op muziekgebied niet al te veel vast te houden aan een bepaalde naam voor een bepaalde vorm. Er zijn ook wel fuga's gecomponeerd, die geen conse quent uitgewerkte fuga zijn. En het Mo- 16 Juni in Amsterdam) dit werk zingen met het Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum. Het is de Zwitserse sopraan Maria Stader, over wie ik al eerder in deze rubriek schreef. Maria Stader werd in Hongarije ge boren, doch woont al 22 jaar in Zwitser land. Vlak voor het uitbreken van de wereldoorlog werd ze bekend, nl. in 1939 toen ze op het Internationale Muziek- meer- concours te Gcnève de le prijs ver- t één wierf. Haar opleiding kreeg Maria Sta- kwam der bij Hans Keller In Konstanz en i was Karlsruhe, later bij llona Durigo in Zu rich en bij Thercse Schnabel en Maria Arrangi Lombardi in Mailand. In alle muzieksteden van Europa trad Maria Stader na de oorlog op. alsmede in Amerika cn Canada. In 1950 kreeg ze de Lilly LehmannMedaille van de stad Zalzburg. Een ongelooflijk mooie lyrische sopraan, die voor het Motet „Exsultate Jubilate" wel een ideale stem heeft, vooral door de prachtige ho ge ligging. En de begeleiding van het Rias Symphonie Orkest uit Berlijn o.l.v. Ferenc Fricsay is voortreffelijk en in een heerlijk vlot tempo, (normaalplaat LVM 72473). Deze opname moet beslist in een acoustisch uitnemende ruimte zijn opgenomen, zoveel diepte heeft al- CORN. BASOSKI. Miebei bij de massajeugd 3foe ik er toe kicam Uit de VOLKSWIJK dé dorpswinkeltjes om een cadéau- ■oöt moeder uit te zoeken! niet veel Het opknappen en eten nan tijd in beslag: hun ongeduld baas te gaan was daarvoor te groot, ofschoon ze toch ook weer cr tegen op- Zo stonden ze weldra voor de boerde rij van Keger, waarvan, als bij bijna alle boerderijen, de hoofdtoegang door dc achterdeur was. Op hun gerammel deed vrouw Keger open, een tamelijk lange vrouw met scheef gezicht en geknepen ogen. Jan deed volgens afspraak het woord. „We zijn vanavond klaar gekomen met distels hakken, vrouw Keger". (el ke boerin heette toen nog: vrouw) zei hij. „O, zijn jullie die Jongens? Nou, m'n man is niet thuis, maar hij heeft ge zegd, dat ik jullie dit maar geven moest", cn haar knipje openend, haalde ze, tot stomme verbazing der jongens, er voor elk, afgepast, twee kwartjes uit, die ze hun in de hand1 drukte. Met verbijsterde ogen keken dc jon gens elkaar aan, Twee kwartjes voor z Reeds wilde dc boerin de deur slui ten. toen Wim, en het klonk als een angstkreet, riep: „Maar we zouden toch elk twee kwartjes per dag verdienen, vrouw Keger!" „Wat?" was het bitse bescheid, „juL lie zeggen maar wat, ik zal eerst mijn man wel eens vragen", en met een klap ging de deur dicht Neerslachtig kwamen ze thuis en er was heel wat aansporing nodig om ze te bewegen 's avonds nog eens naar de boer te gaan. Weer hield deze zich schuil en liet zijn vrouw het afmaken. ..Mijn man is er niet, maar hij heeft ge/cgd, dat twee kwartjes voor elk rijke lijk genoeg is." Eigenlijk zoi zc in het dialect van de streek „riekelik genog" en met die woorden kwamen de jochies thuis. „Ke ger heeft gezegd: twee kwartjes is ,.rie- kelig genog" cn toen huilden ze uit. Weg waren hun illusies en mooie plannetjes. Geen mooie dag morgen. Ze voelden zich genomen, bedrogen, geen verrassing voor moeder. Het word een treurige Zaterdagavond, voor beide gezinnen. Wat was er aan te doen? In een tijd toen arbeiders weinig meer dan alleen plichten hadden, had het geen zin voor een paar kleine jongens op te komen. Alleen Keger en zijn vrouw hadden misschien een plezierige avond. De volgende morgen zagen de jongens hen, plechtig ln het zwart, in de kerk zitten. D. W. BES DELANGRIJKER dan de vraag waar ik mijn opleiding kreeg, lijkt me die naar de reden waarom ik deze baan koos. Er zijn per slot van rekening ontelbaar véél mo gelijkheden voor een meisje met 'n schappelijke middelbare voor opleiding. Je kunt studeren en je kunt óók meteen werkneemster worden. Daarbij bestaat dan nog de keus tussen de zakelijke, goed betaalde sfeer der bedrijven, ban ken, kantoren en de onder-gehono reerde min of meer aan liefdadig heid verwante arbeidssector