Week-end in de Archipel,
Nog leeshonger,
roman favoriet
Boekenwurm verdwijnend verschijnsel
nieuwe roman van Risseeuw
„GOED GEBOEKT', GEVARIEERD GESCHENK
IN DE BOEKENWEEK
VRIJDAG 26 MAART
door Diet. Kramer
is voor mij een bijzonder
genoegen deze laatste zo
juist verschenen roman van Ris-
seeutv*te mogen bespreken. In
zó veel opzichten uerd dit boek
mij tot een ware verrassing. Wij
weten allen, dat Risseeuw in de
laatste jaren groot werk verzette,
waar het betrof de romans over
de Christen-emigratie naar Ame
rika (De verschillende delen van
„Landverhuizers"Boeken, waar
voor je respect kunt hebben om
dat ze historisch juist geschreven
zijn, in een krachtig zij het
soms dan wat omslachtig Ne
derlands; die je ook ontzag in
boezemen, omdat je beseft hoe
groot de studie is, die er aan
vooraf ging. Maar velen, die zo
lang geen moderne, d.w.z. „he
dendaagse" roman van Risseeuw
onder de ogen kregen, dachten:
„Dit is dus zijn speciale terrein
geworden. W ie zich zó laat boeien
door een bepaald gedeelte der
historie, komt van dat alles nog
maar moeilijk los!"
Zoals de streek-roman-schrijver moei
lijk loskomt van zijn streek en de
schrijver van de psychologische roman
van zijn psychologisch relaas. En
zie daar (cn d i t werd voor mij persoon
lijk een zeer grote verrassing!) Ris
seeuw, die toch langzamerhand niet
meer behoort tot de jongeren onder de
Protestantse auteurs. Risseeuw zag wèl
kans zich los te maken. En schreef
met veel pen-vaardigheid en kennelijk
genoegen een „hedendaagse roman".
Deze omzwaai, deze literaire lenig
heid, dwingt minstens evenveel respect
af als het respect voor bovengenoemde,
historische romans!
7 IJN verhaal is wei-doordacht en
goed-opgezet. In de oorlogsjaren
duikt Gerben, een nog zeer jonge man,
onder bij zijn vroegere kantoorcollega
Maud Lankamp. (In de Delistraat... de
bekende Haagse Archipel-wijk.) In
datzelfde huis „duikt" nog een andere
jongeman, een zekere Pier. Beide jonge
mannen komen slechts bij uitzondering
op straat. Hun bestaan is zeer gebonden
zonder veel afleiding, maar wel met
angst, honger en verveling. Allebei
ken ze verliefd op Maud. Dit ligt v
de hand. De abnormale omstandigheden
werken ertoe mede. En noch Gerben,
noch Pier ziet Maud precies zoals ze
is. Ze hebben geen vergelijkingsmate
riaal. Ze bewonderen haar... en ze ij
ontegenzeggelijk dapper, doortastend er
ferm... maar ook eerzuchtig en heers
zuchtig. Gerbens genegenheid gaat 't
diepst. En... laat z'n sporen na. Niet
voor niets is hij de jongen van orthodo
xe huize. Na de bevrijding vraagt hij
Maud ten huwelijk. Ze wijst hem af,
zoals ze ook Pier afwijst. Terecht...
want geestelijk behoort ze bij hen niet
thuis. Enkele jaren later beseft Gerben
heel duidelijk, dat hij slechits tot een
gelukkig huwelijk kan komen met de
vrouw, die zijn geloofs- en levensover
tuiging deelt. Hij trouwt met Ruth. Er
wordt een dochtertje geboren... Ansje.
Voor 't oog der wereld een uitstekend
huwelijk. Maar Gerben kan nog het wer
kelijke geluk niet bereiken. Nog achter
volgen hem de ogenblikken, waarin hij
samen was met Maud en haar meende
hef te hebben. Het wordt een schuldge
voel, dat hij als een last meedraagt.
En dan is er de droom, die zich tel
kens herhaalt: „hij heeft een gesprek
met Maud, blijkbaar van ernstige aard,
en maakt zich tegelijkertijd zorgen
over de toekomst van Ruth. En dan
verschijnt altijd Pie'r op 't toneel
Pier op wien hij eens jaloers was!
en slaai beschermend de arm om Maud
heen!"
Echter... ook de jonge Pier
eigen weg gegaan, is getrouwd, heeft
kinderen en nog maar een zeer terloops
contact met Maud.
