zDe kerk vein <~)Ylciciólcintólu\fó vóór öe RefoRimtie uit öe histoRie v&n moqeltjk pReöikte wiLIebrorö hier in öe 86 eeuw Reeös het evanqelie YV/ANNEER het evangelie voor de eerste maal in deze streken is ge predikt, weten wij niet. Ook niet wel ke zendeling de boodschap gebracht heeft. Wel heeft de veronderstelling, dat Willebrord (658—739) het was, veel aantrekkelijks. Uit een lijst van goederen der Sint Maartenskerk van omstreeks 866 blijkt, dat de bisschop van Utrecht toen reeds bezittingen had onder Maas land. Met de bekering der heidenen was de plaatselijke kerk hier een feit. Een doorlopende geschiedenis van deze gemeente is door gemis aan bronnen, voor wat betreft de middel eeuwen, niet te geven. Uit een oorkonde van 1241 blijkt, dat Willem II, graaf van Holland en Rooms koning, op 5 Juli van dat jaar het hem toekomend patronaatsrecht (dat is het recht om een priester te benoemen) van de kerk van Maas land heeft overgedragen aan het Duitse Huis van Jeruzalem, ook wel onder de naam van Orde van St. Ma rie of de balije van Utrecht bekend. Deze in 1190 opgerichte vereniging van leden van de hoge adel had oor spronkelijk ten doel de heidenen te bestrijden en zieke Christenen te ver plegen. Het Duitse Huis bestaat heden nog. Twee jaren na deze schenking, dus in 1243, schonken Dirk van Kouden hoven, ridder, en Hadewied, zijn echtgenote, al hun bezit: leen- en eigen goederen, zowel als roerende goederen, lijfeigenen, manschap, ho rige lieden, burgerlijke rechten en wat daar toe behoorde, onder Maasland gelegen, eveneens aan deze Orde. De Duitse Heren waren in Maas land alzo wel gegoed en in aanzien. Een grote grafzerk en de benaming Commandeurshof herinneren nog aan hun verblijf aldaar. Wat genoemd echtpaar tot deze schenking heeft bewogen, laat zich slechts gissen. Drie jaren eerder, in 1240, had deze ridder de adellijke vrouwenabdij van Rijnsburg reeds met een hoeve, onder Valkenburg (Z.H.) gelegen, begiftigd. Toen was het zieleheil van zijn moeder het oog merk van de overdracht geweest. Mogelijk was dit echtpaar van Kou denhoven kinderloos, doch zeker is het niet. De naam Koudenhoven bleef in Maasland en omgeving voorkomen Zo vindt men, dat in 1357 een Wil lem van Koudenhoven Janszcon vriend was van Ridder Aernt van Hoden- pijl. Hij was zijn man. Een leen- verhouding regelde contractueel de relatie van leenheer en vazal. Het verbonden goed was een huis en hofstede, gelegen ,,in den am bacht van Maaslant bij den sluyse vliet!" Het was een erfleen. Na zijn overlijden zouden de goederen en de huizen die er „namaels op comen mogen" (lees mochten) op bepaalde wijze in zijn familie, vererven. Van de overgang zou dan een akte moe ten worden opgemaakt. De leenverhoudine moest in zulk een geval vernieuwd worden. Ver heergewaden noemt men een derge lijke gebeurtenis. Bij die gelegen heid zou een geschenk moeten wor den aangeboden. Gewoonlijk werd iets gegeven, dat bij de jacht goed te pas kwam: een windhond of een rode sperwer. Die Maaslandsluisers konden beter voor iets anders zor gen: een mooie zalm van 6 schellin gen moest het zijn. HOE deze Wilem van Koudenhoven aart" ridder Dirk vermaagschapt is geweest, is niet te vinden. De naam van zijn oudste dochter Clemeynse, in 1392 nog in leven, verraadt, mét die van latere vertegenwoordigers van dit geslacht, als Boon (Bonifa- cius), in elk geval geestelijke ver wantschap. Daarbij is het wel zeer opmerke lijk, dat het wapen van deze fami lie een kruis vertoont, naar o.a. blijkt uit het zegel Floris Boon van Kou denhoven aan een perkamenten stuk van 1486. Dit stuk wordt thans be waard op het Algemeen Rijksarchief (te 's-Gravenhage). vè,n B&&Len Ook deze Floris Boon van Kouden hoven had leengoederen onder Maas land en het is zelfs waarschijnlijk, dat hij in 1494 