Grondwerker werd bekend astronoom
<3>e óprookjcó van e^ncleróen
Tekeningen BOERGE PRAMVÏG
2. Nauwelijks was Hjalmar in bed, of Ole-
ogensluiter raakte met zijn klein toverspuit-
Je al de meubels in de kamer aan, en on
middellijk begonnen zij te praten. En zij
babbelden over zichzelf.
Tegen het buffet hing een groot schilde
rij in een vergulde lijst; het was een land
schap. Men zag er hoge, oude bomen op,
en bloemen in het gras en een groot meer
met een rivier, die achter om het bos vloei
de, voorbij verschillende kastelen, totdat
zij uitliep in de wijde zee.
Ole-ogensluiter raakte met zijn tover-
spuitje het schilderij aan, en opeens begon
nen de vogels daarop te zingen en de boom
takken bewogen heen en weer.
Hjalmar zette zijn voeten in het schilde
rij. juist in het hoge gras, en daar stond
hij. Hij liep naar het water en stapte in
een klein bootje, dat daar lag. Het was
rood en wit geschilderd, en zes zwanen
trokken het bootje voort langs het groene
bos. De prachtigste vissen zwommen achter
het bootje aan.
Het was werkelijk een verrukkelijk zeil
tochtje; nu eens waren de bossen dicht en
donker, dan weer schenen zij een prachtige
tuin vol zonneschijn. Er lagen grote kas-
3. Neen maar, wat stroomde de regen
daar buiten! Hjalmar kon het in z:jn slaap
horen, en toen Ole-ogensluiter een venster
opende, stond het water tot aan de venster
bank. Het was daarbuiten een hele zee, en
i prachtig schip lag voor het huis gean
kerd.
„Wil Je mee varen, kleine Hjalmar?"
vroeg Ole-ogensluiter. En opeens stond Hjal-
zijn Zondag:
tige schip, en was
Zij voeren zolang, totdat er op 't laatst
geen land meer in het zicht was.
Toen zagen zij een vlucht ooievaars, die
eveneens van huis gekomen waren, en nu
reisden naar de warme landen. Een van
hen was zó moe, dat zijn vleugels hem bij
na. niet langer konden dragen. Hij was de
allerlaatste in de rij, en weldra raakte hij
een heel eind achter; ten laatste zonk h.j
met uitgespreide vleugels al lager en lager,
hij deed nog wel een paar slagen met zijn
vleugels, en „bom", daar stond hij op het
dek.
Dadelijk nam een der scheepsjongens
hem op en zette hem in net hoenderhok
bij de kippen, eenden en kalkoenen; de ar
me ooievaar stond geheel verbluft midden
„Kijk hij eens!" zeiden alle hoenders en
de eenden waggelden achteruit en snater
den elkaar toe: „Haast je, rept je!" En de
ooievaar vertelde hun van het warme Afri
ka, van de Pyramiden en de struisvogels,
maar de eenden begrepen niet wat hij zei:
„Vind jij ook niet, dat hij dom is?" „Dat
zijn een paar mooie, dunne poten die je
hebt! Kwek! kwek! kwek!" snaterden de
eenden; maar.de ooievaar deed, alsof hij
het niet hoorde.
Maar Hjalmar ging naar het hoenderhok,
opende de deur, riep de ooievaar en deze
tippelde aanstonds over het dek naar hem
toe. Hij was nu uitgerust en het was net,
alsof hij Hjalmar toeknikte om hem te be
danken. Toen spreidde hij zijn vleugels uit
en vloog heen naar de warme landen.
Dat was een wonderlijke reis geweest, die
Ole-ogensluiter hem die nacht had laten
maken!
4. „Je moet nu niet bang zijn, want Je
zult nier een klein muisje zien!" zei Ole-
ogensluiter, en hij hield hem zijn hand
voor, met het aardige, kleine diertje erin.
„Het is hier gekomen, om je voor een brui
loft uit te nodigen. Twee kleine muisjes
zullen deze nacht in het huwelijk treden.
Zij wonen beneden onder de vloer van je
moeders provisiekamer."
