aatste wagon
Voorwaarts! De vijand tegemoet!
4
ZONDAGSBLAD 22 MEI 1954
ONZE LUCHTMACHT IN DE PAC1F1C-OORLOG (111)
Overste Fiedeldij trekt op naar liet front
Door KAREL C. SNIJTSHEUVEL
HET werelddeel Australië heeft een
totale oppervlakte v^n 7.706.000
vierkante meter. De afstand tussen
het Zuid-Oostelijk gelegen Canberra
en het hoogtropische Port Darwin
bedraagt circa 6000 km. Hiertussen
liggen de reuzenstaten Nieuw Zuid
Wales, Zuid Australië, Queensland en
Noord Australië. De barre Australi
sche woestijn, waar regen een onge
kend wonder is, beslaat een groot
deel van het territorium Noord
Australië en heeft een middellijn van
2000 km.
Een reis over dit merkwaardig
areaal van onze aarde is imposant,
vooral wanneer men zich als natuur
liefhebber de tijd gunt om de mar
kant-Australische fauna en flora te
vooruitziende blik geannexeerd bij
het Britse Rijk. Honderd jaar lang
strafkolonie, daarna verzamelpunt
van Engelse kolonisten en avontu
riers. Twee eeuwen later een bolwerk
tegen het gele gevaar.
De spleetogen der Japanse gene
raals richtten zich even verbeten als
begerig op dat reusachtige land van
acht miljoen blanken, die hun Kerst
mis in midzomerse dagen vieren.
Dat vervloekte Nederlands Indië
ook! Dat heeft ons opgehouden.
Maar nu zullen we het nogmaals
proberen om Australië te nemen.
De Japanse strategen hadden een
les geleerd: Noord Australië was te
taai. Maar het Westelijk deel was
zwak verdedigd: hoorden zij juist
van de Japanse inlichtingendienst.
Dus welaan aanvallen! Leve de
Keizer!
Mitchels van het 18e Squadron vliegen naar het Noorden.
observeren. Pittoreske eucaliptusbo-
men spietzen zich in de lucht, links
en rechts geflankeerd door zilver-
bladige acacia's, terwijl de immor
tellen stereotyp het eigen karakter
van het Australische landschap com
pleteren. De prairies zijn onafzien
bare tapijten van venijnig stekelgras
(spinifex). En wie geluk heeft ont
waart de kudden kangoeroe's. gra
cieus springend als zweven zij over
het kruivend struikgewas. Dc oren
omhooggespitst; bij de moeders spit
zen zich ook iets lager kleine oor
tjes, en loeren er kleine kraaloogjes
rondom, als die van waakzame lucht-
schutters van een Mitchel van het
18e Squadron: het zijn dc jonkjes in
de buikzakken. Buidelratten wringen
zich tussen het spinifex, of klauteren
behendig in de bomen, wanneer slan
gen waar Australië zo rijk aan
is letterlijk de aanval blazen.
Maar daar storen de papagaaien
ongelooflijk is de verscheidenheid in
pluimage zich geheel niet om,
noch de paradijsvogels en zwarte
zwanen.
Bij tijd en wijle zien wc zonder
linge wezens uit de ruisende zee het
witte strand opkruipen, om zich be
haaglijk in de zon te koesteren:
longvissen.
Des avonds klinken vreemde gelui
den op. Vogelbekdieren, casuarissen,
dingo's en wombats zenden hun roep
over het schijnbaar slapend panora
ma. De woestijn des daags een
oven gelijk, geel-bruin stof en hete
dampen uitwazemend is nu kil,
koud, demonisch. En recht omhoog,
in het diepblauw uitspansel, schit
tert „De Vlieger", een reuzencrusi-
fix van diamant: het Zuiderkruis,
allegorie van de Commonwealth...
AUSTRALIë „het Zuidland"
door Spanjaarden, Nederlanders
en Portugezen ontdekt, door de En
gelse conquistadore James Cook met
Te laat
Het werelddeel tussen Indische
Oceaan en Pacific was niet zwak meer.
