De koeien van p HET DRAMA VAN PUTTEN onze jeuqó-p&qin& f Van een deftige burgemeester en twee slimme kneebten -* KORT VERHAAL VAN A. J. DEN OUDEN JARENLANG had het ding op de schuurzolder gelegen. Zo maar tus sen andere ouwe rommel in. Het was een oud schilderij met een vermolmde lijst. Het doek was groeze lig en donker van de rook geworden, maar je kon goed zien dat er een paar koeien op geschilderd waren, die loom onder de laag neerhangende takken van een boom stonden. Aan de horizon, voor zover deze tenminste nog te zien was, stonden enkele huisjes en een kerktoren. Van dichtbij eigenlijk maar een paar grillige smeertjes verf, maar wanneer je wat verder af ging staan leek het er tenminste wel op. Tinus had het tegen wil en dank ge kocht op het boelhuis, waar de spullen van Maartje-meu op luidruchtige wijze van de hand werden gedaan. Hij was er eigenlijk voor het vee naar toe gegaan, doch daar werd zo schandalig veel voor geboden dat hij er spoedig van af moest zien. Toch was hij gebleven, want zo'n boel huis was een niet alledaagse attractie in het dorpsleven. De boeren lieten op zo'n dag het werk rusten. Want of men koopplannen had of niet, het was er al tijd een gezellige boel, vooral wanneer dikke Teun met z'n koekkraam van de partij was. Toen het huisraad aan de beurt kwam, had Tinus een bod gedaan op de oude hangklok, die samen met een paar an dere dingen werd verkocht. En daar vrijwel niemand er belangstelling voor had, was de klok met fraai uitgesneden kast en blinkend koperen slinger voor een krats zijn eigendom geworden. Van Teuntje, de meid, die vroeger bij Maartje-meu had gediend, wist bij dat de klok altijd zuiver gelopen had en daarom had hij zonder bezwaar het oude schilderij op de koop toe genomen. De klok had thuis een goed plaatsje gekregen, doch het schilderij was door Liesbeth, zijn vrouw, met beslistheid van de hand gewezen. ,,Gooi dat vieze ding maar in de schuur!" had ze gezegd. En zo had het vele jaren daar op zolder gelegen, tus sen andere afgedankte of weinig ge bruikte dingen. T'OTDAT Anton kwam. Deze, een jongen van Liesbeths zus ter, die in de stad voor dokter studeer de. kwam zijn vacantie doorbrengen bij oom en tante op de boerderij. Het was een zcllbewuste jongeman, die met kwistige hand zijn moeizaam ver gaarde kennis te pas en te onpas uit stalde. Niettemin was zijn komst steeds weer een gebeurtenis, die belangrijker werd naarmate zijn studie vorderde. Want het was toch wel heel wat, wan neer je zo'n studiekop in de familie had, vond Tinus en hij gaf in de buurt hoog op van de geleerdheid van zijn neef. Bij het zoeken naar een hengel had Anton nu op de schuurzolder het met spinrag bedekte schilderij ontdekt. Oom Tinus kwam juist met een paar vocremmers voorbij, toen hij met het smoezelige ding onder de arm de kra kende ladder afdaalde. ,,Hoe komt u daar aan, oom Tinus?" vroeg hij met een stem die beefde van opwinding. De aangesprokene zette de keek zijn neef een tikje leden op een boelhuis gekocht. Kor maar niet mee in huis, want dan vliegt tante Liesbeth je aan. Het best is er eigenlijk wel af ook." Anton zette het schilderij voorzichtig tegen de deurpost aan en keek zijn oom ernstig aan. ..Hebt u wel eens van Paulus Potter gehoord?" ,,Van de stier van Paulus Potter, ja. Maar wat heeft dat hiermee te maken?" '^olderpaadje^y Het sliert en slingert door de velden; het neemt een aanloop voor een brug (zo'n oudje van heel lang geleden) en, met een bol-gespannen rug, hup-wipt het naar de overzijde. Het wandelt verder langs een sloot, rechtlijnig, rustig om 't genot van de bloei der dotters, goud en groot. 