„Maar hoe moet ik in het kleine muizen
holletje in de vloer komen?" vroeg Hjal-
„Laat dat maar aan mij over!" zei Ole-
ogensluiter. „ik zal je wel klein maken!"
en toen raakte hij met zijn toverspuitje
Hjalmar aan, die dadelijk al kleiner en
kleiner werd. „Nu kan je de kleren van het
tinnen soldaatje lenen; ik denk wel dat ze Je
zullen passen."
„Wilt u zo goed zijn in uw moeders vin
gerhoed te gaan zitten", zei het muisje,
„dan zal ik de eer hebben u voort te trek
ken." En zo reden zij naar de muizenbrui-
loft. Eerst kwamen zij in een lange gang
onder de vloer. „Ruikt het hier niet heer
lijk?" vroeg de muls, „de hele gang is
ingesmeerd met spekzwoerd!"
Toen kwamen zij in de bruiloftszaal. Mid
den in de zaal zag men het bruidspaar
staan in een uitgeholde kaaskorst. Er kwa
men steeds meer en meer gasten; het
bruidspaar had zich midden voor de deur
geplaatst, zodat niemand meer in of uit
kon. De hele kamer was, evenals de gang
besmeerd met spekzwoerd en dat was het
hoofdgerecht; maar op het dessert werd er.
een erwt opgedragen, waarin een muisje
van de familie de namen van het bruids
paar gebeten had. dat wil zeggen de eer
ste letters. Alle muizen zeiden, dat het een
prachtige bruiloft was. en dat het gesprek
bijzonder aardig geweest was. En toen reed
Hjalmar weer naar huis.
EEN GELEERDE OP KLOMPEN
Op bezoek bij de heer P. G. Meesters,
de sterrenkijker van Halfweg
Speurtocht langs de sterrenhemel.
TOEN Pietje Meesters uit Halfweg
dertien jaar oud was, had hij, zo
als men dat pleegt te noemen, met
vrucht de lagere school doorlopen.
Dat was in 1900.
Pietje ging dus het leven in, want
thuis was het geen vetpot: hij moest
méé verdienen. Hij was nog wat ten
ger, maar een kniesoor die daar om
trent de eeuwwisseling op lette. Zo
kwam hij terecht bij een boer. Basta.
Als de wereld nog sliep, stond Piet
je al in zijn klompen en als de we
reld wéér sliep stond hij er nóg in.
Maar onder het melken had het ventje
zo zijn verdroomde belangstelling
voor onalledaagse zaken en als hij er
maar even de tijd voor kon vinden,
las hij wat hij maar te pakken kon
krijgen.
Hij las de Bijbel. Hij las over anar
chisme, over vegetarisme, geneeskun
de, geologie, hij zat met brandende
ogen gebogen boven dikke boeken over
aardrijkskunde, diepzeeonderzoek en
sterrenkunde.
De problemen van ruimte en tijd
boeiden hem. Zijn kinderziel verwon
derde zich mateloos over het mecha
niek van het zonnestelsel. Van twee
kwartjes zakgeld doe je niet veel,
maar Pietje Meesters was zuinig als
een vrek en ten slotte kocht hij ,,De
natuurkrachten", een natuurkunde
boek van dr. Wilhelm Meyer.
Planeten telescopen.. licht.,
's Nachts las hij er over. Met een
fanatieke bezetenheid vocht hij tegen
de slaap: hij moest lezen, want hij
wilde weten. „De wonderen des he
mels" van Flammarion werd toen
zijn eigendom.
De nachten waren veel te kort voor
hem. Als hij nog eens een keertje
bij zijn kameraden was, praatte hij
over de sterren, maar in hun oren
klonk het als het koortsig ijlen van
een zieke. Zij vonden hem een rare
snoeshaan en eigenlijk waren zij een
beetje bang van hem, want fluisterde
men niet, dat hij de geheimen der
mensen uit de sterren kon lezen..?
Nu ja, hij praatte dan ook over aber
ratie, ecliptica en nevelcomplexen als
zijn vrienden over de eerste zoen,
waarvan zij elkaar de primeur be
twistten.
