cacleau rgen omgang 2 ZONDAGSBLAD 1 AUGUSTUS 1953 lis Kort verhaal door Arie van Mullem MET het hoofd gebogen en de han den slapjes op de leuningen, zat opa Dirksen in z'n hoge leuningstoel te dommelen, toen het koekoeksklokje eensklaps een scherpe tik gaf. Het popperige deurtje, bovenin het sier lijk uitgesneden kastje, klapte open en brutaal als altijd schoot het hou ten vogeltje naar buiten, riep drie maal buigend: „koekoek! koekoek! koekoek!" en verdween toen weer even schielijk, waarna het deurtje vinnig dichtklapte. Opa schrok op, keek met nog sla perige ogen de kamer rond, totdat zijn blik het weer rustig voorttikken- de klokje ontdekte. „Drie uur all" Moeizaam rees hij overeind uit de krakende stoel en slofte naar de bed stede. „Moeder, kom je d'r uit? 't Is al drie uur!" „Hoe is 't mogelijk", mompelde hij voor zichzelf, „hoe is 't mogelijk dat ik zo lang kon zitten suffen!" Hij ging naar het fornuis, greep de pook en morrelde daarmee tussen de rooster door. Een regen van von ken viel in de asla en het oude for nuisje stond te waggelen op z'n krom- „Schei uit man! Je pookt al het vuur d'r uit!" klonk het bedisselend uit de bedstede. Opoe haastte zich om de begane grond te bereiken en dribbelde toen naar hem toe. Ze deed het kachel deurtje open en gooide haastig een paar scheppen kolen op het magere vuurtje. 't Was wat killer geworden in het vertrek en ze schoven dichter bij de kachel toen opoe even later de thee had ingeschonken. „Ik begrijp er niks van dat ik zo lang heb zitten suffen", begon opa weer, tussen een paar slurpende teug jes door. „Je bent moe geweest", concludeer de opoe. „Je maakt je veël te druk, dat ik!" „Te druk! Met zo'n knusselwerkie zeker?" Hij zei het een beetje kre gel. Hij kon het niet best hebben dat zijn uithoudingsvermogen in twijfel getrokken werd. Net of ze zeggen wou: Je wordt er te oud voor om zo iets nog aan te pakken. Hij had wel grotere karweien onder handen ge had. Als je vijfenzeventig jaar was, hoef de je toch nog niet de hele dag met je armen over elkaar te gaan zitten? En hij deed het nog kalmpjes aan bovendien. Nee, dat was maar onzin! Even later stommelde hij achter in z'n klompen en, opoe's vermanin gen ten spijt, slofte hij naar het bouw vallige schuurtje. Daar lag alles nog zoals hij het om twaalf uur had achtergelaten. Een paar plankjes, een roestige zaag, een hamer en een zakje met spijkers, dat hij vanmorgen in de winkel gehaald had. Opa haalde een groezelig geworden duimstok uit z'n zak en mat nog eens na welke van de vele potloodstreep jes de juiste waren, kraste de foutie ve door en plaatste toen de plankjes in een denkbeeldige stand. „Zó, ja zó moet het worden!" Goedkeurend knikkend bezag hij het gevalletje, waaruit alleen inge wijden nog wijs konden worden. Het werd een lepel- en vorkenbak. Voor zijn kleindochter Marie, of Riet, zoals zij tegenwoordig genoemd wil de worden. Maar daar vergiste hij zich nog wel eens in, want als je ouder wordt schakel je niet zo ge makkelijk meer over. Maar goed, Marie ging deze week in ondertrouw. Daar hoorde natuur lijk een cadeautje bij en opoe en hij hadden daarover veel geprakkizeerd, ofschoon Klaartje, hun dochter, het beslist niet wilde hebben dat zij van hun armoedje wat zouden geven. Maar ja, je wilt toch wat doen. Toen was hij op dit idee gekomen. „Ik maak een vorkenbak", had hij gezegd. En opoe's aarzeling ziende had hij gewezen