mm
r
onze jeuqó-p&qin&f
Puzzle je ook mee
De
vrachtrijder
TOEN ik nog een jongen was, reed
ik dikwijls mee met de vracht
rijder op Gorkum. Naast hem op de
bok gezeten, met vóór ons de deinen
de paardenrug, vond ik die tochten
van een bijzondere feestelijkheid.
Soms, op de eenzame Damseweg
naar Oukerk, mocht ik de leidsels
vasthouden en dan voelde ik me als
een koninklijke koetsier op een sta
tiekoets. De wagen van de vrachtrij
der was overhuifd met een bruin zeil
doek. dat bij storm vervaarlijk klep
perde. Op dat zeildoek stonden witte
letters geschilderd: Bodedienst op
Gorkum en tusschenliggende plaat
sen.
De vrachtrijder was een stil per
soon. Hij was toen midden in de der
tig en ongetrouwd. Hij woonde sa
men met zijn moeder, die weduwe
was. Kromme Geertje werd zij ge
noemd en later heb ik begrepen,
dat er vreemde praatjes over haar
rondgingen.
Harm de vrachtrijder zat meestal
een beetje te dromen op zijn wagen.
Dan gingen zijn ogen over de wei
landen links en rechts naast de weg
en tenslotte dwaalden ze af naar de
horizon. Het was, of hij iets zocht,
aan de verre einders, die altijd on
bereikbaar blijven. Als kind heb ik
het verlangen gekoesterd eenmaal de
einder te bereiken en daar te zijn,
waar aarde en hemel elkander raken
en overgaan in violet en purper. Ook
Harmen liet zijn blik steeds naar de
verre horizon gaan misschien dat
ik daarom als jongen zoveel van hem
hield.
Als wij in Oukerk kwamen, alwaar
de Giessen korte, vriendelijke boch
ten slaat en het water op zomerda
gen een ongerepte spiegel van de
contreije is, werd de vrachtrijder
meestal onrustig. En altijd, steevast
bij dezelfde wisselDlaats, bond hij een
bosje gedroogde strobloemetjes aan
de haak van zijn lantaarn, die aan
de linkerkant tegen de zijkant beves
tigd was. Dat bosje gedroogde bloe
metjes bewaarde hij onder de zit
bank waar hij ook zijn brood en de
haver voor het paard placht op te
bergen.
Dat was altijd pas. Bij de wissel
plaats. even voorbij het Oukerkse
dorp. bond hij de strobloemetjes aan
de lantaarnhaak. Maar op Nieuwkerk
gekomen, stopte hij weer bij een
eenzame wisselplek. Het paard hield
vaneigens al stil. Harm haalde de ge
droogde bloemetjes van de lantaarn
beugel en borg ze weer onder de zit
bank van de wagen.
Ik vroeg eens aan de vrachtrijder,
waarom hij dat deed.
„Jij bent te jong om dat te begrij
pen," was steevast zijn antwoord. En
aan zijn gezicht zag ik, dat hij niet
wilde, dat ik er nog meer vragen
over zou stellen.
Maar altijd, of het zomer of win
ter, zon of regen, weer of wanweer
was, hield zijn groot en schonkig
paard bij de eerste wisselplek voor-
Vliegtuigbommen in 1812
Het beschieten van vijandelijke stel
lingen door middel van luchtvaartuigen
is geen militaire vinding van de nieuw
ste tijd.
Uit de in 1824 verschenen cn toen veel
gelezen ..Geschiedenis van de Russische
veldtocht in het jaar 1812" van graaf Se-
gur, die als adjudant aan NaDolcon'«
tochten deelnam, blijkt, dat reeds kei
zer Alexander I op het idee gekomen
was. luchtschepen ter beschikking van
het leger te stellen. Hij gaf opdracht,
een luchtschip te bouwen, dat buitenge
woon zware lasten moest kunnen dragen
en in staat zou zijn, lange tijd in de
lucht te blijven. Deze ballon moest dan
over de Franse linies vliegen, ze nauw
keurig verkennen en op de belangrijk
ste punten een regen van vuur en
fjzer" laten neervallen
De ballon werd gebouwd, deed werke
lijk met gunstig weer zijn eerste tocht
en vloog in de nabijheid van Moskou
ver de vijandelijke stellingen over.
