Kapitein biedelclij zal de strijd voortzetten I
Ds Otto Gerhard Heldring
4
ZONDAGSBLAD 15 MEI 1954
ONZE LUCHTMACHT IN DE PAC1FJC-OORLOG (II)
r
Ook al zullen zijn vliegers woestijnen moeten oversteken
Door KAREL C. SNIJTSHEUVEL
IN de Spiegel van 16, 23 en 30 Ja
nuari 1954 troffen wij een reeks
van drie artikelen aan over de strijd
van onze luchtstrijdkrachten boven
het Zuidelijk halfrond.
Hoewel ze deskundig en boeiend ge
schreven zijn, moeten wij constateren,
dat het niet billijk is slechts terloops
de kapitein Fiedeldij te noemen,
waar juist deze vlieger one in staat
stelde op ondubbelzinnige wijze re
vanche op de Japanners te nemen.
Hem immers gold de officiële op
dracht om in Australië de Nederlands
Indische luchtmacht te doen herrij
zen. En die opdracht heeft hij meer
dan naar behoren volvoerd.
Juist voordat de nacht over ons
Indië viel, vertrok hij met 10 Lock-
head Lodestars naar het Vijfde
Werelddeel. Zijn plan stond vast: hij
wilde de strijd voortzetten. Het ver
lies van zijn geboortegrond ging hem
na aan het hart; de ondergang van
de M.L., hoe roemrijk ook, vervulde
hem met wrevel en riep in zijn strijd
vaardig hart de drang tot ridderlijke
vergelding wakker.
Hij arriveerde te Canberra, waar
na zijn loopbaan een grote vlucht be
gon te nemen, een loopbaan, die zich
kenmerkt door prestaties en unieke
gebeurtenissen.
Uit de gedenkschriften van de
Commodore-vlieger-waarnemer B. J.
Fiedeldij ontlenen wij voorts het feit,
dat Australië tijdens de opmars der
Japanners naar het Zuiden uitermate
zwak was. Het grondpersoneel had
aanvankelijk slechts houten geweren,
de Australische vloot was hoogston-
voldoende en de luchtmacht nietig in
vergelijking met de Japanse luchtes
kaders, die het firmament onder het
Zuiderkruis afstroopten.
Het was waarlijk niet door eigen
kracht dat Australië zijn vrijheid be
hield.
En toch waren het juist de Austra
liërs, die tijdens het conflict Neder
landDjocja het uitkreten: ,,The
Dutch didn't fight in the Pacific, they
are all prisoners of war..."
Het Vijfde Werelddeel bleef buiten
schot mede om het feit, dat de Ja
panse luchtbases te ver lagen om ook
Zuid-Australië te kunnen bestrijken.
Hiernevens maakten de Japanners
twee kardinale fouten. De eerste was
dat zijn invasielegers eerst Neder
lands Indië aanvielen, waar zij welis
waar niet verslagen werden, doch
dermate opgehouden, dat een verder
oprukken minder kans van slagen had.
Dan kwam de tweede misrekening,
namelijk om de hoofdaanval te rich
ten op de Noordkust van Australië,
instede van het zwak verdedigde Wes-
Mitchel-bommenwerpers van het 18de squadron te Canberra.
Snelle bevorderingen, handhaving
van het Nederlandse karakter der
luchtmacht, ondanks pogingen van
Australische zijde tot vervreemding,
het ontwikkelen van een consciëntieu
ze doch spontane tucht in zijn hetero
geen onderdeel: Nr 18 Squadron N.E.
I., bemand door Menadonezen, Timo-
rezen, Papoea's, Australiërs, Neder
landers, Javanen, Ambonnezen en
Chinezen.
Dan was daar nog de prestatietocht
over de woestijn in veertien dagen
tijds: uniek in Australië's historie. Het
uit de woestijngrond stampen van
een kamp voor 1000 man. En daarna
de come-back" van de „Driekleur
met vleugels": de boeiende nacht
vluchten van het 18e Squadron, het
neerhalen van de ,,dare devil" Crazy
Billie, een onverschrokken Japanse
Zero-piloot.
En ten slotte de herovering van Ne
derlands Indië. Al met al een epos
uit de Pacific-oorlog, een „best sel
ler" waardig; het vond zijn oorsprong
in het rotsvast adagium van de ka
pitein Fiedeldij toen hij met een op
dracht uit Indië vertrok: ,,Ik zal re
vanche nemen..."
