CE2239
God geeft naarZijn rijkdom
4 onze jeuqó-pa.qina> sa
„DE BOSKAT"
de
verzuimde^,
Kort verhaal van Ferdinand Langen
HIJ was koster en diende de kerk
reeds enkele jaren over zijn vijf en
twintig jarig jubileum heen, met een
voorbeeldige trouw. Nimmer had hij in
al die tijd zijn dienst verzuimd. Zondag
na Zondag zagen de kerkgangers zijn
ietwat gebogen gestalte door de kerk
schuifelen, met een ononderbroken re
gelmaat. De kerk en de koster, zij
schenen onverbrekelijk bij elkaar te ho-
En toen, na al die jaren trouwe
dienst, kwam plotseling de dag dat hij
meende zijn werk niet te kunnen ver
richten. Het was geen ziekte of een an
dere voor de hand liggende reden die
daar de oorzaak van was. De oorzaak
school meer in het principiële en in het
principiële was de koster sterk. Het ge
val was merkwaardig genoeg om u
daarvan, zo dadelijk, een wat uitvoeri
ger verslag te geven.
De koster heette Venendaal en hij was
bijna zestig jaar oud. Hij woonde aan
de ene kant, de dominee aan de andere
kant van de kerk. een symboliek van
welker waarde hij goed doordrongen
was. Zij waren aldus de beide buren
van de kerk, een overeenkomst en een
voorrecht, die hem met de predikant bij
na op dezelfde lijn bracht.
Des morgens om zes uur stond hij op.
stookte de kachels van de centrale ver
warming in de wintertijd, schoonde de
kerk en de bijbehorende lokalen, wan
neer dat nodig was, haalde de tekst
briefjes van de dienstdoende predikan
ten en wat meer het werk des kosters
is.
Hij was zeer practisch van aard. De
maand Mei betekende voor hem geen
nieuwe lente, geen nieuw geluid, alleen
de elk jaar weerkerende drukte van de
talloze trouwpartijen.
Hij bracht dan bijna dag na dag de
knielstoelen aan, zorgde voor een goede
temperatuur in de kerk. hield de nieuws
gierige jeugd, wanneer het bruidspaar
arriveerde, op een eerbiedige afstand,
met de zelfbewustheid van een agent
met veel dienstjaren, en legde de lopers
,uit, wanneer de rijkdom mede zijn in
tree deed.
Zoals al gezegd, deed hij zijn werk
£ewetensvol en trouw. Wanneer des
ondags de predikant de laatste regel
van de laatste psalm las, spitste hij
zijn oren, rukte zich los uit de gemeen
te om hel voorbereidend werk voor het
einde te verrichten. Hij ontsloot alvast
de deuren van de kerk.
Dan. wanneer de gemeente naar bui
ten schuifelde, stond hij in het portaal
en ontving vele vriendelijke knikjes met
welbehagen.
Hij was geliefd bij de kerkbezoekers,
waarvan hij de meesten kende als goe
de vrienden. Hij genoot van zijn popu
lariteit als een schoolkind van een mooi
rapport, maar wanneer hij de cijfers
doorlas kwam hij telkens weer Joost de
Biecht tegen. Dat hinderde hem meer
dan hij wilde erkennen. Hij zei: Joost
de Brecht, ja die ken ik, die hoort niet
bij ons.
Daarmee wilde hij het gevaar van
zich afschudden, zich er los van maken
en het uitbannen. Maar het hielp niet.
Het gevaar kwam telkens weer terug.
Joost de Brecht was de tegenstelling
van Venendaal. Zijn overtuiging was
failliet en zwervende, hij was jong, on-
practisch, onmaatschappelijk, asociaal,
kon met geen enkel mens goed opschie
ten, behalve dan met enkele gelijkge
stemde confraters.
Zijn bezigheden bestonden uit het
schilderen van schilderijen, (een beroep
was het niet te noemen! waarvoor hij
doeken, verf, palet en penselen, schil
dersdassen en lang haar nodig had. De
laatste beide attributen waren voor hem
niet minder belangrijk dan de eerste.
Aldus een vertegenwoordiger der kunst.
Het contact tussen de koster en de
kunst was tot stand gekomen door een
van die wonderlijke en schijnbare toe
valligheden, waarvan het leven tot de
rand gevuld is. Joost de Brecht was op
hetzelfde kleine dorp geboren als de
koster, zijn vader had met Venendaal
©p de schoolbanken gezeten.
