De koeien van
p
HET DRAMA VAN PUTTEN
onze jeuqó-p&qin& f
Van een deftige burgemeester
en twee slimme kneebten
-* KORT VERHAAL VAN A. J. DEN OUDEN
JARENLANG had het ding op de
schuurzolder gelegen. Zo maar tus
sen andere ouwe rommel in.
Het was een oud schilderij met een
vermolmde lijst. Het doek was groeze
lig en donker van de rook geworden,
maar je kon goed zien dat er een paar
koeien op geschilderd waren, die loom
onder de laag neerhangende takken van
een boom stonden. Aan de horizon, voor
zover deze tenminste nog te zien was,
stonden enkele huisjes en een kerktoren.
Van dichtbij eigenlijk maar een paar
grillige smeertjes verf, maar wanneer
je wat verder af ging staan leek het
er tenminste wel op.
Tinus had het tegen wil en dank ge
kocht op het boelhuis, waar de spullen
van Maartje-meu op luidruchtige wijze
van de hand werden gedaan.
Hij was er eigenlijk voor het vee
naar toe gegaan, doch daar werd zo
schandalig veel voor geboden dat hij er
spoedig van af moest zien.
Toch was hij gebleven, want zo'n boel
huis was een niet alledaagse attractie
in het dorpsleven. De boeren lieten op
zo'n dag het werk rusten. Want of men
koopplannen had of niet, het was er al
tijd een gezellige boel, vooral wanneer
dikke Teun met z'n koekkraam van de
partij was.
Toen het huisraad aan de beurt kwam,
had Tinus een bod gedaan op de oude
hangklok, die samen met een paar an
dere dingen werd verkocht. En daar
vrijwel niemand er belangstelling voor
had, was de klok met fraai uitgesneden
kast en blinkend koperen slinger voor
een krats zijn eigendom geworden.
Van Teuntje, de meid, die vroeger
bij Maartje-meu had gediend, wist bij
dat de klok altijd zuiver gelopen had en
daarom had hij zonder bezwaar het oude
schilderij op de koop toe genomen.
De klok had thuis een goed plaatsje
gekregen, doch het schilderij was door
Liesbeth, zijn vrouw, met beslistheid
van de hand gewezen.
,,Gooi dat vieze ding maar in de
schuur!" had ze gezegd. En zo had het
vele jaren daar op zolder gelegen, tus
sen andere afgedankte of weinig ge
bruikte dingen.
T'OTDAT Anton kwam.
Deze, een jongen van Liesbeths zus
ter, die in de stad voor dokter studeer
de. kwam zijn vacantie doorbrengen bij
oom en tante op de boerderij.
Het was een zcllbewuste jongeman, die
met kwistige hand zijn moeizaam ver
gaarde kennis te pas en te onpas uit
stalde. Niettemin was zijn komst steeds
weer een gebeurtenis, die belangrijker
werd naarmate zijn studie vorderde.
Want het was toch wel heel wat, wan
neer je zo'n studiekop in de familie had,
vond Tinus en hij gaf in de buurt hoog
op van de geleerdheid van zijn neef.
Bij het zoeken naar een hengel had
Anton nu op de schuurzolder het met
spinrag bedekte schilderij ontdekt.
Oom Tinus kwam juist met een paar
vocremmers voorbij, toen hij met het
smoezelige ding onder de arm de kra
kende ladder afdaalde.
,,Hoe komt u daar aan, oom Tinus?"
vroeg hij met een stem die beefde van
opwinding.
De aangesprokene zette de
keek zijn neef een tikje
leden op een boelhuis gekocht. Kor
maar niet mee in huis, want dan vliegt
tante Liesbeth je aan. Het best is er
eigenlijk wel af ook."
Anton zette het schilderij voorzichtig
tegen de deurpost aan en keek zijn oom
ernstig aan.
..Hebt u wel eens van Paulus Potter
gehoord?"
,,Van de stier van Paulus Potter, ja.
Maar wat heeft dat hiermee te maken?"
'^olderpaadje^y
Het sliert en slingert door de velden;
het neemt een aanloop voor een brug
(zo'n oudje van heel lang geleden)
en, met een bol-gespannen rug,
hup-wipt het naar de overzijde.
Het wandelt verder langs een sloot,
rechtlijnig, rustig om 't genot van
de bloei der dotters, goud en groot.