Hy nèir. revanche en hóe
heei
Men is geneigd te menen, dat onze
strijdkrachten in de Pacific-oorlog
weinig hebben gepresteerd. Tijdens
het conflict NederlandIndonesië en
ook in de internationale politiek werd
ons dat waandenkbeeld herhaaldelijk
voor de voeten geschoven: „Neder
land heeft in de oorlog zo goed als
niet gevochten, maar heeft zijn bond
genoten de kastanjes uit het vuur la
ten halen."
Groter onzin is niet denkbaar...
Ten eerste vocht het KNIL op vele
plaatsen zowat tot de laatste kogel.
De door Nederlanders geleide on
dergrondse bleef actief tot aan het
eind van de oorlog (we mogen u in
dit verband herinneren aan de door
mij geschreven artikelen over de In
dische Nederlander).
En ten slotte maar niet het minst
belangrijke was Jaar nog de door ka-
aan wie het hoofdzakelijk Ie danken
was. dat Japan de Noordkust van
Australië niet bezetter, kon.
telijke deel van Australië als doelwit
te kiezen.
Dat deed echter niets af aan het
feit, dat de geallieerde leiding voor
de val van Australië vreesde, het
geen er toe bracht dat generaal Van
Oyen, commandant van het Neder
landse Indische Leger, de M.L.-vlieg-
school (aanvankelijk te Adelaide ge
vestigd). alsmede de gehele staf naar
Amerika vertrokken.
MAAR de kapitein Fiedeldij bleef in
Australië achter, om er de eerste
steen te leggen van een historisch
bolwerk: een herboren Nederlands
Indische luchtmacht, die de Japanners
vernietigende slagen zou toebrengen.
Door het eerdervermelde oponthoud
waren niet bij machte het Zuiden van
het werelddeel te bombarderen.
En steeds door werkte de ondertus
sen tot Majoor bevorderde Fiedeldij
aan de verdere outillage en training
van de nieuwe luchtmacht. Van het
restant aan personeel der M.L. had
hij een bommenwerper-eenheid ge
vormd, het later zo befaamde 18e
Squadron, dat onder zijn leiding te
Canberra ge^echtsgereed werd ge
maakt.
Bij gebrek aan Nederlandse
krachten moest het grondpersoneel
ook uit Australiërs bestaan. Dit
was de vrucht van de goede ver
standhouding, die de majoor Fiedel
dij had rr.et gouverneur-generaal
Lord Gowrie en de voormalige
premier van Australië Curtin. Het
Australische personeel werd door
de Australische regering zelf gekleed
en bezoldigd, terwijl de Nederlanders
door Amerika van kleding en uitrus
ting werden voorzien. Een en ander
strekte financieel wel zeer tot voor
deel van het Nederlands Indisch gou
vernement.
De majoor vloog over en weer van
Canberra naar Melbourne, in koorts
achtige haast bereidde hij de rovan-
che voor en confereerde druk met ge
allieerde prominenten. Alles geschied
de uiteraard min of meer geforceerd.
Er moest gevochten worden; de Ja
panners waren in het Noorden nog
steeds de baas in de lucht.
Binnen acht maanden zag hij zich
bevorderd tot luitenant kolonel.
Na het 18e richtte hij het 120e
Squadron op, bestaande uit Kitty
Hawks, en verder nog twee reserve
squadrons, die hij in Bundaberg sta-
tionneerde. Uit het personeel van het
voormalige KNILM (burgers) for
meerde hij een transport-squadron
van Dacota's, want er moest aan het
afvoeren var gewonden, vervoer van
troepen en aan bevoorrading worden
gedacht. Hij liet een complete am
bulance het licht zien en droeg zorg
voor een eigen volledig-geoutilleerde
administratie-staf.
Hoe sterk het nationaal bewustzijn
van de organisator van onze nieuwe
luchtmacht was, wordt bewezen door
het volgend staaltje. De Australische
regering was van mening, dat de Ne
derlands Indische squadrons een in
tegrerend deel van de Australische
dienden te vormen, hetgeen wellicht
een Brits onderdeel was geworden,
voorzien van herkenningstekens en
registratienummers van de R.A.F.
Overste Fiedeldij voelde daar echter
weinig voor en weigerde het rood-
wit-blauw te verwisselen voor de
Australische kleuren. Ook handhaafde
hij de Nederlands Indische registratie
nummers: zijn revanche op de Japan
ners moest op specifiek Nederlandse
wijze warden genomen, zowel in
strijd-élan als in het behoud van het
eigen karakter. Dank zij zijn stand
vastigheid kreeg hij voor goed zijn
Overste Fiedeldij tuurde naar h
Noorden. Jk zal revanche
nemen
zin. Als typisch-Nederlandse gevechts
eenheden hebben de bovengenoemde
Nederlandse squadrons de geschiede
nis van onze luchtmacht in de Pacific
beschreven.
