PIETER PEUTER DE GENERAAL VAN ARNHEM J J'ferfst £•*5 a jiiiiii'»' De levensloop van DOOR G. TH. ROTMAN 1. Kinders, hier heb je Pieter Peuter, Vind je hem geen aardige kleuter? Al is hij nog maar pas een jaar, 2. Op zeek're dag, is dat niet gek, Had Pieter in zijn pap geen trek; Hij keek er vol verachting naar, En kneep z'n lippen op elkaar... „Toe", zei Moes, „Eet je pap op. snoes! Pietje moet doen Van happedoes!" 3. Daar Pieter onverwurmbaar was. Kwamen de tantes er aan te pas; Ze zouden met Moe uit wandelen gaan En hadden hun beste kleren aan. Ze praatten om strijd 'n Hele tijd. Maar Moeder raakte Haar pap niet kwijt. 4. Maar dat gepraat maakte Pieter En hij besloot tot een koene daad: Om 'n eind te maken aan 't geklets. Gaf hij inééns 'n geweldige pets Midden in de pap! O, wat 'n grap! Pieter lachte Zich bijna slap! 5. Wel, wel, wat 'n schrik! Het was te doll De tafel en heel het behang zat vol! De tantes gingen er nijdig vandoor; „O foei, wat 'n bengel!" riepen z'ln koor. Hun hele kledij Zat onder de brij; Zo'n aap van 'n jongen! Hoe kwam hij er bij! 6. Daar Pieter Peuter's Pa verjaart. Bakte Moeder een fijne taart; Ze zette hem ver bij Pieter vandaan, Want anders kwam hij er zeker aan. Vlug ter been Snelde ze heen En Pieter bleef Met de taart alleen... 7. Toen Pietertje nu In z'n eentje zat. En zo helemaal niets om handen had. Besloot hij zich maar wat te vermaken Met trekken aan het tafellaken. Van lieverlee, Als 'n schip op zee. Schoof de taart Met het laken mee... 8. Je snapt het al: zo langzaam aan Kwam de lekkere taart vlak bij te staan; Piet greep met allebei z'n handen En deed de taart in z'n maag belanden. O, wat 'n fuifl Dat was me een kluif! Van louter genoegen Krulde z'n kuif! 9. Toen Moeder terugkwam, had Plet van de taart Niets anders dan 't bord en de krui mels bewaard. Pa keek die middag van honger scheel. Want verder was er niet al te veel. Och, wat 'n gedoe! ,,'t Is 'n kruis!" zuchtte Moe, ..O Pieter. m'n kind, Waar moet het naar toe!" Dat is de erenaam van Robert Elliott Urquhart „Onze commandant is onze vader en onze beste vriend tegelijk GENERAAL Robert Elliott Urqu hart, commandant van de lucht landingstroepen tijdens de slag om Arnhem, werd geboren op 28 Novem ber 1901, als zoon van dr. Alexander Urquhart, een medicus in Shepper- ton, Engeland. Hij studeerde o.a. aan de Sint Paul's School, waarvan ook veldmaarschalk Lord Montgomery een leerling was, en volgde daarna een militaire oplei ding. Toen in 1939 de tweede wereldoor log uitbrak was hij als staf-officier in India. Twee jaar later maakte hij zijn eerste contact met de Duitsers. Dit vond plaats bij de gevechten om El Alamein, waar het grote keerpunt kwam van de oorlog in Noord-Afrika. Inmiddels was hij bevorderd tot bri gade-generaal en commandeerde de 231e infanterie brigade bij de ver overing van Sicilië en de invasie op het vaste land van Italië. In 1943 volgde zjjn bevordering tot generaal majoor. Generaal Urquhart was toen de jongste generaal in het leger van Groot Brittannië. Hij keer de naar Engeland terug om zijn me dewerking aan de invasie te verlenen. Van Januari 1944 tot October 1945 was hij commandant van de le Lucht landingsdivisie, die bij Arnhem vocht en later in Noorwegen landde. Na de oorlog kreeg generaal Urquhart een hoge post bij het bezettingsleger in Oostenrijk. Ondanks zijn vele functies en zijn