w, NAALDPLAAT Dr Jac. Pieter I nysse Gevalzondereind(XXIII) Uit de VOLKSWIJK Z'en we aan 't begin van dit jaar een armelijk gezinnetje met twee kleuters in één veel te nauw vertrek. Vertelde ik u reeds dat deze kamer niet alleen te bekrompen is, doch ook bijzonder vochtig? Zo neen, dan heb ik een belang rijk detail vergeten, want van alle natte, schimmelige, ongezonde woninkjes, die er bij tientallen en tientallen in de volkswijk te vin den z\jn, spant dit wel de kroon. Men begrijpt feitelijk niet hoe iemand ooit op de gedachte kwam om zo'n krot te boutoen: lager dan de straat, met altijd afbrekende rioolbuizen en met immer weg rottende vloeren. Men had dit pand al jaren geleden behoren af te breken of tenminste de grond er onder moeten uitgraven om er koolas in te storten. Maar dat is niet gebeurd en nog immer probeert een schimmige eigenaar wekelijks aan zijn centen te komen. Ach, en misschien heeft hij deze ook wel bar nodig: wie kan dat zeggen? Best denkbaar dat hij van deze kleine inkomsten moet bestaan. Laten u?e het voorlopig daar maar op houden en begrijpen dat hu hierom ook nooit tot enige verknapping is overgegaan. Het be hang mag dan levensmoe van de wanden hangen; de plinten mogen voos en vergaan zyn, maar hy zal niet anders kunnenHet bezit heeft hem al hoo/dbrekens genoeg gekost: in de jaren voor de oorlog heeft het zelfs fyden Ieeggestaan om dat niemand hier meer in wilde kruipen. Toen kwam de krijg en die heeft hem tenminste weer aan bewoners en dus aan opbrengsten geholpen, maar we weten allen dat sindsdien ook het letten wat duur der is geworden Daarom: laten we wat begrip tonen, al kunnen we daarom nog niet zeggen dat de eigenaar zyn huurlingen een menswaardig onderdak verschaft. Neen, dat laatste zeker nietEn dus zyn Sjaantje's kinderen onophoudelijk ziek. Het kleinste nu ook al weer: het leeft nog maar zo kort, maar het begint de grote les al te leren dut alle leven lijden is.' We hebben in elk geval onmis kenbaar gegevens voor een mooi verhaaltje: vier mensen in een ziek-makende kamer: een lamlen dige vader, een moeder met twee linkerhanden, een hummeltje van goed een jaar met keelontsteking en een pasgeboren babytje, dat ook al zo benauwd ligt te hijgen. En ieder auteur van „ontroerende" novellen zou nu wel meteen op dit stramien willen voortborduren. Mogelijkheden genoeg. Wacht, we zullen het laten sneeuwen en dan glijdt er een schatrijke meneer voor deze kleine ramen uit, en hy wordt door Sjaantje liefderijk op geraapt en verpleegd en alles komt goed. Of de huiseigenaar bedenkt zich opeens en draaft aan met een hele stapel herstelmaterialen en zorgt dat ze reeds de volgende dag warm en droog komen te zitten, zodat Sjaan en Sjaarlie een nieuw leven gaan beginnen. Maar het spijt me dat ik u teleurstellen moet, want zo is het niet gegaan. In 1947 niet, en in 1948 niet, noch in een der navol gende jaren. Er bestaat misschien wel een verband tussen het huis en het onwel-wezen van dit gezin. Het volksgeloof ten plattenlande kent al eeuwen de zogenaamde „kanker- huisjes". Er schijnt een vloek op die woningen te rusten: de be woners er van worden altijd op nieuw ziek en kwijnen er weg. Generatie na generatie trekt er in. en wordt er tenslotte na een lange lijdenstijd uitgedragen. In de stad hoort men er minder van spreken omdat daar de mensen minder op elkander letten. Maar het kan best waar zijn dat bepaalde panden de meest catastrofale invloed hebben op hun bewoners, zonder dat men daarbij nog met aardstralen be hoeft te rekenen. Schimmels en rottingsprocessen tasten mogelijk een mens tan* eerlammen zyn weerstand, rernietigen zyn initia tieoen. Wellicht zal een gevorderde wetenschap eenmaal onthullen dat veel zwaksocialiteit te wijten was aan wantoestanden op woongebied, b