naar het bakje dat ze zelf al zoveel jaren gebruikte. Was het niet keurig afgewerkt en degelijk in 't gebruik geweest? „Ja, maar toen was je nog veel jon ger man. Jij denkt maar dat je jong blijft!" Doch dat was zijn eer te na ge weest. Mopperig had hij in het schuurtje naar hout gezocht, maar wat daar lag was niet veel bijzonders. Tenslotte was hij bij Verhoef, de timmerman aangeland en deze, be hulpzaam als hij was, had hem voor drie kwartjes van het nodige voor zien. Geschaafd en wel. Het oude bakje werd er bij gehaald en de maten op het gloednieuwe hout gezet. Het moest ook weer een bakje met schuinopstaande kanten worden en het tussenschotje wat hoger, met een gat er in bij wijze van handgreep. Zijn bevende hand had weliswaar grillige potloodstrepen getrokken, maar nu stond de maat er toch se cuur op en na een laatste vluchtige vergelijking pakte hij de zaag en zet te de tanden op het dunne hout. Na een tijdje, toen hij klaar was met zagen, strekte hij zijn pijnlijke rug. Doch lang stond hij niet stil, want hij was te benieuwd om te we ten hoe het in elkaar zou passen. „Zie je wel, dat valt best mee! 't Is ten slotte geen heksenwerk ook. Nou de spijkers nog, waar heb ik die gelaten?" Zo in zichzelf pratend, knutselde hij verder en gunde zich bijna geen tijd om te eten. Hij was slechts met gro te moeite er van te weerhouden om 's avonds verder te gaan. De andere dag was hij vroeger dan gewoonlijk uit de veren. Het bakje moest die dag afkomen en er was nog heel wat aan te doen. Op een paar plaatsen was een spij kertje scheef gegaan en staken er daardoor een paar lelijke puntjes naar buiten. Dat zou hem vroeger niet overkomen zijn. Tegen de avond was het klaar en met ogen die glansden van voldoening kwam hij binnen om zijn werkstuk door opoe te laten bewonderen. De scheurtjes die de spijkers op een paar plaatsen gemaakt hadden, wa ren zo goed mogelijk weggewerkt en de hoeken waren niet overal gelijk, maar zij vonden beiden dat het een keurig bakje was geworden. Nie mand zou zeggen dat hij het zelf ge maakt had. Het zomerzonnetje lokt tot Die avond gingen zij samen op stap. Opa hield het bakje, gewikkeld in een stuk pakpapier, onder de arm geklemd en opoe droeg een ander pakje, waarin een broodmes zat, dat ze die middag nog was wezen kopen. Het was de ondertrouwdag en in het huis van Klaartje was het een druk te van belang. De beide oudjes voelden zich klein worden toen zij tussen al die pratende mensen door zich een weg baanden naar "het bruidspaar. „Marie, meid, van harte gefelici teerd hoor. En Jaap, jij ook hoor en ne... hier hebben jullie wat van ons." De beide pakjes belandden op Ma rie's schoot en werden door haar van de wikkels ontdaan. „Gunst opoe, dat had u niet moe ten doen hoor. En, heeft opa dat zelf gemaakt? Nee maar, kijk eens moe... Klaartje keek van haar dochter naar haar ouders en zij schudde haar hoofd maar. „En nou had ik nog zo gezegd..." „Nou ja, 't is maar een kleinigheid hoor", weerde opoe af, „en we wou- en toch wat doen." Na de koffie werden zij door de bruid meegetroond naar de achterka mer om de cadeau's te bekijken. Ze keken hun ogen uit naar al dat^ glinsterende spul. CE3HS9 Verbo IN de psalmberijming is dit vers juist getypeerd: Gods verborgen omgang vinden zielenwaar Zijn vrees in woont. God moeten we vinden. De aanwezigheid en de bezigheid Gods zijn wel vlakbij ons, maar wie ziet ze? Wie