't Gaat over in een wilgenlaantje, als 't eindelijk bij de hoofdweg komt, waar 't liedje van het leuke paadje door 't daavrend snelverkeer ver stomt. P. DE VRIES .Misschien heel veel oom. Paulus Pot ter schilderde hoofdzakelijk dieren, zo als anderen uitsluitend landschappen of portretten. En hoe meer ik nu naar dit schilderij kijk, hoe vaster ik ga geloven dat dit een stuk van Paulus Potter is." Hij zweeg even en bleef zijn oom aan kijken. Maar zijn woorden maakten op deze maar weinig indruk. „Zo..." zei hij alleen en hij maakte aanstalten om zijn tocht met de emmers te vervolgen. ,,Als mijn vermoeden juist is, oom. dan is dit vervuilde ding duizenden gul- Oom Tinus zette de emmers weer neer. ,,Wat zeg je? Denk je dat er iemand zo dwaas zal zijn om voor dat vermolm de ding geld te bieden? Man, laat naar je kijken! 't Heeft jaren bij Maartje- meu in 't achterhuis gehangen." ,,Het zou de eerste keer niet zijn dat een zogenaamd waardeloos prul een kostbaar meesterstuk blijkt te zijn," zei Anton een beetje bits. De ongelovigheid van zijn oom was krenkend genoeg voor „Maar u moet het zelf weten hoor", vervolgde hij. „Wanneer u hier de bijl op zet, gooit u misschien wel een for tuin over boord!" Tinus aarzelde even. Je hoorde de vreemdste dingen tegenwoordig, dat was „Hoe kun je er achter komen of dit een schilderij van Paulus Potter is?" vroeg hij. Anton had het stuk opgetild en bestu deerde het nauwkeurig. „Dat is niet zo gauw te zien. 't Is erg verwaarloosd, maar misschien als we het schoonma- magische aantrekkingskrach Oom Tinus en zelfs tante Liesbeth kwamen telkens kijken en waren vol be wondering voor de wijze waarop hij het oude, vervuilde ding tot nieuw leven bracht. Hoe zij echter ook speurden er stond geen naam op. Maar dit kon de over tuiging van Anton niet aan het wanke len brengen. Hier was een kunstwerk ontdekt en oom mocht van geluk opre ken dat het nog zo lang bewaard was gebleven. „Ja, ja", zei Tinus die avond bij de kapper, „als ik mijn vrouw d'r zin had gedaan, was het ding regelrecht aan kachelhout gegaan. Maar je ken nooit weten met dne ouwe schilderijen, dat zie Hij zou gauw genoeg spijt hebben van zijn loslippigheid, want de andere dag was het een druk geloop van mensen, die met eigen ogen het kunstwerk van Paulus Potter wilden aanschouwen. Jaap Houweling, de kastelein uit „De vergulde Arend", die correspondent van „De Provinciebode" was, pende die eigenste avond nog een hooggestemd ar tikel neer over de opzienbarende vondst in de boerenschuur. Tinus had intussen andere zorgen. Nu de vondst openbaar was geworden, moest er een betere bergplaats voor wor den gezocht. De mensen in het dorp waren wel te vertrouwen, maar hoe gemakkelijk kon het gerucht nu naar buiten doordringen en de wereld zat vol slechtigheid. Overdag stond het schilderij nu in de pronkkamer en 's nachts lag het in de slaapkamer zo ver mogelijk onder het ledikant. Bij het minste gerucht wei-den zij wak ker en enkele keren was Tinus reeds in 't holst van de nacht op z'n blote voe ten naar de deur geslopen om er zich van te vergewissen dat hij de deur wel echt op het nachtslot had gedaan. Neen, het bezit van zo'n kostbaar kunstwerk was ook geen onverdeeld ge noegen. „Weet u wat we moesten doen, oom?" begon Anton op een avond. „We moesten morgen maar eens met het schilderij naar het museum in de stad gaan. Daar kunnen ze het beter bewaren dan u hier en dan bent u ook van het geloop aan de deur af." Na wat over en weer praten was Tinus tenslotte bereid zijn bezit toe te ver trouwen aan vreemde handen. Het zou wel