't Gaat over in een wilgenlaantje,
als 't eindelijk bij de hoofdweg komt,
waar 't liedje van het leuke paadje
door 't daavrend snelverkeer ver
stomt.
P. DE VRIES
.Misschien heel veel oom. Paulus Pot
ter schilderde hoofdzakelijk dieren, zo
als anderen uitsluitend landschappen of
portretten. En hoe meer ik nu naar dit
schilderij kijk, hoe vaster ik ga geloven
dat dit een stuk van Paulus Potter is."
Hij zweeg even en bleef zijn oom aan
kijken. Maar zijn woorden maakten op
deze maar weinig indruk.
„Zo..." zei hij alleen en hij maakte
aanstalten om zijn tocht met de emmers
te vervolgen.
,,Als mijn vermoeden juist is, oom.
dan is dit vervuilde ding duizenden gul-
Oom Tinus zette de emmers weer neer.
,,Wat zeg je? Denk je dat er iemand
zo dwaas zal zijn om voor dat vermolm
de ding geld te bieden? Man, laat naar
je kijken! 't Heeft jaren bij Maartje-
meu in 't achterhuis gehangen."
,,Het zou de eerste keer niet zijn dat
een zogenaamd waardeloos prul een
kostbaar meesterstuk blijkt te zijn," zei
Anton een beetje bits. De ongelovigheid
van zijn oom was krenkend genoeg voor
„Maar u moet het zelf weten hoor",
vervolgde hij. „Wanneer u hier de bijl
op zet, gooit u misschien wel een for
tuin over boord!"
Tinus aarzelde even. Je hoorde de
vreemdste dingen tegenwoordig, dat was
„Hoe kun je er achter komen of dit
een schilderij van Paulus Potter is?"
vroeg hij.
Anton had het stuk opgetild en bestu
deerde het nauwkeurig. „Dat is niet zo
gauw te zien. 't Is erg verwaarloosd,
maar misschien als we het schoonma-
magische aantrekkingskrach
Oom Tinus en zelfs tante Liesbeth
kwamen telkens kijken en waren vol be
wondering voor de wijze waarop hij het
oude, vervuilde ding tot nieuw leven
bracht.
Hoe zij echter ook speurden er stond
geen naam op. Maar dit kon de over
tuiging van Anton niet aan het wanke
len brengen. Hier was een kunstwerk
ontdekt en oom mocht van geluk opre
ken dat het nog zo lang bewaard was
gebleven.
„Ja, ja", zei Tinus die avond bij de
kapper, „als ik mijn vrouw d'r zin had
gedaan, was het ding regelrecht aan
kachelhout gegaan. Maar je ken nooit
weten met dne ouwe schilderijen, dat zie
Hij zou gauw genoeg spijt hebben van
zijn loslippigheid, want de andere dag
was het een druk geloop van mensen,
die met eigen ogen het kunstwerk van
Paulus Potter wilden aanschouwen.
Jaap Houweling, de kastelein uit „De
vergulde Arend", die correspondent van
„De Provinciebode" was, pende die
eigenste avond nog een hooggestemd ar
tikel neer over de opzienbarende vondst
in de boerenschuur.
Tinus had intussen andere zorgen.
Nu de vondst openbaar was geworden,
moest er een betere bergplaats voor wor
den gezocht.
De mensen in het dorp waren wel te
vertrouwen, maar hoe gemakkelijk kon
het gerucht nu naar buiten doordringen
en de wereld zat vol slechtigheid.
Overdag stond het schilderij nu in de
pronkkamer en 's nachts lag het in de
slaapkamer zo ver mogelijk onder het
ledikant.
Bij het minste gerucht wei-den zij wak
ker en enkele keren was Tinus reeds in
't holst van de nacht op z'n blote voe
ten naar de deur geslopen om er zich van
te vergewissen dat hij de deur wel echt
op het nachtslot had gedaan.
Neen, het bezit van zo'n kostbaar
kunstwerk was ook geen onverdeeld ge
noegen.
„Weet u wat we moesten doen, oom?"
begon Anton op een avond. „We moesten
morgen maar eens met het schilderij
naar het museum in de stad gaan. Daar
kunnen ze het beter bewaren dan u hier
en dan bent u ook van het geloop aan
de deur af."
Na wat over en weer praten was Tinus
tenslotte bereid zijn bezit toe te ver
trouwen aan vreemde handen.