Maud zal jaren later trouwen met
Stikkelorum, de directeur van het kan
toor, dat eens ook Gerbens kantoor
Een wei-doordacht huwelijk!
Maar dit komt Gerben eerst te
ten aan het eind van zijn „Archipel
week-end''. Gerben voelt, dat deze wij
ze van voortleven niet juist is. Hij
wenst een beter en inniger contact met
zijn vrouw, maar tevens wenst hij te we
ten hoe het met Maud is gegaan... of ze
gelukkig is of ongelukkig, of zijn lief
desbetuigingen toch sporen hebben nage
laten. Hij wenst „er door te gaan", al
les uit de weg te ruimen, schoon schip
te maken, te praten. En wanneer, ge
durende een Pinkster week-end zijn
vrouw en kind naar een zieke Oma gaan,
accepteert hij gretig een uitnodiging voor
een feest in de Archipel-wijk. Hj reist
van Amsterdam daarheen, eigenlijk be
zeten van die éne gedachte: „laat ei
een eind komen aan deze kwelling, laat
ik afrekenen met het verleden, mijn
jcugdfoutcn, als het kan met Maud".
Hoewel hij heimelijk zeer wel het
gevaar beseft. De mogelijkheid bestaat
immers, dat Maud hem nóg boeit en
hem nog begerenswaard voorkomt.
Maar hij weet, dat hij zélfs dit te riske
ren heeft.
Couperus bij uitnemendheid. Deze
buurt hoe merkwaardig ook,
gezien haar in kantoren veranderde
kapitale woningen en in étalages
verdeelde kasten-van-huizen
deze buurt, die ook haar winkel
straten met van ouds bekende win
kels en tevens haar smalle achter
straatjes kent zal altijd een
typische bekoring houden voor
degenen, die er lang woonden
Ik spreek uit ervaring. Slechts
enkele jaren bracht ik doorzo
héél dicht bij die klok in het nette
plantsoentje op het Bankaplein
en toch zoek ik de wijk nog vaak
en met genoegen op, bezoek er tie
oude winkels, geniet van de brede
herenhuizen waarin eens een Eline
Vere, een Henry en Constance, een
Karei en Cato woondenin de
fantasie van een onzer grootste
romankunstenaars. Wat zijn schema
betreft, brengt Risseeuw het er
kranig af. De herinneringen zijn
levendig beschreven: het bomen-
hakken, het „duiken", het inslaan
van de V 2 in de Riouwstraat en
zoveel andere dingen. Maar ook
het heden is zeer levendig ge
houden, speciaal door twee feesten
die Gerben meemaakt gedurende
zijn week-end.
Feesten, waar zoveel vroegere vrien
den, buren, kennissen elkander ontmoe
ten en ontdekken hoe ze elkander ont-
HET Bankaplein in de Haagse
Archipelwijk in het begin van
deze eeuw. in de tijd toen de tram
daar nog reed.
T1 ENSLOTTE voert het verhaal met
A onontkoombare zekerheid naar dat
moment, waarop het schip inderdaad
zal worden schoongemaakt. Dat gebeurt
:n van de strandhuisjes te Scheve-
ningen, waar Maud en Gerben, na
lange, tweede Pinksterdag, te za
achterblijven tijdens een storm. Even
moet ik de aandacht vestigen op de in al
le opzichten zo juiste beschrijving van
een tweede Pinksterdag te Schevenin-
gen. De drukte, het gemêleerde publiek,
de flarden gesprek, de brandende zon en
plotselinge afkoelingen... het poot
je-baden en ezeltje-rijden het is alle-
Het
lerbens vroegere kantoor,
collega Siliakus zijn veertig
jarig jubileum viert, is zeer goed uitge
beeld met de toespraken, met al die ko
mische en aandoenlijke momenten, die
zulke feesten kenmerken. Siliakus, de
kleine burgerman, de „precieze Calvi
nist", de psalme-nzinger... ook in de
nacht, die zijn feesten zo goed en j
dioos beleeft met een Soli Deo G1
waarvan het jongere personeel de be
tekenis niet begrijpt.
En dan het andere feest... dat
tante Trees, die vijftig jaar in de Ar
chipel-wijk woonde en toen moest
cuëren naar Leeuwarden, maar di.
rugkeert om een koninklijke, tachtigste
verjaardag te vieren in het oude huis.