DE vliegers van Overste Fiedeldij
hadden het leeuwenaandeel in de
voorbereiding tot de Nederlandse
come-back" in de Pacific. Hen werd
namelijk opgedragen om ter aanvul
ling van het vliegtuig-materieel nieu
we Mitchels en Dacota's uit Amerika
naar Australië over te vliegen.
Van deze gigantische taak hebben
zij zich uitmuntend gekweten. Binnen
enkele maanden werden 150 toestellen
van Californië naar Z.-O.-Australië
overgevlogen, waarbij de route Los
Angelos Hawaii Fidji-eilanden
Brisbane werd gevolgd, een af
stand van 12.000 km. Tussenlandingen
werden op koraalriffen verricht.
De moeilijkheid zat hierin, dat -tin
minder goede navigatie (welke zo
goed als geheel astronomisch moest
geschieden) een niet tijdig arriveren
op de voor tussenlanding bestemde
koraalrif met zich bracht. Daar de
benzinevoorraad beperkt was en ten
hoogste berekend voor de afstand tus
sen twee tussenlandingen, moest zo
iets tot een catastrofe leiden.
Dank zij de fabelachtige navigatie-
kunst der Indische waarnemers, ge
beurden er echter geen ongelukken.
Slechts één vliegtuig ging verloren,
doch dit vond zijn oorzaak in sabo
tage.
Toen de luitenant-vlieger Van der
Zee met een B.-25-bommenwerper
van het vliegveld te Los Angelos was
opgestegen en de kust van Californië
als een vaag fond achter zich had ge
laten, bleek ?e grote benzinetank het
niet te doen. Terugvliegen bleek on
mogelijk en een landing in zee, vlak
bij een juist passerend schip, werd
met noodlottig gevolg uitgevoerd.
De twee vliegers, de waarnemer en
de -adio-telegrafist kwamen om.
Slechts de luentschutter wist het er
levend af te brengen. Dit was het eni
ge verlies tijdens het overvliegen van
150 Mitchels en Dacota's over de Stil
le Oceaan, een prestatie, die bewon
dering afdwingt.
IN November van het jaar 1942
achtte de Overste het 18e Squa
dron geoefend genoeg om de strijd
tegen de Japanners weer aan te bin
den. Hij had de beschikking over 850
man, wist er een spontane tucht onder
te houden, waarbij niet te vergeten
de trouw en gedisciplineerdheid der
Indonesiërs. Zijn vliegers popelden
van verlangen de strijd te beginnen.
Maar Noord-Australië het front
teas ver gelegen. Een gans wereld
deel scheidde de opleidingskampen
van de toekomstige gevechtsbasis Mac
Donald. Dan teas daar nog de barre
Australische woestijn, die overge
stoken moest worden, want de zee
was nog steeds onveilig vanwege
vijandelijke onderzeeërs.
En ook toen stond het besluit van
Overste Fiedeldij rotsvast: „We gaan
dwars over de woestijn
Pas later, wanneer hij met zijn
mannen op de plaats van bestemming
is gearriveerd, na een odyssee over
zand en nogmaals zand, door stof en
hitte, pas dan zal hij vernemen dat
zijn tocht een ongehoorde prestatie is
geweest, een unicum in Australië's
historie. Maar dit is stof voor het
volgend artikel
s
piomeR vin het phiUntROPische chRistenöom
in öe 19 öe eeuw
hij wist be woestijn in een Bloeienöe aüRöe te heRschiPen
OP de 17e Mei van het jaar 1804
thans dus juist 150 jaar geledm
vond te Zevenaar in het gezin van
dominee Otto Gerhard Heldring en
zijn echtgenote Louise Geertruida
Janssen een blijde gebeurtenis plaats:
de geboorte van een zoon, die naar
zijn vader Otto Gerhard werd ge
noemd.
De vader stamde uit Duitsland en
in een nog verder verleden uit de
Baltische Oostzeeprovinciën. Een van
zijn voorzaten was in de zeventiende
eeuw, terwille van het geloof naar
Nederland uitgeweken en had zelfs
als officier de koning-stadhouder Wil
lem III naar Engeland vergezeld. De
vader van de jonge Otto Gerhard was
de eerste predikant uit dit geslacht.