heel wat opluchting ge ven, want na de eerste opwinding en de stille triumf, waarmee het stuk aan ieder een was tentoongesteld, begon de be langstelling tenslotte wel hinderlijk te worden. Het werk op de boerderij leed er onder en zijn gemoedsrust ook. ZO gingen ze 's morgens op stap. Het schilderij, overdadig ingepakt, stond naast Tinus in het pad tussen de ban ken van de autobus, die ronkend en hot send over de ongelijke polderweg reed. Telkens wanneer er passagiers langs moesten klonk de waarschuwende stem van Tinus, waarmee hij hen aanmaande zijn kostbare bagage met hun schuife lende voeten te ontzien. Toen de bus vol werd en er zelfs en kelen met een staanplaats in het pad genoegen moesten nemen, zette hij, ten einde raad, het schilderij op zijn knieën, waardoor hij en zijn neef schuilgingen achter het bruine pakpapier. Zij slaakten beiden een zucht van ver lichting toen zij de bus verlaten konden en met het zorgvuldig gedragen kunst werk naar het museum trokken. Een tijdje later stonden ze daar tegen over een vreemde mijnheer, die glim lachend de groeiende hoop kranten en pakpapier aanschouwde terwijl Tinus en Anton zenuwachtig het schilderij uit pakten. „Zo, zo, is dat 'm..." Gespannen bestudeerden zij het gelaat de directeur, die zwijgend hun vondst Maar van Potter is het niet. 't Kan wel zijn dat Potters werk de een of andere dorpsschilder hiertoe geïnspireerd heeft. Maar eh... het spijt me wel, ik kan het stuk hier niet plaatsen." Tinus staarde met open mond de spre ker aan, die zo maar luchtig-weg deze ontnuchterende mededeling deed. Doch deze reikte hen reeds minzaam de hand, ten teken dat zij het onderhoud wel als geëindigd konden beschouwen en nadat zij haastig het schilderij hadden ingepakt werden zij door een man in uniform uitgelaten. ,,'k Dacht dat jij er verstand van had!" zei Tinus gebelgd, zodra ze op straat stonden. Anton gaf hier wijselijk geen ant woord op. T N gedrukte stemming aanvaardden zij de terugtocht en de thuiskomst was minder glorieus dan zij hadden ver wacht. Alleen lag daar de Provinciebo de op hen te wachten, waarin Tinuc tot zijn ontzetting het opzienbarende artikel van Jaap Houweling zag staan onder het plaatselijk nieuws. De letters van de vette kop er boven grijnsden hem spot tend aan. „Dat ook nog!" gromde hij tegen zijn vrouw. „Nou komt er weer een stroom van bezoekers, moet je maar rekenen! Je zegt maar dat het schilderij foetsie Met grote stappen beende hij de ka mer uit en klom met het nog ingepakte schilderij de ladder naar de schuurzol der op. Met een grimmige zwaai smeet hij het ding op z'n oude plaatsje tenig en ging zich toen verkleden. De andere dag vertrok neef Anton reeds. Een week vroeger dan de bedoe ling was geweest. Maar het was de bes te oplossing, want zijn reputatie had een geduchte knak gekregen. (Vervolg van pag. 1) De nlenwe dag bracht nM veel goeds. In de kerk besteeg ds. Holland bij bet ochtendgloren het spreekgestoelte. Hij hield een toespraak van circa een kwar tier, wees katholiek en protestant op Hem, Die de mannen ook in dece be nauwde ogenblikken tot hulp zou zijn en droeg allen in een diep bewogen ge bed op in de genade en goedertieren heid Gods. Gezamenlijk zongen de man nen, velen met tranen in ogen en stem, Psalm 84 vers 3 en 4. Nooit hadden de woorden voor hen een zo diepe beteke nis als deze morgen. Maar weldra vert>raken schreeuwende soldatenstemmen weer de stilte in het kerkgebouw. Obérst Fullriede sommeer de ieder, die iets van de overval wist, zich te melden, want anders zouden ernstige represailles worden genomen. Niemand meldde