RAPA NU1
Riekelik genog
4
ZONDAGSBLAD 9 APRIL 1955
Het wonder van Pasen 1722
Een zonnig eiland met zonnige mensen,
verloren in de Grote Oceaan
T l ET leek een wonder, toen op 5 April
*■-* 1722 de Nederlandse zeevaarder Rog
geveen, midden op de Grote Oceaan
plotseling land bespeurde. Inderdaad
lag daar een zonnig eiland, 180 vier
kante kilometer groot, met 2tot 3000
mensen en met een enorm aantal beel
den, elk 7 tot 10 meter hoog. Op Paas-
morgen stapte de zeevaarder in Rapa
Nui aan land en noemde het: Paas-
Dit wonderlijke eiland bestaat nog,
bijna 4000 km van de Chileense kust,
maar thans met niet meer dan slechts
700 zielen. Want met de ontdekking van
het „vergeten paradijs" in deze uithoek
van de wereld, kwamen de ziekten als
leprose en vooral in de 19e eeuw zijn
vele van de bewoners ellendig gestor-
Er zijn over dit eiland twee grote
vragen nog altijd onbeantwoord geble
ven, al heeft de Scandinavische Kon-
Tiki-expeditie er een van trachten op
te lossen, namelijk hoe de mensen op
dat eiland zijn gekomen.
En de tweede vraag, wat deze men
sen ertoe heeft gebracht zulke en zo
veel koppen te houwen uit soms tien-
ton zware rotsblokken? Er zijn er maar
liefst 600 van zulke beelden op het
eiland, die met een weemoedige expres
sie over de eindeloze Oceaan staren.
Daamaast vond men honderden kunst
zinnige tekeningen, kleine houten beeld
jes en sierlijke gebruiksvoorwerpen.
W A zijn Nederlandse ontdekking heeft
het eiland een bewogen geschiede
nis ondergaan. Het is verkocht, ver
pacht, verhuurd en verkwanseld.
Nadat Roggeveen's ontdekking was ver
geten, kwam het eiland in 1890 weer
in het nieuws, toen een Chileen Don
Policarpo Toro het voor 6000 ver
kocht aan een zekere meneer Bran
der, die het op zijn beurt weer ver
kocht aan Enrique Merlet.
De Chileense regering lieten die
transacties koud, al werd in 1895 een
decreet gemaakt waarin de eigenaar
werd verplicht minstens een maal per
Jaar een verbinding tot stand te bren
gen tussen het vaste land en Rapa Nui
en om daar Chileense kolonisten te hand
haven met 5600 schapen, 250 koeien.
40 paarden en 4 muilezels. Daarvoor
betaalde hij dan 1200 pesos 'ca 50 gul
den) aan rechten.
In 1903 was deze Merlet zijn bezit
ting (die hij nooit heeft gezien) zat en
verkocht het eiland voor 20.000 aan
een „Maatschappij voor Exploitatie van
Paaseiland", waarvan de meeste aan
delen in handen waren van de Engel
se maatschappij Balfour en co. Het
merkwaardige van al deze transacties
is, dat er nooit een notariële acte werd
opgemaakt, zodat eigenlijk elke koop
ongeldig was.
Bovendien besliste de Chileense rege
ring na veel juridisch geschermutsel,
in 1933, dat het eiland officieel staats
bezit was en nooit verkocht had mogen
worden. De Maatschappij tot exploita
tie verkreeg echter voor 20 jaar het
recht tot ontginning, voor een jaarlijkse
lom van. bijna 20.000 pesos. De maat
schappij werd tevens opgelegd zorg te
dragen voor een radioverbinding, een
scheepvaartlijn, een apotheek, een kolen
bunker, een ziekenhuis, een kerk en een
school. Daar kwam later nog bij: een
windmolen voor de drinkwatervoorzie
ning.