Hij bracht zijn leven te Zevenaar
door, dat in het begin van de negen
tiende eeuw herhaaldelijk nu eens tot
Nederland, dan weer tot Duitsland
behoorde. Zijn vrouw was de dochter
van de predikant te Phalzdorf bij
Kleef, waar Pfalzer kolonisten de uit
gestrekte Gochse heide hadden ont
gonnen.
Toen Otto Gerhard Heldring in zijn
latere jaren hij overleed op 11 Juli
1876 te Mariënbad in Bohemen op 72-
jarige leeftijd zijn levensgeschie
denis optekende, stond zijn jeugd
hem nog levendig voor de geest. Het
gelukkige tehuis, in de onvergetelijke
Zevenaarse pastorie, waar, zoals hij
schrijft ,,de tirannie der netheid" on
bekend was en de kinderen vrij ter
rein voor spelen hadden, de vroom
heid van ouders en grootouders vorm
den reeds vroeg het gemoed van het
uiterst gevoelige en voor indrukken
vatbare kind, terwijl een geregeld,
soms langdurig verblijf in de pastorie
te Phalzdorf zijn gezichtskring ver
wijdde.
Aldus veelzijdig voorbereid voor
vruchtbare aanraking met natuur en
mensen, meer dan voor theoretische
studie, begaf de jonge man zich naar
de Utrechtse hogeschool. Daar kon
de rationalistische geest van die da
gen hem niet bevredigen en toen hij
in 1826 proponent en kort daarop pre
dikant werd in het kleine Over-Betuw-
se plaatsje Hemmen, was het nog niet
Ds. O. G. HELDRING.
met een verzekerd, blijmoedig ge
moed. Wat ons in zijn levensbeschrij
ving treft, is zijn oprechte omgang
met zichzelf. Hij was zich volledig
bewust van wat hem nog ontbrak,
maar verviel niet tot een ziekelijke
ontleding van zichzelf.
Eerst na zes jaren trad hij in het
huwelijk met Anna Elisabeth Deuf-
fer-Wiel, met wie hij ruim veertig
jaren gelukkig verenigd is geweest.
Zij hebben hun groot gezin met God
en met ere groot gebracht. Vijf zonen
en twee dochters hebben allen een
eervolle plaats in maatschappij en
kerk ingenomen. De beide dochters
trouwden in Duitsland, van de zonen
kwamen er drie in hoge posities in
de geldhandel de oudste was de
bekende president van de Nederl.
Handel Mij en twee werden even
als hun vader predikant, waarvan de
jongste te Amsterdam en in het voet
spoor van zijn vader een vooraan
staande plaats in het werk der in
wendige zending innam.
WANT de veclzydige werkzaamheid
van Otto Gerhard Heldring vond
haar eenheid in zijn karakter als
Christen-philantroop. Van zijn levens
werk geeft een lijst van zijn geschrif
ten een overzicht; niet alsof schrij
ven zijn doel was, maar achter elk
zijner schrifturen ligt een stuk prac-
tisch werk, waarvan het verhaalt of
waarop het gericht is.
In 1839 bracht een van zijn vele
tochten hem op de Veluwse zand- en
heidevlakten bij Beekbergen, hetgeen
aanleiding gaf tot het graven van een
put en het bouwen van een school te
Hoenderloo. Het betekende de op
komst voor de arme, nog schaarse
bevolking en het betekende ook het
begin van wat men de eerste Hel
dringstichting zou kunnen noemen,
thans gegroeid tot een complex ge
bouwen, waar verwaarloosde knapen
worden opgevoed. Daar is waarlijk de
woestijn in een bloeiende gaarde her
schapen.
De leraar van het kleine Hemmen
was reeds ruim veertig jaar, toen hij
zijn vleugels wijder ging uitslaan en
van het naburige Zetten een middel
punt maakte van practische werk
zaamheid. Hij was zich allengs be
wust geworden van het verschil tus
sen maatschappelijke weldadigheid
en christelijke philantropie.
Allerlei ontmoetingen, ook bij be
zoeken aan gevangenen, hadden hem
in aanraking gebracht met volkszon
den en ellenden. Zo werkte hij voor
de verbetering der armenzorg, zocht
hij hulp voor degenen, die getroffen
waren door de mislukking van de
aardappeloogst. Zo kwamen ook ont
slagen gevangenen zijn hulp vragen,
die hem verhalen deden over de ver
schrikkelijke toestand in de vrouwen
gevangenis te Gouda.