JOOST de Brecht had de ganse Mei
dag gezworven. Hij wilde een ge
schikt plaatsje vinden om te schilderen
en had er ontelbare gevonden. Maar
telkens hoopte hij nog een betere te ont
dekken. totdat de duisternis een einde
aan zijn hoop maakte.
Des avonds stond hij, vermoeid en vol
daan, met de voorjaarszon nog in zijn
huid, op de stoep bij de koster.
Hij belde aan. Venendaal, die hem
door een gordijnkier zag, trachtte een
vergadering te ontdekken waar zijn aan
wezigheid niet gemist kon worden, ech
ter zonder succes. Hij moest Joost open
doen. De begroeting was allerhartelijkst
daar alleen Joost daarbij het woord
voerde. Hij liep onder de regen van zijn
eigen woorden door naar de kamer,
sprak luidruchtig met de vrouw van Ve
nendaal, die er niet was, alleen Leo de
hond, luisterde verschrikt.
Het was de gewoonte van de kunst
schilder de mensen te overbluffen met
klatergoud, een pose waarachter zijn
kinderlijk hart school.
t lag hij acfrtefoyer *n crapeau,
met zijn voeten in een andere stoel en
bekeek zijn bruin® smerige schoenen van
een wonderlijk model met behagen. Hij
had er lust in opzichtig gekleed te gaan,
hij koos voor de felste kleuren.
,,Ik ga trouwen", zei hij.
De koster streek de kop van de hond
glad en glimlachte. Glimlachen deed
hij altijd wanneer hij gevaar vermoed
de. maar zelf nog niet wist van welke
kant het kwam.
En Joost de Brecht ziende, dat zijn
stoute mededeling niet geloofd werd, ver
zekerde: „Zowaar als het schilderij dat
daar hangt lelijk is, zowaar ga ik trou-
Maar voor de koster, die het schilde
rij dat daar hing in 't geheel niet le
lijk vond, was dat geen argument.
„Och ja", glimlachte hij. „Meimaand
is trouwmaand. En heb je al een nestje
gevonden, jongeman?"
„Zeker", antwoordde Joost, „een ver
rukkelijk nestje, bestaande uit een zol
der en een keuken en dat alles vier
Het werd de koster nu toch wel dui
delijk dat het Joost de Brecht blijkbaar
Ze woonde de laatste vier jaren in Lon-
„Ook een kunstenaar?" vroeg de kos
ter met dezelfde, zichzelf verdedigende
„Nee, een kunstenares", lachte Joost
goedmoedig. Hij riep de hond en voerde
het kwispelstaartend beest een koekje
op dat hij tot ergernis van zijn gastheer
uit de trommel had genomen.
„Maar waar moeten jullie van leven?"
vroeg de koster verder.
„Dat zullen we nog wel eens zien",
zei de schilder, een uitdagende zorge
loosheid ten toon spreidend.
Venendaal zweeg. Hij dacht er het zij
ne van .n dat zijne was niet geschikt
om te zeggen. Maar Joost de Brecht
had nog een laatste kogel bewaard, hij
wist het vooruit, het zou het genadeschot
„Ik ga in deze kerk trouwen, de veer
tiende. Het is aan u dat de dienst goed
Er klonken dreunende kerktorensla
gen boven hun hoofden. De koster glim
lachte, zoals een brandnetel bloeit. Daar
mee erkende hij voor dat ogenblik zijn
nederlaag.
Er liepen enige mannen rond het huis,
een vergadering, gehouden in de consis
toriekamer, was afgelopen.
„Kom. ik moet sluiten", zei de kos
ter opgelucht.
•oor Vencn-
tregelcn
„Wie zal de gelukkige zijn?"
hij met een onverbloemd sarca
„Het is een meisje dat u ni
5 veertiende Mei begon
daal als iedere andere
het verloop van deze dag
zijn, hij had daarvoor zijn
genomen. Toen de jonge schilder was
weggegaan, voelde hij zich overrompeld
en verslagen. Zijn vrouw had hem ech
ter diezelfde avond nog de hoop op een
nieuwe overwinning gegeven.
„Maar man", zei ze, „dat kun je
niet doen."
Ze zei daarbij nog meer, ze liet zich
zo ongunstig mogelijk over Joost de
Brecht uit, want ook zij had een hekel
aan de jonge schilder.
„De veertiende Mei ben je weg" al
dus drukte zijn vrouw zijn gedachten
uit. En Venendaal, de trouwe koster
die 'behalve dan in zijn veertien dagen
rechtmatige vacantie per jaar) nooit
van de kerk geweken was, nam het
grote besluit zijn dienst te verzuimen.