Het eiland werd geplaatst onder toe
zicht van de Chileense marine, terwijl
het tot Nationaal park werd verklaard
om de kunstschatten en de wonderscho
ne flora te beschermen, o.a. de „toro-
miro-bomen" (bomen van bloed-hout)
waaruit de oudste bewoners de merk
waardige beeldjes vervaardigden.
pR leven nog slechts 700 bewoners,
ongeveer 160 gezinnen. Elk gezin
heeft twee stukjes grond, een van een
ha, waarop een huis staat en een van
6 ha. waarop zij graan verbouwen, fruit
telen (vijgen, dadels, bananen', varkens
en kippen houden. Terwijl het aantal
mensen door de tijden heen is afgeno
men, is dat der paarden toegenomen.
eer" 60#" d<? laats,e tcllin«
Gouverneur is de havenkapitcin van
de Chileense Marine, die met een kleine
staf; een telegrafist en wat Capucijner
monniken de enige blanken zijn. Elk
Jaar komt de medische staf van de ma
rine op bezoek en dat is vrijwel het
enige vertier voor de bewoners.
Al is er een Vereniging van Vrien
den van Paaseiland, het ligt te ver weg
voor tourisme en dat is in zekere zin
gelukkig voor de bewoners. Heel zel
den loopt er een vreemd schip binnen.
Het leven van de Pascuas hoeft zich
door de eeuwen heen niet veel gewij
zigd. Ze leven in een perfecte gemeen
schap, volkomen op elkaar aangewezen.
Zo zijn, ondanks de afzondering, vrolijk
en opgewekt en bepaald dol op bals en
Krtijen, die vaak hele nachten duren,
hebben een opmerkelijk geheugen
en een rijke fantasie. Hot zijn ware
meesters in de muziek, die zij voort
brengen op zelfgemaakte snaarinstru-
Ze spreken met groot gemak ver
schillende talen en heel wat spreken er
naast het Pascuas, Spaans, ja zelfs
Jtngeis en DuÉU.
Met de weinige materialen, die hen ter
beschikking staan, copiërcn zc met het
grootste gemak gebruiksvoorwerpen en
sieraden, die ze aan boord van de sche
pen of in achtergelaten tijdschriften
zien. Ze zijn uitzonderlijk schoon op het
lichaam en een vorstelijk geschenk aan
de Pacuas is een stukje zeep.
Het zijn uitstekende paardrijders,
heeft eens gezien, hoe een jonge knaap,
te paard langs het strand rijdend, plot
seling een vis bespeurde, zich met
paard en harpoen in de golven wierp en
de vis op de wal bracht.
Ze voeden zich met zoete aardappe
len, fruit, schapenvlees, vis en kreeft,
alles bereid op houtvuren. Ze zijn uiter
mate gastvrij en geven in ruil voor
voedsel graag kunst-voorwerpen, met
een eindeloos geduld vervaardigd.
EEN ding echter is hen vreemd; het
verschil tussen mijn en dijn. Ze ne
men wat ze krijgen kunnen en gedra-
bloeddorstig.
Dat neemt niet weg, dat ze in 1894
tijdens een hongersnood hun eigen kin
deren zouden hebben opgegeten. Kani-
balisme is hen thans vreemd. Er zijn
geen delinquenten en geen huwelijkspe
rikelen. Meisjes trouwen overigens op
hun veertiende jaar.
Het enige werk op het eiland bestaat
uit wat landbouw, het schapenscheren
en het laden en lossen van de jaarlijk
se maatschappij-boot. Niemand heeft
haast en wat een horloge is weten
maar enkelen.
Een ander vaag begrip is de econo
mie. De prijzen op het eiland zijn lach
wekkend: een kip kost 5 cent, een paard
een gulden, een koe een rijksdaalder en
de prijzen van de importgoederen zijn
dank zij de subsidie van de „Vrien
den van Paaseiland" navenant. Al
leen de allerlaatste Jaren hebben enke
le Amerikaanse schepen er een beetje
de klad ingebracht.