Het bleef een bolwerk, zy het dan
mede dank zij een herboren Nederlands
Indische gevechtseenheid: het 18e Mit
chel Squadron.
OP de gedenkwaardige dag van 22
November 1943 tuurde een hoofd
officier van de Nederlands Indische
luchtmacht naar het Noorden. Op
zijn schouders prijkten twee sterren,
de zomerse zon van Australië blonk
en schitterde in de gouden balkjes.
Het opbruisend geroezemoes ver
stomde; het werd stil rondom. Zijn
officieren volgden zijn blik, werden
getroffen door de gloed in zijn ogen.
Het was er een van strijdlust, van
energie, van voldoening ook, het
lang gekoesterd ideaal ging de ver
vuiling tegemoet: revanche op de Ja
panse luchtbarbaren, die nog steeds
Noord Australië met een geregeld
bezoek onveilig maakten.
Hij liet zijn blik vervolgens dwa
len over de schare ondergeschikten:
een conglomeraat van rassen en vol
ken, van zwart en negroid tot
blank en vlasblond, en daar tussen
bevonden zich alle huidskleurnuan-
Maar geest en streven was homo
geen: de Japanners moeten worden
teruggedreven naar eigen contreien,
en zo ze zich daar te veel tegen ver
zetten, dan moeten ze worden uitge-
De troep was onafzienbaar: 859
man aan grondpersoneel, 165 voertui
gen o.w. 75 trucks, de rest bestond
uit andere vehikels zoals jeeps,
kraanwagens, benzinewagens, trac
toren, ambulancebussen. 36 Mitchel-
bommenwerpers wachtten op het sein
te starten, met complete bemanning,
operationeel terdege getraind en vol
ledig bewapend.
Op romp en vleugels prijkte de
Driekleur. En toen hel sein kwam
uit de mond van die kleine, bruinge-
teinte hoofdofficier was het lot be
paald van de Japanse luchteskaders,
die Noord Australië teisterden: het 18e
Squadron trok op naar het front.
Die officier was Overste Fiedeldij,
de spil waar de gigantische onderne
ming om draaide
In het jaar 1942 hebben Amerikaan
se en Australische ingenieurs een
lange weg aangelegd dwars over de
Australische woestijn, teneinde het
geïsoleerde Noord Australië een gere
delijke landverbinding met het dich
ter bevolkte Zuiden te verschaffen.
Deze verbindingsweg was in de oor
log van onschatbare betekenis, zulks
in verband met de aan- en afvoer.
Hiertegenover stond dat hij zcr
kwetsbaar was. Bij een vijandelijke
luchtaanval bood het land van zand
en nogmaals zand weinig schuilgele-
genheid.
DE Japanners hadden nog steeds
het luchtoverwicht boven Noord
Australië. Zij bedienden zich van de
springplanken Timor, Aroe- en Kei
eilanden.
Het gevaar gold des te meer een
grote colonne als die van Overste
Fiedeldij. Zij werd gevormd door het
grondechelon (de z.g „main party")
van het 18e Squadron. De verplaat
sing had als doel Mac Donald, de
eerste Nederlandse operatiebasis, 200
mijl ten Zuiden van Port Darwin.
De lange tocht begon met een
treinrit. De lezer stelle zich dit niet
voor als een Hollandse Dieseltreinreis-
je. De wagons waren alles behalve
modern en comfortabel. Men had
slechts goederenwagens, waarmede
de meest denkbare materialen, zoals
uitrustingen, levensmiddelen, bewa
pening, bouwmaterialen, enz. werden
vervoerd. Op en tussen de pakkisten
en voertuigen zaten of stonden de
Jongste foto van Commodore B.
J. Fiedeldij, bouwer van de nieuwe
Indische luchtmacht in Australië.
mannen van het 18e Squadron N.E.I.
Hier kwam nog bij, dat de ver
schillende Australische staten ieder
hun eigen spoorbreedte bezaten, er
bestond dus geen rechtstreekse trein
verbinding naar het hoge Noorden.