Venendaal verbaasde zjchzelf enkele
ogenblikken over zijn durf, het was een
heerlijke verbazing, hij wist dat hij de
goede weg bewandelde.
De volgende morgen vroeg hij de hulp
koster binnenkort een trouwdienst van
hem over te nemen, hij moest zijn zieke
zuster bezoeken, die woonde in een dorp
je even buiten de stad. De hulpkoster,
die Reits heette, wilde dat niet weige-
En nu dan, op de trouwdag van Joost
de Brecht, vertrok Venendaal met een
nerveuze drukte. Het dorpje lag slechts
enkele kilometers buiten de stad, de bus,
die de opgeheven spoorlijn verving, deed
'er een half uur over. Hij stapte uit
met een stijfheid in zijn benen die hem
aan zijn vacanties deed denken.
Enkele ogenblikken later zat hij te
genover zijn zwager; zijn zuster die lij
dende was aan een rheumatische kwaal,
bevond zich in een stoel voor het raam.
Venendaal vertelde de geschiedenis
van Joost de Brecht. Men luisterde er
naar en sprak er schande over.
„Die jongen had wel eens mogen be
denken wat hij deed", zei zijn zuster.
„Zo is het", antwoordde Venendaal.
Na het extra goed verzorgde middag
maal ging de koster met zijn zwager
wandelen. Zijn zwager was boer, hij liet
hem dus zijn. beesten zien. Venendaal
keek daarbij herhaaldelijk op zijn hor
loge. Hij dacht, terwijl hij zijn zwager
antwoordde over de late lente: nu slaat
de trouwstoet voor de kerk. En terwijl
hij zijn ogen over de koeien liet gaan.
zag hij Joost de Brecht geknield naast
zijn bruid voor de preekstoel. Hij hoorde
zijn zwager praten en hij luisterde naar
die het huwelijksformulier
HUPHI
op als het verlossende woord. Bij zijn
terugkeer vroeg hij zijn vrouw hoe het
die middag gegaan was. Ze kon hem
echter niets vertellen, want ze was op
visite geweest. Hij sprak de verdere
avond weinig en ging vroeg naar bed.
Hij sliep onrustig.
DE volgende morgen was er een ge
voel van schuld in hem, dat hij be
dolf onder de zware argumenten van
zijn recht.
Des middags, toen hij weer de kerk
klaarmaakte voor een nieuwe trouw
dienst. kreeg hij langzamerhand zijn ze
kerheid terug als een verdwaalde, die
in bekende streken komt.
Hij stond in de geopende kerkdeuren
te wachten, zoals hij gewoon was te
doen. Om de hoek zag hij de rijtuigen
aankomen, het eerste koetsje hield bij
de kerk stil, hij verwijderde een troep
je kinderen.
Toen zag hij, stralend gekleed in def
tig zwart, Joost de Brecht! En Joost de
Brecht hielp zijn bruid uit het rijtuig.
Een ogenblik stond de koster verbijs
terd het schouwspel aan te zien, een
verbijstering die pijnlijk was. Toen stel
de hij vast. dat Joost de Brecht in zijn
grenzeloze slordigheid, die hij nu meer
dan ooit verachtte, hem een verkeerde
datum had gezegd.
Geslagen, als iemand die zijn neder
laag niet meer kan ontlopen, verdween
de koster in de kerk.
y^ELKE grote gedachten heeft de
apostel Paulus van zijn God: Hij
zal voorzien in al uwe behoeften.
(Filipp. 4:19).
Wie zal kunnen uitspreken al u>at
wyj nodig hebben? Wij zijn zulke be-
hoeftige mensen. Daar zijn behoeften
van het lichaam en van de ziel. Voor
het tegenwoordige en voor het toe
komende. Voor deze tijd en voor de
eeuwigheid. Behoeften, die wij ken
nen, en andere die wij niet kenhen.
Dit woord van gebed voor de ge
meente is geen holle klank. Paulus
wist uit eigen ervaring, dat God ai
onze behoeften vervullen kan. Hij had
overvloed gehad, en er zijn God voor
gedankt; en toen waren gekomen dagen
van honger en van gebrek, en de Here
had zijn behoeften vervuld (maar
men moet Paulus' hart hebben om
dat te verstaan) door hem te geven
vergenoegdheid.