Tussen dit alles door de gesprekken en
gebeurtenissen; de benauwende, ellendi
ge uit de oorlog de nuchterder, reëler
van het heden. Er zijn enkele uitzonder
lijk goede beschrijvingen b.v. van de
Scheveningse bosjes: de geheimzin
nige paardenpaden waarlangs we beu
kennootjes zochten en dan opeens wer
den opgeschrikt als er ruiters en ama
zones langs -galoppeerden. En de denne-
bosjes achter de Bataaf, waar we spelle
tjes deden. Rook het èrgens ter wereld
zo verrukkelijk in de zomer?"
Er zijn ook hier en daar te lange
zinnen, die je tweemaal lezen moet. Ze
zijn zeldzaam; een overblijfsel van de
vroegere historische boeken? En ook
heeft de auteur z'n tijd nodig om er in
te komen: werkelijk boeiend wordt het
verhaal eerst na de eerste hoofdstuk
ken. Doch dit zijn onbelangrijke dingen
in het kader van het geheel.
maal zo kostelijk naar de werkelijkhed
geschreven.
In het laatste gesprek met Maud zet
Gerben hardnekkig door. Hij legt haar
alles uit... hij spreekt over zijn schuld
gevoel, zijn droom, zijn angst dat hij
tegenover haar zeer verkeerd gehandeld
heeft, zijn moeite om een volkomen hu
welijksgeluk te bereiken. Hij vraagt
haar naar haar eigen ervaringen en toe
komst. Nergens pleit hij zich vrij; hij
slikt de ironie die in haar toon zo vaak
de overhand voert; hij slikt ook de bit
tere erkenning, dat deze vrouw toch wel
geheel anders was dan hij eens vermoed
heeft. En Maud is als vroeger eer
lijk en flink genoeg om hem de juiste
antwoorden te geven en zijn plaats te
wijzen. Dit is geen happy end in de
gebruikelijke betekenis. Het is de waar
achtige bevrijding van een nog jonge
man, die jarenlang vocht met zijn ge
loof, zijn geweten... een man die zich.
hoe dan ook. een ruim en fris pad wil
veroveren met nieuwe en betere moge
lijkheden. En dat doet met zelfkritiek
en mildheid... nimmer bitter, nimmer
Samen met de anderen keren ze te
rug naar ae Archipelwijk en:
„Luister, zei Maud, mevrouw De
Bruyère speelt... de Engelse suite van
Bach".
Ja zo was het vroeger ook geweest
dit klare, koele spel. dat klonk over
de achtertuinen. Dit was de Delistraat,
met de silhouetten der bomen op het
kerkhof tegen de lichte avondhemel. Ik
kreeg te kampen met een onweerstaan
baar gevoel van weemoed. Maar tege
lijkertijd zonk er een gevoel van die
pe rust in mijn hart. Mijn hart
stroomde vol dankbaarheid, nu ik er
iets van begon te zien... hoe rijk ik
was en waarom alles was gegaan zoals
het gegaan was".
T K moet er aan toevoegen, dat ik,
evenals zoveel anderen, de boeken
haat waar de christelijkheid dik is op
gesmeerd. In dit bock echter bestaat
slechts „een geloof", dat krachtig en op
recht is. Men voelt het meer dan dat
men het leest. En zó moet het. Een
geloof dat mildheid en eerlijkheid kent
en vooral een steeds terugkerende zelf
kritiek
Een zeker heimwee overviel me na
UITGEVER'S MENING
P. J. RISSEEUW
de lezing. Ik dacht aan het boek
Ellul „Staan in de wereld van
waarin zo nadrukkelijk geschreven
staat: „Het is duidelijk, dat het de
plicht van elke christen is. weer „r
te" te worden".
Hoe waar is dit woord en hoe dik
wijls heb ik er aan gedacht tijdens de
lezing van „Week-end in de Archipel".
Als ik één ding hoop, dan is het dat
dit boek bewaard mag blijven voor het
ellendige etiketje: „christelijke litera
tuur" (hetgeen voor zo ontzettend veel
Nederlanders, intellectuelen en niet-in-
tellectuelen betekent: „waardeloze lite-
Ik hoop van ganser harte, dat velen
wat dit betreft een dom vooroordeel mo
gen overwinnen. Want er is zo'n ont
zettende behoefte aan het eenvoudige,
goed-geschreven, warme verhaal, dat
ons mensen terugbrengt tot de realiteit
En hiermee bedoel ik: tot een innig
contact met God, met de natuur, met
de andere mens... de naaste, ja vooral
ook met die naaste!