Het zou wel heel wat opluchting ge
ven, want na de eerste opwinding en de
stille triumf, waarmee het stuk aan ieder
een was tentoongesteld, begon de be
langstelling tenslotte wel hinderlijk te
worden. Het werk op de boerderij leed
er onder en zijn gemoedsrust ook.
ZO gingen ze 's morgens op stap. Het
schilderij, overdadig ingepakt, stond
naast Tinus in het pad tussen de ban
ken van de autobus, die ronkend en hot
send over de ongelijke polderweg reed.
Telkens wanneer er passagiers langs
moesten klonk de waarschuwende stem
van Tinus, waarmee hij hen aanmaande
zijn kostbare bagage met hun schuife
lende voeten te ontzien.
Toen de bus vol werd en er zelfs en
kelen met een staanplaats in het pad
genoegen moesten nemen, zette hij, ten
einde raad, het schilderij op zijn knieën,
waardoor hij en zijn neef schuilgingen
achter het bruine pakpapier.
Zij slaakten beiden een zucht van ver
lichting toen zij de bus verlaten konden
en met het zorgvuldig gedragen kunst
werk naar het museum trokken.
Een tijdje later stonden ze daar tegen
over een vreemde mijnheer, die glim
lachend de groeiende hoop kranten en
pakpapier aanschouwde terwijl Tinus en
Anton zenuwachtig het schilderij uit
pakten.
„Zo, zo, is dat 'm..."
Gespannen bestudeerden zij het gelaat
de directeur, die zwijgend hun vondst
Maar van Potter is het niet. 't Kan wel
zijn dat Potters werk de een of andere
dorpsschilder hiertoe geïnspireerd heeft.
Maar eh... het spijt me wel, ik kan het
stuk hier niet plaatsen."
Tinus staarde met open mond de spre
ker aan, die zo maar luchtig-weg deze
ontnuchterende mededeling deed.
Doch deze reikte hen reeds minzaam
de hand, ten teken dat zij het onderhoud
wel als geëindigd konden beschouwen en
nadat zij haastig het schilderij hadden
ingepakt werden zij door een man in
uniform uitgelaten.
,,'k Dacht dat jij er verstand van had!"
zei Tinus gebelgd, zodra ze op straat
stonden.
Anton gaf hier wijselijk geen ant
woord op.
T N gedrukte stemming aanvaardden
zij de terugtocht en de thuiskomst
was minder glorieus dan zij hadden ver
wacht. Alleen lag daar de Provinciebo
de op hen te wachten, waarin Tinuc tot
zijn ontzetting het opzienbarende artikel
van Jaap Houweling zag staan onder
het plaatselijk nieuws. De letters van de
vette kop er boven grijnsden hem spot
tend aan.
„Dat ook nog!" gromde hij tegen zijn
vrouw. „Nou komt er weer een stroom
van bezoekers, moet je maar rekenen!
Je zegt maar dat het schilderij foetsie
Met grote stappen beende hij de ka
mer uit en klom met het nog ingepakte
schilderij de ladder naar de schuurzol
der op. Met een grimmige zwaai smeet
hij het ding op z'n oude plaatsje tenig
en ging zich toen verkleden.
De andere dag vertrok neef Anton
reeds. Een week vroeger dan de bedoe
ling was geweest. Maar het was de bes
te oplossing, want zijn reputatie had een
geduchte knak gekregen.
(Vervolg van pag. 1)
De nlenwe dag bracht nM veel goeds.
In de kerk besteeg ds. Holland bij bet
ochtendgloren het spreekgestoelte. Hij
hield een toespraak van circa een kwar
tier, wees katholiek en protestant op
Hem, Die de mannen ook in dece be
nauwde ogenblikken tot hulp zou zijn
en droeg allen in een diep bewogen ge
bed op in de genade en goedertieren
heid Gods. Gezamenlijk zongen de man
nen, velen met tranen in ogen en stem,
Psalm 84 vers 3 en 4. Nooit hadden de
woorden voor hen een zo diepe beteke
nis als deze morgen.
Maar weldra vert>raken schreeuwende
soldatenstemmen weer de stilte in het
kerkgebouw. Obérst Fullriede sommeer
de ieder, die iets van de overval wist,
zich te melden, want anders zouden
ernstige represailles worden genomen.