Onze behoeften. Zij zijn zo vele. Zij
keren telkens terug. Als ze zan de
avond vervuld zijn, staan ze des mor
gens opnieuw op en vragen om be
vrediging. Gisteren hadden wij een
groot geloof en vaste vrede cn hoge
moed maar voor heden hebben w:j
het opnieuw nodig. Geef ons heden ons
dagelijks brood, geldt ook voor ons
geestelijk leven. Het Manna, dat aan
Israël werd gegeven in de woestijn,
was goed voor elk heden, maar deugde
niet voor de morgen. Maar het was er;
de Here vervulde de behoeften van
Zijn volk.
Laat ons dit niet vergeten. Daar zijn
bekommerden, die er in het lieden
over kunnen tobben, of zij wel ster-
vensgenade hebben. Als zij deze maar
bezaten! Laat dit hen troosten: dat de
Here ons geeft u?it toij behoeven, cn
niet, wat wij nog niet nodig hebben.
Wat wij behoeven, is levensgenadeom
elke dag getroost in en uit te gaan; en
als het ogenblik komt i>an ons sterven,
dan zal de genade, die ons getroost
kan doen heengaan, niet ontbreken,
want: Mijn God zal in al uw behoeften
naar Zijn rijkdom heerlijk voorzien.
God zal het doen naar Zijn rijkdom.
Is dat geen uitdrukking, die ons ver
legen maakt? Wie zal Gods rijkdom
uitspreken? Wij zien rondom ons en
al die millioenen schepselen op deze
kleine aarde zijn elk voor zich een
onwetend getuige van Gods rijkdom,
waaruit zij alles: het leven, de adem
en alle dingen ontvangen. Wij zien
de veldek aan. die wit zijn om te
oogsten, en zij zingen hun stil ruisend
loflied, dat Zijn rijkdom verheerlijkt.
Onze ogen heffen zich omhoog in de
avond, en duizend bij duizend ster
ren treden te voorschijn uit hun schuil
hoek, totdat de ganse hemel wordt
als een koningsmantel, overzaaid met
edelgesteenten. God is het, die ze
schiep, al die werelden vol van ver
borgen heerlijkheid. Hij strooit ze uit
voor Zijn voeten met kwistige hand.
Welk een rijkdom is de Zijne.
Waarlijk aan geen. betere handen
kunnen met groter zekerheid onze.
behoeften worden toevertrouwd.
Naar Zijn rijkdom, d.w.z. de maat
staf, waarnaar de Here geeft, zoekt
Hij in Zichzelf. Niet naar uw begeren,
noch naar uto verdienste, maar naar
Zijn rijkdom. De Here geeft ons elk
jaar zoals het was bij de wonderbare
spijziging. Als allen zijn verzadigd,
is er een overschot van twaalf volle
korven. Er Is altijd nog een overschot
van het oude, als de nieuwe vrucht
is gerijpt. En zoals Hy geeft in het
natuurlijke, geeft Hij ons ook in het
geestelijke: naar Zijn rijkdom.
Johannes spreekt er van: Christus
Jezus is een verzoening voor onze
zouden en niet alleen voor de onze,
maar ook voor de zonde der gehele
wereld. En Paulus getuigt: dat, waar
de zonde meerder is geivorden, de
genade reel meer overvloedig is ge
weest. Zijn genade is genoeg.
God geeft naar Zyn rijkdom heer
lijk. Wij geloven, dat de apostel daar
mede bedoelt: dat God daarin ver
heerlijkt werd. En hij zelf is ons
daarvan getuige.
Wij kunnen nog klagen: dat ons
deel zo gering is en Paulus?
Hij heeft honger en gebrek geleden.
En nu, waar hem maar een klein
weinig wordt geschonken, buigt hy
het hoofd en dankt. De kleine gave
der gemeente doet hem zeggen: Ik
heb alles ontvangen, en ik heb over-
Zou dat niet zijn de rechte bedoe
ling ran het „heerlijk"?
En nu nog dit: God doet hel: in
ChristtLS Jezus.
De vergelijking, die Paulus hier tot
aan het einde voortzet, is zo schoon.
Toen hij in de gevangenis zat, arm en
ellendig, eenzaam en vergeten, had
Filippi hem gezonden Epafroditus.
Door hem was zijn behoefte vervuld
en de vertroosting gegeven, dat de
liefde zijner gedacht.
Is dat niet het rechte beeld der
genade Gods?
Gevangenen en gebondenen, een
zaam en verlaten, gebrek lijdende en
honger der ziel, als zulken heeft
Eeuwige Liefde ons bezocht. Wij zijn
niet van God vergeten. Hij heeft ge
zonden Zijn Zoon Jezus Christus, die
Zelf. de Volheid. is, waaruit wij ont
vangen genade, voor genade.