Vergeleken met de ontzettende geva
ren, waaraan de bemanning van het
luchtschip blootstond, had ae tocht te
weinig resultaat, dan dat men de proef
neming geslaagd zou kunnen no<
zo werden de pogingen dan ook.
enige nutteloze tochten, op bevel
keizer gestaakt.
bij 't Oukerkse dorp stil en haalde
de vrachtrijder de bloemetjes te
voorschijn. Dat bosje gedroogde bloe
men was omtrent kleurloos geworden
maar Harm de vrachtrijder was er
zuinig op; dat zag ik aan de manier,
waarmee hij er mee omging.
Hoewel de vrachtrijder een man
van weinig woorden was, de mensen
noemden hem eenkennig waren de
dagen, wanneer ik vrij van school was
en met Harmen mee mocht op zijn
bodewagen, voor mij van een bijzon
dere fleur. Ik reed door de wereld
en deed allerlei grote en kleine ont
dekkingen, die veel indruk op mij
maakten. Zo herinner ik mij, dat net
buiten Gorkum altijd een man aan de
weg stond, die een houten been had.
Harmen had mij eens verteld, dat
die man zeeman geweest was en in
de stille Zuidzee, waar 't ongenadig
spoken kan, bij een schipbreuk zijn
been afgeklemd had. Het was grieze
lig, maar ook adembenemend, want
altijd als ik die man met zijn houten
stomp zag staan, zag ik tevens een
woeste zee met huizenhoge golven
en een schip in nood. In de buurt
van Schelluinen stond bij een oude
boerenhofsteê een paal met een
dwarsbalk. Ik heb nooit geweten,
waar die stellage voor diende, maar
was en vooral het woord van
zwijgzame mensen achtte ik betrouw
baarder dan dat van veelpraters
stond het voor mij vast, dat de op
merking van Harmen larie was,
kletskoek, een smoesje om er af te
komen.
Tenslotte was mij één ding opge
vallen: Op het kleine traject, dat de
vrachtrijder met de bloemetjes aan
de lantaarnhaak reed, zat Harmen
zoals gewoonlijk links en rechts te
kijken. Maar er was één huis, een
klein, grauw en verwaarloosd dag
geldersspulletje, dat hij blijkbaar niet
wilde zien, want als wij dat passeer
den, keek hij strak voor zich uit, hoe
wel hij het paard dan meestal iets
langzamer liet sjokken.
Het spreekt vanzelf, dat ik als
jongen aan mijn vader en moeder
vertelde van het vreemde gedrag van
de vrachtrijder met het bosje ge
droogde bloemetjes. Ze wisten er
geen verklaring voor te geven en
mijn vader zei, dat ik niet zo nieuws
gierig moest zijn omtrent het doen en
laten van grote mensen. Nadien, als
ik vrij had van school, ben ik nog
dikwijls met de vrachtrijder naar
Gorkum gereden. En altijd was het
pas: bij de eerste wisselplek voorbij
KORT VERHAAL
door J. W. OOMS
Imponerend gezicht: twee fiere, sterke paarden
een bestelwagen.
in mijn jongensverbeelding was het
een galg en altijd, als we bij Schel
luinen kwamen, was ik angstig-
nieuwsgierig, of er iemand aan zou
bengelen.
Nooit heb ik begrepen, wat het ri
tueel van Harmen want dat was
het eigenlijk met het bosje ge
droogde bloemen te betekenen had.
Toen ik de vrachtrijder weer eens
uitleg vroeg, zei hij glimlachend:
,,Och, jochie, je mag hier alleen
voorbij rijden als je wagen een beet
je versierd is. Dat willen ze nou een
maal. Dat schijnt volgens een bar-
oude wet te zijn, eeuwen en eeuwen
geleden al door een graaf of een am
bachtsheer ingesteld. Niemand mag
hier passeren zonder blommetjes aan
z'n gerij."
Ofschoon ik als jongen goedgelovig
zamer geworden dan vroeger. Zijn
moeder, kromme Geertje, was ge
storven aan een beslag. Harmen
woonde vanaf die tijd moederziel al
leen. Hij zorgde zelf voor zijn kostje,
nooit kwam er vrouwvolk in zijn huis.
In Oukerk was een vrouw van voor
in de vijftig gestorven. Gezegd werd,
dat zij verdronken was in de Giessen
toen zij het wasgoed wilde spoelen op
de wankele waterstoep, die voor haar
huis lag. Maar altijd zijn er mensen,
die nader bescheid weten te geven.