Niemand meldde zich. Fullriede be
klom nogmaals de galerij, ditmaal om
het vonnis van de „Wehrmachtbefehls-
haber m den Nioderlanden" over Putten
uit te spreken: het dorp zal worden plat
gebrand; de mannelijke inwoners tus
sen 18 en 50 jaar worden naar Amers
foort getransporteerd; Putten moet bin
nen 2 uur volledig geëvacueerd zijn;
aan het station zal gelegenheid bestaan
om kleding mee te geven voor de man-
Korte tijd later vertrok bet doden-
transport; alle gevangen genomen man.
nen. «31 in totaal, werden op de trein
naar Amersfoort gezet.
IN de loop van de dag werd Putten ge
ëvacueerd. In enkele uren tijds moest
het hele dorp zijn ontruimd. Ieder tracht
te nog te redden wat er te redden viel,
maar veel kon dat niet meer zijn.
Sommigen gunden zich zelfs de tijd niet
iets mee te nemen in hun haast om dit
dorp der verschrikking te ontvluchten
Van verre zagen velen, verscholen in
het bos, die nacht hun huizen en bezit
tingen opgaan in een vlammenzee. Om
streeks 8 uur werd de eerste brandbom
in een houten huis gesmeten. Het stood
onmiddellijk in lichterlaaie. Een twee
de en een derde volgden en weldra stond
een groot aantal huizen in brand. De
bedreiging werd echter niet in volle om
vang uitgevoerd „slechts" 84 huizen
werden een prooi van het vuur.
Toen de eerste Puttenaren zich de
volgende morgen in alle vroegte weer in
hun zwaar getroffen woonplaats waag
den, vonden zij zwartgeblakerde, nog
rokende ruïnes waar twee dagen vroe
ger nog gelukkige gezinnen hadden ge
woond.
SINDS die tweede October hebben in
Putten enkele honderden vrouwen
vergeefs op hun mannen en zonen go-
wacht. Er kwamen er terug in de loop
van die maand; 29 werden ontslagen uit
het Amersfoortse kamp en 12 sprongen
uit de trein naar Duitsland, maar de
anderen bleven weg. Er rees weer enige
hoop toen de Duitsers beloofden voor
elke gedeserteerde SS-cr, die in Putten
zou worden opgespoord, een Puttenaar
vrij te geven. Er werd een tiental de
serteurs „ingeleverd" en dankbaar ge
accepteerd, maar de tiran brak opnieuw
zijn woord en liet zijn prooi niet los.
Eind November kwamen de eerste
doodsberichten, later meer. Maar toen
het dorp op 18 April 1845 werd bevrijd,
stak heel Putten de vlag uit en vierde
men overal feest. Nu zouden de mannen
spoedig terugkomen en dan zou al het
leed geleden zijn. Maar waar in die da
gen ook mannen terugkwamen uit het
concentratiekamp, in Putten niet.
Het werd 5 Mei Bevrijdingsdag;
het werd 10 Mei Hemelvaartsdag. In
Putten arriveerde een Hollandse offi
cier uit het Canadese leger, die in
Duitsland op informatie was uit geweest.
Hij had een lijst bij zich van 13 Putte
naren, die levend waren aangetroffen in
het kamp Sandbostel, maar ook een lijst
van mannen in gevangenschap overle
den.
Het w^s een lange, lange lijst. Op
nieuw trokken de
aanwezige mannen van Putten naar de
kerk en opnieuw besteeg ds. Holland de
kansel op een dramatisch ogenblik, het
gnoeilijkste wellicht uit zijn lange
ambtsperiode. Met rouw en deernis in
zijn stem las hij de namen voor en in
de kerk sloeg een golf van ontsteltenis
over de verslagen Puttenaren heen. Zo
weinig nog in leven zo velen dood.
Er was geen familie zonder rouw. Hier
waren vier jongens weg; daar de man
en twee zoons, een broer en twee zwa
gers elders vier zoons en vijf schoon
zoons, die op die verschrikkelijke Zon
dagmorgen gezamenlijk onder het eten
zijn weggevoerd, gezamenlijk naar A-
mersfoort zijn overgebracht tri gezamen
lijk zijn gebleven in de martelkampen
van de Duitse terreur. Putten was in
één siag een dorp ven weduwen en we
zen. De vaders en mannen liggen begra
ven in massagraven, bij ae kampen
waar hun leven een einde vond. Van
107 Puttenaren liggen de stoffelijke res
ten met vele anderen in een g/oot mas
sagraf achter het kerkje van Ladelund.
