ALBERT SCHU/EITZER
eó van
Tekeningen BOERGE PRAMVIG
de dwaallichtjes uit, die zo goedig kwa
men aanzetten om een fakkeltocht te ma-
„Nu kraait de haan", zei de oude fee.
En toen ging de Elfenberg dicht. Maar
daarbuiten liepen de hagedissen op en neer
langs de spleten van de oude boom. en de
ene zei tegen de andere: ,,0, wat was die
Noorse tovenaarskoning een aardige man."
„Ik houd meer van zijn zoons", zei de
regenworm, maar die was dan ook blind,
dat arme dier.
den", zei ze. De zevende cn laatste kon
sprookjes vertellen, zoveel als zij maar
„Daar heb je al mijn vijf vingers", zei
de grijsbaard. „Vertel mij een sprookje
van leder van die vijf". En het elfenmeis
je greep zijn hand, en hij lachte, dat het
schaterde. „Houd vast, wat je te pakken
hebt gekregen, ik schenk je mijn hand.
Jij zult mijn vrouw worden. Maar waar
zijn de jongens?"
Die renden rond op het veld en bliezen
4. De elfenkoning riep de jongste van
zijn dochters. Zij stak een wit houtje in
haar mond, en toen was zij spoorloos ver
dwenen. Dat was, wat zij kon.
Toen kwam het vierde elfenmeisje. Zij
had een grote harp van goud, en toen zij
op de eerste snaar sloeg, tilde iedereen het
linkerbeen in de lucht, want alle aardgees
ten zijn links, wat hun benen betreft.
„En wat kan de volgende dochter?"
vroeg de grijsbaard.
„Ik heb geleerd van de Noren te hou-
dat ik meekom. Vader, geef mij ook ee*i
„Onzin." zei de vader, „Jou geef ik geen
paard, jij kunt je woord toch niet doen."
„Dan neem ik de bok", zei lompe Hannes
en toen ging hij dwars op de geltbok zit
ten. En hij ging ervan door. Maar de broer9
reden al een stuk voor hem. „Hela," riep
lompe Hannes. „Hier kom ik," en toen liet
hij hun een dode kraai zien, die hij gevon
den had.
„Die wil ik de koningsdochter cadeau
„Maar wat wil je daarmee, lompe Han-
lang voor. De één kon het gehele Latijnse
woordenboek en drie jaargangen van de
plaatselijke courant van buiten; de jongste
had zich op de hoogte gesteld van alles wat
men aan het hof moet weten. En toen gaf
hun vader hun ieder een prachtig paard.
Al het dienstpersoneel was in de tuin om
ze te paard te zien stijgen, en tegelijker
tijd kwam ook de derde broer. Hem noem
den ze altijd lompe Hannes.
„Waar gaan jullie naartoe?" vroeg hij.
„Naar het hof, om met de koningsdoch-
„Wek wel.... maar dan moet ik zien,
zodat'ze een uur eerder dan lompe Hannes
bij de stadspoort aankwamen. Daar waren
nog veel meer liefhebbers. Ze werden al
lemaal in de rij gezet, en wel zo dicht op
elkaar, dat zij hun armen niet verroeren
konden, en dat was maar goed ook, want
anders hadden zij elkaar bont en blauw ge
slagen. alleen maar, omdat de een vóór de
ander wilde staan.
2. „Hela, hier kom ik! Zie eens. wat ik
gevonden heb! Zo iets vindt Je niet iedere
dag op straat."
En de broers keerden zich weer om, om
te zien wat dat was. 't Was een oude klomp,
waarvan het bovenstuk mankeerde. „Is
die ook voor de koningsdochter?"
„Ja zeker," zei lompe Hannes. De
broers lachten cn reden weer vooruit.
„Hela, hier ben ik" riep lompe Hannes.
„Nee, nu wordt het hoe langer hoe gek
ker. Wat heb je nu weer gevonden?", zei
den de broers. „Bah, dat is modder uit
de sloot".