Dr J. J. WOLDENDORP
DE BOSKAT. Zo heet een club van
vijf jongens. Vinden jullie dat een
vreemde naam?
Maar dan komt dat. omdat jullie het
verhaal niet kennen dat er bij hoort...
Jan, Koos, Kees. Piet en Guus zijn
vrienden. Al héél lang. En als je vrien
den bent, dan speel je vaak met elkaar,
dan trek je samen eigens op uit, dan
vertel je alles aan elkaar en nog veel
meer Zó was het ook met deze vijf
'jongens.
's Zaterdagsmiddags was altijd de
fijnste middag van de hele week. Dan
hadden ze geen huiswei k en konden de
hele middag buiten spelen. En deze Za
terdagmiddag zou dat ook weer gebeu
ren Om twee uur zouden ze onder de
„oude eik" bij elkaar komen. De „oude
eik" groeit op een kruispunt van twee
zandwegen, even buiten hel dorp en als
je dan het smalste pad volgt, kom ja
vanzelf bij de oude Ruinc. De jongens
gin>;en daar wel meer heen.
Jan, Koos cn Kees zouden deze mid
dag „roofridder" zijn en de twee andere
jongens „reizigers". De jongens zouden
allemaal een zakdoek om de arm bin
den cn als die door de tegenpartij was
Dc „reizigers" konden het dus ook win
nen van de „roofridders". Het beloofde
een spannende middag te worden en
Jan, die als eerste bij de „oude eik"
was, wachtte vol ongeduld op de komst
van de andere jongens. In gedachten
was hij al in de oude Ruïne
DE vijf vrienden bleven niet lang bij
de „oude eik". Zo vlug mogelijk
gingen ze naar de Ruïne, deden daar
hun jassen uit en knoopten de zakdoe
ken om de arm. Ziezo, ze waren klaar.
Het spel kon beginnen!
Jan. Koos en Kees zouden tweehon
derd tellen in de ridderzaal blijven en
dan op „rooftocht" uittrekken.
Piet cn Guus zouden zich ergens ver
stoppen in de omgeving
Opgewonden praatten de jongens met
elkaar en hun stemmen klonken luid en
vrolijk door de oude ruimten waar het
anders zo stil was. Dan hoorde je alleen
maar het spreken van de oude bomen
en hot zingen van de wind
Roofridder Jan zou de achterkant van
de Ruïne nemen.
Voorzichtig klauterde hij over de oude
muren heen en kwam zo tussen de strui
ken terecht. Eerst stond hij even stil
om te luisteren maar hij hoorde
niets dan het tjilpen van de vogels.
Nu was het net, alsof hij helemaal al
leen bij de 'oude Ruïne was. Langzaam
liep Jan verdertot opeens: „Ka...
ka!"ka ka..
Geschrokken bleef Jan met een schok
Staan. Hè. die nare kraai ook.
Voorzichtig deed hij nog een paar pas
sen vooruit en plotseling zag hij twee
ogen. die naar hem keken. Twee ogen.
heel laag bij de grond. Het waren géén
mensenogen
Er ging een lilling over Jan's rug en
strak bleef hij kijken naar die felle
groene ogen. die hem aanstaarden
Wat deksel, hij was toch een „roof
ridder"?
Vlug pakte Jan eert steentje en gooide
dat in de richting van „het ding''. Dat
De ogen verdwenen, nog even ritsel
den de struiken en toen was Jan weer
Met een paar grote sprongen was hij
op de plaats waar het dier gezeten had
op hetzelfde moment zag hu Guus
Jan
ONDERWEG vertelde Jan aan Guus
van het lare beest, dat hij gezien
had. „O. dat was natuurlijk een boskat'
wist Guus. Jan moest er om lachen. Stel
je voor, een roofridder die heel even een
beetje bang was geweest voor een kat!
De jongens speelden de hele middag
door en de roofridders kwamen als over
winnaars uit de strijd.
Het was een fijne middag geweest,
maar vóór dc jongens naar huis gingen
wilden ze nog even in de kelder gaan
De roofridders moesten immers naar
de bierkelder om hun overwinning te
vieren! Juist op het moment, dat Jan
als eerste naar beneden zou springen,
hoorde hij een klagelijk geluid uit do
kelder komen.
Ook de andere jongens hadden het ge
hoord en verbaasd keken ze elkaar aan.
't Leek wel een kat, maar dat kon toch
En weer luisterden de jongens.
Ja, hoor: „Miauw... miauw..."
Hoe kwam er nu een kat in die kel
der? Ze begrepen er niets van.