Ds. Heldring besloot zelf te gaan
zien, wat er van die verhalen waar
was en hij vond de toestand er nog
erger dan hem was verteld. Jonge
meisjes, door ongelukkige omstandig
heden tot diefstal gekomen, kwamen
hier in aanraking met vrouwen, die
reeds al het mogelijke hadden door
gemaakt.
Bij zijn bezoek verzochten enkele
meisjes hem, hen na haar ontslag
uit de gevangenis te helpen. Ds. Hel
dring trachtte goede gezinnen te vin
den, maar daarbij bleek hem dat
vrouwen en meisjes, die al veel had
den ondervonden, niet in gezinnen
konden worden ondergebracht. Daar
om wilde hij voor dezen een tehuis
openen.
Gesteund door de kring van net
Réveil, kon hij daartoe overgaan en
in 1848 werd de eerste inrichting, het
asyl Steenbeek, waarin aan boetvaar
dige gevallen vrouwen de weg tot
herstel werd geopend, in 1857 Tali-
tha Kumi voor verwaarloosde meis
jes; in 1862 "ethel om oudere meis
jes, die geen kinderen meer waren,
doch ook niet in Steenbeek thuis hoor
den, te ontrukken aan een voor haar
gevaarlijke omgeving en af te bren
gen van gevaarlijke wegen; in 1864
de kweekschool voor christelijke on
derwijzeressen, wier werkkring zich
bij die der gestichten aansloot in zo
ver daar krachten werden gekweekt
die op de school, hetzij de christelij
ke, hetzij de openbare, de bewaren
de en opvoedende invloed van het
evangelie zouden brengen.
T N deze groeiende arbeid blonk He'-
*- drings tact en gave van organi
seren uit. Hij bouwde geen tuchtscho
len, maar tehuizen, waar de kracht
van het evangelie de harten moest
doordringen. Gememoreerd mag wor
den de uitnemende directrices, die
Heldring voor zijn werk wist te vin
den, waaronder mej. P. Voute, die zo
lang aan het hoofd heeft gestaan van
Steenbeek. Tot bestuurders vond hij
medewerking van invloedrijke n.an
nen en vrouwen, voor een deel uit de
aanzienlijken van de Réveilkringen.
Heldring ontving veel bezoek van
heinde en ver hij bezocht Duitse Kir-
chentage en conferenties, vanwaar
hij allerlei meebracht, belangrijke
impulsen, practische maatregelen,
nieuwe betrekkingen.
Hemmen-Zetten werd een middel
punt, evenals het Rauhe Haus, Kai-
serswerth en Bielefeld en Heldrings
naam stond naast die van Wichern,
Fliedner, Bodelschwing.
Heldring behoorde tot de sprekend
ste figuren van de „Christelijke Vrien
den" te Amsterdam. Zijn orgaan ..de
Vereeniging van Christelijke Stem
men" vatte samen niet slechts wat
(Vervolg op pag. 6.;
■c*
S>e trap (XXV)
Uit de
VOLKSWIJK
DEbezoeker is nu toch werke
lijk opgestapt; hij staat weer
eenzaam op het donkere over
loop je; hij zoekt zich zijn verdere
iveg omlaag, naar de eerste etage.
Er kunnen hier niet zo heel veel
gezinnen meer wonen, en het be
nedenhuis, ach, dat moet maar tot
een volgende keer wachten. Je
kunt toch niet alles opeens doen.
Je kunt zelfs niet in ontelbaar
vele keren alles klaar krijgen. Je
bent als een vogel in de kersen
boomgaard: je kunt nóóit en nóóit
gereedkomen.
De trap af. Dan links om meteen
weer een deur. De bezoeker klopt,
wacht heel even, draait dan de
kruk omlaag en treedt binnen.
Wel een ander intérieur als by de
bovenburen. Armelijker, rommeli
ger en vooral lawaaieriger met die
radio, die hier nu beslist veel te
hard aanstaat. Zó hard, dat ie zijn
stem moet uitzetten om boven het
geblèr uit te komen en „Goeie
middag" te zeggen tegen de
vrouw, die bij het raam zit.
Het is niet gemakkelijk om dat
iemand toe te schreeuwen. Een
groet wil zacht gezegd worden.