Merkwaardig is, dot het gemakkelij
ke leven de Pascuas niet bevalt. Ze
dromen allen van de dag. dot ze naar
het continent kunnen gaan. De wens
van elke vader is, dat zijn zoon op het
vasteland zal opgroeien. Het komt vaak
dat zc naar betere oorden zal gaan.
Er kan geen schip vertrekken of er
zijn verstekelingen aan boord. En niet
zo heel lar.g geledon werden vijf Pas
cuas opgepikt uit dc Oceaan, dae met
ranke boten onderweg waren naar het
continent en na 300 kilometer peddelen
isolement zo kwetsbaar geworden, dat
ze aan de kleinste infectie, als een ver
koudheid. direct sterven.
Zo is dit eiland, dit kleine paradijs
ten dode opgeschreven.
TTET volkje wordt geregeerd door twee
vorstenhuizen: Ko-Heva en Veroni
ca Mahute. Koheva is koningin van de
stam Hito en haar afstammelingen vor
men de adel van het eiland.
Het kan zijn, dat Ko-Heva al niet
meer leeft, want de laatste berichten
over haar waren niet zo optimistisch. Ze
was heel zwak geworden, maar ja op
114-jarige leeftijd.. Zij die haar hebben
gekend waren geïmponeerd. -Ko-Heva
was indrukwekkend getatoueerd, had
kaarsrechte figuur, spierwit haar cn een
groene gelaatsbeschildering. Ze had le
vendige donkere ogen en een bijzonder
intelligent gezicht. En., ze rookte de
ene eigaret na de ander.
Zelfs toen ze 114 jaar oud was. be
zocht ze van tijd tot tajd het huis van
de missionaris, zong daar ritmische me
lodieën en maakte zelfs kokette dans
pasjes.
Zij had werkelijk de geschiedenis
van Paaseiland, althans voor 100 ja«r
uit de doeken kunnen doen, maar ze
sprak zelden en alleen in haar voor
blanken piet te begrijpen taal.
Veronica Mahute, die stellig nog leeft,
is van een merkwaardige blanke huids
kleur en daarvan is de oorzaak wellicht
dat ze van haar „van" Roggeveen of
Met dat al, zijn beelden, zijn eeuwi
ge rust, zijn koninginnen en zijn vage
geschiedenis is Paaseiland een magisch
brokje paradijs, waarover het laatste
woord nog lang niet geschreven zal
HANS KIEVID.
ZE waren onafscheidelijk. Jan en Wim
en hadden altijd zoveel met elkaar
te bepraten. Samen gingen ze naar het
kleine schooltje op 't Noordhollandse
dorp, omringd door weideland.
Toen ze in de hoogste klas zaten en
voor 't laatst de grote vacantie, die trou
wens een vijftig jaar geleden maar
veertien dagen duurde, zouden meema
ken, hadden ze voor die twee weken een
mooie „tijdsbesteding" afgesproken. De
eerste week zouden ze werken en geld
verdienen bij een boer, de tweede week
zou echt vacantie zijn.
Dat „geldverdienen" gaf stof tot le
vendige discussies. Hoeveel het zou zijn
en wat ermee te doen, en., het belang
rijkste kwam bij hen pas op de derde
plaats, welke boer een karweitje voor
hen zou hebben.
Eindelijk was alles geregeld. Zc zou
den een boer vragen, die veel schapen
hield. Op de schapenweiden moesten
immers de distels, die de groei van het
gras belemmeren, steeds weggehakt wor
den. wat gewoonlijk door schooljongens
werd gedaan. Het dagloon daarvoor
was 10 stuivers, dat wist iedereen en
daar de moeders van Jan cn Wim beiden
in September verjaarden, was de hoofd-
bestemrrung van het loon ook geen duds-
En nu nog een boer. Daar zagen ze
langs de grintweg juist boer Kreger
aankomen. Hij had een halsjuk met twee
emmers melk op de schouders en ging
3k wenó de lezervan 't ^londagtblad <rOrclyk ^Paóen
De jongens wisten wel dat hij nors
was en hadden vaak gehoord dat hij gie
rig was, maar dat belette hen niet hem
aan te klampen. Jan, de vrijmoedigste van
de twee, deed het woord. „Boer Keger,
kunnen we samen de volgende week bij
U komen distels hakken? We hebben dan
toch vacantie."