en hoe minachtend zal men dan j> over onze tijd oordelen omdat men dan zal inzien dat Sjaarlie en b Sjaantje producten van de om- ,j. standigheden waren. Maar voorals- g nog staat dit niet vast In elk geval: geen ontroerend verhaaltje over hen beiden. Of in het allerbeste geval dit jt verhaaltje dat hun huisbaas er 4 ernstig over gedacht heeft om hen u- vierkant de straat op te laten zet- g ten. Hetzij omdat ze achter waren geraakt met de huurpenningen. jj. Hetzij omdat ze dit benedenhuisje zo erbarmelijk slecht bewoonden. Want er zijn bepaalde verorde- ningen op grond waarvan een b eigenaar zijn huurders gerechtelijk kan laten verwijderen, en er wordt van deze verordeningen ook zo xj- voor en na gebruik gemaakt. Het is wel heel cru om dat neer te b schryoen twee weken na de vie- X ring van het Kerstfeest, waarop b we telkens hoorden, dat er geen x> plaats was voor de Koning, die X geboren ging worden maar het 4 is de waarheid. Het gebeurt zelfs vlak by Sjaan- 4 tje en Sjaarlie, waar een weduwe en een grote schep kinderen zo maar 5 opeens hun dak boven hun hoofd b verliezen en schaloos op straat lopen totdat ze bij de politie onder- 4 dak oinden. Het grijpt de hele b buurt diep aan; het brengt honder- den tongen in beweging; het vormt b voor ontelbaren het bewijs dat de X maatschappij met de daarbij be- horende kerken nog vozer is dan x> alle rotte vloeren en schimme- lende plinten; het trekt een forse b streep door heel het Kerstfeest X Maar als u dan perse gen oer- X haaltje wilt hebben, laten we dan 4 maar zeggen dat de huisbaas oan ü- Sjaarhe en Sjaantje en hun kleu- X fers hen stilletjes heeft laten X wonen waar ze zijn omdat hij toch 4 nog ergens begreep dat dit al te b erg zou wezen. Men moet er im- mers niet aan denken; zweroende X mensen onder een koude winter- b hemel. Al moest men er feitelijk b juist wel aan denken, want ze 4. Koorwerken mei mons'erbezelling en wat charmante kamermuziek Eenzaamheid van het winterse polderland. OP DE GRAMOFOONPLAAT zijn twee koorwerken opgenomen, die zo als men dat wel eens noemt voor monsterbezetting zijn geschreven. Dat wil dus zeggen voor een bezetting, die nauwelijks op het podium van een con certzaal kan. De Fransman Hector Berlioz (1803-1869) schreef in 1849 zijn Te Deum en de Duitser Gustav Mahler (1860-1911) in 1906 zijn Achtste Sympho- Dat Te Deum van Berlioz is een werk dat in ons land eigenlijk betrekkelijk weinig is uitgevoerd. De reden hiervan is niet alleen de grote bezetting, maar ook het feit, dat verschillende dirigen ten zich zo'n beetje afhankelijk voelen van wat critici en musicologen zeggen. Deze mensen althans meerderen van hen hebben namelijk altijd beweerd, dat het Te Deum van Berlioz heus niet zo'n goed werk is. Men noemde het bombastisch of theatraal of zwak (een term die eigenlijk al heel weinig zegt) en wees het werk derhalve af. Twee Ned. musicologen, prof. dr. K. Ph. Ber- net Kempers en dr. John Daniskas, schreven van het Te Deum resp. exu berant" en ,,zwak van inhoud". De koordirigenten meenden dat hiermee het laatste woord gezegd was en ze lieten het Te Deum, dat werkelijk geen 16 ba zuinen en 16 trompetten vraagt als het Requiem van Berlioz, in de bibliotheek. Mag ik dan in weerwil van alle tegen werpingen van mensen, die door eigen instelling geen waardering voor dit werk kunnen opbrengen, het Te Deum van Berlioz tot een grootse schepping ver klaren en het zelfs compositorisch en qua expressie stellen boven zijn ..Les Troyens" en ,,La Damnation de Faust", ook al is dit Te Deum dan ook hele maal niet geschikt om in de kerk te doen uitvoeren. Het is geen kerkelijk werk, maar een zuiver concert-Te-Deum. Eerlijk gezegd weet ik niet hoe groot het aantal uitvoerenden is van de PH- LlPS-opname (langspeelplaat A 01127 