geniet die nabijheid? Alleen degenen, die God vrezen. Dat heeft met slaafse bangheid niets te maken. Het ouderwetse woord Godsvrucht geeft de waarde aan. Dat is de zielespanning der aanbidding. Die stille vrede en vreugde in God. Als de ziel heeft leren luisteren, stil leren zijn, dan kunnen we God vinden, d' Ogen houdt mijn stil gemoed op waarts, om op God te letten. In het woord „omgang" ligt spre ken" besloten. Het fluisterend spreken der liefde. Als in de stille huiskamer de intieme sfeer is der liefde en ge hebt omgang met elkander, dan is dat ook een spreken met elkander. Een openstaan voor elkaar. Dat is nu het vinden van God. Dan ontstaat het gesprek met Hem. Als de ziele luistert. In dat spreken Gods ligt verborgen heid. Verborgenheid van Zijn welge vallen. Verborgenheid van Zijn liefde. Wij mensen kunnen vaak heel veel praten. Maar daar worden we moe van. Er ligt geen verborgenheid in. Het drukke spreken dient vaak om de verborgenheid te verbergen. Wie werkelijk God gevonden heeft, leeft tegelijk in de godsvrucht, in de vreze Gods. Die zijn Gods „vrienden", 't Heilgeheim wordt aan Gods vrin den, naar Zijn vreeverbond getoond. Ik zeg niet, dat vele mensen niet menen met God bezig te zijn. Maar dat is meer een alleenspraak van ons zelf met ons Godsbegrip. Dat geeft geen werkelijk gesprek. Daarin ligt ook geen ware vrede. We kunnen van ons godsdienstig stel sel, ons kerkelijk systeem, ook onze God maken. Dan ijveren we daarvoor. Maar het gesprek, de omgang, blijft geheel achterwege. Ook de godsvrucht de stille toewijding, de innerlijke blijd schap. Wie God waarlijk gevonden heeft mérkt zijn aanwezigheid. We horen Zijn spreken. We hebben dat geestelijk apparaat ontvangen om „op God tc letten". Hierin komt ons hart tot rust. Het wordt niet meer overstemd door die duizenden andere stemmen van onrust en ellende. In dat vinden van God en van Zijn omgang komt het leven tot zijn be stemming. Het oer-leven is omgang hebben met God. Zo had Adam het in de staat der rechtheid. Zo wil God het weer geven aan hen, die Hem vinden. Daardoor komt de ziel tot vrolijk heid. Gods vriendelijk aangezicht heeft vrolijkheid en licht voor alle oprechte harten ten troost verspreid in smar- Dat deed Andreas en Johannes uit roepen: „We hebben den Messias ge vonden". En zij leidden anderen tot In die vertrouwelijke omgang met God komt ook die vertrouwelijke rust. Dan gaat er werkelijk kalmerende kracht van ons uit op anderen. Dm hebben we geleerd Hem alles te ver tellen. Ook de kleinste dingen. Niets willen we doen buiten Zijn goedkeu ring. In het boek Job lezen we: Gewen u toch aan den Here en heb vrede". Op dat „gewennen" aan die mystieke, verborgen omgang met God, komt het aan. Dan leren we Gods verborgen heid kennen. Zoals Hij Zich eenmaal openbaarde in Jezus Christus, de Zoon des mensen. Dichter kon God toch niet nabij komen! En toch, wie kenden Jezus van Nazareth? Alleen die Hem vonden. In de schaduw Zijner vleugelen zult ge dan vrolijk zingen. Zoals de kui kens zich opbergen onder de vleuge len van de klokhen, zo bergt de god vrezende zich onder Gods vleugelen. Daar kunt ge vrolijk zingen! Laat de lezer nu zelf maar uitma ken, of hij Gód werkelijk gevonden heeft. de waterkant. „Sjongejonge Marie, èh... Riet be doel ik, moet je dat nou elke dag gebruiken, dat mooie spul?" Opoe's rimpelhanden pakten voor zichtig een zilveren lepel uit de mooie