IN Putten is het droeve drama van
10 jaar geleden nog steeds geen ver
leden tijd. In meer dan 500 gezinnen
schrijnen nog steeds de wonden, die een
onmenselijke terreur er heeft geslagen.
De Dorpsstraat van Putten is ook nu
nog een Straat der Weduwen en ook nu
nog zijn de vele lege plaatsen in de
boerderijen ten Noorden v<an de StraaU
weg bij de Oldenailerbrug een dage
lijkse herinnering aan het geleden leed.
Het leven gaat niettemin door en her
neemt zijn rechten. In de straten van
het dorp spelen weer kinderen hun spel,
tussen de Kerk en de Elerhal wordt
weer elke Woensdag de bekende markt
gehouden, die in de vacantlemaanden
duizenden vreemdelingen trekt; de
school is weer alleen school en op het
dak van de kerk werd de bliksemaflei
der hersteld. Maar onder de huisvrou
wen, die in de Dorpsstraat hun inkopen
doen, zijn er velen ln het zwart ge
kleed; nog rouwend om een overleden
man of zoon. En tientallen kinderen zijn
jaloers op kinderen van vaders, die ver
tellen kunnen langs welke sluipwegen
zij destijds zijn ontsnapt aan het gm-
welijke lot van zovele dorpsgenoten.
KLEINE HANSJE woonde met zijn
ouders in een grote stad. Maar
nu was hij een weekje bij Opa en
Oma gelogeerd, die op een dorp
woonden. Wat vond hij dat leuk, met
Opa door het dorp te wandelen, of
langs de wegen in de omtrek. Dat
vond hij nog veel mooier, dan thuis
in de grote stad. En als hij dan in
de weilanden langs de weg koeien en
kalveren, schapen en lammeren zag,
dan was hij bijna niet te bewegen,
weer verder te wandelen met Opa.
Op een avond, toen het al wat don
ker begon te worden, zat hij voor
het raam nog wat naar buiten te kij
ken voordat Oma de electrische lamp
aan draaide. Hij zat al een beetje sla
perig in de donkerder wordende
straat te turen, toen daar opeens de
straatlantaarns aanfloepten. Toen
was hij opeens weer klaar wakker.
„Kijk, oma", riep hij, „allemaal
lichtjes!"
,,Ja", zei Oma, „dat is leuk he?
Maar die zie je toch zeker bij mama
in de straat ook wel? Of zijn er in
de stad geen lichtjes in de straten?"
Hansje was een klein opschepper-
tje. Wat dacht oma wel? Bij hun
geen lantaarns? „Bij mama zijn er
veel meer", riep hij uit. „Wel dui
zend. Wel „mejoen." En even later:
„Bij oma staat geen lichtje voor het
raam, maar bij mama wel. Dat is
Hansjes lichtje. En deze lichtjes bij
oma in de straat zijn niet zo mooi
ook."
En daar had hij wel gelijk in,
want op het dorp waren het nog gas
lantaarns, maar in de stad electri
sche, die meer licht gaven.
Opa nam Hansje op zijn knie en
zei: „Ja Hans, maar vroeger waren
in de stad net zulke lantaarns als
hier. Ook gaslantaarns. En daarvóór
waren het allemaal petroleumlan-
taarns. En daarvoor is er een tijd ge
weest, dat er helemaal geen lichten
in de straten waren."
Maar daar geloofde Hansje niets
van. Dan kon opa toch zijn huis niet
vinden, als hij 's avonds naar huis
moest komen? Nee, nu maakte opa
hem zeker weer wat wijs. Verbeeld
je: geen lichten in de straten.
„Ja en toch is het zo Hansje", zei
oma. „Zal opa je daar eens wat van
vertellen?"
Nu verhaaltjes vertellen, daar was
de kleine baas voor te vinden, dus
kroop hij op Opa's knie en keek
hem vol verwachting aan.
Heel lang geleden begon Opa
stonden in de straten nergens bran
dende lantaarns. In de dorpen niet,
en in de steden ook niet. Nergens. Als
de mensen dan 's avonds ergens op
visite wilden gaan, namen ze een
brandende lantaarn mee, om zich zelf
bij te lichten, want anders konden
ze licht in een plas stappen, of tegen
een huis of een boom aan lopen.