Je kon ook niets zien, 't was zo don
ker daar beneden.
Wat moesten ze doen? Ze konden dat
beest daar loeh niet laten zitten Guus
had een paar lucifers bij zich en t bes
te was dat één van de jongens in de
kelder sprong en ging kijken.
't Was griezelig en toch ook fijn
spannend.
„Zal ik gaan?" vroeg Jan.
Dat vonden de jongens best.
Het miauwen kwam van links, dus
Jan zou wat meer naar rechts springen.
De lucifers van Guus stopte hij diep in
z'n zak en toen: een twee. drie! Een
doffe plof en Jan stond in de donkere
ruimte. Vlug stak hij een lucifer aan en
hield die laag bij de grond.
De andere jongens keken vol spanning
naar béneden... en ja, daar zat een kat.
een boskat.
Jan was er nu niet bang voor en voor
zichtig probeerde hij iets dichterbij te
komen. Maar de boskat liep naar een
andere hoek van de kelderruimte,
't Beestje liep mank en kon daarom na
tuurlijk niet meer uit de kelder sprin
gen. „Pak'em, dan nemen wij hem wel
aan!", liep Koos. Maar dat was gemak
kelijker gezegd dan gedaan. De kat was
bang voor de jongens en wanneer Jan
wat dichterbij kwam begon ze te bla
zen en met de poot te slaan. Kees en
Koos kwamen helpen. De lucifers waren
bijna op en ze wilden het diertje toch
graag uit de kelder helpen. Met die
manke poot zou het er alleen nooit uit
komen.
Terwijl Jan met een brandende luci
fer bijlichtte, dreven Kees en Koos de
kat in een hoek. gooiden er een jas over
heen en pakten haar toen met jas en al
van de grond.
Guus lag plat op zijn buik over de
rand heen te kijken en terwijl Piet hem
VERLIES.
UIT
HOOG..
VOL
BEGIN.
LELIJK..
ACHTER..
RIJK
ALTIJD.
JONG.
KRAP.
NIETS...
DAG
NEEN...
LAATSTE.
bii de benen vasthield bukte hij zich zo
diep mogelijk om zo de jas met kat aan
te nemen. Hoera, het lukte.
Eén voor één klauterden de jongens
uit de kelder en stonden toen om de jas
heen die Guus op de grond had gelegd.
.Laten we nog eens even kijken",
stelde Jan voor. Voorzichtig deden de
jongens de jas wat meer uit elkaar
tilden die een beetje op en... tjoep weg
schoot de kat.
't Ging allemaal zo vlug dat de jon
gens geen tijd hadden om te grijpen.
Beteuterd stonden ze elkaar aan te kij
ken.
„Foetsie!" zei Piet.
Opeens begon Guus: ..Zeg Jan, jij zag
hier vlak bij vanmiddag toch een bos
kat?" Ja. dat was zo.
„Nou, katten helpen elkaar altijd!"
De andere jongens begrepen nog niet
goed. wat Guus bedoelde en Guus legde
verder uit: „Als een kat in nood zit,
blijven er altijd andere katten in de
buurt. Onze buren hebben eens een poes
je gehad en die was in een hoge boom
geklommen en durfde er niet meer uit.
's Avonds toen het donker was. zaten
er wel vijf katten onder die boom n
Al weer een nieuw soort puzzle.
Op het bord zie je verschillende
woorden staan. Nu moet je het tegen
overgestelde van de woorden er netjes
achter schrijven. Dan krijg je ran
boven tiaar beneden gelezen de naam
van een heel bekende man. Het gaat
dus als volgt: naast het woord ..ver
lies". zet je „winst", naast „uit", zet
je „in", naast „hoog" zet je.
„Nou, deze kat is vast in die kelder
gevallen en kon er niet meer uit. Dit
andere k.it, die Jan vanmiddag zag, zat
natuurlijk in de buurt om haar tc hel-
Z£g
„Dat is geweldig
ond Piet.
„Wij helpen elkaar ook altijd
la-
Die beesten laten elkaai
oil in de steek!"
En die boskat dan?", wilde Jan we
it in de steek Laten
wij een club zijn en dan „De Boskat"
heten", stelde Guus opgewonden voor.
Dat was een geweldig plan'
En op die Zaterdagmiddag beloofden
in de oude Ruïne vijf jongens elkaar
trouw en ontstond daar „De Boskat".
Vinden jullie het nu nog een vreemde
naam voor een club?
G. G. BEKENDAM.
i het
len de struiken zitten.