cassette vol tafelzilver en legden het glanzende ding weer even behoed- „O, maar dat blijft zo mooi, opoe. Helemaal vlekvrij hoor!" Opa stond er stil naar te kijken. Zou dat niet te mooi zijn om in zijn bakje te doen? Zijn ogen zochten het, maar het was nergens te zien. Al leen het broodmes lag daar, versto ken tussen wat keukengerei. Hij voelde zich nog kleiner worden dan daarstraks, toen eensklaps een vrouwenstem uitriep: „Dat is mooi, Riet! In zo'n easette kun je ze opbergen ook. Ik heb ze zelf los liggen, maar dat is niks, Stil ging hij weer terug naar zijn plaats. Hij kneep voorzichtig het puntje van de dure sigaar af die hem ge presenteerd werd en zoog er de brand Verstrooid hoorde hij de gesprek- Aan de ene kant werd er over de kerk gesproken. Gerrit, zijn zoon, had het druk over het beroepingswerk met een buurman, die ouderling Aan de andere zijde hadden de vrouwen het druk over juffrouw Si mons, dat onmogelijke mens dat je de ogen uitstak met nylons en nieuwe jurken, „maar mens, je moest eens weten hoeveel er van haar staat bij de slager en de kruidenier!" Opa morste sigarenas op z'n Zon dagse broek en hij zat hopeloos te wurmen met een gebakje. Opoe's zakdoek moest er aan te pas komen, vergezeld van een serie vermaningen, maar hij liet het stil over zich heen gaan. Hij dacht aan hun eigen bruidsda gen. Hoe lang was dat nu al weer geleden? O ja, negen en veertig jaar. Als het God beliefde zouden zij vol gend jaar vijftig jaar getrouwd zijn. Alsof het de dag van gisteren was, zo goed herinnerde hij zich die mooie tijd. Wat waren ze trots op hun meu beltjes. Het was maar simpel, ver geleken bij wat de jongelui tegen woordig hadden. Zij hadden pok maar gewone ijzeren lepels en vor ken en lang geen twaalf stuks van ieder. En ze lagen los in de tafella, totdat hij dat bakje gemaakt had, waar ze nu nog mee deden. Dege lijk was het wel dat zelfgemaakte spul! „Zullen we niet eens op gaan stap pen? Kijk es naar de klok!" Deze woorden, vergezeld van een duwtje tegen zijn arm, deden hem op schrikken. „Ja ja, we gaan hoor. 't Wordt bed tijd." Er werden handen geschud en vrien delijke woorden tot hen gesproken. In de gang hielpen bereidwillige handen hen bij het aankleden. En terwijl binnen de gesprekken weer opleefden, sloften zij door de schaars verlichte straatjes naar hun huisje terug. Toen de laatste bezoekers vertrok ken waren en de cadeau's werden op geborgen, stond het bruidspaar even besluiteloos met Opa's bakje in de han den. Het had de hele avond onder de cadeautafel gestaan. „Wat moeten we daar nou mee doen hè?" Riet trok haar neus een beetje op en bekeek het ding van alle kanten, Haar bruidegom nam het van haar over en streek nadenkend met de vin gers over de spijkerkopjes. Toen zette hij het bakje in een lege cartonnen doos. „Misschien kan ik het nog wel voor spijkerbak gebruiken. Zoiets is nooit weg." ZONDAGSBLAD 1 AUGUSTUS 1953 7 portentijd en in de brieven, die ik deze week kreeg zijn de cijferlijsten ergetcn. Er heel wat mooie cijfers bij zeg. Ik vind het altijd fijn als m'n goede rapporten naar huis kun- lemen. En nu— prijswüinaars. Er waren heel veel juiste oplossingen bij. De meeste kin deren hadden de voorwerpen, zoals bijvoorbeeld de tube, het potlood, de vis, de kaars en het ei uit de war winkel kunnen halen. Wim Hollestelle had ze ook allemaal gevonden en hij krijgt deze week de hoofdprijs. De troostprijzen gaan naar Martien Boele, Ellie Schilt en Bennard van Pelt. Willy de Jong had mij een hele poos niet geschreven. Ik dacht bijna: „Willy vergeet tante Jos", maar nu was er weer een briefje van haar. Fijn zo. Ge lukkig, dat je zusje Nellie weer is op geknapt. Gerrie Hagen. Hoe oud is zij eigenlijk? Hannie van der Graaf vertelt me, dat ze ook :s o.