En de deftige mensen, die heel
rijk waren, namen een knecht mee,
om hen bij te lichten, of soms wel
twee. Dat was tevens een bewijs
van grote deftigheid, als je zo tus
sen twee lichten over de straat
liep. Die knechten gingen dan weer
naar huis terug, als hun heer aan
gekomen was, waar hij wezen wilde,
en kregen de opdracht, om zo of zo
laat terug te komen, om mijnheer
weer naar huis te geleiden.
Voor die mijnheren en mevrouwen
was dat nu wel prettig, zo bijgelicht
te worden, maar voor de bedienden
was het niet altijd zo aanlokkelijk.
Want het gebeurde wel, dat het zo
gezellig was in de kring, waar men
op visite was, dat die mensen met
hun lantaarns soms heel lang moes
ten wachten, eer hun heer zich naar
huis begaf. En als het dan hard
vroor of erg regende, dan moesten
die arme bedienden daar maar in de
kou of de regen staan.
Nu gebeurde het eens, dat de bur
gemeester van een groot dorp op vi
site zou gaan bij een vriend van
hem, die een eindje buiten het dorp
woonde. Hij nam twee knechten mee
om hem bij te lichten, en ze stapten
flink door, want het vroor hard en
het was bitter koud. Bij de vriend
aangekomen, zei burgemeester: „Jul
lie moeten me van avond precies
half elf hier weer komen halen hoor
met je lantaarns." Nu, dat beloofden
Willem en Jan natuurlijk en ze lie
pen op een drafje terug om zo spoe
dig mogelijk bij de warme kachel te
komen.
Die beide mannen vonden het niet
erg prettig, dat ze nog eens weer
naar buiten moesten, maar, burge
meester had gezegd: om half elf
moet. je me afhalen, dus ze waren
er om half elf.
Het was echter heel gezellig bij die
vriend, en zo was de tijd omgevlo
gen. Ze dronken nog een kopje thee,
of misschien wel een glaasje wijn en
er werd nog een grappig verhaal
verteld, en ze hadden er maar geen
erg in, dat het al lang over half elf
was, ja bijna al elf uur. Het was
gezellig en ze zaten bij de warme
kachel.
Maar buiten stonden die twee man
nen maar te wachten. Daar was het
niet gezellig en er brandde geen
kachel. Integendeel. Ze stonden te
trappelen van de koude.
„Wat duurt het lang, eer burge
meester terugkomt", zei Willem, „ik
ben verstijfd van de kou. Het vriest
dat het kraakt. Laten we om beurten
een eindje heen en weer lopen."
Zo gezegd, zo gedaan. Willem liep
een eind in de richting van het dorp,
en toen hij teruggekeerd was, deed
Jan hetzelfde. Zo wisselden ze elkan
der af: er was dan toch een van hen
bij de deur, als mijnheer naar buiten
zou komen.
Maar mijnheer kwam nog maar
steeds niet terug, en hij dacht er
niet aan, dat die arme mensen daar
buiten zo'n kou hadden, en al maar
heen en weer liepen. Juist maakte
Jan zijn wandeling, toen hij, op het
punt, weer naar zijn makker terug
te keren, een hevig gegrom achter
zich hoorde. Bij het schijnsel van
zijn lantaarn zag hij een grote hond
op zich afkomen. Nu was Jan gewel
dig bang van honden. Hij begreep
wel, dat de hond hem zeker achter
na zou komen, als hij op de loop
ging. Daarom hing hij zijn lantaarn
aan een boomtak op, en sloop in het
donker een eind weg, in de hoop, dat
de hond hem dan niet bemerken zou.
Intussen begreep Willem maar
niet, waar Jan bleef; hij kwam
maar niet terug. Op zijn roepen
kreeg hij geen antwoord, maar hij
zag, dat het licht van Jan's lantaarn
niet van plaats veranderde. Zou zijn
makker misschien bevangen zijn ge
raakt van de kou? Hij besloot maar
eens te gaan kijken. Maar nauwe
lijks halverwege hoorde ook hij die
hond grommend op zich afkomen.
En daar hij al even bang was voor
een hond als Jan, bleef hij stokstijf
staan.