Het minder plezierig gevolg hiervan
was, dat niet minder dan vier maal
moest worden overgegaan tot het uit
en weer inladen der massa's goede
ren, hetgeen niet slechts kostbare
tijd doch ook zware arbeid vergde.
En de mannen van het 18e Squadron
moesten het zelf opknappen.
De eerste etappe ging van Canber
ra via Waga Waga naar Albury: 700
km.; het werd in een dag en een
nacht afgelegd. Dan volgde het uren
lange overladen van al het materi
aal in een andere trein, want Albury
ligt op de grens van Nieuw Zuid
Wales en Victoria. Na 24 uur was
dit werk achter de rug en de man
nen konden weer in de trein stappen
om de reis te vervolgen.
Dat er gekankerd werd, natuur
lijk. Soldaten en dan niet kankeren?
Maar dit keer was het niet op de
leiding: deze had al het mogelijke
gedaan om de tocht zo dragelijk mo
gelijk te maken. De troep mopperde
ook niet over de woestijn en de uit
gestrektheid van het land, hierdoor
immers was Australië nog vrij ge
bleven van Japanse bezetting.
Juist die ellendige Japanners.
Daar werd alles op verhaald. Wacht
maar we zullen ze krijgen, opdat
deze vermoeiende en eindeloos schij
nende rit niet voor niets is geweest...
Dus voorwaarts, hoe vlugger we de
Japanners te grazen kunnen nemen,
hoe beter. Dat was Ie geest van het
geradbraakte personeel van het
grond-echelon van het 18e Squadron:
onbreekbaar...
Mogelijk zat hier de bron van de
felheid waarmede het Squadron wel
dra de Japanners te lijf zou gaan...
T"\ E Victoriatrein zette koers naar
Horsham over een afstand van
960 km. (vier maal Maastricht-Leeu
warden); daar moest alles weer wor
den overgeladen op de South Austra-
lian-trein.
Handen uit de mouw! Wat? Loom
heid? Vermoeienis? Willen jullie de
Japanners nog verslaan of niet? Nou
dan werken! En weer werd er bijna
het onmogelijke aan arbeid verzet...
Toen tufte de hap weer verder. Via
Adelaide, Port Pierie, de Salt Lakes
ging het naar Alice Springs, alles b:j
elkaar 2400 km. (Amsterdam-Instan-
boel).
Behalve de afmattende arbeid, de
verre van fortuinlijke zitgelegenheid
en de primitieve wagons, waar je
maar proberen moest je overver
moeid lichaam ter ruste te leggen,
had je daar nog de laaiende hitte...
Het was November en dus zomer-
tijd in de gematigde streken op het
Zuidelijk halfrond.
Maar er was geen pardon tijd
is in dc oorlog even kostbaar als
mensenlevens.
Alice Springs...
Verder liep er geen trein meer. Al
de goederen werden overgeladen in
de meegevoerde trucks. Uitgeput,
geestelijk en lichamelijk zo'n beetje
gemutilleerd, stonden de mannen van
Overste Fiedeldij tegenover de woes
tijn. Deze was bar, droog en mens
vijandig. Geen trein geen dorpen
geen water. Door de breking van
het licht tekenden de opwarrelende
stofwolken zich bizar af tegen de
blauwe lucht, die akelig transparant
was. Duizend paar ogen zochten
rond: geen stipjes te zien?
Geen naderende Mitsoebisji's, met
luchtschutters, die even geel waren
als onfeilbaar schoten?
Hardvochtig schrijnde dc zon op de
groengeverfde dakplaten der voertui
gen en zengde zij de colonne in al haar
tyrannieke hitte.
De Nederlandse Driekleur flabberde
op de carburatoren der trucks: fier
uitdagend.... Waar heeft dit dundoek
niet reeds gestaan? Waar is zij reeds
over heen gedragen? Jungles bergen
Met de goederenwagon door Centraal Australië.