-ergegaan. Zu zit nu in- de zbsde klas Goed zo, Hannie, blijf maar flink je best doen. Wat had jij je brief aardig versierd met teke ningen. Bep Kool. Een prettige kam peertijd toegewenst. Jouw broertje Jan mag me ook wel eens schrijven, hoor Beppie Tellenian, als hij eenmaal op school gaat. Ha, Lenie Koen is ook weer present 'k Ben blij, dat je weer beter bent, meiske. Als er zo'n leuk reisje aan Vandaag weer eens een gewoon kruiswoordraadsel. Van links naar rechts: 1. gat, 5. bestuurder van paard en wagen, 6. deel van een mast, 8. voorzetsel, 10. niet vet, 11. rivier in Italië, 14. soort schip, 15. fuinilielid en van boven naar beneden: 1. kant, 2. lastdier, 3. meisjesnaam, 4. verleden tijd van het werkwoord gunnen, 7. liefdesgod, 8. echtgenoot, 11. familie lid, 13. bergruimte. gehad. Hendrien de Kiewit, maar daar wist jij niets van hè? Ik heb een paar prettige weken gehad. Wat ben jij nieuwsgierig, Sjoukje van der Spek! Ik zal je wat verklappen. Je noemde drie getallen. Nu je moet het in het eerste zoeken. Heb je me begrepen? De zusjes Irene en Ellen van Duyn schrij ven mij ook al over hun vacantie. Ook jullie natuurlijk een gezellige tijd toe gewenst. Jullie zijn maar verwend, vind ik. A tie van Geest. Staat er ..Valken burg" op de broche? Henk Goeman is een van m'n jongste neefjes en toch heeft hij zelf al een vliegtuig in elkaar gezet. Jij bent een knapperd zeg. Marja Krebs en Tieni Steenks zonden mij ook een tekening. Bedankt, kinders, jullie zijn deze week erg goed op mij. Jfj hebt het ruiterfeest aardig beschreven, Meta de Mnijnck. Je zult best plezier hebben gehad. Heb je het gezellig gehad bij Oma, Anneke Pcijpers? Mijn Oma had vroeger als ik kwam een leuk trom meltje en daar zat altijd een heleboel lekkers in. Heeft jouw grootmoeder ook zo'n doosje? Nee ik ben nooit in die plaats geweest, Ekc de Boer, maar ik weet wel, dat het er erg mooi is. Het houdt maar niet op met vacantieverha- len. Ook Nannie Houwen schrijft me er over. Een paar prettige weken ook voor jou natuurlijk. Nelly Freeke heeft lelijk haar voet gebrand. De pijn al wat minder? Beterschap zeg. Nog wel gefe liciteerd met de verjaardag, waarovef jij schreef, Martic Hooykaas. Ik ben wel wat laat, maar het is daarom niet min der goed gemeend. „Ik heb nog nooit een prijs gewonnen", beklaagt zich Wil ly de Bie. Maar dapper volhouden, Wil ly. dan zal jij ook nog wel eens geluk hebben. En ten slotte komt Ria Kok aan de beurt, die heerlijk in een roeiboot heeft gevaren. Enig is dat hè, maar er moet niet te veel wind staan. Zo, nu gaan we weer stoppen. Vanzelf sprekend heten we eerst de nieuwelin gen Rob van Relt, Wennie Ton, Adri de Jong, Ingetje Meinster, Lenie Vissen, Truus Voskamp en Henny Stelthuyzen, hartelijk welkom. Kinders een prettig week-end allemaal, jullie =4 onz€ jeuqö-p&qinói 4s ipé* vogelnestje AAN de ene kant van het park woont Tonny. Aan de andere kant oma. Elke dag gaat Tonny door het park om de krant naar oma te bren gen. Dat is een fijn werkje. Oma heeft altijd wel een snoepje. Of ze leest een verhaaltje