stedehouder van de schout van dit ambacht is geweest. Hij moet dan omstreeks 1442 zijn ge- Als mannen van Hodenpijl zullen de Van Koudenhovens wel Hoeksge- zind zijn geweest en hun maatschap pelijke achteruitgang zal ook wel aan de partijtwisten zijn toe te schrijven. Twist was er in deze dagen genoeg. Ook in de kerk. In het jaar 1322 hield de vraag, wie wel de meeste voorrfaamste) in de kerk van Maas land mocht zijn, zo ernstig de gemoe deren bezig, dat de graaf er aan te pas moest komen. Men verwekte volksoplopen. Men joeg elkander na met dodelijke haat. Men sprong uit vrees voor zijn leven in het water. Er werd gestoken. Het kwam zover, dat er een dood bleef liggen. Deze twist was onder de welgebo renen, de landlieden van adellijke geboorte. Behalve de welgeborenen kende men ook nog huisluiden. Dit waren eertijds onvrijen. Wanneer de lijf eigenschap en horigheid hier precies is verdwenen, valt niet te zeggen. STELLIG reeds lang vóór 1565 voelde ieder zich vrij man. In dat jaar werd van de Maaslandsluis- se vissers gezegd, dat zij „ongere gelde luyden" waren, die, vooral wan neer het om fiscale zaken ging, flink aangepakt moesten worden. Kerkelijk waren zij toen minder heet gebakerd. In elk geval bleven een jaar later de beelden in de kapel op de dijk ongebroken. Mogelijk wa ren zij tijdig weggeborgen. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat de bevol king toen geestelijk onverschillig was, of dat de grote bewegingen rond de reformatie ongemerkt voorbij gingen Daarvoor lag de dijk te veel in het centrum. Hoe echter de reformatorische be ginselen op Sluys zijn gekomen, is niet bekend. Vermoedelijk al vroeg. Reeds in 1519 traden te Delft verkon digers op van de nieuwe leer, terwijl in 1529 een zekere Jan Ysbrantsz van Rotterdam in Schiedam de leer van Maarten Luther predikte. Overal lutherde het. De hervorming was irf deze gewesten reeds lang voor bereid en uit het volk zelf geboren. Niet te gewaagd lijkt mij de veron derstelling, dat ook de vroegere pas toor van Poortugaal, Wouter Sij- monsz, de bekende Westlandse hage- prediker, door de vissers is beluis terd. Ook de gebeurtenissen in De Lier zijn niet in een hoek geschied. In die parochie was in 1532 een nieuwe pas toor gekomen, Mr Arent Dircksz Vos. Deze was een kundig man, die zich omstreeks 1546 technisch onderscheid de, doordat hij toen een nieuwe konst uitvond „omme het water lich telijk (d.w.z. gemakkelijk) uit den lande quyt te worden". Zeven jaar later deed hij opnieuw van zich spre ken. In 1553 weigerde hij nog langer als hoofdleider aan de St.Jorispro- cessie deel te nemen. Deze processie werd jaarlijks van De Lier uit gehouden. Met veel cere- moniëel werd dan een groot houten ruiter-standbeeld, met zilveren har nas, naar Delft gedragen. Met dit wonderbeeld, waarvoor men van heinde en verre naar De Lier kwam, aan de gesloten Waterloosche poort gekomen zijnde, hield men stil. Na van psalm 24 een vers gezon gen te hebben trok de stoet de stad binnen, terwijl de klokken van de Delftse kerken hun galmgeklank de den horen. De optocht schreed intus sen langs de ene zijde van de Bin- nenwatersloot tot aan de Havenbrug, om langs de andere zijde de terug tocht naar De Lier aan te vangen. Vele stedelingen hadden zich intus sen bij de dorpelingen aangesloten. Het feestgedruis was niet van de lucht. De dag eindigde in grote vro lijkheid. Natuurlijk bleef de weigering van de pastoor om aan de processie deel te nemen niet maar aan enkele in gewijden bekend. Zelfs de beruchte inquisiteur Sonnius ging zich met het geval bemoeien. Vos bleef echter buiten het gevang en in zijn parochie. Hij zette zijn werk voort. Geleidelijk werd alles anders. In 1565, op St. Bartholomeus (24 Augustus), kwam hij met de verklaring, dat voortaan de mis slechts in de volkstaal