Pincoffs vlucht naar Amerika
'bietje uió en jantje
oppe
BELEVEN SPANNENDE AVONTUREN
DOOR G. TH. ROTMAN
112. Ja, de goede man had zelfs geen
geduld om langer te wachten; hij riep
zijn kroost bij elkaar en riep vrolijk
uit: „Jongens, we nemen allemaal al
vast een schep room; voor Moeder zul
len we wel wat bewaren, tot ze straks
thuiskomt!" En hij pakte zijn zilveren
taartschep. een oeroud, extra zwaar
familie-erfstuk, met het familiewapen er
in gegraveerd...
113. De heer Van der Hummes bracht
de taartschep een flink eind van de
taart af en wilde ze met een krachtige
armzwaai diép in de room steken...
Maar de „room" was zo hard als
keisteen; de schep stootte er met
kracht tegenaan en het gevolg was, dat
het edele product van zilversmeedkunst
als een waaier in elkaar gedrukt werd.
114. Woedend trok de heer Van der
Hummes de hele ,,room"-massa van de
taart af. Gelukkig, al was de room on
eetbaar, de taart was er nog. en er
zat nog een hele massa jam in óók!
Maar toen Mevrouw thuiskwam en er
ook een stuk van wou proeven, beet ze
met haar holle kies op een knikker
van Pietje, die in de jam was blijven
zitten. Toen de ergste pijn over was,
belde ze de banketbakker op.
115. Deze was eenvoudig wanhopig!
En hij zou het nog erger worden. Want
ook Pietje had een oaar taarten wegge
bracht, en spoedig werd de man al
weer door 'n paar klanten opgebeld,
waarvan de een bijna In een knikker
gestikt was en de ander er een inge
slikt had. en allebei dreigden ze. de
dokterskosten op hem te zullen verha
len!
116. Toen deze laatste telefoonberich
ten binnenkwamen, waren Pietje en
Jantje juist teruggekeerd. Nu. je be
grijpt, wat de gevolgen waren: net ais
vroeger door de kruidenier, werden
onze twee banketbakkers-in-de-dop met
een flinke schop de wijde wereld inge
jaagd. met het beleefd doch dringend
verzoek, zich nooit meer te vertonen.
117. Half huilend kwamen ze kort
daarop samen bij Pietje thuis aan. „Nu
moet jullie me eens even zeggen", zei
Pietjes vader, „waar jullie zo hele da
gen uithangen. Je voert vast niet veel
goeds uit'" Hortend en stotend vertel
den de jongens, dat zo werk zochten,
om reisgeld te verdienen. Hoe ze dat
„werk" er af gebracht hadden, vertel
den ze wijselijk niet!
118. Maar wèl vertelden ze. dat ze
nog steeds niets hadden verdiend, hoe
wel ze toch hard gewerkt hadden. En
nu was Vader zo met hun lot begaan,
dat hij z'n portemonnaie voor den dag
haalde en hun allebei een gulden gaf.
..Maak jullie maar eens een flinke
fietstocht samen, en neem het er eens
Ïoed van. dat heb Je wel verdiend!
'at was een feest! En 't mooiste wa3.
dat Jantjes vader er ook nog een gul
den bij legde!
119. Maar toen ze samen overlegden,
waar ze heen zouden fietsen, begon hun
geweten te spreken! Ze dachten allebei
opeens aan de kruidenier, die het in
deze tijd toch al zo slecht had en nu
ook nog zijn carrier en zijn boodschap
pen. ja. misschien nog klanten ook
kwijt was. Bedrukt cn met tranen in
de ogen keken ze elkaar aan.
120. En óf ze mekaar begrepen! Die
zelfde avond nog wandelden ze samen
naar de kruidenier. In een envelop, die
ze bij zich hadden, zaten netjes de
vier gulden, met een briefje er bij:
„Ter vergoeding van de schade. Van
Uw twee nette loopjongens". En, daar
het na winkelsluitingstijd was, werd de
brief netjes in de bus gedeponeerd.
EINDE
Wekelijkse bijlage Zaterdag 8 Mei 1954
75 JAAR GELEDEN:
jfij liel een verbijslercl Rotterdam en
een schuld van 16 millioen achter
QP 14 Mei 1879 dus volgende
week 75 jaar geleden stond
de ochtendtrein naar het Zuiden voor
het station Rotterdam-Beurs gereed
voor vertrek. De stationschef floot en
dé trein zette zich in beweging.