„Ja. dat is het." zei lompe Hannes. „Het
is modder van de fijnste soort, het glijdt
door mijn vingers heen," en toen vulde hij
zijn zak.
De broers gaven hun paarden de sporen,
3. Alle inwoners van het land stonden
rondom het slot tot vlak vooraan de ra
men om te zien, hoe de koningsdochter de
jongemannen ontving, maar zodra een van
hen de salon binnen kwam. stond hij met
zijn mond vol tanden en bracht geen woord
uit.
„Deugt niet." zei de koningsdochter. „Weg
met hem."
Nu kwam die van de broers, die het hele
woordenboek van buiten kende, maar dat
had hij allemaal weer vergeten, terwijl hij
in de rij stond. De vloer kraakte en het
En hij wou nog wel zo graag iets aardigs
zeggen.
„Deugt niet." zei de koningsdochter.
„Weg met hem." En toen moest hij wel
verdwijnen.
Nu kwam de andere broer. „Jullie hebt
het hier gruwelijk heet," zei hij.
„Ja. wij braden vandaag snoeshanen,"
zei de koningsdochter.
„Wat be., wat be., wat be. stamelde
hij, en alle klerken riepen: „wat be., wat
be wat be
„Deugt niet." zei de koningsdochter.
„Weg met hem."
plafond was van spiegelglas, en bij elk
raam stonden drie klerken en de secreta
ris. die alles, wat er gezegd werd. opschre
ven, zodat het dadelijk in de krant kon
komen. Dat was verschrikkelijk, en verder
werd er zo hard gestookt, dat de kachel
roodgloeiend stond.
„Wat een hitte," zei de broer van lompe
Hannes.
„Dat komt. omdat mijn vader vandaag
snoeshanen braadt." zei de koningsdochter.
Nee, zo had de knappe boerenzoon zich
dit gesprek niet voorgesteld. Hij was ge
heel beteuterd en kon boe noch ba zeggen.
4. Lompe Hannes
ERGENS op het platteland stond een oude
boerderij, en daar woonde een oude he-
reboer met twee zonen, die zulke grappen
makers waren, dat iedereen er over sprak.
Zij wilden met de dochter van de koning
trouwen. Deze prinses had echter laten be
kend maken, dat zij alleen de man wilde
hebben, die naar haar mening het best
zijn woord kon doen.
De twee zoons bereidden zich acht dagen
Wekelijkse bijlage
Zaterdag 8 Januari 1955
öe oeRwouööokteR v&n L&mB&Rene
Wordt op 14 Januari a.s. tachtig jaar
IS dit ware verhaaltje niet
de beste karakteristiek
van het leven van prof.
Schweitzer, de wereldbe
roemde wonderdokter van
Lambarene, die Deo Volente
op 14 Januari a.s. zijn 80ste
verjaardag hoopt te vieren?
Niet redeneren, maar aan
pakken! En door het geven
van het simpele voorbeeld
anderen aansporend óók de
handen uit de mouwen te
steken!
Een terugblik op het leven
van deze zeldzaam rijk be
gaafde theoloog-medicus-mu
sicus zou kunnen aanvangen
met de samenvatting, welke
een zijner vereerders aldus
gaf: „Schweitzer, die enige
malen doctor honoris causa
is, professoraten afsloeg, ge
vaarlijke operaties verricht
te, eigenhandig hospitalen
voor honderden patiënten ki
lometers ver verhuist, als
christen-zendeling evangeli
seert, pionierswerk deed op
het gebied van orgelbouw als
geen vóór hem, even gemak
kelijk het lancet als de vul
pen hanteert, het mooiste
boek over Bach schreef en
intussen als de meest gerou
tineerde organist thuis is,
niet op één, maar op alle
kathedraal-orgels, en dan
weer zelf zijn eigen boot
teert, om wilden te hulp te
snellen voor medische bij-
We gaan hier niet trach
ten een korte schets van
Schweitzers leven te geven.