ZONDAGSBLAD 22 MEI 1954
5
L| Nieuwe roman met
"TOEN voor twee jaar Nijenhuis' „Dossier 333" verscheen, hebben heel wat
lezers van Kok's V.C.L.-serie hun nachtrust opgeofferd aan het lezen
van deze boeiende roman, waarmee een nog jonge schrijver op gelukkige wijze
debuteerde.
Ik heb sindsdien meer dan eens een steekproef genomen bij vrienden en
bekenden, die van het boek genoten hadden, ten einde te weten te komen of
zij er in geslaagd waren de draad van het verhaal door alle verwikkelingen
heen vast te houden.
Het bleek dat zij het, evenals ik,
in de loop van het verhaal maar
hadden opgegeven, wat echter niet
betekende, dat zij het boek niet met
het grootste genoegen hadden uitge
lezen.
Dat de schrijver het te ingewikkeld
gemaakt had, wees niettemin op een
ernstige constructiefout, en dat de le
zer desondanks geboeid bleef pleit
te voor de originele schrijfwijze van
de auteur, die bovendien gevoel voor
humor bleek te bezitten.
Het invoeren van het thriller-ele
ment in de protestants-christelijke
letteren was toch eigenlijk de voor
naamste verrassing van „Dossier
333".
Voor zover mij bekend heeft geen
der protestants-christelijke schrijvers
zich speciaal toegelegd op de thril
ler. Dat dit genre voor de gelovige
lezer geen taboe is, behoef ik hier
niet nader toe te lichten. Ik herinner
slechts aan Colijn. Ik heb mij ook
laten vertellen dat het genre geliefd
is bij onze predikanten, vooral op de
Maandagmorgen, hun welverdiende
vrije ochtend.
Dit wat de lezers betreft. Dat ook
het schrijven van detectives
voor een gelovig auteur geen bezwaar
behoeft te zijn bewees de Engelse ro
mancière Agatha Christie met haar
omvangrijk oeuvre.
B. NI JEN HU IS
Iaat menig lezer in een
spiegeltje kijken
MET gespannen aandacht hebben wij
thans Nijenhuis' tweede roman
ter hand genomen, waarvan de titel,
blijkens een eerder verspreid pros
pectus, op het laatste nippertje van:
„En na dc nacht dc morgen ge
lukkig is gewijzigd in „Laatste Wa
gon". De eerste titel zou inder
daad beter passen bij een of andere
gerenommeerde damesroman.
Wij gaan u het verhaal niet naver
tellen. Bij een boek als dit, waarin de
auteur alles op alles heeft gezet om
de „clou" tot het laatst te verhul
len, zou dat al heel onaardig zijn,
zowel tegenover de schrijver als de
toekomstige lezer.
Iets mogen we er natuurlijk wel
van vertellen. Welnu het gaat hier
over de verlatenheid van een men
senkind: Tampy Burgerheem, wees
en dievegge. In zijn aankondiging
zegt de uitgever er van: Wij kunnen
deze roman een boek van verlaten
heid en zelfontdekking noemen. Wan
neer Tampy na haar misdrijf de
vrouwengevangenis te Roermond
weer verlaat, is er de kwellende
angst dat men in haar nieuwe omge
ving haar verleden te weten zal ko
men. Ze ontvlucht Noordwijk om
straks, in een andere stad, in haar
pension verliefd te worden op een
calvinistisch jongeling, luisterend
naar de kloeke naam van Douwe
Bimsma, die haar prompt in de steek
zal laten als hij bemerkt met wie hij
te doen heeft.
Waarom heeft Tampy dat geld
gestolen?
Dat wordt eerst in de laatste blad
zijden van het boek onthuld. Maar
eer het zover is, gaat het verhaal
in de derde versnelling. De lezer tui
melt, met Tampy, in een „adembe
nemende" reeks gebeurtenissen tot
aan het zeker niet conventionele
slot.