schitterende militaire carrière in vele werelddelen, kreeg hij in het leger de bijnaam van „de generaal van Arn hem". OP 17 September 1944 landde gene raal Urquhart, vergezeld van zijn directe stafofficieren, in ons land. On middellijk nadat zij de grond hadden bereikt en hun parachutes hadden af- gegespt, trachtten zij in contact te ko men met hun manschappen. Zij bleken echter ver van het luchtlandingsleger te zijn neergekomen. Op weg naar het verzamelpunt was generaal Urquhart vergezeld van zijn brigadegeneraal. Hun tocht leidde door de Duitse verdediging en steeds moesten de beide officieren dekking zoeken. Plotseling werd de brigade-generaal getroffen. Generaal Urquhart wist hem op zijn schouders naar een kelder te sjouwen, waar hij hem verbond. Loodgrijze wolken jagen snel in eindeloze gang en fel boven de kale bomen. De regen plast in stromen neer, er vormt zich in het bos een meer, daar 't najaar is gekomen. De blad 'ren van een oude eik bedekken dartelend en r\jk rond mij de drasse gronden. De herfst gaat fluitend door het riet en ondanks kou en nat geniet ik van de vele tvondren. Heel langzaam vormt het bladerpak, waarin ik tot mijn enkels zak, een goud geweven deken. De regen die het druipen doet, zij vormt al spelend aan mijn voet de wonderlijkste beken. Al is dit sterven der natuur het einde van de zomerduur, de komst van kille dagen, ik wandel blij in 't duister bos en over 't zuigend natte mos met kinderlijk behagen. JAN STOLK. Juist toen de officier weer zover was opgeknapt, dat men de tocht zou voortzetten, kreeg een Duitse militair argwaan en vond hun schuilplaats. Hij posteerde zich bij de kelder en commandeerde: „Handen omhoog!" Het enige antwoord kwam uit de loop vam generaal Urquhart's pistool. Ter wijl de Duitser neerviel maakten de beide officieren zich uit de voeten. Wie van de manschappen, die eens onder generaal Urquhart stonden, u ook spreekt, ieder is ervan overtuigd dat hun generaal de beste van het leger was. „Onze commandant, onze vader en onze beste vriend tegelijk", vertelde er een. Zo gebeurde het, dat de generaal plotseling contact maakte met een groep van zijn mannen, die de vijand met rookbommen uit een straat in Oosterbeek trachtten te verdrijven. Ineens zagen de mannen hun hoogste commandant staan. „Wilt u ook een paar bommen gooi en, Sir?", vroeg een korporaal. „Nee kerel", was het antwoord van de generaal, „daar zijn jullie veel beter in. Ik kijk wel!" Onnodig te zeggen dat de jongens toen toonden hoe goed ze waren! ■fr ENKELE dagen na de aanvang van de slag ging generaal Urquhart zelf naar Arnhem om te zien hoe de eenheden het maakten, die in de stad waren doorgedrongen. Deze expeditie is hem bijna nood lottig geworden. Hij moest dwars door de Duitse stellingen en wist tot in de voorste linies te komen. Daar bemerk te hij plotseling, dat hij omsingeld was. Twee etmalen heeft hij zich ver borgen gehouden in een huis in de omgeving van het Elisabeths Gast huis. Toen slaagde een zeventigjarige da me erin om hem in de nacht door de achtertuintjes te laten ontsnappen. Op de terugweg heeft het enkele keren heel weinig gescheeld, of hij was op nieuw gegrepen, maar toch kwam hij heelhuids terug in hotel „Hartenstein" waar het hoofdkwartier was. Wat generaal Urquhart en zijn man nen konden doen, deden zij. Zelfs veel méér dan van hen kon worden ver wacht. Toen de