Zonder boe of bah te zeggen, sjokte
Keger voort met zijn emmers en de
jongens keken elkaar al teleurgesteld
aan, toen hij opeens halt hield. Blijk
baar had hij zich bedacht. „Hoe heten
jullie?" bromde hij, ze monsterend van
onder de diep neergetrokken petklep.
Toen Wim en Jan hun voor- en ach
ternaam genoemd hadden, wist Keger
wat hem te doen stond. Dit waren
knaapjes uit arme, dus ook weerloze
gezinnen. Die zouden geen chicanes ma
ken. als hij ze voor weinig o# niets ex
ploiteerde. En dat was zyn bedoeling.
„Wat moeten jullie verdienen, als je bvJ
mij komt distels hakken?" vroeg Ke
ger verder.
„Tien stuivers", zei Wim. „Net als de
andere jongens", voegde Jan er verkla
rend aan toe. „Nou je kunt mijn land bij
de hoge dijk schoon hnkken en je krijgt
tien stuivers. Weet Je waar het land
is?" Ja, dat wisten ze wel en ook dat
het ver van het dorp was, te ver om
's middags thuis te komen eten
„Nou, Maandag beginnen jullie maar**
met die woorden sjokte Keger weer ver
der.
's Maandags vroeg, om kwart over
vijf reeds, gingen Wim cn Jan op pad,
want dc werkdag was van zes tot zes en
het was een heel stuk lopen.
Ze hadden de hak over de schouder
en daaraan een volle drinkfles en een
zakje met brood.
Bij aankomst Inspecteerden ze eerst
hun „opcratietcrrein" eens even cn
merkten alras dat dc distels er overvloe
dig cn weelderig tierden.
Vol moed gingen ze aan het werk,
benieuwd of ze in één dag 1/6 van bet
veld klaar zouden kunnen krijgen en
dus in een week lvet karwei af hebben.
Anders zouden er ook nog een paar
dagen van hun eigenlijke vacantieweek
bij inschieten.
Wat duurde die morgen, van zes tot
twaalf uur, vreselijk lang.
Er was niemand te zien In hun omge
ving. Er waren slechts twee kleine
jongens op het wijde veld. Ook wisten
ze van uur noch tijd. Wanneer zou het
schafttijd ziin? Het was midden zomer
cn Jans vader had gezegd dat de zon
dan om 12 uur precies in het Zuiden
stond en het dnkgedeeltc van de verre
vierkante dorpstoren dat i
gekeerd wa
moest zijn.
Daar keken ze dus telkens naar om
hun uur etenspauze te kunnen houdent
als de
ZONDAGSBLAD 9 APRIL 1955
5
Soncerti <§roóói van ^Handel
en cYflozart'6 „^xóultate ZJubilate"
GEORG FRIEDRICH HANDEL, de
man van grote oratoria, als „Der
Messias", „Saul", „Jephta" en „Is
raël in Egypte" heeft steeds één ver
langen gehad: goede opera's te schrij
ven. En hij heeft er heel wat geschre
ven, niet minder dan 46. In 1705 (Han
del was toen dus slechts 20 jaar) be
gon hij er al mee naar Italiaans voor
beeld en zelfs maakte hij een reis naar
Italië om daar de opera te leren.
Was het te verwonderen, dat Handel
dolgelukkig was met zijn benoeming
als directeur van de opera in Londen,
een eigen operagroep die de naam kreeg
Royal Academy of Music. Heel erg veel
succes had die onderneming niet
(slechts 8 jaar kon die opera het vol
houden), ook niet de tweede opera (die
maar 4 jaar bestond). Dat telkens
weer falen van zijn opera-groepen heeft
Handel zich heelerg aangetrokken,
maar hij bleef er niet bij stilzitten. Om
zich er overheen te zetten schreef hij
in één maand tijd (in 1739) niet min
der dan 12 Concerti Grossi. Die revan
che is zo goed geweest, dat we thans
de opera's niet meer horen, maar wel
deze instrumentale werken.