door hem zou worden gelezen. Ook bij de doop, het huwelijk en de begrafenis werd het latijn geweerd. Het beeld stond toen nog in de kerk. Een jaar later zou het verdwijnen. Toen de beeldenstormers de stad en ook het platteland onveilig maakten, oordeelde Mr. Arent Dirck het raad zaam, het zilver van het beeld in veiligheid te brengen. Zijn parochia nen keken toe. De kinderen bleven bij hem ter ca techisatie komen. Zij leerden van hem het Onze Vader en dietse psal men als voorheen. Dit duurde tot 1567. In de maand Maart werd hij toen op het kerkhof gevangen. Eerst 27 Mei 1570 werd hij veroordeeld, „geëxecuteert te wor den metten Viere, zulex datter die Doot naevolcht." Drie dagen later had de terechtstelling plaats. Gelijktijdig met de pastoor van Yselmonde, Adri- aen Jansz van Berckou, de pastoor van Schagen, Sijbrand Jansz en de eerder genoemde karmeliet Wouter Sijmonsz vond Mr Arent Dircksz Vos de marteldood. TNIEPE indruk maakte het sterven U van deze voorgangers. Stellig zal dit gebeuren ook te Maassluis zijn besproken. Gedurende de drie jaren, dat Vos in het gevang was geweest, had hij veel bezoek ontvangen en had hij niet nagelaten te onderwijzen in het evangelie der vrije genade om Engelbrecht Pietersz van Kouden hoven (15841654), -penningmeester van de zalmvisserij, ouderling en kerkmeester en laatstelijk burge meester van Maassluis werd begra ven onder een zerk met deze woor den „lek rust in Gott". Deze rust had hij gevonden, niet met zijn geld. noch met zijn werken, doch slechts door geloof in Gods belofte. Mr Arent Dircksz Vos, tijdgenoot van zijn grootvader Mr Allaert En- gelbrechtsz (van Koudenhoven) (1) „op Sluys", setter van Maasland en leenman van Hodenpijl, had opnieuw Gods belofte en eis, in onlosmakelijk verband, gepredikt in het gebied van het oude graafschap van Maasland. (1) Een andere kleinzoon was Ja cob Jacobsz van Koudenhoven (Cou- wenhoven), wiens portret met de le vendige bruine ogen, in het onlangs geopende Hist. Museum van Rotter dam valt te bewonderen. Ook hij voerde het kruis als wapen. Engel brecht Pietersz en andere leden van dit geslacht voerden in die dagen (granaat)-appels. Was dit wellicht gevolg van „voortgaande"-reforma tie? Er zat toen een Remonstrantse trek bij die van Koudenhovens. 5 DE GESCHIEDENIS VAN XJEUS, lezer, als je bij je geboorte de oer-Nederlandse achternaam Klaassen hebt meegekregen, dan kom je zodra je min of meer tot le vensbewustzijn bent geraakt tot de ontdekking dat je een naam hebt waar méér achter steekt dan je op het eerste gehoor zou vermoeden, 't Gaat meestal zó: je stelt je voor aan een nieuwe kennis: Klaassen. In vijf van de tien gevallen zweemt er even een glimlachje over het gezicht tegen over je, vluchtig als een koeltje over een gracht onder de zomerhemel. Ken je elkaar een beetje, dan is 't: „Hoe is je voornaam, Jan soms?" of „Heet je vrouw Katrijn?" Je grin nikt wat, omdat je weet dat zoiets meestal komt. En wie Uwer heeft nooit iemand met „veel Jan Klaas sen" de kamer horen binnenkomen of de verzuchting geslaakt dat iets al leen maar wat „poppenkast" is? Nee, schrijver dezes heeft geen familie zwak, noch is hij naamziek, maar tóch is hij nieuwsgierig geworden naar zijn grote achternaamgenoot wiens glorie zij het in geringe mate nog steeds afstraalt op het levenspad van Uw dienaar in zijn be staan van vergeten burger. Want Jan Klaassen, de held van de poppenkast en de dromen der stadsjeugd, is niet de hoofdpersoon uit een of andere door-en-door Nederlandse legende. In tegendeel, eens was hij een kerel van vlees en bloed, een „gesjochte jon gen", die van een borreltje hield en die... Maar sta mij toe bij het begin te beginnen. De wieg van Jan Klaassen stond in één van de huisjes in de Anjelier straat van de Amsterdamse Jordaan. Daar, waar