zich. Fullriede be klom nogmaals de galerij, ditmaal om het vonnis van de „Wehrmachtbefehls- haber m den Nioderlanden" over Putten uit te spreken: het dorp zal worden plat gebrand; de mannelijke inwoners tus sen 18 en 50 jaar worden naar Amers foort getransporteerd; Putten moet bin nen 2 uur volledig geëvacueerd zijn; aan het station zal gelegenheid bestaan om kleding mee te geven voor de man- Korte tijd later vertrok bet doden- transport; alle gevangen genomen man. nen. «31 in totaal, werden op de trein naar Amersfoort gezet. IN de loop van de dag werd Putten ge ëvacueerd. In enkele uren tijds moest het hele dorp zijn ontruimd. Ieder tracht te nog te redden wat er te redden viel, maar veel kon dat niet meer zijn. Sommigen gunden zich zelfs de tijd niet iets mee te nemen in hun haast om dit dorp der verschrikking te ontvluchten Van verre zagen velen, verscholen in het bos, die nacht hun huizen en bezit tingen opgaan in een vlammenzee. Om streeks 8 uur werd de eerste brandbom in een houten huis gesmeten. Het stood onmiddellijk in lichterlaaie. Een twee de en een derde volgden en weldra stond een groot aantal huizen in brand. De bedreiging werd echter niet in volle om vang uitgevoerd „slechts" 84 huizen werden een prooi van het vuur. Toen de eerste Puttenaren zich de volgende morgen in alle vroegte weer in hun zwaar getroffen woonplaats waag den, vonden zij zwartgeblakerde, nog rokende ruïnes waar twee dagen vroe ger nog gelukkige gezinnen hadden ge woond. SINDS die tweede October hebben in Putten enkele honderden vrouwen vergeefs op hun mannen en zonen go- wacht. Er kwamen er terug in de loop van die maand; 29 werden ontslagen uit het Amersfoortse kamp en 12 sprongen uit de trein naar Duitsland, maar de anderen bleven weg. Er rees weer enige hoop toen de Duitsers beloofden voor elke gedeserteerde SS-cr, die in Putten zou worden opgespoord, een Puttenaar vrij te geven. Er werd een tiental de serteurs „ingeleverd" en dankbaar ge accepteerd, maar de tiran brak opnieuw zijn woord en liet zijn prooi niet los. Eind November kwamen de eerste doodsberichten, later meer. Maar toen het dorp op 18 April 1845 werd bevrijd, stak heel Putten de vlag uit en vierde men overal feest. Nu zouden de mannen spoedig terugkomen en dan zou al het leed geleden zijn. Maar waar in die da gen ook mannen terugkwamen uit het concentratiekamp, in Putten niet. Het werd 5 Mei Bevrijdingsdag; het werd 10 Mei Hemelvaartsdag. In Putten arriveerde een Hollandse offi cier uit het Canadese leger, die in Duitsland op informatie was uit geweest. Hij had een lijst bij zich van 13 Putte naren, die levend waren aangetroffen in het kamp Sandbostel, maar ook een lijst van mannen in gevangenschap overle den. Het w^s een lange, lange lijst. Op nieuw trokken de aanwezige mannen van Putten naar de kerk en opnieuw besteeg ds. Holland de kansel op een dramatisch ogenblik, het gnoeilijkste wellicht uit zijn lange ambtsperiode. Met rouw en deernis in zijn stem las hij de namen voor en in de kerk sloeg een golf van ontsteltenis over de verslagen Puttenaren heen. Zo weinig nog in leven zo velen dood. Er was geen familie zonder rouw. Hier waren vier jongens weg; daar de man en twee zoons, een broer en twee zwa gers elders vier zoons en vijf schoon zoons, die op die verschrikkelijke Zon dagmorgen gezamenlijk onder het eten zijn weggevoerd, gezamenlijk naar A- mersfoort zijn overgebracht tri gezamen lijk zijn gebleven in de martelkampen van de Duitse terreur. Putten was in één siag een dorp ven weduwen en we zen. De vaders en mannen liggen begra ven in massagraven, bij ae