Dat zou toch niet meer kun
nen zijn dan enige notities
bij vele belangrijke datums
en gebeurtenissen. Er is al
zo veel over hem geschreven.
En bijna ieder weet. dat hij
reeds op 5-jarige leeftijd mu
ziekonderwijs van zijn vader
kreeg, de doctorsgraad be
haalde in theologie, filoso
fie en geneeskunde, predi
kant en hoogleraar is ge
weest, dat de hoogste onder
scheidingen hem werden toe
gekend, in October 1953 zelfs
de Nobelprijs.
Voor wie een prachtig, le
vendig verhaal over dit veel
bewogen leven wil lezen, ver
wijzen wij naar „De oer
wouddokter van Lambarene"
door Marie WoyttSecretan
en vertaald door mevrouw
A. D. WernerBrinkerink,
van welk boek zo juist bij
Uitgeverij Torenlaan te As
sen de tweede druk is ver
schenen. Wij kregen toestem
ming enige van de vele
fraaie illustraties uit dit
werk hier te reproduceren.
De Stichting Albert
Schweitzerfonds gaf in ver
band met de 80ste verjaar
dag van de oerwouddokter
een mooie geïllustreerde ka
lender uit. Op de achterzijde
der bladen vertelt prof.
Schweitzer op zijn bekende,
boeiende wijze uit zijn leven
en vooral over zijn arbeid te
Lambarene.
IN de aanvang zo
schrijft hij o.m. be
handelde ik mijn zieken en
verbond ze in de open lucht
voor het huis. Wanneer het
onweer van iedere avond op
stak, moest alles inderhaast
op de veranda geborgen wor
den. Bovendien was het uit
oefenen van de praktijk in
de zon vreselijk vermoeiend.
Om aan deze noodtoestand
een einde te maken, besloot
ik het gebouwtje dat de vo
rige bewoner van het huis,
zendeling Morel, als kippen
hok gebruikt had, tot hospi
taal te bevorderen. Er wer
den enige planken tegen de
muur gebracht, er werd een
oud veldbed neergezet en
over het ergste vuil werd de
witkwast gehaald. Ik voelde
me overgelukkig.
De patiënten wachtten op
banken in de schaduw van
De prote dierenvriend.
HET was midden-zomer
1951. Smoorheet. Toen de
lange trein het oude Union-
Station te Chicago binnen
reed, stapten vele reizigers
uit om zich even te vertre
den en de stijf geworden le
dematen te bewegen. Van
een „luchtje scheppen" kon
moeilijk sprake zijn, want de
temperatuur was 99 gr. Fah
renheit.
De veelvuldig voorkomende
om zich heen vretende
voetzweren geven de dok
ter veel werk.
Onder de reizigers, die op
het perron even verpozing
zochten, bevond' zich een
oude heer van diep in de ze
ventig. Zijn dikke grijze
haardos stond overeind in
een slordige kuif. Hij droeg
een verkreukeld grijs pak en
een kleine, eigen gemaakte
zwarte strikdas. Hij kedk
door een paar ouderwetse
met staal omrande brillegla-
De oude heer bevond zich
m gezelschap van vrienden,
waaronder enkele geleerden
van naam. De heren waren
in druk gesprek en schonken
weinig aandacht aan het ge
woel rondom hen.
Maar opeens maakte de
oude heer zich uit de vrien
denkring los en trad toe op
een vrouw, die met twee
zware koffers voortzeulde
over het volle perron. De
grijsaard bleek nog over gro
te lichaamskracht te beschik
ken. Hij nam de koffers in
zijn sterke handen en droeg
ze de trein in. Met enige
vriendelijke woorden nam hij
daarna van de vrouw af
scheid.
In stomme verbazing had
den de vrienden van prof. dr.
Albert Schweitzer dit toneel
tje gadegeslagen Met verba
zing en.. schaamte. Ze
trachtten hun figuur zoveel
mogelijk te redden door óók
zwaarbcpakte reizigers de
behulpzame hand te bieden.