Wat is eigenlijk een Concerto Grosso?
Het antwoord hierop kan heel kort en
duidelijk zijn. Het Concerto Grosso is
schaduw van hun hakker driemaal zo
lang was als het ding zelf.
Erg nauwkeurig waren deze tijdsaan
duidingen niet.
Er werd op het eind van de werkdag
nog al eens gemeten! En één dag, een
regendag, liet de zon verstek gaan.
Toen kwamen ze doornat thuis om half
zes! Maar de volgende dag begonnen
ze een half uur vroeger!
Een paar keer zagen ze Keger op een
naburig weiland een paar schapen bren
gen. maar bij hen kwam hij niet.
Ze vonden het vreemd. „Als je volk
in je dienst hebt. kom je toch eens kij
ken, wat ze uitvoeren", zei Jan. En
Wim was het daarmee volkomen eens.
Op Zaterdag waren ze ver voor zes
sen al op het land. Want die dag moest
het karwei af. Daar hadden ze een ere
zaak van gemaakt.
Het was half zeven 's avonds toen ze
de laatste distel ontwortelden en moe en
hongerig op huis aan gingen.
Moe en hongerig, maar toch blij,
want wat fijne dingen stonden hun te
Eerst thuis zich wat opknappen en
lekker eten. Dan samen naar baas Ke
ger om hun loon het eerst verdiende
te halen! Elk drie gulden, geen klei
nigheid! Dan de Zondag, als niemand
hoefde te werken. En eindelijk, een
hele vrije week nog voor de boeg, waar
voor ze het hele programma al uit den
tje
Renaissance en Barok.
Op de gramofoonplaat heeft PHILIPS
vier dezer Concerti Grossi opgenomen,
nl. de nummers 1, 2, 6 en 7 (langspeel
plaat A 00235 L). De werken zijn uit
gevoerd door de Wiener Symphoniker
(Weens Symphonie Orkest) onder lei
ding van de jonge Engelse dirigent en
Handel-expert John Pritchard. Deze di
rigent trad vóór zijn 30ste jaar al op
bij opera-uitvoeringen in de Covent Gar-
dialoog tussen den te Londen en op het Edinburgh Fes
tival. Hij maakte grote naam als ope
ra-dirigent en tevens bestudeerde hij
zeer nauwkeurig de manuscripten van
Hëndel's instrumentale werken. Daar
door kon hij met een onvergelijkelijk
strijkersensemble als de Wiener Sym
phoniker tot volkomen authentieke ver
tolkingen van de Concerti Grossi ko
men, dus ook niet in een monsterbe
zetting. De solo-partijen worden prach
tig gespeeld door Walter Puschacher
(le viool), Armin Kaufmann <2e viool),
Viktor GÖrlich (cello) en Gustav Leon-
hardt (clavecimbel). Elk detail in deze
hoorbaar en samen
zijn subliem.
niet anders dan
twee groepen instrumenten, een soort
wedijver zou men het kunnen noemen.
Dat is ook geheel overeenkomstig de
betekenis van het woord „concert", dat
van het Italiaanse „concertare" stamt
en wedijveren betekent. De letterlijke
vertaling van Concerto Grosso is „groot
concert" en dat is dan tevens de naam
van het grote orkest in deze wedijver.
Het kleine orkest, of beter het groepje
solisten, heet „concertino". Dit „con
certino" bestond veelal uit twee violis
ten, een cellist en een clavecinist. In
de tweede helft van de 17e eeuw is deze
vorm ontstaan en hieruit groeide dan Handel-werken
weer het soloconcert, uitsluitend door spel cn weerg.
inkrimping van het aantal solisten tot
tet „Exsultate Jubilate" van Mozart is
er niets minder schoon door.