Keuning N.V.,
Het gedicht helaas nog altijd in verdrukking
(Van onze redacteur)
ER is niet veel moed toe nodig om als journalist, na een deugdelijke
afspraak, bij een uitgever binnen te stappen en hem, in zijn prive-
kantoor, zo vertrouwelijk-weg te vragen: „Hoe denkt u over
Ach nee, het is geen kunst, zó een uitgever tot een welgemeend
gesprek te brengen. Kunst wordt het pas, wanneer een afgezwoegde
auteur, het al-een-beetje-frommelig-geworden manuscript onder de
arm, na wat verstrooid gestamel het dan inderdaad zover heeft ge
bracht dat hij op de drempel van genoemd privékantoor is verzeild
geraakt
En dan dat gesprek
Zo van: „Meneer, ik hebeh ziet u, ik zou ehvan de be-
scheidene tot het „Meneer!! Hier breng ik dan dé roman! U zult
versteld staan.van de zelfverzekerde. En alle toonaarden, welke
daartussen liggen.... maar een auteur vergeeft men meer, dan een
journalist Misschien praat een uitgever daarom toch liever, in alle
toonaarden, met een auteur
„Nee, gebrek aan roman-ma- ven ook... maar helaas is het dan
nnscripten heb ik nooit," zegt deze
uitgever met een fijne glimlach,
„wel een teveel...."
Zo zitten we ineens midden in
het gesprek. Want: „wat biedt men
u zoal aan?", is natuurlijk een
van de belangrijkste vragen.
„Een heleboel", zegt hij dan
voorzichtig, „kijk, als iemand een
paar onderhoudende boeken heeft
gelezen en hij heeft pen en papier
bij de hand, dan lijkt het zo ge
makkelijk, zelf óók een boek te
schrijven. Dan wordt er een ver
haal verzonnen en o ja, geschre-
WEE dagen en drie nachten
hebben wij gezocht naar de
„boekemvurm"De man, die,
staande op een hoge trap voor
de bibliotheek zijns heren, een
foliant tussen de spitse knieën
geklemd, een lexicon onder de
linker- en een naslagwerk onder de
rechterarm, bladert in „Incredi
ble taleby Gerald IF. Johnson
„The Odyssey of the Average
American in the last half century
(Harper and Brothers Established
1817).
Twee dagen en drlie nachten, waarin
wij alle openbare leeszalen, de Ko
ninklijke Bibliotheek en het Museum
Meermanno Westreenianum doorkro
pen. Maar géén boekenwurm. Wél veel
lezende mannen en vrouwen overal. Een
oud heertje zat te lezen in „Geschiede
nis van graaf W.illem van Holland,
Roomsch koning". Alle vier de delen
met de codex, stammend uit het jaar
1797 lagen naast hem. Maar alleen dat
werk had zijn aandacht. Niets anders.
Men zou hem dus hoogstens een boeken-
rups kunnen noemen, snoepend van «én
blad.
In een andere bibliotheek deden wij
zelf of wij de boekenwurm waren, in
de hoop, dat er anderen, soortgenoten,
op ons af zouden komen.
In het handboek „Bekende persoonlijk
heden uit het Koninkrijk der Nederlan
den" lazen wij alles omtrent C. P. H.
Groenendaal, algemeen procuratiehou
der der N.V. Amsterdamse Bank. over
ir. Arie Groeneveld, J. P. Horchner, Ri.
ka Hopper en dr. Herman de Jong, ze
nuwarts.
Maar met dat handboek vóór ons en
alle Who is who's ter wereld achter en
rondom ons, waren wij de enige boe
kenwurm. Tegenover ons zat een mooi,
jong meisje in een boek over Etruski-
sche kunst te bladeren en er citaten uit
over te schrijven. Zij boeide ons méér,
dan de levensbeschrijving van de direc
teur der Koninklijke Vloerzeilfabriek
Vogel en Van Calcar, maar ze was
verdiept in de gestalten van een sarco-
phaag uit Cervctcri. Hoewel we meen-
De verdiepte.
den dicht in de buurt te zijn, waagden
we het toch niet in hèar een boeken-
wurme te herkennen. Daarom zijn we
toen bij de directeur van het weten
schappelijk boekhuis in kwestie binnen
gestapt en hebben hém gevraagd naar
de stand der boekenwurmerij in Neder-
Deze weledelzeergeleerde heer ver
haalde ons van het dynamische karak
ter, dat het bibliotheekwezen, na de oor
log vooral, kreeg.