Een groet moet een eerste signaal
van belangstelling en vriendschap
wezen. Reizigers in onbekende
delen van de wereld temidden
van koppensnellers en pygmeën,
van Indianen en negers hebben
ons geleerd dat de wijze van be
groeting in feite de beslissing in
houdt. Een verkeerd gebaar en
je bent er geweestl Maar roep nu
maar eens luidkeels en dwars door
een verpozingsprogramma met dol
geworden jazzmuziek heen zoiets
als „Goeie middag" en bewaar
dan nog dat juiste timbre van de
stemProbeer het zelf maar
eens. Het hoeft niet eens te ge
beuren tegenover een vrouw, zo
als hier er een opkijkt; een slor
dige vrouw, die heel veel heeft
moeten leren haten in haar leven,
anders zou ze zeker niet met zo'n
blik in haar ogen opzien.
hij het verkéèrd heeft gezegd.
Trouwens, het verkeerde heeft
wellicht nog meer in zyn eigen
oogopslag gezeten als in zyn stem.
Mensen, die leerden haten zyn
ontstellend scherpe psychologen
geworden. Ze letten op elk ge
baar, op klles. Zo heeft de vrouw
ongetwijfeld meteen zijn blik ge
zien en herkend: die ene flitsende
rondblik over een vuil en ver
waarloosd intérieur; die onbewuste
taxatie-poging, die aanschouwde
èn veroordeelde, eer nog een ge
sprek tot stand kwam. En omdat
ze dit deed, zal er nu ook geen
gesprek meer tot stand komen.
„Mottu?" zegt de
„Mottu?" zegt de vroutv. O.
zij komt best boven de radio uit!
Zeker met deze vraag, die van
oudsher een trapkreet is welke
men langs de vele treden naar
beneden slingert als een onbe
kende heeft aangebeld. En dubbel
zeker omdat ze het zó zegt dat
het de bezoeker duidelijk moet
wezen dat zij bij voorbaat be
sloten heeft om hem niet vrien
delijk te bejegenen: „Mottu?"
,Jk kom van de kerk!" zegt
de bezoeker. Hij schreeuwt het
opnieuw, alsof hij een overvaar-
pontje begilt, dat aan de andere
oever van een brede rivier ligt.
Hij beseft dat het vrij dtoaas is
om zich op deze wijze aan te die
nen, maar h\j heeft
wanhopige van deze situatie al
geproefd?! Dan maar meteen er
door heen. En alsof de radio hel
erom doet, het verzoekprogramma
schakelt van schlager over op The
holy City, waarop volksstammen
immers verzot zijn, zonder zich
overigens tot de kerk te rekenen.
Een man van de kerk èn een lied
van de kerk dat ze elkaar zó
in de haren kunnen vliegen!
„Waarfoor?" zegt de vrouw.
De bezoeker kent deze tactiek
sinds jaren. Het is een methode
waarbij hem vlug achter elkaar
korte, venijnige, in wezen totaal
onbelangstellende vragen worden
gesteld. Er is niets wat hem snel
ler de aftocht doet blazen dan deze
manier van doen hetgeen er
trouwens ook de bedoeling van is.
Neem nu enkel deze vraag. Hoe
kan een mens op zo'n vraag een
stijlvol antwoord geven? Er be
hoort rust toe, een stoel, een ver
moorde radio en een aandachtig
luisteraarster om deze vraag recht
te doen. Maar dat alles wordt hem
niet gegund. „Waarfoor" eist ant
woord, concreet, scherp, één-
woordig
De bezoeker loopt er niet in.
Hij gebaart enkel maar naar de
krijsende radio waarin Engelse
engelen nu zingend worden opge
voerd. zonder dat het een engelen
zang kan genoemd worden. Hij
wijst vragend naar dat afschuwe
lijke geluidsmonster: kan dat niet
wat zachter? kan dat niet hele
maal worden afgezet? Misschien,
als dit nu vanmiddag zyn eerste
bezoek was. zou hij dan brutaler
optreden. Hij is heus teel in staat
om eigenmachtig en radicaal alle
knoppen tegelijk óm te draaien,
op gevaar dat een eigenbouwsel
al die knoppen averechts heeft
zitten. Iets waar je dan ook duch
tige Iast mee kunt krijgen. Maar
dit is niet meer zyn eerste bezoek;
dit is het zoveelste en de entree
is al mislukt. Daarom maar die
gebarentaal. En als de vrouw daar
niet op in zal gaan, dan maar
omkeren en tvèg wezen.
Dan, langzaam, onwillig, staat
de vrouw tóch op!
WIJKPREDIJtANT.