Als de zee zich plotseling verheft..
JULUL
■JLLSliJii.
©II
DOOR G. TH. ROTMAN
^Vermakelijke streken
aap 1
van een leeuw en een aap
71. Maar Jocko stuurt de auto verder.
Ze rijden spoedig uit de stad,
En snellen voort langs veld en wegen.
Tot Sam opeens roept; „Wat is dat?"
Ze zijn gekomen aan een veld,
Waar 'n luchtballon is opgesteld!
72. O jongens, wat een consternatie!
Het hele feest is eensklaps uit!
Men gilt, men vlucht naar alle kanten.
Op 't zien van Sambo's leeuwensnuit!
Ook de ballonman past er voor,
Snijdt één, twee, drie, de touwen door...
73. Maar ach, te laat! Kijk
Neemt met een grote sprong
In plaats daarvan gaan Sam
Een reisje maken door de lucht;
De luchtballon verdwijnt terstond
Achthonderd meter van de grond.
stakker
vlucht;
74. Sam kijkt verwonderd naar beneden;
De luchtballon stijgt hoger op;
De mensen daar beneden lijken
Nog kleiner dan een speldeknop;
Voort gaat het, uren achtereen.
Hoog over bos en velden heen.
75. Aha! roept Jocko plotseen
touwtje"!
Hij klimt er in, maar 't blijkt alras
Door 't krimpen van de luchtbol,
dat het
Het touwtje van de gasklep was,
Het gas ontsnapt met zacht gefluit
En met de luchtreis is het uit!
76. De luchtballon daalt, zachtjes
hupp'lend.
Op 't plat van Juffrouw Hupstra's huis;
De deur staat open, en zij sluipen
Naar binnen zonder 't minst gedruis.
Maar wat daarbinnen dan geschiedt.
Weet ik op 't ogenblik nog niet!
77. De avond daalt, cn onze vrienden
Zijn steeds nog niet terug, 't Wordt
nachU
„Ziezo", zegt zuchtend juffrouw
Iiupstra,
„Ik ga naar bed. daar lig ik zacht!"
Maar ach. het arme mens verbleekt.
Zodra zij boven 't licht ontsteekt!
79. Vlug als de wind vliegt juffrouw
Hupstra
Een, twee, drie, hup! de tafel op;
Gewapend met de kamerstoffer
Doet zij een aanval op Sam's kop.
Geeft links een por en rechts een
Hup. juffrouw Hupstra. hou je taai!
80. Mur Sambo's kop is hard als ijzer.
En juffrouw Hupstra neemt de vlucht;
De stoffer8tccl als pols gebruikend.
Maakt zij een „salto" door de lucht.
En tuimelt in haar nachtjapon.
In 't schuitje van de luchtballon.
81. „Hier ben ik", denkt de stakker
zuchtend,
„Althans voorlopig uit de brand!"
Want aan het schuitje hangt als ballast,
Een aantal zakken vol met zand;
Zij stort ze over Sambo leeg,
Die nu de volle lading kreeg!
82. Maar door het lossen van de ballast
Krijgt de ballon de vrijheid weer,
Hij schiet dus plotseling naar boven
En weldra ziet men hem niet meer,
Niets hoort men in de stille nacht.
Dan juffrouw Hupstra's jammerklacht.
Interessante eruaring op de Middellandse Zee
LUCAS TEKENDE HET ZO JUIST:
,Een stormvlaag tlie neerviel'
TJET >vas weer eens een Zondag, 5
Juli 1953; een Zondag die ik niet
gauw zal vergeten.
's Morgens vroeg hadden we de Li-
parische eilanden gehad, waren de
Straat van Messina doorgegaan
een route waar ik nog eens afzonder
lijk over hoop te schrijven hadden
Kaap Spartivento aan de „grote teen"
van het Apenijns schiereiland gerond
en stoomden (motorden) in de rich
ting van de Golf van Taranto. Tegen
de avond bevonden wij ons ter hoogte
van de Golf van Squillace, tussen
Kaap Stilo en de Golf van Taranto.
Het was prachtig weer, strakke
lucht, vrijwel een gladde zee. Veel
scheepvaart was hier niet; in de ver
te achter ons aan kwam een schip,
slechts een stip boven de kim. Veel
sneller dan wij liep het ook niet, want
de volgende morgen in de Adriatische
zee was het ons nog niet ver vooruit
gelopen.
Vissersscheepjes waren al evenmin
op zee; het is mij opgevallen, dat,
waar in de Middellandse Zee zoveel
visvangst wordt uitgeoefend en men
dikwijls deze boten met hun dorries
(kleine sloepen welke overboord ge
zet zijn) aan het werk ziet, men er
op Zondag niet één ontmoet.
We stoomden verder. Links van ons
(aan bakboord) verhief zich de kust
van Calabrië; morgenochtend vroeg
zouden wij de kust van Apulië berei
ken.
"PLOTSELING, als door een onzicht-
bare hand losgelaten, ging het
waaien; van minuut tot minuut nam
de wind in kracht toe. De vlakke zee
werd kabbelend; het kabbelen ging
over in golven en witte schuimkoppen
zetten zich als kammen op de zee.