De boekenwurm leeft teruggetrokken
in de steden en op het land. Als hij
de kans krijgt komt hij nog wel zoeken
naar boeken, maar hij behoeft niet meer
op trappen te klimmen en hele boeken
rekken overhoop te halen om te zoeken,
wat zijn leeshonger kan stillen. Heeft
hij de tijd, dan raadpleegt hij. voorge
licht door de ambtenaren van de boe
kerij, de Centrale catalogus van de
HFT weekend nu is zo boetend)
geschreven, dat geen enkele lezer
aan de bekoring van deze roman zal
kunnen ontkomen. Risseeuw vond
een typische oplossing voor 't weer
geven van „heden" en „verleden".
Het heden, het week-end op zich zelf,
is geschreven in de eerste persoon
verleden tijd; het „verleden" echter
in de tegenwoordige tijd derde per
soon. In dit geval een zeer juiste et
aannemelijke oplossing. En zo gaan
we meeweek-enden in de Archi
pel, „de wjjk van de zeven standen",
waar vroeger zowel ministers all
achterbuurtklantjes hun home had
den. De wijk van de Haagse auteur
F)E Boekenweek zou de eigen
allure niet hebben, wanneer
de Vereniging ter bevordering
van de belangen des boekhandels
haar ouderwetse naam geen eer
had aangedaan met het uitgeven
van een modern „Geschenk".
Nu de traditie van de novelle
en de daaraan verbonden prijs
vraag schipbreuk heeft geleden en
ook dit jaar niet weer op te vissen
was, behelst dit „geschenk" (dat
zich kan veroveren door in
de Boekenweek een zeker bedrag
bij een boekhandel te besteden)
weer een kleine verzameling.
Goéd geboekt" luidt de opti
mistische titel en wij zijn wel
geneigd, die te onderschrijven.
Waren het verleden jaar tien ver
halen, dit jaar krijgt men meer
variatie voorgezet.
„Een verzameling van schetsen
korte verhalen en tekeningen",
bijeengebracht door Jaques den
Haan, Adriaan Morriën en Char
les Boost, leert ons de titelpagina.
met hier en daar een wel opvallende
verder met sterk van con
structie noch van inhoud.
Waardevoller, misschien door de
scherpe ironie, is de bijdrage van Jac
ques Gans, „Boeken in gevangenschap".
Annie M. G Schmidt verrast de lezer
met een vrij serieuze beschouwing over
„Wat vrouwen lezen", geschreven in de
Het zijn alle bekende namen, welke
wij in dit Geschenk tegenkomen. Mis
schien stellen wij daarom hoge eisen.
„In de marge van het boek" bewegen
vers. proza en tekening zich, met hier
wat humor, daar wat spot en ginds vol
le ernst. Kleur genoeg, dus!
Oppervlakkig beschouwd een pittige
kleine verzameling, aardig om te lezen,
nergens groots, en alles gerugsteund
Maar wie critischer leest, zal onge
twijfeld niet volkomen bevredigd zijn.
De entree, het schetsje „We schrijven
een boek!" door Jac. van der Ster, is
gelukkig. Pretentieloos bedoeld,
haar zo eigen quasi-gemakkelijke doch ii
feite zeer knappe stijl, 'maar nu eens
niet alleen tintelend van spot en badina
ge.
Ik heb een belezen vrouw zien blozen
bij het lezen van deze bijdrage en dat
bewijst wel, dat Annie Schmidt in de
heeft geschoten met haar mening
dit onderwerp.
Vermomd, in dwaasheid
TOTAAL anders, vermomd in dwaas
heid en spitsvondigheden, is daar-
de mededeling van Jacques
Haan over „Wat mannen lezen". Den
Haan weigert, dit onderwerp serieus
bekijken, en juist misschien daardoor
zijn schetsje zo gevat en ontwapenend
waar geworden.
Tot de minder gelukkige bijdragen
moeten wij ook Clare Lennart's „Naar
aanleiding van een manuscript" en
.Hulp aan Erasmus" van Gabriël Smit
rekenen. Van beide auteurs hadden wij
meer verwacht... is het misschien de
humor, welke hen niet zo bijster ligt?
Er is voort.' een zwaarmoedige kleine
novelle van Hella Haasse: „Incom
pleet". met zorg en ontroering geschre
ven, een wélgeslaagd grapje van D. van
der Stoep's .August en Alida", onder
de titel „Missie", een satyre op het
„Geef een boek", en een popu-
lair-psychologisch schetsje van Jaap Ro-
mijn „Corrie en de kaboutertjes".