Die vrouw was al jarenlang bar
zwaarmoedig en zij heeft zich ten en-
de zelve verdaan in 't water van de
Giessen, werd gefluisterd. Wee, wee
als de duivel met een mensenziel
speelt. Dan ziet de mens tenleste
geen soulaas of erbarmen meer en
stort zo'n ziel zich in 't water, of
Oukerk bond hij de gedroogde bloe
men aan de lantaarnhaak. Er weer
naar gevraagd, antwoordde Harmen
mij:
„Dat is nou eenmaal een wet. Mis
schien heeft het zin en misschien
niet maar het is een wet en vraag
wijders niks meer."
Het leven schrijft zelf zijn verha
len. Soms bitter en wreed, een ande
re keer liefelijk en mateloos teer. Pas
jaren later heb ik de zin van het
doen en laten van de zwijgzame
vrachtrijder begrepen. Dat was ze
ventien jaar later, Harmen was toen
de vijftig al gepasseerd. Hij was vrij
gezel gebleven en mogelijk nog zwijg-
hangt zich op en werpt zich rade
loos in de rampzaligheid, die tot in
alle eeuwigheid duurt.
Eén ding is zeker: toen die vrouw
verdronken was en het barre nieuws
als een lopend vuurtje door de stille
boerenbuurten ging, reed Harmen de
vrachtrijder door het Oukerkse dorp,
onrustiger dan gewoonlijk. Het paard
hield eigener beweging stil bij de
eerste wisselplek, maar de vrachtrij
der klakte met de tong en rukte aan
de leidsels en voor het eerst na een
lange rits van jaren bond hij het bos
je kleurloze gedroogde bloemen niet
aan zijn lantaarnbeugel. Het bosje
bloemen lag naast hem op de zitbank
en het was, of hij er niet zo zuinig op
was als gewoonlijk. De zwijgzame
vrachtrijder keek star en strak voor
zich uit toen hij verder reed; maar
toen hij kwam bij het daggeldershuis
je, waar hij nooit na-ar had willen
kijken, wendde hij er de blik naar
toe. Hij zag de luiken stijf gesloten
het was het huis, waar de vrouw
gewoond had, die verdronken was in
de Giessen. Toen nam de vrachtrijder
het bosje gedroogde bloemen en in
het voorbijprijden wierp hij het weg,
in het voortuintje van het daggel
dershuis met de blinde ogen, het huis,
dat hij nimmer een blik waard had
gekeurd.
Het leven schrijft zelf zijn verha
len, soms zijn die bitter en mateloos
wreed.
Harmen de vrachtrijder was nog
een jonge kerel, toen hij er achter
kwam, dat zijn moeder in stilte man-
nen in haar huis ontving. Het was een
barre gewaarwording, het docht hem
dat ineens alle fleur van het leven
verdwenen was en hij heel zijn verde
re leven in een grijze mist zou verke
ren. Hij reed toen al bodedienst op
Gorkum en hij besloot te gaan trou
wen. Maar daartoe moest hij een
vrouw zoeken, dat was moeilijk voor
een zwijgzame man als Harmen. Ten
leste kreeg hij aanspraak met een
meidje uit de buurt van het Pinke-
veer. Het werd verkering en Harmen
hoopte, dat het gauw tot een trouw
zou komen, opdat hij in een eigen
huisje zou kunnen gaan wonen en zo
doende zou vergeten, dat er zulke
kwalijke dingen plaatsvonden in het
huis van zijn moeder.
Anderhalf jaar had Harmen verke
ring. Hij was een zwijgzame vrijer,
maar hij meende het goed en er za
ten geen kwaaie streken in zijn aard.
Hij begon over trouwen te praten en
het meidje van het Pinkeveer had er
wel oren naar, zoals ze zei. Maar niet
lang daarna deed Harmen de wreed-
harde ontdekking, dat hij bedrogen
werd. Maaike hield het ook met een
andere jongkerel, een boerenknecht
uit Oukerk. Toen hij, woest van drift,
er over begon, heette zij het te liegen.
Harmen zei toen niets meer, zijn
drift scheen te zijn weggeëbd, nog
schielijker dan ze gekomen was.