'Maar dan is er, zoals gezegd, heel
wat gebeurd. Achtervolgingen, knok
partijen bij e«n voetbalwedstrijd,
Uitgave J. H. K»h te Kampen.
angstdromen (heel knap verteld) en
zelfs een spionnage-affaire worden
erbij gehaald om, naar de opzet van
de auteur, het thriller-element een
grote rol te laten spelen in zijn ver
haal. Hij houdt, zoals hij mij vertel
de, van boeken waarin een psycho
logische climax gepaard gaat met de
climax van de handeling. Als hem
dat lukt, ontstaat, voor zijn besef,
een boeiende geschiedenis, boven het
niveau van de stuiversroman.
Dat Nijenhuis een bepaalde voor
keur voor het werk van Greene heeft,
laat zich verstaan. Naar zijn mening
legt Greene echter teveel nadruk op
de psychologie, ten koste van de han
deling. Wij zouden Nijenhuis de raad
willen geven niet in het tegendeel te
vervallen. Teveel handeling schaadt
zeker de psychologie.
NIJENHUIS houdt niet van te gro
te soberheid; dat wisten we al
uit zijn Dossier 333. Ook in dit boek
laat hij zich ongedwongen gaan in
vaak gedurfde en geslaagde beeld
spraak.
De lezer, die zich in het begin
steeds afvraagt: nou nou.... is dat er
nu niet met de haren bijgesleept? en
er de auteur reeds van beschuldigt
dat hij alsmaar vreemde situaties
heeft bedacht, wordt, wellicht tegen
wil en dank, door de vaak meesle
pende wijze van vertellen, door de
schrijver ingekapseld in diens avon
turen. De auteur is er dus in ge
slaagd eèn eigen wereld voor ons op
te roepen. Dat is ten slotte de kunst
van het romanschrijven. En, een
maal geboeid, accepteren we zelfs
een vreemde snuiter als meneer
Snuitjes met zijn 29.000 kevers en
zijn zachtmoedige vrouw.
Toen de auteur dit fragment in de
boekenweek voorlas in een dichtbe-
zette zaal in Den Haag „vonkte" het!
HET religieuze element in dit boek
is oprecht en wars van alle muf
fe conventionaliteit. Men vindt hier
christelijke deernis zonder sentimen
taliteit. De schrijver heeft gelukkig
gebroken met een manier van schrij
ven waarbij de kool en de geit ge
spaard worden. Hij noemt de dingen
bij de naam. De manier, waarop hij
bijvoorbeeld zo'n typisch zelfverze
kerde jongeling Douwe Bimsma ty
peert, is heel goed. Eenmaal danig
in de knoop is er van Douwe's ver
meende standvastigheid weinig meer
over. Zonder te chargeren laat de
auteur menig lezer in een spiegeltje
De lezer, die gewend is aan een
verhaal dat alleen maar de voor ieder
waarneembare realiteit van het da
gelijks leven reflecteert, zal met de
lectuur van „Laatste Wagon"
nog wel eens moeite hebben. Deze
schrijver ruimt n.l. een opmerkelijke
plaats in aan het onderbewuste le
ven.
LAATSTE W A G O N" is, com
positorisch bezien, sterker dan
„Dossier 333". Toch heeft de auteur
de fouten die zijn eerste boek aan
kleefden nog niet overwonnen. Ik
denk hierbij allereerst aan de ontel
bare flitsende dialoogjes. Al deze
mensen praten even ad-rem. Dat
komt, omdat zij nog tezeer door de
spreekbuis van B. Nijenhuis praten.
Aan een ieder van zijn figuren een
eigen individualiteit geven, ook, ja
vooral in de dialogen, zal voor de
auteur een offer betekenen. Maar de
literaire kwaliteit van zijn werk zal
er bij winnen. En wat minder „spek
takels" zou ook geen kwaad kunnen.
Je moet de lezer tenslotte niet teveel
van het goede geven.
Het zal voor Nijenhuis de kunst
zijn op bijkomstigheden te bezuinigen
zonder daarbij schade te doen aan
zijn eigen originele schrijftechniek.
Vergeleken bij wat ons soms als
meesterlijk wordt aangeprezen
en in wezen vaak niet anders dan
journalistiek flodderwerk blijkt te
zijn is het werk van Nijenhuis een
hoopvol teken voor wie uitziet naar
een verantwoorde moderne pro
testantse romanliteratuur.