L> maar het klinkt allemaal massaal en de dirigent Sir Thomas Beechnm heeft een uitvoering tot stand gebracht, waar van Berlioz net als bij zijn eerste uit voering gezegd zou hebben:,,Het was ko lossaal, Babylonisch, alle beschrijvingen te boven gaand". Hoe geniaal heeft Ber lioz hier deze lofzang getoonzet, welke bijzondere harmonische vondsten heeft hij gehad en met welk een gepassion- neerd enthousiasme heeft hij het ..Chris- te, Rex Gloriae" willen bezingen. Sir Thomas Beecham heeft het alles zuiver aangevoeld, daarbij fantastisch geholpen door het London Philharmonic Choir, het Dulwich College Boys Choir, de tenor Alexander Young(wat een pracht- stem), de organist Denis Vaughan en het Royal Philharmonic Orchestra. Een uiterst waardevolle opname, niet alleen omdat nu iedereen eens op een uitne mende wijze dit Te Deum kan horen, maar ook omdat de geluidstechnici een subliem werk hebben geleverd. Dat werk van de geluidstechnici is ook en misschien nog wel meer te bewonderen in die andere kooropname: de Achtste Symphonie van Mahler, even eens een werk dat vrijwel nooit wordt uitgevoerd omdat het niet minder dan 1000 uitvoerenden vraagt. Tijdens het laatste Holland Festival kreeg men de kans Mahler's werk op de plaat vast te leggen en wel op 3 Juli 1954 in de Rotterdamse Ahoy-hal. Ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan van de Maat schappij ter bevordering der Toonkunst werd de Achtste Symphonie van Mahler uitgevoerd onder de geniale leiding van Eduard Flipse, die daarbij de medewer king had van twee orkesten (Rotter dams Philh. Orkest en het Brabants Or kest) een koor van 900 zangeressen en zangers, de organist Piet v.d.Kerkhoff en de zangsolisten Annelies Kupper, Hilde Zadek, Corry Bijster, Annie Her mes, Lore Fischer, Annie Woud, Lorenz Fehen berger, Frans Vroons, Herman Schey, Gottlob Frick en David Hollestel- le. Tijdens de uitvoering in deze zaal met 8500 toehoorders (met de generale repetities mee hebben vorig jaar 24000 mensen de Achtste Symphonie gehoord) hebben de technici van PHILIPS de op name gemaakt (twee langspeelplaten in fraaie map, A 00226-7 L). Mag ik iets heel vreemds opmerken: de opname vind ik eigenlijk nog beter dan wat ik zelf in de zaal bij de uitvoering hoorde. Hier is werkelijk een ideale weergave bereikt, waarbij elk onderdeel volkomen tot zijn recht komt. Ook de stemmen der solisten, die in de grote zaal soms wat verloren gingen, zijn op de plaat duidelijk te horen en bevestigen mijn enthousiasme van vorig jaar over de zangeressen Annelies Kupper en Hilde Zadek. Om nu ook de liefhebbers van muziek voor kleine bezettingen tevreden te stel len wil ik deze bespreking besluiten met de vermelding van een hoogst interes sante plaat, n.l. een Dccca-opnamé (BXTL 1042, langspeelplaat), waarop werken van Rossini, Marcello, Cambini en Bonporti zijn opgenomen. Het be faamde en ook in ons land geliefde ka- mermuziekcnsemble ,,I Virtuosi di Ro ma" spelen deze verrukkelijke werkjes op wel heel bijzondere wijze, licht en transparant, prachtig gearticuleerd. Van Gioacchino Rossini( 1792-1868) een strij- kersconcertino, door Casella bewerkt tot een Sonate voor viool, cello en bas. Heerlijk is het Concerto voor hobo en strijkers van Alessandro Marcello* 1684- 1750'. een oudere broer van de meer be kende componist Benedetto Marcello. Dit Concerto, dat men eerst aan Vival di had toegeschreven en later aan Be nedetto Marcello, is wat het openings thema betreft, bekend geworden door Bach, die veel thema's van Italianen voor zijn werken gebruikte. Renato Zan- fini speelt prachtig de hobo-partij. Van Giovanni Giuseppe Cambinii 1746-1825) is er ook een Concerto opgenomen, waarbij de strijkers en de pianiste Ornella Pulitti Santoliquido een levendi ge wedijver leveren, heel