kampen waar hun leven een einde vond. Van 107 Puttenaren liggen de stoffelijke res ten met vele anderen in een g/oot mas sagraf achter het kerkje van Ladelund. IN Putten is het droeve drama van 10 jaar geleden nog steeds geen ver leden tijd. In meer dan 500 gezinnen schrijnen nog steeds de wonden, die een onmenselijke terreur er heeft geslagen. De Dorpsstraat van Putten is ook nu nog een Straat der Weduwen en ook nu nog zijn de vele lege plaatsen in de boerderijen ten Noorden v<an de StraaU weg bij de Oldenailerbrug een dage lijkse herinnering aan het geleden leed. Het leven gaat niettemin door en her neemt zijn rechten. In de straten van het dorp spelen weer kinderen hun spel, tussen de Kerk en de Elerhal wordt weer elke Woensdag de bekende markt gehouden, die in de vacantlemaanden duizenden vreemdelingen trekt; de school is weer alleen school en op het dak van de kerk werd de bliksemaflei der hersteld. Maar onder de huisvrou wen, die in de Dorpsstraat hun inkopen doen, zijn er velen ln het zwart ge kleed; nog rouwend om een overleden man of zoon. En tientallen kinderen zijn jaloers op kinderen van vaders, die ver tellen kunnen langs welke sluipwegen zij destijds zijn ontsnapt aan het gm- welijke lot van zovele dorpsgenoten. KLEINE HANSJE woonde met zijn ouders in een grote stad. Maar nu was hij een weekje bij Opa en Oma gelogeerd, die op een dorp woonden. Wat vond hij dat leuk, met Opa door het dorp te wandelen, of langs de wegen in de omtrek. Dat vond hij nog veel mooier, dan thuis in de grote stad. En als hij dan in de weilanden langs de weg koeien en kalveren, schapen en lammeren zag, dan was hij bijna niet te bewegen, weer verder te wandelen met Opa. Op een avond, toen het al wat don ker begon te worden, zat hij voor het raam nog wat naar buiten te kij ken voordat Oma de electrische lamp aan draaide. Hij zat al een beetje sla perig in de donkerder wordende straat te turen, toen daar opeens de straatlantaarns aanfloepten. Toen was hij opeens weer klaar wakker. „Kijk, oma", riep hij, „allemaal lichtjes!" ,,Ja", zei Oma, „dat is leuk he? Maar die zie je toch zeker bij mama in de straat ook wel? Of zijn er in de stad geen lichtjes in de straten?" Hansje was een klein opschepper- tje. Wat dacht oma wel? Bij hun geen lantaarns? „Bij mama zijn er veel meer", riep hij uit. „Wel dui zend. Wel „mejoen." En even later: „Bij oma staat geen lichtje voor het raam, maar bij mama wel. Dat is Hansjes lichtje. En deze lichtjes bij oma in de straat zijn niet zo mooi ook." En daar had hij wel gelijk in, want op het dorp waren het nog gas lantaarns, maar in de stad electri sche, die meer licht gaven. Opa nam Hansje op zijn knie en zei: „Ja Hans, maar vroeger waren in de stad net zulke lantaarns als hier. Ook gaslantaarns. En daarvóór waren het allemaal petroleumlan- taarns. En daarvoor is er een tijd ge weest, dat er helemaal geen lichten in de straten waren." Maar daar geloofde Hansje niets van. Dan kon opa toch zijn huis niet vinden, als hij 's avonds naar huis moest komen? Nee, nu maakte opa hem zeker weer wat wijs. Verbeeld je: geen lichten in de straten. „Ja en toch is het zo Hansje", zei oma. „Zal opa je daar eens wat van vertellen?" Nu verhaaltjes vertellen, daar was de kleine baas voor te vinden, dus kroop hij op Opa's knie en keek hem vol verwachting aan. Heel lang geleden begon Opa stonden in de straten nergens bran dende lantaarns. In de dorpen niet, en in de steden ook niet. Nergens. Als de mensen dan 's avonds ergens op visite wilden gaan, namen ze een brandende lantaarn mee, om zich zelf bij te lichten, want anders