P. J. RISSEEUW.
Slrijd tussen w etenschap en bijgeloof
Wonderlijke ideeën over het ontstaan van dieren
MEN nam vroeger algemeen aan, dat
allerlei dieren, zoals muizen, ratten,
mossels, bijen en wespen „vanzelf" of
meer wetenschappelijk uitgedrukt
langs de weg van de spontane genera
tie uit allerlei rottende rommel of won
derlijke mengsels konden ontstaan.
Dit was werkelijk geen veronderstel
ling van het gewone volk alleen: voor
aanstaande mannen der wetenschap
verkondigden soms de grootste nonsens
hierover en we kunnen enerzijds moei
lijk begrijpen, dat de wetenschap van
die dagen, welke toch sterk onder de in
vloed van de kerk stond en dus in het
scheppingsverhaal een duidelijke aan
wijzing kon vinden voor de oorsprong
van het leven, zich zo traag en niet
dan na heftige discussies van allerlei
waandenkbeelden kon bevrijden.
Nu lag het anderzijds niet in de aard
der wetenschap van
onderzoeken:
schriften, zoais die van de Griekse
geren Aristoteles en Gelanus, en kwam
niet verder dan het geven van nadere
toelichtingen hierop of het discussiëren
over ondergeschikte punten.
Bovendien vond men het helemaal
geen houdbare opvatting, dat God
ook nog na de eerste scheppingsdag le
vende wezens uit het stof formeerde.
Daarom zag men bijv. wel ratten uit
vuilnishopen te voorschijn komen, maar
men nam niet de moeite om ook eens
te onderzoeken of ze er aan de andere
kant ingekropen waren en dus heette
het, dat ratten in vuilnishopen „vanzelf
ontstonden.
Dit werd bijv. geleerd door de Belgi
sche dokter Jean Baptist van Helmond
(Vervolg op pag. 6.)
FDe trap (XXVI)
J^ANGZAAMonwillig staat de
vrouw tóch op. De bezoeker
ziet duidelijk dat ze eigenlijk lie
ver iets zou zeggen van „StiJc".
Hij ziet eveneens haarscherp dat
dit opstaan in feite geen toenade
ring bewijst. Integendeel, het ware
misschien maar beter geweest als
hij desondanks maar rechtsom
keert maakte.
De radio breekt plotseling af,
midden in het zoveelste couplet.
Een radicale vrouw denkt de
bezoeker nog óf een oorverdo
vend kabaal, óf helemaal niets.
Anderen zullen 'm mogelijk enkel
maar wat zachter stellen, omdat ze
deze geluidsachtergrond niet mis
sen kunnen.
„Waarfoor", zegt de vrouw dan
meteen weer. Voel je wel: er is
geen grein toenadering bijgeko
men. Dit uitschakelen van de radio
is geen inzet tot een gesprek; het
is beslist iets anders men moet
nog afwachten wat het precies is.
De bezoeker probeert tekst en
uitleg te geven. „Ach", zegt hij,
„ik was hier juist op de trap en
dan wil je graag weten wie er
wonen. Het zou kunnen wezen dat
U óók tot dc kerk behoort, hè?"
Hij talmt eventjes. Hij laat alshet-
ware de kans tot een weerwoord,
waaruit dan misschien toch nog
een gesprek groeien kan.
„Nou?" vraagt de vrouw enkel
maar, als het zo dus een enkel
moment stil blijft.
„Ja, nou, dat is alles" zegt de
bezoeker vrij lammenadig. Hij
weet best dat 't dit niet is, maar
hij weet zo gauw niets anders te
bedenken. Misschien naderden zo
vroeger twee oorlogsbodems el
kander op volle zee: ze droegen
geen vlag in dc mast, het kon
vriend èn vijand wezen; men was
op alles voorbereid.
„Waarfoor?'' vraagt de vrouw
andermaal. Het is alsof ze het
eerste antwoord nu nader bezien
heeft en onvoldoende bevonden.