charmant. En ten slotte is er dan een Recitatief voor viool en strijkers van Francesco Bon- porti* 1672-1749). een amateur-componist, maar een componist die heus wel wat te zeggen had. Guido Mozzato speelt de vioolpartij voortreffelijk en alle vier de werken zijn uitzonderlijk goed opgeno men. Een lust om op deze zuivere wij- die oude muziek weer eens te horen CORN. BASOSKL VANDAAG TIEN JAAR GELEDEN OVERLEED De man, die de mens tot de natuur bracht en de natuur legen de mens beschermde ERGENS in m'n boekenkast staat een klein, dun boekje, heel onopvallend. Het groene linnen van de rug is ver bleekt en de eens gouden letters hierop zijn in de loop der jaren bijna onlees baar geworden. Op de band staat een gekleurd plaatje: tien zwart-witle schol eksters, vliegend boven door libellen om zweefde gele lisbloemen. Het eerste hoofdstuk begint zo: ,,Als de witte waterlelies zich gaan sluiten, met de zomertijd zo tussen zessen en achten, wordt het gaandeweg levendi ger in het meer. We hebben ons bootje vastgelegd in een van de vele gunstige hoekjes, waar je tegelijk een paar lan ge, rechtlijnige tochten kunt afzien en ook nog een stuk open meer. Het hoge riet is haast volwassen, de donkere, glanzige mattenbiezen buigen haar top onder de last van de dichte, bruin- gekafte bloempjes. De zwanebloem spreidt haar scherm van purperen bloe men boven de laatste trossen van de hoge handekenskruiden, die de gure zo mermaanden overleefd hebben, toen er zo weinig insecten vlogen en nu in plaats van tot Sint Jan blijven bloeien tot Sint Jacob." Deze beschrijving van een Juli-avond in het Naardermeer in het boekje ,,Uit de levende natuur" was voor mij de eerste kennismaking met dr. Jac P. Thysse. Vader was het niet ontgaan dat zijn zoon in zijn vrije uren steeds met planten en bloemen en dieren bezig was. Klompen voor de kroon prins van Tonga VLAK vóór het jaareinde werd door de bijna 80-jarige klompenmaker Chr. van Zwienen. IJsseldijk-West 33 te Ouderkerk aan de IJssel, een in het En gels geschreven dankbetuiging ontvan gen van de volgende inhoud: Geachte Heer, Gaarne wil ik U bij deze be richten, dat een paar mooie klom pen aan mij bezorgd werden door de heer Apon, een vriend van mij, die juist uit Holland terugkeerde. Ik begrijp, dat U een bekwaam vakman zyt. Gaarne wil ik U zeer danken voor Uw vriendelijkheid en U verzekeren dat, indien er iets is, dat U gaarne uit Tonga van mij zoudt willen ontvangen, ik dit gaarne zal doen, indien het moge lijk is". Aan deze brief afgezonden dóór ..Education Department Nuku'alafa, Tonga" is. zoals ieder begrijpen zal, een voorgeschiedenis verbonden. De lezer zal zich misschien ook nog herinneren de grote koningin Salote van de Tonga-eilanden, wier foto zo om streeks de tijd van de kroning van En- gelands Koningin Elisabeth ir^dc bla den voorkwam. Welnu, het zal zo ongeveer aan het eind van de hooibouw zijn geweest al dus vertelde ons de heer Van Zwienen dat ik in mijn werkplaats bezoek kreeg van een mijnheer, die meedeelde, inkoper te zijn voor de Tonga-eilanden, Hij vroeg mij, of ik op korte termijn voor hem een paar (extra grote) klom pen kon maken. Aanvankelijk dacht ik, dat hij deze voor een of ander rcclamedoel wilde gebruiken, maar de mijnheer deelde mij mede, dat zij bestemd waren voor de Kroonprins van Tonga. Met deze opdracht was ik niet eens zo erg ingenomen, ook al omdat deze niet zo gemakkelijk was. Aangezien er op het vasteland van Europa waarschijn lijk geen mensen gevonden worden met zulke grote voeten (de klompen moes ten 40 cm binnenwerks zijn), is al ons gereedschap daar eigenlijk te kort voor. Maar naar een fabriek behoefde ik de ze inkoper ook niet te sturen, want ik wist van tevoren, dat geen enkele klom- penfabriek zulke grote mallen heeft. Nadat wij het