De DEUTSCHE GRAMMOPHON GE-
SELLSCHAFT heeft er een opname van
Vivaldi en Corelli schreven verschil
lende Concerti Grossi, maar het meest
bekend werden de 12 Concerti Grossi
van Handel, die eigenlijk te beschouwen
zijn als een keerpunt in Handel s ont
wikkeling. De opera-periode sloot hij
hiermee af en hij begon aan zijn ora-
gemaakt, zoals waarschijnlijk
gehoord is. Voor ons land is deze op
name zo belangrijk, omdat de sopraan-
- 1 «oord „Motet" een 'veelgebruikte ,dc ,plaM W*"»
uitdrukking in de muziek. E?n Motet £"4T!!.!ü!E te "J"
eigenlijk een vocale meerstemmige
Georg Friedrich Handel.
kunstvorm a cappella, dus zonder bege
leiding, op Latijnse tekst. Het Motet is
ontstaan in de 12e eeuw en wel twee
stemmig, waarbij elke stem een eigen
tekst had.
De oorspronkelijke vormen in de mu
ziek zijn vrijwel alle verder ontwikkeld
en ook het Motet onderging verschillen
de veranderingen. Het werd een meer
stemmige vocale compositie
Latijns-liturgische tekst. Maar
daar Mozart omstreeks 1771
toen in Italië, met een Motet, dat he
lemaal anders was, het Motet „Exsul
tate Jubilate", U kent het wel met het
befaamde „Halleluja" aan het slot. Mo
zart schreef dit werk voor één sopraan
(oorspronkelijk een castraten-sopraan,
doch nu algemeen gezongen door een
coloratuur-sopraan) en orkest. Van een
vocale meerstemmige comp\sitie is dus
geen sprake. Ook zijn „Ave Verum"
voor koor, strijkorkest en orgel noem
de Mozart een Motet. Er blijkt dus wel,
dat Mozart zich van de naam niet zo
erg veel aantrok. Het is daarom goed
op muziekgebied niet al te veel vast te
houden aan een bepaalde naam voor
een bepaalde vorm. Er zijn ook wel
fuga's gecomponeerd, die geen conse
quent uitgewerkte fuga zijn. En het Mo-
16 Juni in Amsterdam) dit werk
zingen met het Concertgebouworkest
o.l.v. Eduard van Beinum. Het is de
Zwitserse sopraan Maria Stader, over
wie ik al eerder in deze rubriek schreef.
Maria Stader werd in Hongarije ge
boren, doch woont al 22 jaar in Zwitser
land. Vlak voor het uitbreken van de
wereldoorlog werd ze bekend, nl. in 1939
toen ze op het Internationale Muziek-
meer- concours te Gcnève de le prijs ver-
t één wierf. Haar opleiding kreeg Maria Sta-
kwam der bij Hans Keller In Konstanz en
i was Karlsruhe, later bij llona Durigo in Zu
rich en bij Thercse Schnabel en Maria
Arrangi Lombardi in Mailand.
In alle muzieksteden van Europa trad
Maria Stader na de oorlog op. alsmede
in Amerika cn Canada. In 1950 kreeg
ze de Lilly LehmannMedaille van de
stad Zalzburg. Een ongelooflijk mooie
lyrische sopraan, die voor het Motet
„Exsultate Jubilate" wel een ideale
stem heeft, vooral door de prachtige ho
ge ligging. En de begeleiding van het
Rias Symphonie Orkest uit Berlijn o.l.v.
Ferenc Fricsay is voortreffelijk en in
een heerlijk vlot tempo, (normaalplaat
LVM 72473). Deze opname moet beslist
in een acoustisch uitnemende ruimte
zijn opgenomen, zoveel diepte heeft al-
CORN. BASOSKI.
Miebei bij de massajeugd
3foe ik er toe kicam
Uit de
VOLKSWIJK
dé dorpswinkeltjes om een cadéau-
■oöt moeder uit te zoeken!
niet veel
Het opknappen en eten nan
tijd in beslag: hun ongeduld
baas te gaan was daarvoor te groot,
ofschoon ze toch ook weer cr tegen op-
Zo stonden ze weldra voor de boerde
rij van Keger, waarvan, als bij bijna
alle boerderijen, de hoofdtoegang door
dc achterdeur was.