voor. Of... ze ver telt van vogels. Van vogels weet oma zoveel! Bijna alles! Op een keer staat oma voor het raam als Tonny er aan komt. Ze wuift. Ze wenkt geheimzinnig. En ze wijst dat hij achterom moet gaan. „Ssst!" zegt ze, met haar vinger op haar lippen. „ICom eens mee!" Ze gaan naar de vestibule. Daar wachten ze. En dan hoort Tonny een vreemd gekrabbel in de brievenbus. Hij wil het deurtje opendoen, maar oma houdt hem haastig terug. „Niet doen! Er zitten vogeltjes in. Koolmeesjes. Ze gaan een nestje ma ken!" Tonny kan het haast niet ge loven. i „Mag ik heel even kijken?" vraagt hij. „Ik heb nog nooit een nestje van dichtbij gezien. Mag het alstublieft? ïk zal heel voorzichtig doen!" „Nee!" zegt oma beslist. „Dan schrikken de meesjes, en dan komen ze niet meer terug. Maar weet je wat? Als de kleine vogeltjes uitgevlogen zijn en het nestje niet meer nodig is, dan mag jij het hebben. Dan moet ik toch ook de brievenbus weer gebrui ken. We vragen of de post tot zolang de brieven door het keukenraam doet Nu vindt Tonny het nog prettiger om naar oma te gaan. Iedere dag zit hij in de vestibule en luistert naar de geluidjes in de brievenbus. Hij hoort hoe de meesjes bedrijvig in en uit vliegen om hun nestje te bouwen. Soms zit hij buiten en ziet hoe ze met strootjes en veertjes door de opening glippen. En nog later komt er telkens één met een wormpje. Oma vertelt dat er nu eitjes in het nestje liggen. Eén van de meesjes zit te broeden en de andere brengt eten. En als na een hele poos allebei de meesjes eten brengen, de hele dag door, weet Tonny dat de eitjes uitgekomen zijn, en hongerige kleintjes met wijdopen bekjes zitten te wachten. Je kunt het trouwens wel horen ook. Als vader en moeder Mees met een wormpje aankomen, schreeuwen de kindertjes om het hardst, 't Is net of ze roepen: „Mijn beurt! Nietes, mijn Maar op een dag is het stil in de brievenbus, als Tonny komt. Oma neemt hem mee, opzij van het huis. Daar vliegen ze tussen de struiken en over het gras, twee oude mezen en een heleboel kleintjes. ,,'t Zijn er zeven," zegt oma. „Veel hè?" Ze fladderen nog met onwennige be wegingen. Ze piepen nog als ze eten willen. Maar als ze iets groter zijn kunnen ze net zo goed vliegen als de ouden en zelf hun voedsel zoeken. En... ze hebben hun nestje niet meer nodig. Als Tonny dat bedenkt, rent hij naar de vestibule. Voorzichtig doet hij 't deurtje van de brievenbus open. Ooooh! Wat mooi! Wat prachtig mooi! Een stevig rond nestje, stijf en hard aan de buitenkant, donzig en zacht van binnen. Dat vogeltjes zoiets moois kunnen maken! Hij heeft geen tijd meer voor een snoepje of een verhaaltje. Hij wil zo gauw mogelijk met z'n schat naar moeder. Voorzichtig, het nestje met beide handen voor zich uithoudend, loopt hij naar huis. 't Paadje af, 't hek door. de straat over en dan door het Maar... in het park loopt een agent. Hij moet kijken of alles wel netjes blijft. Óf er geen bloemen geplukt worden, geen gras platgetrapt, en... geen nest jes uitgehaald... En dan ziet hij Tonny komen. Hij kan z'n ogen niet geloven. Heb je nu ooit zo'n kwajongen gezien! Die loopt zomaar, op klaarlichte dag, terwijl êen agent het park bewaakt, met een vogelnestje. Met drie stappen is hij bij hem. „Mag jij nestjes uithalen?" vraagt hij boos. Tonny schrikt vreselijk. Hij had de agent helemaal niet aan zien komen. „Ik... ik heb... ik heb het niet uitge