Zo gooi je een dubieuze brief weg,
en verzoekt om nadere inlichtin
gen. En de vrouw heeft daar nog
recht op óók!
„We willen graag alle mensen
leren kennen. We werken hier in
Uit de
VOLKSWIJK
de wijk, en we moeten toch voor
elkaar zorgen, is het niet?" Zo geeft
de bezoeker zich even verder bloot
en nu krijgt hij dan ook meteen
de volle laag.
„Zorgen, hè?" de vrouw zegt
het honend en dan komt ze los.
„Jawel, de kerk en zorgen, hè?
In de hongerwinter zorgde die
kerk óók zo goed, is het niet? Ja
wel, je kon een uur in de kou staan
voor het wijkgebouw en dan werd
je op de koop toe afgebekt door
die vuile dijakene. hè. Zorgen!
Morgen brengen! Toen me man
ziek werd, heb ik gevraagd of de
dominee wilde komen omdat we
geen eten meer in huis hadden en
niks te stoken. Jawel, je moet niet
denken dat die vent hier gekomen
is! Zorgen! Het is goed dat jij die
vent niet bent, want als ie het
waagde om hier onder m'n ogen
te komen, dandanMeneer
komt vertellen dat de kerk wil
zorgen! Meneer, ik heb een ouwe
moeder in het graf en het is zonde
dat ik het zeg, maar die dacht nog
dat de kerk zou zorgen! Nou, ze
heb het gemerkt hoor! Ze hebben
haar Iaten stikken toen ze als we
duwvrouw met zes kinderen over
bleef. En ze hebben haar laten
stikken toen ze niet verder kon.
Ze hebben ons allemaal laten stik
ken. En nou wou jy komen ver
tellen dat de kerk zorgen wil.'
Laat naar je kijken! Als je maar
eens één keer in die hongerwin
ter
Het is niet fraai om het allemaal
na te vertellen. Het is ook niet
nodig ook. want it» de eerste mi
nuten herhaalt ze keer op keer
wat ik reeds neerschreef. Ze her
haalt het enkel al scherper, al
venijniger, al hatelijker, al geme
ner. En de bezoeker beseft opeens
dat ie toch niet voldoende scherp
de verschillende gezinskaarten van
dit pand op zich heeft laten in
werken. Hij had dit immers kun
nen voorzien. Hoe meer ze los
brandt. hoe meer ze vertelt en
uitweidt over haar trieste ervarin
gen, hoe beter hij weet met wie hij
te doen heeft. Dit is één van die
allerslechtste gevallen uit de hele
wijk. Een vrouw met een verle
den zo zwart dat het met geen pen
te beschrijven valt. Een vrouw, die
vroeger keer op keer met mooie
praatjes alles en iedereen bedro
gen heeft. En die daarom tenslotte
is afgeschreven en voor geen en
kele vorm van hulp meer in aan
merking komt. En daar heeft hij
nu tegen zitten te praten over
..voor elkaar zorgen" hij heeft
het wel heel erg verkeerd aange
pakt!
Ineens staat de bezoeker op van
de stoel waarop hij eerst ongenood
is neergevallen. „Niet driftig wor
den". vermaant hij zichzelf,
„niets terug zeggen". Je kunt er
niet tegenin praten. Je kunt haar
niet eens aan het verstand brengen
dat zij zelf de schuld is dat nie
mand meer naar haar omkijkt..
Maar hij voelt het bloed naar zijn
hoofd stijgen: het bonkt in zijn
oren; hy moet syn handen tot
vuisten knijpen om maar te blij
ven zwijgen. Maar als ze dan weer
vertelt hetzelfde, enkel nóg sata-
nischer, dun houdt hy het niet
langer uit. Met één stap staat hij
op het portaaltje en bedwingt zich
nog weer net om de deur niet kei
hard toe te slaan, maar gewoon.
héél gewoon, te sluiten. Misschien
is dat dan ook wel de laatste ma
nier om voor deze vrouw nog te
zorgenl
W1JKPREDIKANT.