luchtlanding bij Arnhem werd besproken, rekende men dat het tweede leger ongeveer binnen 48 uur via Nijmegen in Arnhem zou zijn. De mogelijkheid van enige vertraging bleef natuurlijk bestaan. Daarom wer den de luchtlandingseenheden zo in gedeeld, dat zij vier dagen zonder hulp van buitenaf konden vechten. Ondanks dit alles hielden generaal Urquhart en zijn mannen het nóg vier dagen vol. De vijand had zich geheel van de verrassing hersteld en van overal versterkingen in de strijd geworpen. Het tweede leger kon niet oprukken door de regen. De mist verhinderde de geallieerde luchtmachten voedsel, munitie en versterkingen aan te voe- Toen kwam de order om terug te trekken naar de overzijde van de Rijn. Als een der laatste verliet generaal Urquhart de Veluwezoom, nadat hij afscheid genomen had van de ge wonden. Ruim een week geleden was hij met 10.000 man geland. Nu keerde hij met 2200 man terug. Ongeveer 2000 sneu velden en werden in Oosterbeek be graven. Bijna 6000 man werd ver mist: gewond, gevangen of.... ver dronken in de Rijn. NU Is de slag geschiedenis gewor den, maar ondanks de tien jaar, die ons van die Septembermaand van 1944 scheiden, is de verhouding van generaal Urquhart tot zijn jongens dezelfde gebleven. Velen van hen zijn in de burger maatschappij teruggekeerd, anderen zijn nog in actieve dienst. Zo gebeurde het op een herdenking op de begraafplaats der luchtlandings troepen te Oosterbcek, dat de gene raal na de plechtigheid niet met de officiële autoriteiten, gezanten en mi nisters terugkeerde, maar stil uit de rij stapte. „Eten kan wachten, nu is mijn plaats hier". Hij liep naar de dirigent van het plaatselijke muziek gezelschap om hem te bedanken. Toen viel zijn oog op een burger met een kunstbeen, die eens behoor de tot zijn mannen: „Hallo John, hoe gaat het? Gaat het lopen al wat be ter? Vermoei je niet te veel, kerel!" Hij kent ieder en praat met ieder. En steeds is hij omringd door zijn oud-soldaten, die hem van alles ver tellen. Plotseling zag men generaal Urquhart niet meer. „Weet u waar hij is?" werd geïn formeerd. Een hand wees naar een der hoe ken van de begraafplaats. Daar stond hij voor een graf. Zijn hoofd gebogen, zijn arm geslagen om de schouders van een snikkend oud moedertje. Bij de oprijlaan van de begraaf plaats liep hij op enkele mensen uit Oosterbeek toe. „Bedankt voor wat u doet voor mijn jongens die hier liggen en voor hun nabestaanden". „Ja, maar," antwoordde een der aanwezigen, „uw mensen deden zo veel voor ons. Onze bevrijding..." „Ach", zei generaal Urquhart, „maar het kostte ook u zoveel. We hebben zoveel vernield en er zijn ook bij u zoveel slachtoffers gevallen. Maar we konden het heus niet anders Toen beende hij weg, met grote passen, om daarna rustig verder te wandelen over de straatweg naar de begraafplaats. Aan zijn ene arm hing een klein, blond meisje. Aan de andere kant had een jochie zijn kinderhand weggebor gen in de grote hand van de generaal en praatte honderd uit. Maar generaal Urquhart antwoord de niet. Hij zweeg, terwijl zijn ogen naar rechts Mikten, naar de twee duizend zerken op de laatste rust plaats van zijn jongens.... FREEK VAN DER MEER. Op de weg tussen Arnhem en Nijmegen moest voor de gevallen soldaten vaak in particuliere tuinen een voorlopig graf worden gedolven

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1954 | | pagina 7