Adriaan Morriën schrijft ietwat wijs
gerig maar met grote kennis van zaken
over de „gevaren van het lezen", wel
ke, hij zelf heeft kunnen weerstaan
A. Marja doet een verhaal over zichzelf
en vertelt de lezer, die dit mocht inte^
resseren, hoe hij kort na de oorlog een
onverwacht buitenkansje liever aan boe
ken dan aan groenten besteedde.
Kelk „Eenmaal 's jaars boetelingen
dag", waarin hij voorstelt de Kopper
maandag te maken tot het tijdstip, waar
op iedereen zijn boekenkast eens na
snuffelt en dan geleende en vergeten
exemplaren, die zich dus wederrechte
lijk daarin bevinden, terug tc brengen.
Iedere boekenliefhebber zal Kelk
dankbaar zijn voor zulk een tip ...al
het alleen maar in de hoop, dat
lezers van dit voorstel zich de van hem
geleende (en vergeten) boeken plotse
ling herinneren!
Godfried Bomans tenslotte schreef
voor dit Geschenk twee dwaasheidjes:
„Is het waar?" en „25.000 boeken",
maar hij heeft wel eens heel wat beter
geschreven.
De dichtkunst is veel minder rijk
tegenwoordigd. Met genoegen begroeten
wij het reeds voor het voetlicht ge
brachte vers van Annie M. G. Schmidt
„De trilogie", dat uitstekend op zijn
plaats is in dit Geschenk. Bertus Aat
jes beperkt zich tot een kleine beschou
wing over „verzen schrijven" en „dich
ten", en in dit proza roept hij uit: „Als
men heden ten dage uitgaat om
lezer te zoeken, komt men met tien
thuis". Misschien hadden velen
liever een goed vers van hem in deze
bundel gezien.
Bij de tekeningen van Ch. Boost, B.
van de Born, H. Focke, Catrinus N.
Tas, Bertram Weihs en Fiep Westen
dorp zijn enkele zeer geestige vondsten.
Zij zorgen wel voor aardige afwisse
ling. Charles Boost stak „Goed ge
boekt" in een vrolijk geel-wit-grijs
slag en verzorgde de typographic.
s het helaas ook pretentieloos gebleven, Opmerkelijk is de bijdrage i
i C. J.
Voor de jeugd
DE Muze zet haar vriendelijke
tocht onder de jongeren voort.
Ter gelegenheid van de Boeken
week zal de opgroeiende jeugd
tegen een kleine prijs ditmaal
„De Muze en de dieren", een
nieuwe bloemlezing van verzen,
kunnen kopen.
De dichteres M. Vasalis (me
vrouw M. Droogleever Fortuyn-
Leenmans) heeft deze bonte
bundel samengesteld en bij haar
„jacht op dierenverzen" is zij tot
de ontstellende conclusie ge
komen, dat de dieren niet zo
vaak als men zou denken met
liefde en aandacht om hunnent
wille zijn bezongen. Tot haar
verbazing „kwam zij bijna geen
katten en slechts een enkele hond
tegen", maar, zo zegt zij in haar
voorwoord, vogels bleken wel bij
uitstek de „totemdieren" van de
dichter te zijn". Omdat zij de
Muze haar zin liet doen, begint
deze bundel dus met „veel
vogels".
Het is een mooi bezit, dit bundeltje,
en heus niet alleen voor jeugdige le
zers. Al bladerende komt ge een bonte
rij namen tegen, van Homerus af
modernen toe. Van Alphen met zijn
„Hoe dankbaar is mijn kleine hond"
staat dicht bij Lucebert (hoe zou hij
zich bij het lezen van de „experimen
telen" de ogen uitwrijven, de goede
Hieronymus!) en Vondel's „Rei
Noach" is wélgeschikt tussen ..De wil
de zwier" van Vestdijk en Annie
Schmidt's allerliefste „Stekelvarkentje"
Zo vinden wij hier Perk en Verwey,
Van Eeden en Boutens saamgebundeld
met Aafjes en Achterberg, maar ook
met naamloze oud-Nederlandse dichters.
En dat is goed. Want hoe de zang
mag luiden, dromerig of fel, breed of
puntig, het is al tezamen de ontmoeting
van de dichter met het dier. Het is van
groot belang, te bestuderen, hoe deze
dichters, ieder voor zich. deze ontmoe
ting beleefden. En wat maakt de stu
die schoner dan de klank van het vers?
Tekeningen en omslag, zeer mooi ver
zorgd. zijn van Th. Kurpershoek.