NU IS Pietje de heer P. G. Mees
ters geworden, een tot over de
grenzen bekend astronoom, oud en
grijs, de auteur van het forse boek;
„Mijn sterrenwacht. speurtochten
langs het firmament."
Professoren weten zijn eenvoudige
woning aan de Iepenlaan in Halfweg
heel goed te vinden, en er is een tijd
geweest, dat prof. A. A. Nijland re
gelmatig bij hem op bezoek kwam.
Maar één ding is het zelfde geble
ven: deze grondwerker-sterrenkundige
loopt nog steeds op klompen, in blau
we kiel en pilowse broek.
Tussen toen en nu ligt een lang
en wonderlijk leven. Overdag peesde
hij in de grond, 's avonds studeerde
hij en 's nachts richtte hij zijn kij
kers naar het hemelplafond, waar
langs hij zijn speurtochten maakte.
In 1910 kocht hij zijn eerste kijker
van het zakgeld, dat hij als grond
werker voor zich zelf mocht houden.
Eigenlijk was het geen kijker: het
was een stukje hiervan en een onder
deel daarvan, maar deze grondwer
ker-astronoom is ook in de werktuig
kunde zeer begaafd en hij presteerde
het ten slotte met de allure van een
draaier en een monteur deze fragmen
ten te combineren. In 1914 kocht hij
een grotere, een van 108 mm. Wel was
er te weinig geld in kas, maar een
boer, die grote belangstelling had
voor de studie van Pietje Meesters,
verschafte de duiten.
p* R brak toen een moeilijke tijd aan,
want de heer Meesters was intus
sen getrouwd en gemobiliseerd. Vrouw
en kind moesten leven van een paar
kwartjes per dag en als hij eens met
verlof overkwam, grijnsde de..nood
hem uit alle kamerhoeken tegen.
Wat hij de boer nóg schuldig was,
vereffende hij met een kostbare ster
renatlas. Wat het zwaarst is moet het
zwaarst wegen, maar vraag niet wat
het hem kostte: de kijker werd om
gezet in geld en het geld in voedsel
en kleding. De nood zat daarna ten
minste niet zó smalend te grijnzen
als hij nog eens thuiskwam..
De grote droom echter: ééns een
eigen planetarium te bezitten, liet ook
toen niet van hem af. Na de eerste
wereldoorlog leek het even voor de
wind te gaan. In Berlijn tikte hij
een kijker op de kop. De Duitser
maakte die kijkers zelf, stuurde ze
franco, in goed vertrouwen, naar Half
weg. waarna Meesters ze verkocht
en de winst in een oude kous stop
te om ééns zijn droom te verwezen
lijken en de eerste steen te leggen
voor zijn eigen sterrenwacht.
Dat duurde zeven jaar lang, zeven
jaar van zwoegen in de grond, stu
deren, kijkers verkopen en., sparen.
Toen kreeg hij een aanbieding om als
assistent naar het observatorium van
Lembang in Indië te komen.
Dat deed u natuurlijk,
vallen wij spontaan in de
Ja. Eindelijk kon ik we
tenschappelijk werk doen zon
der overdag me eerst af te
beulen in klei en blubber.
Acht maanden werkte hij
daar, maar door verschillende
omstandigheden beviel het
hem niet en hij was al weer
thuis vóór zijn vrouw op de De heei
boot naar Lembang zat om aa
zich bij hem te voegen.
Daarna ging hij zelf kijkers bouwen,
hij kocht en verkocht en het eerste
steirenwachtje kwam er, een houten
gevalletje van 2 bij 3 m., veel te
klein natuurlijk om zijn materiaal in
op te bergen en bovendien nog daar
tussen in te staan om met een kij
ker van 140 mm. de hemel te obser-
Het planetarium met open koepel
Er kwam een nieuwe sterrenwacht,
groter ditmaal, maar toch weer le
klein, want wat is een ruimte van
4 bij 5 m?
Het waren heerlijke jaren voor
Meesters, wiens leven symbolisch was
voor alle menselijk leven: aan de aar
de gebonden, naar de hemel gericht.