Maar op een Zaterdagavond ging hij
naar het Pinkeveer en nabij een ver
vallen landhek onder een paar knot
wilgen zag hij Maaike staan, in ge
zelschap van die boerenknecht uit
Oukerk. Hij zag, dat zij zich willig
liet omhelzen en zij had een bosje
bloemen in haar hand, haar geschon
ken door die boerenknecht. Ander
maal werd de zwijgzame vrachtrij
der driftig. Hij stoof op die twee af
en met zijn machtige henden sloeg
hij de boerenknecht bewusteloos.
Daarna wendde hij zich tot Maaike,
die als een bang vogeltje en hele
maal ontdaan, zich trachtte schuil te
houden achter de weerbarstige stam
men van de knotwilgen. Harmen ruk
te haar het bosje bloemen uit de han
den en met trillende stem zei hij
„Als je mij niet mot, had je 't mot
ten zeggen. Maar dit is vuil bedrog
en nou kan ik nooit van m'n leven
meer geloven, dat frullie eerlijk
zijn!" En toen begon hij te schrou-
wen als een kind; hij liep weg als
een geslagen man, hij had het bosje
bloemen nog in zijn handen.
Een half jaar later trouwde Maai
ke van het Pinkeveer met die boe
renknecht uit Oukerk. Harmen hoorde
dat en hij vernam ook, dat ze ging
wonen in een klein, verwaarloosd
daggeldersspulletje niet ver voorbij
het Oukerkse dorp. Toen hij er ze
ker van was, dat het paar daar in
trek had genomen, haalde hij het bos-
jt str,.bloemetjes te voorschijn, dat
hij bewaard had op een balk in zijn
paardenstal En van die dag af was
de vrachtrijder wrikkeloos in zijn
doen Altijd bond hij dat bosje ge
droogde bloemen aan de lantaarn-
beugel, jaren en jaren achtereen
hield hij dat vol. Harmen de vracht
rijder trouwde niet, sommigen noem
den hem een oude zwijgzame vrijge
zel.
Iemand vroeg hem eens, of hij kop
schuw voor vrouwvolk was.
„Vrouwen zijn wreed," was alles,
wat Harmen ten antwoord gaf. En hij
had er geen besef van, dat hij eigens
nóg wreder was. Dat drong zelfs
niet tot hem door, toen hij het bosje
gedroogde bloemen, door de jaren
heen grauw en sprietig geworden, in
het voortuintje van het kleine, verval
len daggeldershuisje wierp.
ZOMDAOSBLAO
^Beertje ieóbet
KREEG EEN NIEUW HANDJE
(Slot)
En toentoen maakte Jantje
wéér een vlammetje. Pssssst, zei het
lucifertje. O, Jantje vond het wel
mooi, maar zijn handje bibberde. Het
was toch wel een beetje angstig, een
beetje maar
Nog één keertje. Dan zou hij het
vuurtje aansteken. Naast Liesbet,
want anders werd het beertje zo koud.
Daar zou Jantje het alleen maar om
doen, om Liesbet.
Psssst, zei weer een lucifertje.
Psssst zei ook een strohalm pssst
psssst nog meer strohalmen, en
toentoen...zjoet! zei een hele gro
te vlam.
O, wat schrok die Jantje. Hij gooi
de het hele doosje lucifertjes op de
grond. Hij wilde hard weglopen maar
rolde van de schrik ondersteboven.
O, die Jantje, die stoute Jantje. Hij
ging heel stilletjes in de zandbak zit
ten spelen.
Hij was de hele middag zo stil, die
Jantje. Hij speelde ook heel lang in
de schuur. Daar waren heel wat plek
jes waar je lekker kon wegkruipen.
Maar Jantje vond het toch helemaal
niet leuk. Hij was ook weer de boer
op de grote wagen. Maar als hij bui
ten wat hoorde schrok hij er van En
vooral toen hij de tractor hoorde te
rugkomen. O, dat was papa
Voor Jantje naar bed ging moest
hij ook zijn avondgebedje opzeggen.
Wat was dat nu moeilijk. Jantje
fluisterde het zo zacht, dat mama het
haast niet kon horen. O, die mama
begreep er maar niets van.
„En waar is Liesbet?", vroeg ze,
K na gel ij n( je
Kleine Knagelijntje,
't knabbelyraag konijntje,
stond eens op een avond voor zijn hol:
hij kón maar niet sluiten:
't was zo heerlijk buiten,
want, de maan was vól!