Door dat rare beest was
roofridder-spel" vergeten,
hij Guus zag. zat hij er opeens weer mid-
„Jc geld of je leven!", brulde hij.
„Onverlaat, maak dat je weg komt!",
schreeuwde Guus terug
„Geef alles wat je hebt of het zal je
berouwen!", dreigde Jan.
„Och edele heer, laat vreedzame reizi-
geis met rust", smeekte Guus alsof hij
Roofridder Jan lachte grimmig. „Wij
kennen geen eibarmen, wij willen buit."
Toen sprong Jan op Guus af cn pro
beerde dc zakdoek te pakken, maar
Guus was ook niet van gisteren. Het
werd een zwaar gevecht en eindelijk ge-
i Tineke heeft in Oostvoorne volop
van zee en strand genoten.
DE BRIEVENBUS
M'n kinders,
H Allemaal hadden
jullie het raadsel
goed opgelost De
plaatjes stelden in
derdaad de sprookjes
Hans en Griet
je, Klein Duimpje,
Sneeuwwitje en
Roodkapje voor. Ik
vond het erg moei
lijk de prijzen toe
te kennen, want het
ene plaatje was al
niet mooier gekleurd
dan het andere. Ten
slotte is Willy Boer
^tÊÊ^KÊÊIÊÊÊ a's winnares van de
hoofdprijs uit de bus
gekomen. De troost
prijzen gaan naar Anneke van Win
den, Launen Reynhout en Dicky Oly.
Ik wil Cobi Smit even een pluim op
de hoed geven, want ook zij had heel
goed haar best gedaan. Cobi krijgt
dus een eervolle vermelding en geen
prijs. Zo, dat was dat. En nu begin
ik gauw aan de brievenbus, want er
liggen heel wat brieven te wachten.
J. M. A. Vroegh (mag ik in 't tfervolg
ook jouw voornaam op je inzending
lezen?) stuurde de oplossing in schrift
vorm. Leuk gedaan zeg. jij houdt zeker
erg van knutselen. Jij hebt gezellige
dagen gehad. Nellie Bergsma. En je
rapport zag er keurig uit. Weten jullie
welk cijfer Nellie had voor haar ge
drag? Nee. nu ik zal het vertellen: een
tien. Goed zo. meiske. Fijn, dat je me
niet vergeet. Leny Monster. Ik kan me
indenken, dat als je met vacantie bent
het briefschrijven er wel eens bij in
schiet. Lenie Koen versierde haar brief-
met een paar gezellige plaatjes. Dank
je wel, Lenie en ik kon je briefje goed
lezen hoor. „Uw neef Willem", schreef
een jongen op de prentbriefkaart, die
hij mij uit Hierden stuurde. Beste Wil
lem. dank je voor je kaartje, maar zeg
ik kan toch maar niet uitvinden hoe
jouw achternaam is; Jouw nichtje,
Emmie Mennes, mag mij ook wel eens
schrijven hoor. Vertel het haar maar.
Maartje de Groot schreef mij ook een
gezellige vacantiebrief. Prettig, dat je
zulke fijne dagen hebt gehad. Ik ken
het Beursspel niet, Rietje Stam, is het
aardig? Hoe is het met jouw vriendin
netje. Rielf Steenbergen? Ik hoop, dat
zij gauw uit het ziekenhuis zal zijn.
Toos Egberts is overgegaan naar de
tweede klas van de U.L O. Goed je huis
werk maken, hoor Toos. Nou. of de va-
cantietijd altijd hard voorbijgaat. Tine
ke Ippel. Heb je zin om weer naar
school te gaan" Corrie Bokhorst en Co-
ba Quist stuurden mij ieder een mooi
poëzieplaatje. Toen ik even oud was
als jullie had ik ook een poëzie-album.
Hij is nu helemaal vol. Yvonne Silvlus
heeft een paar konijntjes in de duinen
gezien. Als je in je handen klapt sprin
gen ze gauw weg, hè Yvonne. Jan
Heyl heeft in zijn vacantie een paar
weken gewerkt en een heleboel geld
verdiend. Wat ga je er mee doen. Jan?