de klokken van de naar de Hollandse wolkenlucht omhoog priemende Westertoren hun speelse klanken over de roodbepande daken uitstrooiden, werd hij in 1664 gebo ren. Over Jan's jeugd is weinig be kend, evenmin als over die andere Jannen en Pieten en Klazen en hoe ze meer mochten heten, die eerst met Jan in de nauwe sloppen van de Jordaan hebben geravot en later als eerbiedwaardige ambachtslieden, zee lui of schutters hun leven leefden, hun kleine bijdrage schonken aan de grote historie van ons kleine land en daarna in de vergetelheid ondergin gen. Zou Jan Klaassen's enige jeugd- liefhebberij hebben bestaan uit het wegbrengen van de paarden der vrachtrijders naar de smid of naar de weide, hij zou zeker het lot van deze nu onbekenden hebben gedeeld en niemand zou ook zijn naam meer hebben geweten. Toen Vader Klaassen de tijd geko men achtte dat Jan het zijne zou gaan bijdragen ter bestrijding van de financiële zorgen in zijn gezin, koos zoonlief niet het ambacht van zijn vrienden. Zijn rusteloze natuur dwong hem tot iets anders. Hij kon paard rijden en nam dienst als trompetter in het leger van Prins Willem. Retteretet Jan Klaaszen die nog trompet kon blazen als toen hy in het zadel zat", zegt een oud liedje. Maar Jan zat niet lang in het zadel. Na enkele jaren hing het geregelde leven van de militaire dienst hem zo ellenlang de keel uit, dat hij zijn wapenrok verwisselde voor een burgerpakje, naar zijn geboortestad Amsterdam terugkeerde en een baantje vond als - trekwerker in een weveWj. In die tijd kwam Katrijn in zijn leven, in de vorm van een Amster damse deerne, Catharina Pieters', wonend in de Tuinstraat. Hoe de ro mance is verlopen, wij weten het niet. Misschien zou de oude Wester toren méér kunnen vertellen, omdat aan zijn dromerige voet lievende paartjes elkaar door de eeuwen heen dingen vertelden die niet voor andere menscnoren bestemd waren. Wel is het een feit dat op 7 September 1686 in de Nieuwe Kerk bij de Dam in het huwelijk traden: „Jan Claasz van Amsterdam, trekwerker, oud 22 jaar, in de Anjelierstraat en Catharina Pieters van Amsterdam, oud 23 jaar, in de Tuinstraat". Daar bruid noch bruidegom de schrijfkunst machtig was (overigens niets bijzonders in die dagen), bekrachtigden zij het do cument met een kruisje. De bruiloft vond plaats op 17 September. Op deze mooie nazomerdag paarde zich hier de Amsterdamse volksleut met Schie dams geestrijk vocht en alles scheen mede te werken om het leven van het jonge paar in hun huisje aan het Franse Pad lang en gelukkig te ma ken. "C* DOCH, spoedig maakten woorden van liefde plaats voor verwijten en gekijf. Jan vertelde zijn vrienden dat hij een slang aan zijn boezem had gekoesterd en Katrijn schold haar gemaal uit voor alles wat maar lelijk was. Want wat gebeurde? Jan hield van een stevige borrel en ook zijn vrouw was in het geheel niet af kerig van vuurwater. Wanneer hij met zijn vrienden tot laat in de Als Jan Klaassen op de Dam zijn huis te huur zet, zijn de kinderen vol spanningwat daarvan nu weer zal komen avond in de herberg had gepimpeld en vrolijk en opgewonden thuiskwam in wat men nu „in kennelijke staat" pleegt te noemen, waardeerde Ka trijn zijn in het trapgat uitgebrulde: ..Gisteren was ik dronken en vandaag ben ik niet nuchter" allerminst en kreeg Jan de wind van voren. Overi gens moeten we Jan niet van schuld vrijpleiten. Hij had inmiddels zijn baan in de weverij vaarwel gezegd omdat het hem véél te eentonig was en ging „voor zichzelf beginnen". Dag in dag uit vermaakte hij in zijn pop penkast, jong en oud met zijn grap pen en grollen, een beroep dat te gemoet kwam aan zijn onrust en waar in hij zijn zucht tot grappenmaken kon botvieren. Oranjegezind als de volksbuurt was, gingen zijn voorstel lingen er in als koek. De Prins van Oranje