over de prijs 7. eens waren geworden, beloofde ik al dus de heer Van Zwienen het te zullen proberen. Hij betaalde mij het grootste gedeel te van de prijs vooruit, maar toen hij vertrokken was, dacht ik: Als hij ze nu ook maar komt halen, want anders heb ik er nog een strop aan. Vanwege de afmetingen kan ik deze klompen aan niemand kwijt en ik zou er alleen maar een paar zeilscheepjes van kun nen maken voor mijn kleinkinderen. Hij kwam echter prompt op de afge sproken tijd terug en ik was met mijn klompen gereed. Hy vertelde my dat hij Rotterdammer van geboorte, reeds 14 jaar werkzaam was aan het hof op de Tonga-eilanden. Voldaan trok hij af met zijn klompen en gaf mij de verzekering, dat ik er nog Hij had mij nog Hij liep een boekwinkel binnen en vroeg daar welk boek van belang was voor deze liefhebberij. De boekhandelaar raadde dit boekje van Thysse aan en het is een goed advies geweest. Nu na twintig jaar staat het nog in mijn boekenkast. Het uiterlijk mag dan ver ouderd zijn, maar de inhoud is in al die jaren actueel gebleven. JACOBUS Pieter Thysse werd op 25 Juli 1865 in Maastricht geboren. Zijn vader was beroepsmilitair en moest en kele keren van garnizoensplaats veran deren. Zo woonde hij achtereenvolgens in Grave en Woerden en sedert zijn twaalfde jaar in Amsterdam. Daar werd hij opgeleid tot onderwijzer. Tot en met 1921 was hij in de hoofdstad bij het on derwijs werkzaam, met uitzondering van de jaren 1890 tot 1892. Toen was hij hoofd van de U.L.O. te Den Burg op het eiland Texel. Deze Texelse jaren zijn eigenlijk de aanleiding geweest, dat Thysse's naam niet slechts genoemd wordt doo-- oud leerlingen om later in het vergeetboek te raken, maar voortleeft en alom be kend is geworden. 1 Thysse, die veel r het planten- en zijn leerlingen Texel wordt niet geleiland" genoemd 1 belangstelling had v* dierenleven, hoorde in Den Burg enthousiaste verhalen hier over. Dit maakte zijn interesse wakker voor de levende natuur. Hij trok met zijn jongens naar de duinen en over het strand. Hij observeerde, maakte no tities en tekeningen. Hij beschreef wat hij zag om anderen deelgenoot te ma ken van zijn enthousiasme en.. Thysse werd gelezen. Omdat hij schreef met het hart, gedreven door de liefde voor de schepping, een liefde waarover wel eens medelijdend de schouders werden opgehaald en die eerlijk gezegd ook vaak zó gering werd geacht, dat hierdoor schade is veroorzaakt die nooit meer kan worden hersteld. In Thysse's boeken vindt u geen dorre dier- en plantkunde. Geen taaie, droge stof over bloeiwijsformules en wervel getallen en koeienmagennamen. Niet dat hij dit alles verwaarloost. O, zeker niet, maar hij vertelt U ervan, terwijl hij u meeneemt naar de weide, waar het groe ne gras beplekt is met de zonnige smet jes der madelieven en de gele boterbloe- mcnpollen. waarboven de kieviten bui telen tussen de witte wolken in de blau- en waar tapuiten nestelen in verlaten konijnenholen. Hij neemt u mee naar .ie blonde duinen en u hoort het wulpenge- jodel en ziet het slangenkruid heen en weer wiegelen op de maat van de koele zeewind. Hy neemt u mee naar het don kere bos met zijn vele geheimen en ge- men. rechts vonden ze een groot bloemryk weiland en ver der langs de zoom van het hoge bos bloeiden langs een sloot hoogstengelige haviks kruiden en streepzaden, wier gele bloemen een onuitputtelij ke stuifmeelvoorraad verschaf ten. In het bos zelf vonden ze nog meer havikskruid en mooie rose-bloemige bramen. Maar zover kwamen ze niet; de bijen, die daar de kost zochten waren afkomstig van een an dere, kleinere stad. die enige duizenden vleugellengten van de metropolis verwijderd lag op een steil pad. dat opleidde naar een mcnscnkoepel. De bewoners ontmoetten elkaar keer op keer zonder elkaar ooit vijandig