cacleau
rgen omgang
2
ZONDAGSBLAD 1 AUGUSTUS 1953
lis
Kort verhaal door
Arie van Mullem
MET het hoofd gebogen en de han
den slapjes op de leuningen, zat
opa Dirksen in z'n hoge leuningstoel
te dommelen, toen het koekoeksklokje
eensklaps een scherpe tik gaf. Het
popperige deurtje, bovenin het sier
lijk uitgesneden kastje, klapte open
en brutaal als altijd schoot het hou
ten vogeltje naar buiten, riep drie
maal buigend: „koekoek! koekoek!
koekoek!" en verdween toen weer
even schielijk, waarna het deurtje
vinnig dichtklapte.
Opa schrok op, keek met nog sla
perige ogen de kamer rond, totdat
zijn blik het weer rustig voorttikken-
de klokje ontdekte.
„Drie uur all"
Moeizaam rees hij overeind uit de
krakende stoel en slofte naar de bed
stede.
„Moeder, kom je d'r uit? 't Is al
drie uur!"
„Hoe is 't mogelijk", mompelde hij
voor zichzelf, „hoe is 't mogelijk dat
ik zo lang kon zitten suffen!"
Hij ging naar het fornuis, greep
de pook en morrelde daarmee tussen
de rooster door. Een regen van von
ken viel in de asla en het oude for
nuisje stond te waggelen op z'n krom-
„Schei uit man! Je pookt al het
vuur d'r uit!" klonk het bedisselend
uit de bedstede.
Opoe haastte zich om de begane
grond te bereiken en dribbelde toen
naar hem toe. Ze deed het kachel
deurtje open en gooide haastig een
paar scheppen kolen op het magere
vuurtje.
't Was wat killer geworden in het
vertrek en ze schoven dichter bij de
kachel toen opoe even later de thee
had ingeschonken.
„Ik begrijp er niks van dat ik zo
lang heb zitten suffen", begon opa
weer, tussen een paar slurpende teug
jes door.
„Je bent moe geweest", concludeer
de opoe. „Je maakt je veël te druk,
dat
ik!"
„Te druk! Met zo'n knusselwerkie
zeker?" Hij zei het een beetje kre
gel. Hij kon het niet best hebben dat
zijn uithoudingsvermogen in twijfel
getrokken werd. Net of ze zeggen
wou: Je wordt er te oud voor om zo
iets nog aan te pakken. Hij had wel
grotere karweien onder handen ge
had.
Als je vijfenzeventig jaar was, hoef
de je toch nog niet de hele dag met
je armen over elkaar te gaan zitten?
En hij deed het nog kalmpjes aan
bovendien. Nee, dat was maar onzin!
Even later stommelde hij achter
in z'n klompen en, opoe's vermanin
gen ten spijt, slofte hij naar het bouw
vallige schuurtje.
Daar lag alles nog zoals hij het om
twaalf uur had achtergelaten. Een
paar plankjes, een roestige zaag, een
hamer en een zakje met spijkers, dat
hij vanmorgen in de winkel gehaald
had.
Opa haalde een groezelig geworden
duimstok uit z'n zak en mat nog eens
na welke van de vele potloodstreep
jes de juiste waren, kraste de foutie
ve door en plaatste toen de plankjes
in een denkbeeldige stand.
„Zó, ja zó moet het worden!"
Goedkeurend knikkend bezag hij
het gevalletje, waaruit alleen inge
wijden nog wijs konden worden.
Het werd een lepel- en vorkenbak.
Voor zijn kleindochter Marie, of Riet,
zoals zij tegenwoordig genoemd wil
de worden. Maar daar vergiste hij
zich nog wel eens in, want als je
ouder wordt schakel je niet zo ge
makkelijk meer over.
Maar goed, Marie ging deze week
in ondertrouw. Daar hoorde natuur
lijk een cadeautje bij en opoe en hij
hadden daarover veel geprakkizeerd,
ofschoon Klaartje, hun dochter, het
beslist niet wilde hebben dat zij van
hun armoedje wat zouden geven.
Maar ja, je wilt toch wat doen.
Toen was hij op dit idee gekomen.
„Ik maak een vorkenbak", had hij
gezegd. En opoe's aarzeling ziende
had hij gewezen naar het bakje dat
ze zelf al zoveel jaren gebruikte. Was
het niet keurig afgewerkt en degelijk
in 't gebruik geweest?
„Ja, maar toen was je nog veel jon
ger man. Jij denkt maar dat je jong
blijft!"
Doch dat was zijn eer te na ge
weest. Mopperig had hij in het
schuurtje naar hout gezocht, maar
wat daar lag was niet veel bijzonders.
Tenslotte was hij bij Verhoef, de
timmerman aangeland en deze, be
hulpzaam als hij was, had hem voor
drie kwartjes van het nodige voor
zien. Geschaafd en wel.
Het oude bakje werd er bij gehaald
en de maten op het gloednieuwe hout
gezet. Het moest ook weer een bakje
met schuinopstaande kanten worden
en het tussenschotje wat hoger, met
een gat er in bij wijze van handgreep.
Zijn bevende hand had weliswaar
grillige potloodstrepen getrokken,
maar nu stond de maat er toch se
cuur op en na een laatste vluchtige
vergelijking pakte hij de zaag en zet
te de tanden op het dunne hout.