Maar in 1938 kraaide de rode haan
victorie op de sterrenwacht en het
levenswerk van deze bescheiden
man werd in één verschrikkelijk uur
vernietigd. Eerlijk erkent Meesters,
dat hij toen bijna tot capitulatie be-
Ook al waren
het instrumenten,
die ik zelf ge
bouwd had... er
zat voor mijn
doen heel veel
geld in. Vooral
moreel echter had
ik de klap van
mijn leven ge
kregen..."
Na een tijd van
depressie hervond
hij echter zijn
oude vitaliteit en
in 1940 bouwde
hij, samen met
zijn zoon, die
metselaar is, een
nieuwe privé-
sterrenwacht, nu
van steen, mooier
en ruimer dan
hij het in zijn
dromen ooit ge-
te Hulfweg. zien had...
Driemaal in zijn leven had
hij de sensatie en de vreugde een
nieuwe ster te ontdekken. De eerste
in 1918. Met het blote oog zat hij
in de schemering naar de hemel te
kijken, waarin de eerste sterren al
helder stonden te blinken. Zoals een
scholier op een blinde kaart de hoofd
steden van Europa kan aanwijzen, zo
wist Meesters: daar staat Waga, daar
Altair en even zichtbaar: Deneb in
de Zwaan.
Veel Zuidelijker, maar vrijwel op
de zelfde hoogte, zocht hij toen An-
tares in de Schorpioen. Tot zijn stom
me verbazing „kwam hij een nieuwe
heldere ster tegen" vóór hij Antares
gevonden had. Deze „Nova" stond in
het sterrenbeeld „De Arend" in de
Melkweg en werd eveneens waarge
nomen door de heer Luyten, die te
genwoordig professor is aan de ster
renwacht te Minesota. Achttien jaar
later vond hij een „nova" in de „Ha
gedis" en weer tien jaar later ont
dekte hij een nieuwe ster in het ster
renbeeld „Noorderkroon".
Hij deed echter nog wel wat meer
dan nauwgezet het firmanent afspeu
ren en werken aan steeds maar nieu
we kijkers. Hij had maar één aan
moediging nodig van prof. Nijland
om een grote atlas van de Noord
pool te tekenen tot veertig graden
declinatie, waarin alle sterren voor
komen tot de grootte 7,5.
Het was een opdracht om tegen aan
te kijken als tegen de Mount Eve
rest, maar de astronoom voerde haar
uit met dezelfde onverzettelijke wils
kracht, waarmee hij als grondwerker
de taaiste klei had overwonnen. En
tijdens de laatste oorlogswinter, toen
bijkans alle concentratie der mensen
gericht was op brandstof en voedsel,
vervaardigde hij in het dansende
schijnsel van zijn noodverlichting,
80 kaarten
twee sterrenatlassen
elk.
Het getal 37000 laat zich gemakke
lijk snel uitspreken, maar plaats eens
37000 puntjes op papier, die even zo
vele sterren zijn, nauwkeurig waar
zij moeten staan.
En die stonden er toch werkelijk op
die ene atlas.
Op de andere kwamen er maar 9000
voor, maar dat zijn dan ook slechts
de sterren, die met het blote oog zijn
waar te nemen, 5500 voor het Zui
delijk- en 3500 voor het Noordelijk
halfrond, van horizont tot horizont.
DE HEER MEESTERS heeft kasten
vol boeken. Daar leeft hij tussen.
Een geleerde die zich daarmee om
ringt, een geleerde die de honderden
foto's streelt die hij maakte van ster
renbeelden, een geleerde die mild
naar u glimlacht als zijn terminolo
gie u aan het duizelen maakt als de
37000 stipjes op zijn sterrenatlas, en
afdaalt naar uw niveau omdat hij zo
graag heeft dat u het maar begrij
pen zal.
Een geleerde op klompen, die leven
moet van zijn ouderdomspensioen. En
die men, na Lembang, in de modder
heeft laten wroeten. Alsof talent een
artikel is, waarmee ons volk royaal
mag omspringen..
JAN STOUT.