Voor de kleinen is er als Boekenweek
verrassing dan nog een nachtmerrie
achtige „foutenplaat". waarop lezende
dieren van allerlei soort de koppen heb
ben verwisseld. Met oplossing cn kleuren
kunnen kinderen tot 14 jaar dan een
boekenbon winnen.
W. K.
tenschappelijke bibliotheken in het land.
Twee millioen fiches staan hem ten
ckenste. Hij heeft slechts één bepaald
register open te trekken en dit machtige
geeft elk gewenst geluid!
is ook een Centraal register voor
periodieken met honderdduizend fiches.
Elk gewenst tijdschrift-artikel kan dus
)k zo gevonden worden.
Deze service van de zijde der weten
schappelijke bibliotheken heeft tot ge
volg gehad, dat het gebruik van de boe
kerijen zéér gestegen is. Vooral na de
oorlog was het aantal schriftelijke aan
vragen, dat uit het hele land tot cen
trale boekerijen gericht werd, zonder
meer: angstwekkend. Negentigduizend
per jaar of 300 per dag kwamen er bin-
l Dat betrof dus aanvragen van i
die over het hele land verspreid
ïen en die alle geïnteresseerd w
een bepaald gebied der geesteswe
tenschappen. In hun woonplaats konden
zij een zeker boek niet vinden en,
introduceerd door de burgemeester
hun stad, of een ander notabel ingeze
tene, richtten zij zich tot een Centrale
bibliotheek. Als die het werk zelf nieti
had, schakelde zij een der Universiteits
bibliotheken in en zo kreeg de aanvrager
het gewenste exemplaar toch. De prac-
tische waarde van dit systeem is, dat
iemand, die bij een bibliotheek geïnte
resseerd is. èlle boeken in èlle weten
schappelijke boekerijen van Nederland
j de hand heeft!
De boekenwurm, actief in de biblio
theek van zijn meester, zoals wij hem
verschillende afbeeldingen kennen,
trouwens ook weinig emplooy meer
hebben. Hoogleraren, wier boekerijen
vroeger beroemd waren, zijn gestorven,
hun boekbezit is geveild of aan universi
teitsbibliotheken vermaakt en hun op
volgers doen het met een kleine selecte
hand" bibliotheek. De rest halen zij,
/aar de voorgangers de boeken brach
ten- De boeken, vooral de wetenschap
pelijke werken, zijn ook zo kostbaar ge
worden. dat niemand zich meer derge
lijke uitgaven veroorloven kan. En waar
om zou men het doen, als de bibliothe
ken boeken over alle gebieden van het
leven, werken en denken bevatten.
Nederland, dat altijd een sterk gevoel
heeft gehad voor hetgeen van buiten
kwam, heeft het grootste aantal boek-
aanvragen voor buitenlandse werken.
en tachtig tot negentig procent
de inhoud der bibliotheken en ook
de aanvragen, betreft literatuur van
vreemde herkomst.
Nederland kent niet het sys
teem van de verplichte afleve
ring van elk boek, dat
verschijnt, aan de nationale
De toegewijde.
bibliotheek. Dat is maar goed
ook. De zolders zouden barsten
en men zou nimmer uit het
tóch al nijpende ruimtetekort
komen. Oude en nieuwe werken
worden bij gekocht, elk jaar
maar weer. Heel het rijk ge
schakeerde leven staat langs de
wanden van onze bibliotheken
opgetast. Er is alles over scha
ken, alles over Jeanne d'Arc,
over Spinoza en Dante, over
emailleerkunst en kinderbe
scherming. Er zijn handschriften
en wiegedrukken, facsimile's en
voortbrengselen van de moderne
literatuur. Een schat te groot
voor véle mensenlevens. Ter
beschikking van allen!
meestal geen „boek". Waarmee ik
maar zeggen wil, dat er nog altijd
90 pet. van het bij de uitgever
aangebodene met een bedankbrief
je teruggestuurd moet worden...."
„Wat dat betreft is er dus, vergeleken
bij vóór de oorlog, niet veel veranderd?'
„Neen... of het moest zijn, dat er nog
meer mensen menen, te kunnen schrij-
V£Toch zou een uitgever geen vakman
zijn. wanneer hij niet leder manuscript,
dat hem wordt aangeboden, zorgvuldig
bestudeerde. Men kan immers nooit we
ten, of de bescheidene, de zelfverzeker
de de weifelende of de doortastende
schrijver (ster!) waarlijk een auteur
blijkt te zijn?
Ook, al zijn deze verrassingen zeld
zaam.
„Natuurlijk kan er een verrassend
debuut bij zijn. maar over 't geheel
staan er niet veel nieuwe auteurs op.