En zo zag men op die ver
schrikkelijk warme zomer
dag van 1951 op het perron
van het Union-Station te Chi
cago geleerde heren met
koffers en pakken sjouwen
want plotseling was de
geest van Albert Schweitzer
over hen allen vaardig ge
worden.
mijn huis voor het kippen-
schuurtje, waarin ik mijn
praktijk uitoefende.
Om voldoende plaats voor
de zieken te hebben, om de
patiënten met besmettelijke
ziekten te kunnen afzonderen,
om over land voor het aan
leggen van eigen plantages te
beschikken, namen we in de
herfst 1925 het besluit, het
ziekenhuis drie kilometer
stroomopwaarts naar een
groter terrein te verplaat
sen. Allereerst kwam het er
op aan, het ons voorlopig
toegezegde land af te bake
nen, om een plan te ontwer
pen, dat bij het districtshoofd
kon worden ingeleverd. Met
het kompas werkten wij ons
door het oerwoud heen en
kapten een weg om opmetin
gen te doen. Van het begin
van 1926 af moest ik haast
elke dag op het terrein van
het nieuwe ziekenhuis zijn.
Terwijl mej. Kottmann het
omkappen van het bos leid
de, begon ik met een andere
groep het werk op de plaats
waar gebouwd kon worden
Aangezien we nu het zieken
huis geheel nieuw opbouw
den, wilden we dus perma
nente gebouwen hebben, die
niet voortdurend onderhoud
Aan gebouwen van steen
en baksteen viel niet te den
ken. Die zouden ons te veel
tijd en te veel geld kosten
Zo besloten we tot barakken
van golfplaten met balken
van hardhout. Die balken
moesten van brandhout zijn,
daar gewoon hout in enkele
maanden een prooi van de
termieten zou zijn. Deze ba
rakken wilden we op palen
zetten. Waarom op palen?
Het ziekenhuis kwam aan de
rivier te liggen. Het moest in
de nabijheid van water ge
bouwd worden, omdat in
boorlingen gewoon zijn dicht
bij water te huizen. Ook wil
den ze de kano's in het oog
kunnen houden. Wel zou het
ziekenhuis op de glooiing van
de heuvel enige meters bo
ven de waterspiegel komen
te staan. Men moest echter
ook met een zeldzaam voor
komende hoge vloed rekening
houden. Die zou mijn ge
bouwen meeslepen, als zc di
rect op de grond stonden.
Stonden ze echter op palen,
dan stroomde het water tus
sen de palen weg. Dus: alles
op palen, vanwege de ri-
Ik werd dus een praohis-
torisch modern mens en
bouwde het ziekenhuis op
palen met barakken van golf
platen.
IEDERE Zondagmorgen
vertelt prof. Schweitzer
verder houd ik in het zie
kenhuis een preek. Tijdens
de preek heb ik twee verta
lers naast mij staan, die bei
den mijn zinnen herhalen.
Dat mijn broeders zo stil
zitten als de gemeenteleden
in een Europese kerk, kan
ik niet verlangen, Ik laat de
genen, die op de plaats tus
sen deze barakken hun stook-
gelegenheid hebben, en on
der het luisteren hun eten
Een van de vele jonge
patiëntjes.
koken, rustig begaan. Zelfs
als een stroper de tijd benut
om zijn hoofd in de schoot
van een kameraad te leggen
en deze op jacht te laten
gaan in zijn haar, verhinder
ik hem dat niet. De gods
dienstoefening in de open
lucht is ondanks dit alles van
een ontroerende plechtigheid,
door het feit, dat het woord
Gods hier komt tot mensen,
die het voor de eerste maal
horen.
Ik moet bij mijn prediking
streven naar de grootst mo
gelijke eenvoud. Ik mag niets
als bekend veronderstellen.
Mijn hoorders weten niets
van Adam en Eva. de aarts
vaders, het volk Israël. Mo-