En de vlierboom ruisfe,
cn van verre bruiste
achter Knagelijntjes duin de zee...
Wat moest je nu binnen
in je hol beginnen?
Slapen gaan? Welnee!
Op het mulle paadje
liepen met Mamaatje,
netjes, stevig ieder aan een hand,
Greet en Grietje Grasjes,
de konijne-meisjes,
van de overkant.
,,'n Avond. Mevrouw Grijsjes,
is V met de meisjes
nog zo laat op stap?" vroeg Knagelijn.
Greetje lachte olijk.
Grietje lachte vrolijk...
„Och, 't is maneschijn",
zei Mevrouwtje Grijsjes,
..en mijn kleine meisjes
zijn vandaag juist achttien tveken oud,
en hun tante Heitje
geeft een danspartijtje
daar zij morgen trouwt
„Knagelijn", vroeg Greetje,
kun jij niet een beetje
dansen, ga dan met ons drietjes mee!"
„Graag", zei Knagelijntje,
„in het maneschijntje
dansen, 'k zeg geen nee!"
En op 't mulle paadje
liep nu, vóór Mamaatje,
Knagelijntje, tussen Greet cn Grietje in,
cn hij leerde ras jes
haar de eerste pasjes
voor een goed begin.
Op het danspartijtje
van hun tante Heitje
zwierden - 't was een zonderling geval m
Greet en Grietje Grijsjes,
de konijne-meisjes,
't sierlijkste van al.
RENNY VAN ROYEN.
„die moet toch altijd mee naar bed?"
Mama vroeg het nog een keer. En
nóg een keer. Ja, toen moest Jantje
het wel zeggen. Hij kroop heel diep
onder de dekens en heel erg zacht
zei hij: „Achter de schuur
Mama begreep best, dat het niet in
orde was en ze ging gauw kijken.
Jantje bleef alleen, helemaal alleen.
O, wat werd hij toen bang, bang en
verdrietig. Hij begon zacht te huilen.
Maar nu was er immers niets meer
aan te doen. Nu was het erge gebeurd.
Mama zou de lucifertjes vinden, en
het doosje, en het vuurtje, en Lies
bet. Mama zou alles weten
Daar kwam mama al weer. Ze had
Liesbet in de hand.
Jantje kroop helemaal onder de de
kens. Maar mama kon hem toch wel
vinden en ze gaf hem... een flink pak
AUGUSTUS 1954
op zijn broek. O, o, wat huilde Jantje
hard. „Ik zal het nooit meer doen,
mama, ik zal het nooit meer doen..."
„En kijk nu eens", zei mama boos,
„nu is Liesbets handje helemaal ver
brand stoute jongen. Je had de hele
boerderij wel in brand kunnen ste
ken." ,Toen ging mama zó weg. En
Jantje kreeg niet eens een nachtzoen.
Dat was de ergste, de aller-ergste
•straf, dat mama zomaar wegliep. Zo
huilde Jantje zich in slaap, met Lies
bet stijf in zijn arm. En Liesbets ver
brande handje lag net tegen Jantjes
wang. Hoe zou dat nu weer beter
worden?
Dat wist tante Wies wel. Dat was
toch zo'n aardige tante. Zij kwam
dikwijls mama helpen met het naai
werk. Natuurlijk zag ze Liesbets zere
handje. Ja. toen moest Jantje wel weer
vertellen wat er gebeurd was.
Dat was helemaal niet prettig, o
nee. Maar tante Wies nam Jantje op
haar schoot en zei: „Dat moet je
maar nooit meer doen, hoor Jantje."
Nee hoor, o nee, Jantje zou nooit
meer met lucifertjes spelen. Hij schud
de heel hard zijn hoofd. Hij zou 't
niet meer doen, heus niet.
„Ik zal Liesbet een nieuw handje ge
ven, hoor," zei tante Wies. Mama
ging een lapje halen en tante Wies
naaide het netjes op Liesbets pootje.
Toen het klaar was, kon je helemaal
niet meer zien, dat Liesbet een zeer
handje had gehad. Jantje bleef er de
hele tijd bij en moest precies zien
Even lachen
het wel?
Moeder (verbaasd): Natuurlijk niet.
Maar hoe kom je daar zo bij?
Wim: Ja, ziet u, ik heb uw broche
in de put laten vallen en ik was erg
bang, dat u boos zou zijn, maar mi u
weet waar het is, is het zeker niet erg
hé?
wat tante Wies deed, die lieve tante
Wies.