was gestorven en Jan de Witt en de Staten van Holland keerden zich fel tegen het Oranjehuis. Prompt ver scheen er in Jan's poppentheater een lange, zwarte, boosaardige pop, die kennelijk de anti-Oranjegezinde Jan de Witt voorstelde en steeds door een duchtig pak rammel tegen z'n houten kop van het toneel werd getimmerd. Het publiek genoot, en ware dit het enige geweest, Katrijn zou zich met hebben geërgerd. Maar er was meer. Welke vrouw zou niet uit haar vel springen als ze van de buurvrouwen hoort, dat haar wettige echtgenoot zich in de volgende toespraak richt tot zijn hooggeacht publiek: „Ik deel U mede, dat in de Peperneutenkerk door dominé Arie Lankneus in 't hu welijk zijn getreden, Jan Klaassen met Catrijn. Ze heeft een mondje als de Noordzee en 'n neussie als de voorboegspriet van een oorlogsschip". Jan vervolgt: „Seg vrouw, 'k heb jou, zo menigmaal bekeken. En al die loze streken, die stane mij niet aan!" Waarop hij Katrijn nabootst en haar laat zeggen: „Wat moet een mens toch lije voor zo'n loze guit" om zelf tot de conclusie te komen „Kom, laat je dan maar scheie, dan is je lije-n-uit!" Tenslotte voegt Jan de daad bij het woord en gaat op bezoek bij de kerkeraad. Het gevolg is dat het paar uit elkaar gaat en verder leeft in wat men toentertijd noemde: „se parate huysho\idinge". Jan zette zijn bestaan als theaterbaas voort en ver diende z'n brood en z'n borrel met de poppenkast in de volksbuurt. Het einde van Jan en Katrijn is samengevat in twee aantekeningen in de begrafenisboeken van het Kar- thuizerkerkhof te Amsterdam: op 26 April 1706 werd Jan ter aarde be steld; op 22 November 1711 werd Katrijn begraven. geschiedenis is ruim 250 jaar voortgegaan. Het Franse Pad, waar Jan en Katrijn eens woonden heet nu Willemstraat. Het Karthuizer- kerkhof, hun laatste rustplaats, moest plaats maken voor de immer uitbrei dende Amstelstad. Maar wie 's avonds als uit de hoge Westertoren het klokkenspel klingelt langs de stille grachten loopt, waar de eeuwenoude bomen zich in het nu en dan even rimpelende water weerspiegelen en waar trapgeveltjes en fraai bewerkte deuren herinneren aan lang vervlo gen jaren, voelt dat deze omgeving de sfeer ademt van de tijd toen Jan Klaassen zijn poppenkastvoorstellin gen gaf in de Jordaan, zoals dit nu nog gebeurt op de Dam bij het Paleis en de Nieuwe Kerk, waar de grondlegger van dit bij uitstek Hollandse stuk volksvermaak eens in het huwelijk (Voor vervolg pag. 6) DE Avontuur van Ouderling Alleentjes (IV ja- vertelde ik verleden week Ouderling Alleentjes was dus binnengekomen in dat propere kamertje met drie stoelen en vele slóten en grendels op de deur. En het eerste wat hem daar trof, was het feit dat het reeds aanwezige vrouwspersoon vriendelijk en wel levend opstond, en een soort hoofse buiging maakte, om zich vervol gens weer neer te zetten, woorden loos en zwijgend. Waarop meteen de ander, die hem opengedaan had en die kennelijk de moeder van de jongere was, eveneens een reveren ce maakte en daarbij haar „Knicks" vergezeld deed gaan van een veel zeggend gebaar, dat enkel maar kon betekenen„Vreemdeling, zét u, uw stoel staat gereed.Het geen Ouderling Alleentjes toen maar meteen deed. Zo zat men daar dus gedrieën en niemand zei een woord. Zoiets is moeilijk. Zeker, het is ook moeilijk wanneer een ontvangend gezin uit zeven kabalende kinderen, schet terende radiomuziek en twee vecht tende honden bestaat. Maar als ik te kiezen heb, geef ik toch nog de voorkeur aan zoveel Iawijt boven de doodse stilte van een vertrek waar je met z'n drieën zit en nie mand doet een mond open. Weet u, als mensen, in wier gezelschap men verkeert, zwijgen, dan kan men zelf ook niets anders doen als zwijgen. Het is daarmee net als wanneer men met iemand praat, die verschrikkelijk verkouden is en