In feite moeten wij het toch hebben
van de bekenden, die ons met een nieuw
manuscript verrassen", zegt deze uitge-
„Veel mensen hebben in de oorlog le
zen geleerd. Toen er niets anders was
om ontspanning te brengen in spannen
de tijden... en daarvan is toch een ver
grote leeslust overgebleven. Nu ja, de
wilde tijd van '45 en '46. toen men al
les wat leesbaar was, kon verkopen, is
voorbij. Het lezend publiek toont weer
smaak en voorkeur, maar er doet zich
toch een bepaalde ontwikkeling voor.
De roman, het echte „verhaal", blijft
bij het grote publiek nog altijd favo
riet, maar er komt steeds meer be
langstelling voor de biographie en het
reisverhaal. Vooral de roman over het
leven van grote historische figuren is
in trek. Dan: het populair-wetenschap-
pelijke boek op medisch, biologisch en
chemisch terrein en vooral ook de na
tuurwetenschappelijke voorlichting. Daar
grijpt men meer dan vóór de oorlog
Ook deze uitgever looft de goed
kope uitgaven en -heruitgaven. Voor
al de heruitgaven van voormali
ge „bestsellers" gaan er goed in.
En geen wonder, want op deze wij
ze kan men oudere werken op-
In verdrukking
Natuurlijk horen wij ook hier zorge
lijke woorden ten aanzien van het ge
dicht. De dichtbundel is nog altijd in
verdrukking. Daar moet, helaas, altijd
geld bij. Daarom selecteert de uitge
ver tot het uiterste, eer hij een bundel
gedichten doet verschijnen.
Dikwijls moet hij dan ook kiezen tus
sen het vers in traditionele vorm cn de
nieuwe uitingskunst der jonge experi
mentelen.
„Toch moeten de experimentelen hun
kans hebben, al zal deze voorlopig in
feite in de literaire tijdschriften liggen.
Kijk, het is zo gemakkelijk, over onbe
grepen versvormen te spotten en te la
chen en ik geloof, dat de spot in deze
nauw verwant is aan miskenning. Deze
jongeren, die in de oorlogstijd zoveel
hebben meegemaakt en door grote ver
schrikkingen zijn gegaan, hebben behoef
te, zich op andere wijze dan in het
zoet-vloeiende te uiten. Wij kunnen de
tijd niet keren... wij zullen dus deze
vormgeving moeten bestuderen en haar
niet dadelijk met „dwaas" bestempe
len. Houden wij in het oog, dat deze
nieuwe versvormen „experimenteel"
worden genoemd, dan mogen wij ze
zien als een kenmerk van deze verwar
de tijd en zo zullen zij ook hun waarde
krijgen."
De uitgever noemt enkele na
men van jonge protestantse dich
ters, die o.m. In „Ontmoeting" wel
aandacht trekken.
„Maar het zorgelijke is, dat er
nauwelijks een jongere en jongste
dichtergeneratie bestaat In onze
kring. Slechts bij sommigen is wel
een ritseling van leven waar tc ne
men. Maar we wachten af.. met
belangstelling."
Vervlakking?
Minder hoopvol ziet de toekomst van
het theologische boek er uit.
„Er is een opmerkelijke achteruit
gang waar te nemen in de verkoop van
het theologische boek in de boekhandel.
O zeker, de predikanten willen ze nog
wel schrijven, maar behoorlijk verkocht
worden ze niet meer en dan wordt de
uitgave te kostbaar."
„Waaraan schrijft u dat toe?"
„Ik vrees, dat we hier met alge
mene vervlakking hebben te maken.
Het fototUdschrift, de radio, de
film... er komt zo veel op gemakke
lijke wijze onder de aandacht van
het publiek. En het theologische
boek moet nog altijd „veroverd"
worden. Het vergt inspanning, dat
te lezen. En in deze harde, zorg
volle tijd heeft men niet meer de
ware lust en kracht tot inspanning."
Het valt niet te ontkennen, dat d»
aankoop van een boek tegenwoordig een
handvol guldens kost.
„En toch is het boek niet duur in
verhouding tot wat men krijgt voor zijn
geld en in verhouding tot andere za
ken," zegt de uitgever, „het papier is
duur, op druk- en bindlonen rusten zwa
re sociale lasten. Ook in de uitgeverij
zijn de lonen verhoogd... dit zal nog
een kleine weerslag vinden in de prij
zen. Maar niettemin is het boek niet
duur..."