En nu weet je hoe Liesbet beter
werd. En als je ooit een beertje tegen
komt met een nieuw handje, weet je
zeker, dat het Liesbet is, Liesbet van
Jantje. KO HAAK.
onze BRievenBUS
Beste kinderen,
„Melk is goed voor
el ie"; dat was de
oplossing van het
raadsel. Ik heb weer
heel wat brieven
binnen gekregen! De
meeste kinderen
schreven er bij dat
ze melk zo lekker
vinden, maar er
waren er ook die
zeiden dat ze er
niet van hielden.
Toch maar opdrin
ken, jongens, want
't is gezond. De
hoofdprijs is deze
keer bestemd voor
Hannie Onderdelin-
den, en de troostprijzen guan naar
Jan Stam, Hans van Vuuren en Jan
Bakker (hoe is het met je vingers,
Jan?)
De meesten van jullie zullen al
wel vacantie hebben. Er worden ten
minste zoveel plannen gemaakt.
Wie van mijn nichten wil er corres
ponderen met. Hannie van den Bos,
Baakwoning 5, Naaldwijk?
De meesten van jullie zullen al wel
vacantie hebben. Er worden tenminste
zoveel plannen gemaakt!
Wie van mijn nichten wil er corres
ponderen met Hannie van den Bos, Baak
woning 5, Naaldwijk?
je Madurodam mooi, Ada? Je gaat ze
ker wel eens wandelen met je broertje.
Sarie Steenbergen, maar hij kan natuur
lijk nog niet zo vlug lopen? Bedankt
voor je mooie kaart, Anja Cornet! Ma
deliefje verheugt zich al op de verjaar
dag van haar zusje. Ga je zelf iets voor
haar maken? Wat heb jij een leuk versje
gemaakt bij dat raadsel van die hond,
Gootje van der Waals, mijn compliment,
hoor. Willy van Es is overgegaan naar
de vijfde klas. Fijn zeg! Nou, jij gaat
fijn uit logeren. Willy Schoneveld. Je
houdt veel van kleuren hè? Ik kan me
voorstellen dat jullie groep de eerste
prijs behaalde. Jannie van Hemert, wat
staan jullie leuk op die foto. Nee maar.
Greetje Bokhorst, wat had jij je raadsel
gauw opgelost! Wat krijg jij een leulte
verzameling beestjes, Corrie. ik ken die
diertjes wel. ze zijn schattig, hè? Ik vind
jou een flinke vent, Wim Koole, dat je
zoveel kranten wegbrengt. Heb je al
eens uitgerekend hoeveel procent het is,
of vind je dat te moeilijk? Geeft niet
hoor Trijnle Maasland, dat je een paar
keer niet geschreven hebt. Wat ben jij
lang onderweg geweest met dat reisje,
zeg! Jullie zijn zeker wel dol op die pon-
ny, Willie van der Spek. Mag je zelf
voor de kuikentjes zorgen? Je tekening
was keurig, Rida van Noordennen, en
wat heb jij leuk postpapier? Ja, ik heb
wel eens biest gedronken, Nelly en
Greetje Maan, maar eerlijk gezegd vind
ik het niet zó lekker! Nou. dat raadsel
van jou kon ik niet oplossen. Rietje
Klootwijk, ik vond het wel moeilijk. Je
mag best blijven meedoen, hoor Jannie
Kraak, dat is helemaal niet erg. Doe
je de groeten aan moeder? Jij zult
vast wel een fijne vacantie hebben. Mar-
tien Pulleman, ik ben nu al benieuwd
naar je brieven. Ja. je hebt in een hele
tijd niet geschreven. Sarie Oudljk, maar
nu doe je zeker weer mee? Priklimona-
de is lekker, hè Jaap Mels? Heb je lang
vacantie? Wat mooi, die tekening van
je. Pieter van den Berg, zelf gemaakt!'
Nee maar, Dikkie van de Water, wat
heb jij veel geld verdiend met je rap
port. De groeten aan allemaal, hoor!
"Dus de lagere school zit er voor jou op,
Hannie van den Bos, veel succes op de
ULO! Wat een bloemenweelde in jouw
tuintje. Dietske den Haas, dat zal een
mooi gezicht zijn. Je rapport zag er
keurig uit, Sjoukje van der Spek. Waar
heb je dat diploma B voor gekregen?