konden ze licht in een plas stappen, of tegen een huis of een boom aan lopen. En de deftige mensen, die heel rijk waren, namen een knecht mee, om hen bij te lichten, of soms wel twee. Dat was tevens een bewijs van grote deftigheid, als je zo tus sen twee lichten over de straat liep. Die knechten gingen dan weer naar huis terug, als hun heer aan gekomen was, waar hij wezen wilde, en kregen de opdracht, om zo of zo laat terug te komen, om mijnheer weer naar huis te geleiden. Voor die mijnheren en mevrouwen was dat nu wel prettig, zo bijgelicht te worden, maar voor de bedienden was het niet altijd zo aanlokkelijk. Want het gebeurde wel, dat het zo gezellig was in de kring, waar men op visite was, dat die mensen met hun lantaarns soms heel lang moes ten wachten, eer hun heer zich naar huis begaf. En als het dan hard vroor of erg regende, dan moesten die arme bedienden daar maar in de kou of de regen staan. Nu gebeurde het eens, dat de bur gemeester van een groot dorp op vi site zou gaan bij een vriend van hem, die een eindje buiten het dorp woonde. Hij nam twee knechten mee om hem bij te lichten, en ze stapten flink door, want het vroor hard en het was bitter koud. Bij de vriend aangekomen, zei burgemeester: „Jul lie moeten me van avond precies half elf hier weer komen halen hoor met je lantaarns." Nu, dat beloofden Willem en Jan natuurlijk en ze lie pen op een drafje terug om zo spoe dig mogelijk bij de warme kachel te komen. Die beide mannen vonden het niet erg prettig, dat ze nog eens weer naar buiten moesten, maar, burge meester had gezegd: om half elf moet. je me afhalen, dus ze waren er om half elf. Het was echter heel gezellig bij die vriend, en zo was de tijd omgevlo gen. Ze dronken nog een kopje thee, of misschien wel een glaasje wijn en er werd nog een grappig verhaal verteld, en ze hadden er maar geen erg in, dat het al lang over half elf was, ja bijna al elf uur. Het was gezellig en ze zaten bij de warme kachel. Maar buiten stonden die twee man nen maar te wachten. Daar was het niet gezellig en er brandde geen kachel. Integendeel. Ze stonden te trappelen van de koude. „Wat duurt het lang, eer burge meester terugkomt", zei Willem, „ik ben verstijfd van de kou. Het vriest dat het kraakt. Laten we om beurten een eindje heen en weer lopen." Zo gezegd, zo gedaan. Willem liep een eind in de richting van het dorp, en toen hij teruggekeerd was, deed Jan hetzelfde. Zo wisselden ze elkan der af: er was dan toch een van hen bij de deur, als mijnheer naar buiten zou komen. Maar mijnheer kwam nog maar steeds niet terug, en hij dacht er niet aan, dat die arme mensen daar buiten zo'n kou hadden, en al maar heen en weer liepen. Juist maakte Jan zijn wandeling, toen hij, op het punt, weer naar zijn makker terug te keren, een hevig gegrom achter zich hoorde. Bij het schijnsel van zijn lantaarn zag hij een grote hond op zich afkomen. Nu was Jan gewel dig bang van honden. Hij begreep wel, dat de hond hem zeker achter na zou komen, als hij op de loop ging. Daarom hing hij zijn lantaarn aan een boomtak op, en sloop in het donker een eind weg, in de hoop, dat de hond hem dan niet bemerken zou. Intussen begreep Willem maar niet, waar Jan bleef; hij kwam maar niet terug. Op zijn roepen kreeg hij geen antwoord, maar hij zag, dat het licht van Jan's lantaarn niet van plaats veranderde. Zou zijn makker misschien bevangen zijn ge raakt van de kou? Hij besloot maar eens te gaan kijken. Maar nauwe lijks halverwege hoorde ook hij die hond grommend op zich afkomen. En daar hij al even bang was voor een hond als Jan, bleef hij stokstijf