Ons zo juist nog rustig varende
schip met zijn homogene lading, be
staande uit kolen, tot de luiken toe
gevuld, nam een slingerende bewe
ging aan. De wind gierde door het
want, waardoor dat zangerige fluiten
de geluid ontstaat, waar je (als het
geen dagen achtereen duurt) met ge
noegen naar kunt luisteren. Binnen
tien minuten tijd was de vrijwel glad
de zee veranderd in een schuimende,
wild dooreenlopende watermassa. De
zee verhief zich en er kwam water
aan dek.
Vanwaar deze plotselinge omwente
ling in de natuur? Even te voren we
zen lucht noch zee erop, dat zo'n in
grijpen zou plaats vinden.
Vanzelf werd ik door dit onver
wachte schouwspel bepaald bij het
verhaal in de Evangeliën, als de dis
cipelen met de Here Jezus aan boord
op de Galilese zee óók plotseling har
de wind krijgen.
Ik zag die ontwikkeling van het wa
ter, dat, van stil tot kabbelend, tot
zeeën met schuimkoppen, tenslotte
overging in deining. Deining wordt
gevormd door de uitlopers van het
golfsysteem. Ik bevond mij op een
schip van bijna achtduizend ton, men
selijkerwijs, wat kan je gebeuren?
Maar als je nu eens met een vissers-
scheepje hier was, zou het er toch wel
anders uitzien.
1} IJ het varen in de Middellandse
Zee en het bezoeken van haar
landen rondom, word je elk ogenblik
bij de Bijbel bepaald. Zo ook hier.
Ik ging die verhalen eens lezen in
Mattheus 8, Marcus 4 en Lucas 8. Sy
noptische Evangeliën noemt men ze,
omdat ze zoveel overeenkomst met
elkaar hebben. Maar U moet ook eens
proberen de verhalen naast elkaar te
leggen en het verschil in verhaaltrant
en gebruik van woorden te vergelij-
zóökine's „veRWoeste st&ö'
t.
XÉWHi
Het is niet zozeer dat uitgestoken hart.
't zijn meer die opgeheven handen,
waarin het schreeuwen ligt van diepe smart,
de angst voor bommen en voor branden.
Dit is geen man, geen vrouw, noch kind,
gevormd in zoete boog of lijn;
dit is dl ziel die schreit en mint
en minnend' schreit in felle pijn.
HARM. DE JONG.
ken. Juist de variatie in de vertelling
bij de Evangelisten van hetzelfde ver
haal maakt de Bijbel zo mooi.
Mag ik hier even op ingaan? Dat
zal meteen verklaren de plotselinge
harde wind, die wij onder de kust van
Calabrië meemaakten. Mattheus
spreekt van „een grote onstuimigheid
op de zee"; Marcus van „een zwart
stormwind" en Lucas (de best geïn
formeerde) van „een stormvlaag die
neersloeg".
Het meer van Galilea is een zee,
48 meter diep en 20 km lang, om
ringd van bergen. De visserslui daar
zijn zeelieden en bij Tibereas is een
noodhaventje voor beschutting tegen
de plotselinge harde wind.
De uitdrukkingen bij de Evangelis
ten over de kracht van wind en zee
zijn dus niet overdreven. Maar ieder
zegt het op zijn manier.
Nu is het opmerkelijk, dat Mat
theus in het oorspronkelijk een ander
woord gebruikt dan Marcus en Lucas.
Dit is geen wonder. Marcus heeft dit
verhaal als algemeen wordt aan
genomen uit de mond van Petrus
opgetekend. En het Griekse woord,
dat Marcus gebruikt, vindt U ook bij
Petrus in zijn tweede brief, hoofdstuk
2:17, dat terecht door de Nieuwe Ver
taling overgezet is in „windvlaag" en
dezelfde betekenis heeft van „storm
vlaag die neersloeg", zoals Lucas
zegt in hoofdstuk 8:23.
Maar Mattheus (Levi), die deze
harde wind meemaakte, ziet het an
ders. Geen wonder! Wat doet nu zo'n
belastingambtenaar in de nacht op
een primitief vissersscheepje tijdens
harde wind? Misschien voer hij voor
het eerst mee; althans maakte hij
voor het eerst kennis met een storm.
Hij gebruikt in zijn Evangelie het
woord „seismos", dut wij nog in
„seismograaf" kennen: een toestel
voor het meten van trillingen der aar
de. Het was als een beving voor hem,
een schudding. Iets wat hij niet ken
de in zijn leven.
Zijn hele leven achter zijn bureau
gezeten, had hij daar geen last van
gehad. Zij waren allemaal bang,
maar hij in het bijzonder. Zij maak
ten hun Meester wakker en verwij
lend riepen zij; „Gaat het U niet ter
harte, dat wij vergaan?" Zij wilden
van de Here toestemming hebben om
terug te keren; want tegen deze wil
de zee inroeien (dat deden zij staan-
(Vervolg op pag. 2.)