Nou, ik heb nooit geteld hoeveel neven
en nichten ik heb. Lenle Bogaards,
maar er zijn weken dat ik over de hon
derd brieven krijg! Is het een leuk boek
dat je gewonnen hebt. Arda Prins? Ik
hoop dat je vriendin Janny gauw weer
dikke wangen krijgt. Fijn dat je een
hondje krijgt. Joke van der Spek, heb
je al een naam voor hem bedacht?
Adri Vos stuurde de oplossing op rijm.
En van Willy Koornstra Kreeg ik een
heel grappige kaart. Bedankt hoor Willy!
En dan is er nog een Willy, die dacht
dat ik haar naam verkeerd geschreven
had. Maar ik heb heus in heel lang
geen brief van je gehad. Willy Koenen,
dus er was geen misverstand in het spel.
Alweer een kind mei een goed rapport,
en wel Adri Holder. Fijn dat je over
gegaan bent! Die plaatsjes van jou wa
ren heel mooi, Miekc Hegeman! Mis
schien ga je toch nog wel uit, Gobi Va-
vier, als de zon gaat schijnen Ben je
nu weer helemaal beter, Eke de Boer?
Jij had ook een goed rapport, hoor. Kun
je al goed zwemmen, Nellie van der
Hclin, en heb je al geprobeerd of je
kunt duiken? Wat bedoelde je precies,
Fia Muys, een briefje in de krant of
een briefje over de post? Voor dat laat
ste heb ik echt geen tijd. meisje! Is de
ze zoekplaat naar je zin, Joke van Ber-
otanm? wiiiy Tamboer wil natter wor
den, nou, dan mag je ook eens iet* voor
mij maken, hoor' Gasper van Oosten
gaat ook al zoveel op reis; veel plezier
hoor! Wanneer ga je naar de naaischool,
lna Tecuw, dit jaar al? Irene van Beek
stuurde ook al zo'n aardig versje Jul
lie hebben allemaal wat dichtersblocd,
denk ik. Waht Gerard Kok stuurde ook
al een gedicht. Jc zult wel een mooie
verzameling krijgen als je alle regel
tjes opplakt die ik aan Jou schrijf.
Nelly Kuyt! De bruiloft was zeker wel
fijn, hè? Ik stond paf van jouw rapport,
Jannie Bloem, het was prachtig, zeg.
Wat schreef je een gezellige brief, Ella
Joziassc. Je hebt zeker wel genoten in
de Noord-Oostpolder. Ga je helemaal
naar Engeland. Marlicn Muis, wat ver
Goede oplossingen kieeg ik van Mar-
greet Koornstra, Marijke de Groot, Hans
Regeer, Nelly Grocnenbcrg, Henny van
Hemert. Rob van Wetten, Piet Breevoort.
Roelie Ouwendijk, Robbic van Ekclen-
burg, Anneliesjc Vos, Martin van Bcrg-
eijk, Elly van Schelt, Lia Sleutelaar.
Leo Aardooni, een Jongen of meisje van
Rietschoten. Janus van Tilburg. Jannie
Verweij, Corrie en Wim van Rijnswou.
Jan van der Jagt, en Greetje Overduin.
En dan zijn er veer onze nieuwelin
gen: lna Witvliet, die misschien bij
haar grote neef op de motor mag zit
ten. Jan Minnaard, die een heel mooi
rapport had. Suus Borrernan, Barbara
van Berge ijk (nee, ik ben nog nooit in
Rockanjr geweest, Barbara), Morietje
Hardam, Cobic Haasnoot, Peter en Wil
ly de Boer. Jannie Branderhorst (was
het fijn in Amsterdam?) Guus en Dikje
van der Wal, Ella Bol, die op gprits-
koeken getracteerd heeft, Greetje Dubbe-
laar (wat fijn, dat je zwemmen mag
leren!) en Anneke Huisman, du- met
een bus uit gaat. Allemaal hartelijk wel
kom in onze kring!
is erg veel te zien op dit plaatje, haast te veel om op te
toch moeten jullie het maar eens proberen, maar dan hoef je alleen
die dingen op te schrijven, die met een K beginnen. Wie de meesfe
moorden gevonden heeft, krijgt de hoofdprijs en dan 2Ün er nog drie
troostprijzen. Wie zullen het