Op hun gerammel deed vrouw Keger
open, een tamelijk lange vrouw met
scheef gezicht en geknepen ogen. Jan
deed volgens afspraak het woord.
„We zijn vanavond klaar gekomen
met distels hakken, vrouw Keger". (el
ke boerin heette toen nog: vrouw) zei
hij.
„O, zijn jullie die Jongens? Nou, m'n
man is niet thuis, maar hij heeft ge
zegd, dat ik jullie dit maar geven
moest", cn haar knipje openend, haalde
ze, tot stomme verbazing der jongens,
er voor elk, afgepast, twee kwartjes uit,
die ze hun in de hand1 drukte.
Met verbijsterde ogen keken dc jon
gens elkaar aan,
Twee kwartjes voor z
Reeds wilde dc boerin de deur slui
ten. toen Wim, en het klonk als een
angstkreet, riep: „Maar we zouden toch
elk twee kwartjes per dag verdienen,
vrouw Keger!"
„Wat?" was het bitse bescheid, „juL
lie zeggen maar wat, ik zal eerst
mijn man wel eens vragen", en met
een klap ging de deur dicht
Neerslachtig kwamen ze thuis en er
was heel wat aansporing nodig om ze te
bewegen 's avonds nog eens naar de
boer te gaan. Weer hield deze zich
schuil en liet zijn vrouw het afmaken.
..Mijn man is er niet, maar hij heeft
ge/cgd, dat twee kwartjes voor elk rijke
lijk genoeg is."
Eigenlijk zoi zc in het dialect van de
streek „riekelik genog" en met die
woorden kwamen de jochies thuis. „Ke
ger heeft gezegd: twee kwartjes is ,.rie-
kelig genog" cn toen huilden ze uit.
Weg waren hun illusies en mooie
plannetjes. Geen mooie dag morgen.
Ze voelden zich genomen, bedrogen,
geen verrassing voor moeder.
Het word een treurige Zaterdagavond,
voor beide gezinnen.
Wat was er aan te doen?
In een tijd toen arbeiders weinig meer
dan alleen plichten hadden, had het
geen zin voor een paar kleine jongens
op te komen.
Alleen Keger en zijn vrouw hadden
misschien een plezierige avond. De
volgende morgen zagen de jongens hen,
plechtig ln het zwart, in de kerk zitten.
D. W. BES
DELANGRIJKER dan de vraag
waar ik mijn opleiding kreeg,
lijkt me die naar de reden waarom
ik deze baan koos. Er zijn per slot
van rekening ontelbaar véél mo
gelijkheden voor een meisje met
'n schappelijke middelbare voor
opleiding. Je kunt studeren en je
kunt óók meteen werkneemster
worden. Daarbij bestaat dan nog
de keus tussen de zakelijke, goed
betaalde sfeer der bedrijven, ban
ken, kantoren en de onder-gehono
reerde min of meer aan liefdadig
heid verwante arbeidssector van
't kerkwerk.
Thuis hadden ze by voorbaat
aangenomen dat ik zou gaan stu
deren, maar het lokte me niet. Op
de een of andere manier vond ik
het niet leuk om langs de keurig
afgebakende paadjes verder te
wandelen. Bovendien had ik ener
zijds meer dan genoeg van de
theorie en anderzijds wilde ik zo
gauw mogelijk op eigen benen
staan. Zelfs de kortst mogelijke
studie, waar ik als zodanig niets
voor voelde, betekende altijd nog
minstens vier jaren afhankelijk
heid, en ik kon niet inzien dat men
dan halsreikend ergens zat uit te
kijken om me in dienst te nemen.