staan. Juist op dat ogenblik stapte bur gemeester naar buiten en was erg verwonderd, daar gijn beide knechts niet te zien staan om hem bij te lichten. Hij keek links en rechts en onze BRievenBus Beste Allemaal, Nou, jullie zyjn artisten, hoor.' Er waren weer prach tig gekleurde plaat jes ingezonden wan het jongetje dat zo dom was zijn kousen en klompen te ver liezen. Zelfs opstel len en versjes heb ik gekregen, alle maal even leuk. Welbedankt, hoor! De hoofdprijs gaat deze week naar Joke Hoogerwerf. i leant die heeft wel bijzonder haar best gedaan. De troost prijzen zijn voor Tineke Veerman, Else Eckhardt en Jan de Ruiter. Van Joke van Berchum kreeg ik het verzoek, te vragen teie er met haar wil corresponderen. Het liefst zou Joke briefwisseling willen heb ben met een meisje van ongeveer 12 jaar. Haar adres is: Burchtstraat 35, Werkendam (N.B.). We beginnen met Corrie Visser. Die Is verhuisd en de poes is wel drie keer naar het oude huis gelopen, schrijft zii. Is de poes nu al een beetje aan de nieuwe, omgeving gewend? Dat zal ee<n werk zijn voor de moeder van de drieling Willie, Grcetje en Hannckc Fa- ber: zij krijgen alle drie een gebreid rokje en vestje in blauw, met gele truit jes Zullen jullie er zuinig op zyn? riep een paar malen, maar er kwam geen Willem en geen Jan. Toen zag hij op enige afstand, in dezelfde richting waar hij heen moest, het schijnsel van twee lan taarns, die daar op dezelfde plaats bleven. Dat was ten minste beter dan helemaal geen licht, en hij besloot daar op af te gaan. Zo vond hij eerst Willem en daar na Jan. En nadat hij een beetje ge mopperd had hoorde hij het verhaal. Dat ze zou koud geworden waren en daarom wat heen en weer gelopen hadden en toen dat ze zo bang wa ren geweest van die hond. Toen lach te de burgemeester hen hartelijk uit. En omdat burgemeester in een goede bui bleek te zijn, waagde Jan het te zeggen: „Als er zo de hele weg langs van afstand tot afstand bran dende lantaarns langs de weg hin gen, zou U toch niet in het donker behoeven te lopen." En Willem zei: „En dan hadden wij niet zo verstijfd van de kou behoeven te worden." Dat was nu wel een beetje ge waagd van Willem, om dat zo maar tegen de burgemeester te zeggen, maar deze had, zoals gezegd, een goede bui. Daarom lachte hij luid en zei: „En dan had je ook niet zo bang behoeven te worden voor een" hond." Zo pratende stapten ze vlug ver der, en waren blij, toen ze de wo ning van de burgemeester bereikt hadden en zich konden warmen bij de brandende kachel. „Ja ja", zei de burgemeester, „ik kan me begrijpen, dat jullie kou gekregen hebt. Het is - verbazend koud vanavond." Een paar dagen later vertelde de burgemeester het voorgevallene aan een paar vrienden. Daar was er één bij, die het idee van Willem, om langs de wegen en straten lantaarns op te hangen, nog niet zo dom vond. Die man was niet de enige, en zo werd er telkens weer over gepraat, totdat het tenslotte in de Gemeente raad besproken werd. En toen duurde het niet zo heel Dit raadsel is wel een beetje moeilijker dan anders, maar als je je best doet, vind je de oplossing zekerIk zal jullie een beetje op weg helpen: bij de tekeningen met een nummer hoort een tekening met een letter. Die tekeningen hebben dezelfde naam, maar zien er anders uit. Om maar eens een voorbeeld te geven: 2 is een noot, en E is ook een noot (een muziek noot). Zo zijn er tien van die tekeningen die bij elkaar horen. Krijg ik de oplossingen vóór Woensdag? lang meer, of in dat dorp werden werkelijk hier en daar lantaarns op gehangen of op palen langs de kant geplaatst. Er werd een man aange