Plotseling kwamen daar nog enige
personen aanrennen, in wie de chef
aanstonds de familie Pincoffs her
kende. Direct klonk 't fluitje weer,
want de chef achtte zich gelukkig de
grote man. die vaak de „Voorzienig
heid van Rotterdam" werd genoemd,
een kleine dienst te bewijzen. De
trein stopte en de alom gevierde man
slapte met zijn familie in.
Zo was het vertrek van Lodewijk
Pincoffs uit de Maasstad, die hij nim
mer heeft teruggezien.
OVER deze man zou een roman te
schrijven zijn. Op 7 Juni 1827
werd Lodewijk in een huis aan de
Zuidblaak te Rotterdam geboren als
zoon van een Duitse Jood. Toen hij
in 't zenith van zijn kracht stond,
werd hij vereerd als de man, die Rot
terdam had groot gemaakt. In 1879
vertrok hij met de noorderzon, een
schuld van ongeveer zestidn millioen
achterlatende. Ruim 30 jaar later
stierf hij als kleinhandelaar in siga
ren te New York en... na zijn dood
werd in steeds breder wordende
kring erkend, dat Pincoffs de man is
geweest aan wie Rotterdam zijn gro
te vlucht te danken heeft. Zelfs wer
den in alle ernst plannen geopperd
voor hem een standbeeld op te rich
ten. Zou over zulk een stormach
tig leven geen boeiend verhaal te
schrijven zijn?
Het geslacht is uitgestorven, dat
Pincoffs nog gekend heeft en uit
eigen herinnering weet van de onbe
schrijfelijke ontsteltenis, die zijn
vlucht veroorzaakte. Hoogstens weet
men nog, dat vader of moeder wel
eens neuriede:
Dat was in de tachtiger jaren een
zeer populair deuntje, dat niet alleen
in Rotterdam maar in 't hele land
gezongen werd.
De „krach" van Pincoffs werd
zelfs in 't buitenland druk bespro
ken; maanden lang stonden de kran
ten er vol van en men lachte om die
domme Hollanders, die door die pien
tere Jood zich er zo tussen hadden
laten nemen. Algemeen geloofde men,
dat Pincoffs de vermiste millioenen
had meegenomen naar de Nieuwe
Wereld en dat hij daar als grand-
seigneur in weelde leefde. Niets was
echter minder waar. In 1927 schreef
zijn zoon: „Het was niet meer dan
natuurlijk, dat algemeen werd ge
dacht, dat Pincoffs
gestolen had èn fantastische verha
len verschenen in de pers over zijn
luxueuse levenswijze in New-York.
In werkelijkheid had hij ternauwer
nood genoeg geld meegenomen om de
reiskosten te betalen; zelfs het vrij
aanzienlijke fortuin van zijn vrouw
werd achtergelaten."
ALS jongeman, die blijk gaf van
grote werklust en een helder ver
stand, associeerde Pincoffs zich met
zijn zwager H. P. Kerdijk. Zij han
delden in drogerijen en verfwaren,
maar veel had deze zaak niet te be
tekenen. Zo'n handeltje lag Pincoffs
trouwens helemaal niet. Zijn eer
zucht en fantasie toverden hem veel
wijdere perspectieven voor ogen en
weldra kreeg hij volop gelegenheid
zijn stoute dromen in daden om te
zetten.
Dat begon met de oprichting van
de Afrikaanse Handelsvereniging,
waarbij Pincoffs krachtig werd ge
steund door de Engelse regering.
Een jongeman met zoveel energie
begon natuurlijk in zijn geboortestad
steeds meer de aandacht te trekken.
En de liberalen waren erg in hun
schik toen zij in 1856 Pincoffs in de
Raad brachten. Een groot redenaar
was hij niet, fviaar hij maakte van
dé verschillende onderwerpen steeds
flink studie. Als hij 't woord vroeg
had hij inderdaad ook wat te zeggen
en naar zijn adviezen werd graag ge
luisterd.