haald, stottert hij. „Van... van oma gekregen..." Maar hij krijgt zo'n kleur en hij kijkt zo bang, 't is net of hij jokt. Dat denkt de agent dan ook. „Dat 2al wel", zegt hij bars. „Jouw oma is zeker in een boom geklom men. Nee ventje, daar geloof ik niks van. Kom jij maar eens mee!" „Nee!" gilt Tonny. Hij laat het nestje op de grond vallen en rent weg, terug naar oma. Maar de agent heeft lange benen. Als Tonny nog maar net snikkend in oma's armen is gevlogen, wordt er al gebeld. Dat is de agent. Het nestje heeft hij meegenomen. Hij wil wel eens zien, of dat jongetje weer durft te jokken. „Vertel nu nog maar eens hoe jij aan dat nestje komt!" zegt hij drei gend. „Van oma gekregen", snikt De agent is verbaasd. Is het dan toch waar? „En hoe komt u er aan?" vraagt hij aan oma. Er komen lachrimpeltjes op oma's gezicht. Haar oude ogen glanzen als van een ondeugend kind. „Uitge haald!" zegt ze. En dan lacht ze vro lijk. Tonny kijkt met diep ontzag naar oma, die durft te lachen tegen zo'n boze agent. Maar als ze alles laat zien: de brievenbus en de vogeltjes opzij van het huis, lacht de agent ook. „Dom oor", zegt hij tegen Tonny. „Had dat er dan bij gezegd". „Mag ik 't nestje houden", fluistert „Nou, natuurlijk. Bewaar het maar goed. En als je 't mee naar huis neemt, doe er dan een papier om. Want er zijn nog meer agenten, hoor! Je hoeft nooit bang voor ze te zijn. Ze willen je altijd helpen. Maar als je echt een nestje uitgehaald hebt. pas dan voor ze op!" Co van der Steen—Pijper» C onze BRievenBus Als 't vacantie is, weet de jeugd van buiten zich best te vermaken met de hengel aan de waterkant! het rondbrengen van de kerkbode ver bonden is, Marieke Spijker, kan ik me indenken, dat je dit werkje met plezier doet. Ook Anneke van Winden verraste mij met een paar tekeningetjes. Leuk gedaan. „Hoe oud ben ik?", vraagt Jenny Vermaat. Laat ik eens kijken, ik denk elf jaar. Goed? Zeg, Piet Waldekker, waarom schrijft Truus nooit meer? Ik krijg altijd wel trouw post van jou. maar van Truus heb ik in tijden niets gehoord. Agnes Verwey ligt ziek op bed. Arme jij, wordt maar weer gauw beter, Agnes. 't Beste er mee hoor Als Joan de Groot zo graag een correspondentievriend zou willen hebben, moet hij niet vergeten z'n adres in de brief te zetten, want joh. ik kan toch niet vragen: „Stuur eens een briefje naar Joan, eigens in Nederland?" Jij had al de voorwerpen keurig uitge zocht. Hans Hoogerwcrf, het was zo erg duidelijk voor mij. Ja. ik herinner me de versjes nog wel. Suus Egas, maar het heeft geloof ik nogal lang geduurd eer je wat van je liet horen Wat ga je doen nu je van school af bent, Betty Tas? Dat moet je me toch eens schrijven. Je was nu keurig op tijd met de oplossing, Anneke van de Donker. Heb je nog va- cantieplannen? Dus jullie krijgen vol gende week een Ambonees logé'tje op bezoek. Lia Ophorst. Ik hoop, dat jullie een prettige tijd zullen hebben. Dat zal me een feest geweest zijn in Alblasser- dam, Rietje Stam. Heb jij nog een versje opgezegd of zoiets? Janneke Donkers gaat verhuizen. Dat brengt altijd een* hele drukte met zich mee. Help moeder maar flink, Janneke. „Ik zal m'n best doen in de nieuwe klas", belooft Elly Poppel mij. Afgesproken en zeg. de groeten aan Tiny. Het is inderdaad mooi in Bilthoven, Neeltje Vermeer. Gezel lige dagen hoor. Ja, ik heb al vacantie

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1953 | | pagina 10