die daarom alsmaar fluistert. Men fluistert dan onmiddellijk zelf mee dat hebt u toch ook wel eens opgemerkt? Ouderling Alleentjes wa3 dus voorshands even overbluft. Niet lang, want hij is een man van grote getalen huisbezoeken en dus met kennis van vele situaties. Mochten ten. Let Zondag maar eens op uw eigen predikant...! Ouderling Alleentjes zei dus „Hum...!" Maar wanneer hij een zakaloombom had laten ontploffen, hadden de gevolgen met erger kun nen zijnWant nauw sprak hij het voormelde „Hum.of de beide vrouwen rezen ontsteld en bezwe rend op uit hun leunstoelen en hieven spoorslags waarschuwende bleke vingers voor hun lippen. „Ssssstttt.zei de oudste daar bij. En de jongste echode na: „Ssssstttt. Ik weet niet wat Ouderling Al leentjes op dat moment precies dacht. Ik heb het 'm wel gevraagd, maar hij kon het niet meer in zijn herinnering terugroepen. Achteraf meende hij dat hij zelf teen ook maar „Ssssstttt.gezegd heeft. Uit de VOLKSWIJK Maar een andere keer beweerde hij dat hij zich had gevoeld of hij droomde. Indien dat juist is, dan leek het vervolg meer op een nacht merrie, want de beide vrouwsper sonen begonnen direct na hun „Ssssstttt.een geheimzinnige pantomime uit te voeren. Ze keken elkaar eerst aan en schudden om te beginnen eendrach tig hun hoofden. Vervolgens wees elkeen met haar witte hand op eigen boezem en keek daarbij op nieuw de ander vragend aan, al maar hoofdschuddend. Daarna nam de jongste een besluit en sloop naar de deur. Op toppen van tenen. Ze ontgrendelde hem geluid'n zijn gastvrouwen al stommetje spe- draaide de sleutel onhoorbaar t len, goed, hij zou. het woord wel doen.' Derhalve schraapte hij na drukkelijk zijn keel en zei: „Hum.Net als alle mensen doen die in een bepaalde gespan nen stilte het woord willen hervat- rukte dan plotseling wilde en wijde zwaai die kamer deur open. Wanneer er iemand op dat overloopje zou hebben gestaan, had deze de schrik van zijn leven gekregen. Het zou hem nebben doen denken aan een onmetelijk grote koekoeksklok uit het Schwarzwald of daaromtrent, waaruit totaal onverwacht een reuzenvogel naar buiten sprong. Het zou hem dientengevolge vast en zeker alle twintig traptreden naar beneden hebben doen slaan om terecht te komen in een por taaltje waar men alleen opeenge hoopt kon blijven liggen. Maar er was niemand. Gelukkig maar! En het volgende moment was de ka merdeur weer dicht, maar nu zo zacht gesloten dat geen muis het zoeven van de deur, het klikken van slot en sleutel, het schuiven der grendels zou hebben kunnen vernemen. Waarop de dochter naar haar stoel terugsloop en men weer tezamen zat, gedrieën en zwijgend Pas daarna kwam de verklaring omtrent doen en laten. Ja, dat zeg ik nu wel, maar dat ging ook weer niet zo één-twee drie en met verheffing van stem Geen denken aan. Dat ging heel anders en wel in deze trant. De oudste stond opnieuw op, boog zich over tot Ouderling Alleer.ijes en fluisterde: „Ze moeten ons niet horen.Een uitspraak waarbij ze haar witte handen weer als schuwe vogels door het vertrek deed fladderen, wijzend naar de deur en naar de achterwand, naar boren en beneden, naar links en naar rechts. Een uitspraak waarbij ze gelijktijdig grote, vervaarlijke kologen opzette, alsof achter alle muren kwaadaardige spionnen op de loer lagen: „Ze moeten ons niet horen.Met dat ze dit gezegd had, liet ze zich weer op haar stoel neer, doch ter zelf dertij d stond reeds de jongste overeind en zei luguber: ,Ze loeren op ons. En ook zij wees naar alle denk bare dimensies, onderwijl knik kend en ook al zó grote ogen ver tonend dat Rood Kapje zelfs er van op hol geslagen zou zijn.Dan zette ook zij zich weer en hing zwaar en benauwend de spanning in het vertrek. WIJKPREDIKANT

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1953 | | pagina 12