Een stoutmoedig man als Pincoffs
had geen betere tijd kunnen wensen
dan de jaren 1860'80. Rotterdam
voelde zich bekneld binnen de enge
grenzen, die vorige geslachten had
den getrokken; het zon op uitbreiding
en expansie; zijn vele knappe koppen
voelden als bij intuïtie, dat deze ja
ren beslissend waren voor verre toe-
Van dit dappere streven werd Pin
coffs weldra de grote «tuwer. Hij
verbaasde de Raad door zijn grote
plannen. De Rotterdammers waren
aanvankelijk -nuchter genoeg hem
secuur na te rekenen, maar Pincoffs
wist allen te bezielen door zijn groot
geloof in de toekomst van Rotterdam.
't Is verbazend hoeveel arbeid door
deze man in zijn „goede jaren" is
verzet. Hij was de oprichter van de
Rotterdamse Ambachtsschool; mede
aan hem was 't te danken, dat de
Ned. Amerikaanse Stoomvaart Maat
schappij haar eerste mgeilijke jaren
te boven kwam; hij behoorde tot de
leiders van de Rotterdamse Bank en
in tal van andere functies meer dien
de hij de gemeenschap met zijn gro
te talenten.
En steeds hoger steeg Pincoffs'
zon... Hij werd lid van de Prov. Sta
ten, van de Eerste Kamer (voor een
beschouwd worden als de grondslag
van de ontwikkeling van Feijenoord.
Alle Rotterdammers dachten, dat
Piqcoffs soliede was als de Bank. Te
laat bleek deze opvatting elke grond
te missen Reeds jaren lang knoeide
hij in de boeken van de Afrikaanse
Handelsvereniging en later trachtte
hij de tekorten met gelden van de
Rotterdamse Handelsvereniging te
Spoorwegemplacement Feijenoord, begin 1879, aan de bouw waarvan
Pincoffs krachtig meewerkte. De locomotievenloods in het midden
bestaat nog.
hij)
In 1872 richtte Pincoffs de Rotter
damse Handelsvereniging op, die zich
ten doel stelde de havenwerken van
de Maasstad, uit te breiden. Dit was
nodig met 't oog op de Nieuwe Wa
terweg, die men toen aan 't graven
was. Deze door Pincoffs opgerichte
Handelsvereniging kreeg van de Ge
meenteraad de exploitatie van de
terreinen, welke voor scheepvaart
doeleinden werden bestemd. Dit kan
OROOTE BRILL ANTE VOORSTELLING
i6 escimotoerkuust, dcor Sée onravclgtxrtn goacielur pref. L. FXVC0FF5.
dekken. Een poosje ging dit goed,
maar ten slotte liep hij aan alle kan
ten vast en zag hij geen uitkomst
Zo brak voor Pincoffs en Rotterdam
het crisisjaar 1879 aan. Op Zaterdag
10 Mei van genoemd jaar deed hij in
een vergadering mededeling aan de
directies van verschillende banken,
dat zijn scheppingen vaste financiële
grondslag misten, dat het kapitaal
verloren was en dat dit jarenlang
verborgen was gebleven door fraudu
leuze boekingen.
Vier dagen duurde het eer de bui
tenwereld kennis kreeg van de in
eenstorting van het trotse gebouw,
dat Pincoffs had opgericht.
En inmiddels was hij zelf naar
Amerika gevlucht. De verslagenheid,
vooral in Rotterdam, was geweldig.
Men raasde en tierde op de man,
die men jaren lang zijn grenzenloos
vertrouwen had geschonken. Het rijk
met goud en zilver geborduurde al
bum, dat in Juli 1873 door 700 der
aanzienlijkste burgers van Rotter-
dam aan Pincoffs was aangeboden,
werd in woede verbrand.
Toen de eerste ontsteltenis voor
bij was, verscheen er een stortvloed
van... gedichten, waarvan sommige
zelfs herdrukken beleefden. Eén van
de bekendste liederen was:
Ik heb u dan intijds verlaten,
Geliefd en dierbaar Rotterdam!
Mijn zwend'larij kon niet meer baten,
Want d'ure der ontmas'kring kwam;
'k Zag dus voor 't laatst uw schone
beemde,
Want tussen ons is 't al voorbij,
En 'k roep u toe t»an uit den vreemde:
Mijn hart aan u! Uw geld aan m\f!
(Vervolg op pag. 5),