steld, die ze verzorgen moest en 's avonds aansteken en later weer uitdoven. Het bleek, dat deze ma nier om de straten te verlichten nog niet zo dom was, en er kwamen steeds meer plaatsen waar de Ge meenteraad dit voorbeeld volgde. En dat is het begin geweest van de te genwoordige straatverlichting. Kleine Hansje was al lang inge slapen op Opa's knie, maar deze had toch doorverteld, omdat oma het ook wel eens wilde horen. En mis schien vonden jullie het ook wel aar dig, te weten hoe dat gegaan is. Maar men was op het idee geko men door die twee mannen, die zo bang waren van een hond. Waar schijnlijk hebben jullie ook wel eens opgemerkt, dat honden zo dikwijls aan lantaarnpalen snuffelen. Men zegt, dat ze dan even onderzoeken willen, of dat misschien een van die mannen is, die toen in het donker ontsnapt zijn. Ja ik had inderdaad in een hele tijd niets van je .gehoord, Lientje Biever, leuk dat je nu weer meedoet. En hoe vond jij het in Den Haag met Prins, jesdag, Jannie Kraak, was het mooi? De groeten aan moeder, hoor. Vind je Frans niet moeilijk, Nellie van der Helm? Wat moet je vroeg op school zijn zeg! Dag Mlentjc Bos, hoe is het nu met je? Prettig dat je de puzzle hebt kunnen oplossen, hi'j was goed, hoor. Brrrr. Lia de Zwart, denk je nu al aan schaatsen? Nee, ik breng er ook niet veel van terecht hoor! Het ijs is ook zo glad, hè. Speelt jouw zusje op hot grote kerkorgel. Joke Jurjaanz, wat een knapperd, zeg Sijke van den Boom is bezig de poppekinderen in nieu we kleren te steken. Dat is ook een hele zorg, niet? - Ja. Rietje Kroon, ik heb ook veel planten, ook een klimop. Die groeit reuze goed. Dat zal wel fijn geweest zijn. Jannie van Hemert dóe bruiloft van je broer. Had jc de hele dag vrij van school of was het toen nog vacantie? Niets erg. Gerd» Voogt, dat je geen verhaaltjes wist. een vol gende keer beter, hè? Willie van Dijk is druk aan het knikkeren. Verlies Je veel. of valt het nog al mee? Jouw verhaaltje was alleraardigst. Truus Go- risscn, de tekening trouwens ook. Jij houdt zeker veel van lezen, Piet Lokker, heb je veel boeken? Wat heb jij de ambachtsschool keurig nagetekend Treesje VroeglndewelJ. Je gedichtje voor het Rode Kruis vond ik heel mooi. Wat speel je allemaal op je mondorgel? Dus Jij bent in de koets naar de kerk geweest, Arie Dirk Pelllkaan, ja het re gende ook wel heel erg, hè? Hoe is het met jou, Tineke Ippel, in welke klas zit je nu? Gerard en Gert Grooten- dorst verheugen zich al op de verjaar dag van Hans. Is het leuk geweest, jon gens? Dat is wel verdrietig geweest bij jullie op school, Arle Zonnenberg. FrlU van de Water had ook een gedicht gemaakt van zijn oplossing, lijo zo. iong. Jij bent zeker wel trots op je tknne broertje. Sarie Steenbergen, ga e wel eens met hem wandelen? De je de oplossing vond, hè? Wat een verjaardagen bij Corrie Nell thuis. Maar voor jou duurt het ook niet lang meer, nog maar een half jaartje! Wat scheelt eraan, Eefje Resoor^ ben je erg ziek of knap je al weer op? Heb je samen met Aart en Peter de oplossing gezocht, Robbie den Ouden, of heb je het alleen kunnen doen? Ja. Nelly Kuyt, de volksdansen die jij noemde ken ik ook. Gezellig zijn ze, hè? Die herten waren dan zeker wel erg mak, dat ze uit je hand aten. Jan Bak ker. Dat is zeker een feest geweest voor jou. Trudy van de Berg,^ voor ^het de meester jarig! Wat hebben jullie gedaan met die paddestoelen. Win» Schutte, heb je ze In een mand gezet? - Je moet me maar eens schrijven t Je zult wel pret gehad hebben, denk ik llemaal hartelijk

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1954 | | pagina 20