Juist op dat ogenblik stapte bur
gemeester naar buiten en was erg
verwonderd, daar gijn beide knechts
niet te zien staan om hem bij te
lichten. Hij keek links en rechts en
onze BRievenBus
Beste Allemaal,
Nou, jullie zyjn
artisten, hoor.' Er
waren weer prach
tig gekleurde plaat
jes ingezonden wan
het jongetje dat zo
dom was zijn kousen
en klompen te ver
liezen. Zelfs opstel
len en versjes heb
ik gekregen, alle
maal even leuk.
Welbedankt, hoor!
De hoofdprijs gaat
deze week naar
Joke Hoogerwerf. i
leant die heeft wel
bijzonder haar best gedaan. De troost
prijzen zijn voor Tineke Veerman,
Else Eckhardt en Jan de Ruiter.
Van Joke van Berchum kreeg ik
het verzoek, te vragen teie er met
haar wil corresponderen. Het liefst
zou Joke briefwisseling willen heb
ben met een meisje van ongeveer 12
jaar. Haar adres is: Burchtstraat 35,
Werkendam (N.B.).
We beginnen met Corrie Visser. Die
Is verhuisd en de poes is wel drie
keer naar het oude huis gelopen, schrijft
zii. Is de poes nu al een beetje aan de
nieuwe, omgeving gewend? Dat zal
ee<n werk zijn voor de moeder van de
drieling Willie, Grcetje en Hannckc Fa-
ber: zij krijgen alle drie een gebreid
rokje en vestje in blauw, met gele truit
jes Zullen jullie er zuinig op zyn?
riep een paar malen, maar er kwam
geen Willem en geen Jan.
Toen zag hij op enige afstand, in
dezelfde richting waar hij heen
moest, het schijnsel van twee lan
taarns, die daar op dezelfde plaats
bleven. Dat was ten minste beter dan
helemaal geen licht, en hij besloot
daar op af te gaan.
Zo vond hij eerst Willem en daar
na Jan. En nadat hij een beetje ge
mopperd had hoorde hij het verhaal.
Dat ze zou koud geworden waren en
daarom wat heen en weer gelopen
hadden en toen dat ze zo bang wa
ren geweest van die hond. Toen lach
te de burgemeester hen hartelijk uit.
En omdat burgemeester in een goede
bui bleek te zijn, waagde Jan het te
zeggen: „Als er zo de hele weg
langs van afstand tot afstand bran
dende lantaarns langs de weg hin
gen, zou U toch niet in het donker
behoeven te lopen." En Willem zei:
„En dan hadden wij niet zo verstijfd
van de kou behoeven te worden."
Dat was nu wel een beetje ge
waagd van Willem, om dat zo maar
tegen de burgemeester te zeggen,
maar deze had, zoals gezegd, een
goede bui. Daarom lachte hij luid en
zei: „En dan had je ook niet zo bang
behoeven te worden voor een" hond."
Zo pratende stapten ze vlug ver
der, en waren blij, toen ze de wo
ning van de burgemeester bereikt
hadden en zich konden warmen bij
de brandende kachel. „Ja ja", zei de
burgemeester, „ik kan me begrijpen,
dat jullie kou gekregen hebt. Het is -
verbazend koud vanavond."
Een paar dagen later vertelde de
burgemeester het voorgevallene aan
een paar vrienden. Daar was er één
bij, die het idee van Willem, om
langs de wegen en straten lantaarns
op te hangen, nog niet zo dom vond.
Die man was niet de enige, en zo
werd er telkens weer over gepraat,
totdat het tenslotte in de Gemeente
raad besproken werd.
En toen duurde het niet zo heel
Dit raadsel is wel een beetje
moeilijker dan anders, maar als je
je best doet, vind je de oplossing
zekerIk zal jullie een beetje op
weg helpen: bij de tekeningen met
een nummer hoort een tekening
met een letter. Die tekeningen
hebben dezelfde naam, maar zien
er anders uit. Om maar eens een
voorbeeld te geven: 2 is een noot,
en E is ook een noot (een muziek
noot). Zo zijn er tien van die
tekeningen die bij elkaar horen.
Krijg ik de oplossingen vóór
Woensdag?
lang meer, of in dat dorp werden
werkelijk hier en daar lantaarns op
gehangen of op palen langs de kant
geplaatst. Er werd een man aange
steld, die ze verzorgen moest en
's avonds aansteken en later weer
uitdoven. Het bleek, dat deze ma
nier om de straten te verlichten nog
niet zo dom was, en er kwamen
steeds meer plaatsen waar de Ge
meenteraad dit voorbeeld volgde. En
dat is het begin geweest van de te
genwoordige straatverlichting.