Ik vind het prettig te horen. Leni Se-
gaar. dat jij ons Zondagsblad zo graag
leest. Vooral de laatste pagina sla je
zeker trouw op. Hoe is het met groot
vader. Frans van Wljck. Fijn, dat hij
weer uit het ziekenhuis is. Marijke van
Duyn verraste me met een aardig vers
je over een rupsje. Ik vind het maar
een stout beestje hoor. Lydia Pons heeft
wel eens een briefje geschreven, maar
geen antwoord gehad. Tja. dat komt
wel mee- voor. meisje. Als ik alle brie
ven die ik ontving zou moeten beant
woorden. had ik wel een hele pagina
nodig en zeg. jij leest toch ook graag
de verhaaltjes, die er elke weck op onze
jeugdpagina staan? Ga jij naar een an
dere school, Janncke Donker of wordt
de school verbouwd. Dat heb ik niet
goed uit je brief kunnen opmaken. Ria
Lagerwaard zond mij een takje hei,
dat ze ergens op de Veluwe heeft ge
plukt. Lief, Ria, vind jij die paarse
kleur van hei ook zo mooi? Jammer
dat het regende, toen jij uit was, Jan-
nie Kraak. Als je met vacantie bent is
een lekker zonnetje helemaal niet te
versmaden. Fijn. dat je weer thuis
bent, Willy den Otter. Ben je nu weer
helemaal beter? Dus jij bent in Zeist
geweest, Magda Los. Dan heb je vast
wel eens in de Slotlaan inkopen gedaan.
Ook Marietje Zonnenberg heeft een ge
zellige vacantie gehad. Dat mag ik graag
horen. Weet je al of je bent overge
gaan, Anneke van der Lelie of heb je
je rapport nog niet gekregen? Wlm Hol-
lesielle zond mij ècn heel goede teke
ning. Heb je die zfelf gemaakt, Wlm?
Ik vind het dier bijzonder goed. Jij had
zeker je best gedaan, Rengert van Res
teren. Je oplossing zag er prima uit,
hoor. Dus jij zit deze week weer in
de schoolbanken. Meta de Muynck. Na
zo n lange maand is het toch wel weer
prettig om te beginnen, vind je niet?
Afke Bergsma vraagt om een kleur
plaat. Nog even geduld, Afkc, als de
winteravonden er weer zijn. krijg je
een heel mooie kleurplaat. Goed? Wat
zal jij een zin hebben om naar school
te gaan, Marja Monteban, als je een
nieuwe schooltas hebt. Wees er maar
netjes op. zeg. Zondag is het kleine
zusje van Connie de Bes gedoopt. Vond
je het erg. dat Joke ging huilen? Maar
tje Iedenia vraagt om een foto van
mij. M n beste kind, ik heb wel eens
eerder gezegd: „Dat doe ik heus niet.
want veronderstel dat het tegenvalt
Of ik ook kan zwemmen, vraagt Rob
van Wetten. Nou en of en ik doe het
wat graag. Rob. Adrie de Graaf teken
de haar letters met kleurpotlood. Ik
moet zeggen, dat het een fleurige brief
was. „Hierbij ontvangt u een teke
ning". zegt Lenie Wielhouwer, maar
hoe ik ook in de enveloppe 'teek: geen
tekening. Je bent vast vergeten haar
in het couvert te stoppen. Dus jij bent
een oude nieuweling. Ploni Kwcekrl. Ik
was je naam nog niet vergeten, hoor.
Nou, of het flink geregend heeft. Gert
Grootendnrst. Zal ik jou eens wat ver
klappen? Ik ben languit in een grote
plas gevallen. Brr. ik gleed uit. 't Wa
ter was niets lekker hoor. Greetje van
Egmond stuurde een aardig versje in.
Dank je wel. Greetje. Ik kan me in
denken. dat jij het op die speelschool
naar je zin hebt. Pieter Lokker. Nog
een paar gezellige dagen toegewenst.
M'n beste kinders, dit was het weer
voor deze week. Zoals altijd besluiten
wij met de nieuwelingen. Dit keer zijn
het Bram Scbel. Marianne Molenkamp.
Cokkie Brouwer. Leny van Heuvel, Riet
van Rijswijk. Kokkie van der Hoek.
Willie van Hengel. Joke Kamp. Joke
van Ommering, Willy de Jongh. Rini
Sterk, Jopie Uittenbroek. Nelly Vijfwin
kel. Bouby Overduyn. Greetje Bisschop,
Henny de Bruijne, Maagje de Bruin,
J. J. T (zonder voornaam) Hoogvliet,
Marry Reym, Adri van Roon, Lydia
Ramaker. Roland Mulder. Suussie
Plomp. Ruurdt Fenenga. Connie Jabaay,
Jantje Ottenhof, Maartje Hoogstraten,
Amy Kijne, Gertjo van tygeuwejy, Jel
ly Nagtegaal en Gerrie Veldhuis Ik
wens jullie allemaal een goede Zóndag
toe. tot volgende week.
TANTE JOS.