van 't kerkwerk. Thuis hadden ze by voorbaat aangenomen dat ik zou gaan stu deren, maar het lokte me niet. Op de een of andere manier vond ik het niet leuk om langs de keurig afgebakende paadjes verder te wandelen. Bovendien had ik ener zijds meer dan genoeg van de theorie en anderzijds wilde ik zo gauw mogelijk op eigen benen staan. Zelfs de kortst mogelijke studie, waar ik als zodanig niets voor voelde, betekende altijd nog minstens vier jaren afhankelijk heid, en ik kon niet inzien dat men dan halsreikend ergens zat uit te kijken om me in dienst te nemen. Wanneer je zoiets ran te voren weet, inspireert het niet tot noeste inspanning. Met andere woorden: ie vier jaar zouden er allicht zes of zeven worden, en al maar zou ik in de rustige binnenhaven ran het ouderlijk huis worden opge kweekt en vertroeteld. Geen pret tig vooruitzicht. En toen zag ik op eens de taak waaraan ik me nu toyd. Dat kwam zó: op onze school verschenen vóór het eindexamen allerlei figuren, die vertelden van hun eigen beroep. De meesten deden dat vrij plichtmatig; ze rede neerden over de opleid ingsroor- waarden; ze schetsten hun werk; en ze lieten vooral niet na om te wijzen op de diverse voordelen, die aan de betrekking verbonden wa ren. Ze goochelden met cijfers, net alsof je alleen maar leeft om een royaal loon in de wacht te slepen en vervolgens zo vroeg mogelijk gepensionneerd te worden. Natuur lijk met een pensioen, dal dan ruim voldoende geacht mocht t oorden om echt gezellig eindelijk eens met rhcuma, jicht, bronchitis en nog een dozijn andere kwalen ran je bestaan te gaan genie ten. Het kon me niet bekoren! En toen rolde er een jeugdleidster onze klas binnen. Ze begon met de mededeling dat we beslist niet naar haar luisteren moesten, als we iets zochten waar we béter van konden worden en dat we als we dat niet zo erg von den, zó tegen de tijd dat wc het vak zouden kennen, zouden moeten gaan denken aan omschakeling naar iets anders omdat je niet tot leeft. En daarna begon ze dan maar in het wilde weg te vertellen. Hel was een rry vreemd verhaal. Soms 3 zaten we te schateren ran het lachen, en soms snapten we nauwe- lyks waar ze het over had. We j* hadden het gevoel dat zy allerlei allerwonderlijkste toestanden dood- normaal scheen te vinden, maar het gewoon ondenkbaar rond wan- neer je de jeugd van ons volk 3 aan zijn lot overlaat. Tegelyk tras v ze weer reëel genoeg om ons niet :i te verzekeren dat ons werk ge- garandeerde successen zou boeken Nu, na de jaren van mijn opleiding 3 en na mijn eerste practijkjaar bijna voleindigd te hebben, begryp ik haar beter dan destijds. In elk geval was haar referaat oorzaak dat ik op de eerste vrije middag naar het clubhuis mar cheerde waar zy werkte om de ,jSoms zaten je tachtigste jeugdleidster kunt blijven. We luisterden toen prompt als vinken: dit U'as tenminste een eerlijke voorstelling ran zaken, voelden we. Ze zei cr overigens troostend bij dat dc leiding van de betreffende opleiding wel méé bleef denken u'at je zou kunnen doen, als je grijze haren je jeugd- bemocicnis een beetje problema tisch begonnen te maken, en tegen die tijd wel wist waarop je kon ovcrst/ippen. Maar ze garandeerde in elk geval dat we voor dat tijd stip duizend maal ons werk zou den verwensen en tienduizendmaal God er voor zouden danken en onze erraringen nooit zouden tril len missen. Omdat je in het jcugd- u'crk tenminste treet waarvoor je het lachen arbeid in levende lijve te aan schouwen. Ik belandde in een kinderfilmclub. Mijn indrukken daar tvaren beslissend. Ik ont moette er hummels, die eruit za gen als engeltjes en die een taal uitsloegen als duivels. Ik ontdekte dat een zaal met een paar honderd jongens en meisjes een horde kan zijn, maar ook dat één rustige leider die chaos kan ordenen en bedwingen. Ik zag dat die rust tegelijk iets totaal vreemds én iet* bijzonder weldadigs voor deze schare was. Maar bovendien snapte ik dat er mensen moeten zijn om deze jeugd héél de week door op te vangen en iets van die rust mee te geven. Zó kwam ik er toel M1EBKL

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1955 | | pagina 20