Kleine Hansje was al lang inge
slapen op Opa's knie, maar deze had
toch doorverteld, omdat oma het
ook wel eens wilde horen. En mis
schien vonden jullie het ook wel aar
dig, te weten hoe dat gegaan is.
Maar men was op het idee geko
men door die twee mannen, die zo
bang waren van een hond. Waar
schijnlijk hebben jullie ook wel eens
opgemerkt, dat honden zo dikwijls
aan lantaarnpalen snuffelen. Men
zegt, dat ze dan even onderzoeken
willen, of dat misschien een van die
mannen is, die toen in het donker
ontsnapt zijn.
Ja ik had inderdaad in een hele tijd
niets van je .gehoord, Lientje Biever,
leuk dat je nu weer meedoet. En
hoe vond jij het in Den Haag met Prins,
jesdag, Jannie Kraak, was het mooi?
De groeten aan moeder, hoor. Vind
je Frans niet moeilijk, Nellie van der
Helm? Wat moet je vroeg op school
zijn zeg! Dag Mlentjc Bos, hoe is
het nu met je? Prettig dat je de puzzle
hebt kunnen oplossen, hi'j was goed,
hoor. Brrrr. Lia de Zwart, denk je
nu al aan schaatsen? Nee, ik breng er
ook niet veel van terecht hoor! Het ijs
is ook zo glad, hè. Speelt jouw zusje
op hot grote kerkorgel. Joke Jurjaanz,
wat een knapperd, zeg Sijke van den
Boom is bezig de poppekinderen in nieu
we kleren te steken. Dat is ook een hele
zorg, niet? - Ja. Rietje Kroon, ik heb
ook veel planten, ook een klimop. Die
groeit reuze goed. Dat zal wel fijn
geweest zijn. Jannie van Hemert dóe
bruiloft van je broer. Had jc de hele
dag vrij van school of was het toen nog
vacantie? Niets erg. Gerd» Voogt,
dat je geen verhaaltjes wist. een vol
gende keer beter, hè? Willie van Dijk
is druk aan het knikkeren. Verlies Je
veel. of valt het nog al mee? Jouw
verhaaltje was alleraardigst. Truus Go-
risscn, de tekening trouwens ook. Jij
houdt zeker veel van lezen, Piet Lokker,
heb je veel boeken? Wat heb jij de
ambachtsschool keurig nagetekend
Treesje VroeglndewelJ. Je gedichtje
voor het Rode Kruis vond ik heel mooi.
Wat speel je allemaal op je mondorgel?
Dus Jij bent in de koets naar de kerk
geweest, Arie Dirk Pelllkaan, ja het re
gende ook wel heel erg, hè? Hoe is
het met jou, Tineke Ippel, in welke klas
zit je nu? Gerard en Gert Grooten-
dorst verheugen zich al op de verjaar
dag van Hans. Is het leuk geweest, jon
gens? Dat is wel verdrietig geweest
bij jullie op school, Arle Zonnenberg.
FrlU van de Water had ook een gedicht
gemaakt van zijn oplossing, lijo zo.
iong. Jij bent zeker wel trots op je
tknne broertje. Sarie Steenbergen, ga
e wel eens met hem wandelen? De
je de oplossing vond, hè?
Wat een verjaardagen bij Corrie Nell
thuis. Maar voor jou duurt het ook niet
lang meer, nog maar een half jaartje!
Wat scheelt eraan, Eefje Resoor^
ben je erg ziek of knap je al weer op?
Heb je samen met Aart en Peter de
oplossing gezocht, Robbie den Ouden, of
heb je het alleen kunnen doen? Ja.
Nelly Kuyt, de volksdansen die jij
noemde ken ik ook. Gezellig zijn ze, hè?
Die herten waren dan zeker wel erg
mak, dat ze uit je hand aten. Jan Bak
ker. Dat is zeker een feest geweest
voor jou. Trudy van de Berg,^ voor ^het
de meester jarig! Wat hebben jullie
gedaan met die paddestoelen. Win»
Schutte, heb je ze In een mand gezet?
- Je moet me maar eens schrijven t
Je zult wel pret gehad hebben, denk ik
llemaal hartelijk