te bejegenen. Daar werd gewerkt! Vier, vijf bijtjes tegelijk kropen in eenzelfde bloem, scheerden met hun platte kop langs de meeldraadcylinders en scharrelden niet de behaarde poten totdat ze geheel met stuifmeel bedekt waren: stuifmeel tus sen de haren van de bovenlip en langs de nek, de hele rug vol met meet langs de randen van de achterlijfsringen, maar het meest nog aan de p D O* k alle vijf de ogen zaten vol stuifmeel, de zijdelingse grote vakjesogen net zo goed als de drie kleine kraaitjesogen bovenop de kop, maar die werden netjes schoongeveegd en als dat klaar was kwamen de beide voelsprieten aai de beurt, die keurig één voor één door een kunstig schuiertje aan de voorpoten wer den gladgestreken. Dan vloog de klei ne arbeider naar huis. één gouden spik keltje tegen de schitterend blauwe Au- gustushemel. Neen. niet één. ze gingen soms bij hele dozijnen tegelijk, enkele naar het kleine stadje bij de koepel, de meeste naar de grote zandpadstad en alle onmiddellijk, zonder aarzelen re gelrecht in de richting van hun woning Wie weet, hoe dikwijls op een dag ze diezelfde reis ook reeds volbrachten! Eenmaal in de stad aangekomen, wist ieder zijn huis dadelijk te vinden. De een woonde bij de rode kiezelsteen, de ander bij 't schuine grasbiaadje. Als ik de steentjes verlegde of de grassen weg sneed. viel bij de thuiskomende stuif- mecKhaalsters bijna altijd enige aar- zeling op te meiken als ze een keus moesten doen uit de vele gaatjes in het zandpad, zo groot als de dikte van een griffel, die elk de ingang van een woning beduidden. Doch na enig snuffe len werd toch altijd de juiste woning gevonden, zelfs al had ik de hele buurt met fijn wit zand bestrooid, zodat elk uiterlijk kenteken verdwenen moest zijn. Dr. Thysse op 25 Juli 1940. Beide foto's werden ontleend aan „De levende natuur" (Uitgeverij Ploegsma, Amsterdam). niet kwamen met goede bedoelingen. Ze zweefden vlak langs de grond en vonden ze ergens een nest, dat niet goed be waakt was. dan staken ze onmiddeliyk hun nieuwsgierige voelsprieten in de ope ning. Maar de waakzame huisbewaar ster was op haar post, kwam dreigend te voorschijn en sloot met haar kop de opening af de levende deur!" Zo schreef dr. Thysse hondeden pu blicaties, enthousiast als een kind, dat wandelend door de vrije natuur steeds nieuwe dingen ontdekt en oude dingen weer nieuw vindt omdat ze zo mooi zyn. T-I T 's moeilijk om de waarde van Thysse te overschatten. Dit geldt niet alleen zijn pcnnevruchlen, maar ook op ander terrein. Het gevaar, dat in 1905 het Naardermeer bedreigde, heeft geleid tot de oprichting van de Ne derlandse Vereniging tot behoi Broedende dwergstern. (Foto J. P. Strijbos) horen HVVIVV graag een fooitje gegeven, goed aan deviezen was blijkbaar te krap, zodat hij hiertoe niet kon over gaan. Wij waren het hele geval reeds bijna vergeten, totdat ik nu vlak voor Nieuwjaar deze brief ontving. HIJ neemt o mee. Dat Is de grote verdienst van Thysse. Ili) produ ceerde geen studrcrkamrrgrlrerdhrld. liy neemt u by de hand om u opmerk zaam te maken en u al dat mooie aan te wijzen. Niet alleen in het machtige en het grootse, in het ruisende mastbos en de grommende branding, maar ook en vooral in het. kleine, dat niet opvalt. Dan ziet u het voor u en is het paad je op de heide geen warm oord, waar vervelende insecten om uw hoofd brom men. dan zit achter een nietszeggend gaatje in een zandberm een hele we reld verborgen: ,,Op een zonnig zandpad hadden de graafbytjea hun stad aangelegd. Ze woonden daar bij duizenden en vervul den met hun bedrijvigheid de ganse omtrek. Links van het pad, in oe brede graaxoom, die het van de gele-plompen- vijver scheidde, gingen ze te gast op de meter hoge margrieten en boteirbloe- Hoe de diertjes dat inrichtten? Wel, heel