Wanneer je zoiets ran te voren
weet, inspireert het niet tot noeste
inspanning. Met andere woorden:
ie vier jaar zouden er allicht zes
of zeven worden, en al maar zou
ik in de rustige binnenhaven ran
het ouderlijk huis worden opge
kweekt en vertroeteld. Geen pret
tig vooruitzicht. En toen zag ik op
eens de taak waaraan ik me nu
toyd.
Dat kwam zó: op onze school
verschenen vóór het eindexamen
allerlei figuren, die vertelden van
hun eigen beroep. De meesten
deden dat vrij plichtmatig; ze rede
neerden over de opleid ingsroor-
waarden; ze schetsten hun werk;
en ze lieten vooral niet na om te
wijzen op de diverse voordelen, die
aan de betrekking verbonden wa
ren. Ze goochelden met cijfers, net
alsof je alleen maar leeft om een
royaal loon in de wacht te slepen
en vervolgens zo vroeg mogelijk
gepensionneerd te worden. Natuur
lijk met een pensioen, dal dan ruim
voldoende geacht mocht t oorden
om echt gezellig eindelijk eens
met rhcuma, jicht, bronchitis
en nog een dozijn andere kwalen
ran je bestaan te gaan genie
ten. Het kon me niet bekoren! En
toen rolde er een jeugdleidster
onze klas binnen.
Ze begon met de mededeling dat
we beslist niet naar haar luisteren
moesten, als we iets zochten waar
we béter van konden worden en
dat we als we dat niet zo erg von
den, zó tegen de tijd dat wc het
vak zouden kennen, zouden moeten
gaan denken aan omschakeling
naar iets anders omdat je niet tot
leeft. En daarna begon ze dan maar
in het wilde weg te vertellen. Hel
was een rry vreemd verhaal. Soms 3
zaten we te schateren ran het
lachen, en soms snapten we nauwe-
lyks waar ze het over had. We j*
hadden het gevoel dat zy allerlei
allerwonderlijkste toestanden dood-
normaal scheen te vinden, maar
het gewoon ondenkbaar rond wan-
neer je de jeugd van ons volk 3
aan zijn lot overlaat. Tegelyk tras v
ze weer reëel genoeg om ons niet :i
te verzekeren dat ons werk ge-
garandeerde successen zou boeken
Nu, na de jaren van mijn opleiding 3
en na mijn eerste practijkjaar bijna
voleindigd te hebben, begryp ik
haar beter dan destijds.
In elk geval was haar referaat
oorzaak dat ik op de eerste vrije
middag naar het clubhuis mar
cheerde waar zy werkte om de
,jSoms zaten
je tachtigste jeugdleidster kunt
blijven. We luisterden toen prompt
als vinken: dit U'as tenminste een
eerlijke voorstelling ran zaken,
voelden we. Ze zei cr overigens
troostend bij dat dc leiding van de
betreffende opleiding wel méé
bleef denken u'at je zou kunnen
doen, als je grijze haren je jeugd-
bemocicnis een beetje problema
tisch begonnen te maken, en tegen
die tijd wel wist waarop je kon
ovcrst/ippen. Maar ze garandeerde
in elk geval dat we voor dat tijd
stip duizend maal ons werk zou
den verwensen en tienduizendmaal
God er voor zouden danken en
onze erraringen nooit zouden tril
len missen. Omdat je in het jcugd-
u'crk tenminste treet waarvoor je
het lachen
arbeid in levende lijve te aan
schouwen. Ik belandde in een
kinderfilmclub. Mijn indrukken
daar tvaren beslissend. Ik ont
moette er hummels, die eruit za
gen als engeltjes en die een taal
uitsloegen als duivels. Ik ontdekte
dat een zaal met een paar honderd
jongens en meisjes een horde kan
zijn, maar ook dat één rustige
leider die chaos kan ordenen en
bedwingen. Ik zag dat die rust
tegelijk iets totaal vreemds én iet*
bijzonder weldadigs voor deze
schare was. Maar bovendien snapte
ik dat er mensen moeten zijn om
deze jeugd héél de week door op
te vangen en iets van die rust mee
te geven. Zó kwam ik er toel
M1EBKL