doodeenvoudig! In iedere woning was altijd iemand thui* en die kon dan de terugkerende dwaalgeesten zeggen of ze terecht waren of niet. In het boven ste gedeelte van de hoofdingang zat al tijd een wijfje op post. Die portierster van het bijenhuis was een vermakelijke instelling. Als je maar even te dicht bij de woning kwam, klauterde zij naar boven en wapperde onderzoekend met haar voelsprieten heen en weer. Kwam er ..goed volk", dan zakte zij onmiddel lijk. de nieuw aangekomene volgde en boneden vonden zy ruimte genoeg om elkaar te pasaeren wanneer dat nodig Dat oppaaaen was niet ov de buren was geen gevaai die hadden het te druk m van die glimmende met dunne, onbe haarde poten en glancend rood achter lijf, die je het kon aanzien, dat sedertdien tientallen stukkri natuur beheert en bewaart. I Thyaae een der initiatiefnemers, als hij samen met enkele anderei de Nederlandse Natuurhistorische eniging oprichtte. «atie die ongerepte ardeerde zijn frbodig Van te duchten, die bijen. De wetenschap door hem in 1923 aan de universiteit te Amsterdam het eredoctoraat te verle nen. Twee jaar later schonken zijn ve le vrienden hem ..Thysse's Hof', een stukje natuur in Blocmendaal. tintelend van dieren- en plantenleven. Toen brak cle Tweede Wereldoorlog uit. De man. die steeds had geijverd voor ongerept natuurschoon, zag hoe het land. dat hy zo liefhad, door de vyand groot scheeps werd vernield: zyn geliefde dui nen werden met bunkers beplant, het strand werd ..Sperrgebietde heide werd kaalgeplukt, dc landerijen onder water gezci en de bossen gekapt. Ook het directe oorlogsleed bleef hem niet bespaard: zijn kleinzoon werd ge grepen en weggevoerd naar Duitsland Over het lot van zijn kinderen in In- die verkeerde hij In pijnlijke onzeker hcid en later werd hij gedwongen te evacueren uit Blocmendaal. Weg van alle vertrouwde plekjes, van zijn tuin en van zijn huis met de vele herinneringen aan zijn overleden vrouw.. Bij dit alles misschien juist wel door dit alles verergerde zijn hart kwaal, waaraan hy reeds lang leed en. op 8 Januari 1945, overleed dr. Thys se op bijna tachtigjarige leeftijd. In normale tijd zou dit bericht ze ker ln alle kranten hebben geslaan maar die verschenen er toen niet en de enkele, die nog uitkwamen, werden niet gelezen Bovendien was het zuiden van ons land reeds bevrijd. Zo gebeur de het dat pas na de oorlog, lang na zijn verscheiden, zijn vrienden hoorden, dat dr. Thysse er niet meer was, dat het einde van zijn arbeidzame en wel bestede leven was gekomen en zijn werk was volbracht. Maar datzelfde werk leeft voort. Ook nu nog worden duizenden hectaren bos en hei. duinen en water, bewaart door de Ver. lot Behoud van Natuurmonu menten, waarvan dr. Thysse dc oprich ter was. Zijn boeken en de op schrift gestelde resultaten van zijn studies zijn standaardwerken, die eigenlijk hun gelijke nog niet vinden. Van zyn ..Flora van de Nederlandse planten wereld" verscheen enkele maanden gele den dé achttiende druk! En bovenal, de liefde en de belang stelling voor de natuur, die eena als ren klein vonkje door dr. Thyaae wer den ontstoken, gloeien verder en ontmoe ten meer rti meer waardering. We alen de schepping niet meer als een onuit puttelijke voorraadschuur en ala iets dat er toevallig la en waarmede je kant doen wat Je wilt. Nee, steeds meer worden wr gewezen op al hrt mooie, dat de schepping ons biedt, niet alleen in het massale, maar ook in het klei ne leven van een enkel dier of een en kele plant. En Is op dere wijze ontspanning In en door de volle rijkdom van dr natuur, waar de Schepper ons zo veel schoons te genieten geeft, voor ons in deze voortjakkerende tijd eigenlijk niet van onschatbaar belang? FREEK VAN DER MEER

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1955 | | pagina 10