Na een tijdje, toen hij klaar was
met zagen, strekte hij zijn pijnlijke
rug. Doch lang stond hij niet stil,
want hij was te benieuwd om te we
ten hoe het in elkaar zou passen.
„Zie je wel, dat valt best mee! 't
Is ten slotte geen heksenwerk ook.
Nou de spijkers nog, waar heb ik die
gelaten?"
Zo in zichzelf pratend, knutselde hij
verder en gunde zich bijna geen tijd
om te eten. Hij was slechts met gro
te moeite er van te weerhouden om
's avonds verder te gaan.
De andere dag was hij vroeger dan
gewoonlijk uit de veren.
Het bakje moest die dag afkomen
en er was nog heel wat aan te doen.
Op een paar plaatsen was een spij
kertje scheef gegaan en staken er
daardoor een paar lelijke puntjes
naar buiten. Dat zou hem vroeger
niet overkomen zijn.
Tegen de avond was het klaar en
met ogen die glansden van voldoening
kwam hij binnen om zijn werkstuk
door opoe te laten bewonderen. De
scheurtjes die de spijkers op een
paar plaatsen gemaakt hadden, wa
ren zo goed mogelijk weggewerkt en
de hoeken waren niet overal gelijk,
maar zij vonden beiden dat het een
keurig bakje was geworden. Nie
mand zou zeggen dat hij het zelf ge
maakt had.
Het zomerzonnetje lokt tot
Die avond gingen zij samen op stap.
Opa hield het bakje, gewikkeld in
een stuk pakpapier, onder de arm
geklemd en opoe droeg een ander
pakje, waarin een broodmes zat, dat
ze die middag nog was wezen kopen.
Het was de ondertrouwdag en in het
huis van Klaartje was het een druk
te van belang.
De beide oudjes voelden zich
klein worden toen zij tussen al die
pratende mensen door zich een weg
baanden naar "het bruidspaar.
„Marie, meid, van harte gefelici
teerd hoor. En Jaap, jij ook hoor en
ne... hier hebben jullie wat van ons."
De beide pakjes belandden op Ma
rie's schoot en werden door haar van
de wikkels ontdaan.
„Gunst opoe, dat had u niet moe
ten doen hoor. En, heeft opa dat zelf
gemaakt? Nee maar, kijk eens moe...
Klaartje keek van haar dochter
naar haar ouders en zij schudde
haar hoofd maar.
„En nou had ik nog zo gezegd..."
„Nou ja, 't is maar een kleinigheid
hoor", weerde opoe af, „en we wou-
en toch wat doen."
Na de koffie werden zij door de
bruid meegetroond naar de achterka
mer om de cadeau's te bekijken.
Ze keken hun ogen uit naar al dat^
glinsterende spul.
CE3HS9
Verbo
IN de psalmberijming is dit vers juist
getypeerd: Gods verborgen omgang
vinden zielenwaar Zijn vrees in
woont. God moeten we vinden. De
aanwezigheid en de bezigheid Gods
zijn wel vlakbij ons, maar wie ziet ze?
Wie geniet die nabijheid?
Alleen degenen, die God vrezen.
Dat heeft met slaafse bangheid niets
te maken. Het ouderwetse woord
Godsvrucht geeft de waarde aan. Dat
is de zielespanning der aanbidding.
Die stille vrede en vreugde in God.
Als de ziel heeft leren luisteren, stil
leren zijn, dan kunnen we God vinden,
d' Ogen houdt mijn stil gemoed op
waarts, om op God te letten.
In het woord „omgang" ligt spre
ken" besloten. Het fluisterend spreken
der liefde. Als in de stille huiskamer
de intieme sfeer is der liefde en ge
hebt omgang met elkander, dan is dat
ook een spreken met elkander. Een
openstaan voor elkaar.
Dat is nu het vinden van God. Dan
ontstaat het gesprek met Hem. Als de
ziele luistert.
In dat spreken Gods ligt verborgen
heid. Verborgenheid van Zijn welge
vallen. Verborgenheid van Zijn liefde.
Wij mensen kunnen vaak heel veel
praten. Maar daar worden we moe
van. Er ligt geen verborgenheid in.
Het drukke spreken dient vaak om de
verborgenheid te verbergen.
Wie werkelijk God gevonden heeft,
leeft tegelijk in de godsvrucht, in de
vreze Gods. Die zijn Gods „vrienden",
't Heilgeheim wordt aan Gods vrin
den, naar Zijn vreeverbond getoond.
Ik zeg niet, dat vele mensen niet
menen met God bezig te zijn. Maar
dat is meer een alleenspraak van ons
zelf met ons Godsbegrip. Dat geeft
geen werkelijk gesprek.
Daarin ligt ook geen ware vrede.
We kunnen van ons godsdienstig stel
sel, ons kerkelijk systeem, ook onze
God maken. Dan ijveren we daarvoor.
Maar het gesprek, de omgang, blijft
geheel achterwege. Ook de godsvrucht
de stille toewijding, de innerlijke blijd
schap.
Wie God waarlijk gevonden heeft
mérkt zijn aanwezigheid. We horen
Zijn spreken. We hebben dat geestelijk
apparaat ontvangen om „op God tc
letten". Hierin komt ons hart tot rust.
Het wordt niet meer overstemd door
die duizenden andere stemmen van
onrust en ellende.
In dat vinden van God en van Zijn
omgang komt het leven tot zijn be
stemming. Het oer-leven is omgang
hebben met God. Zo had Adam het
in de staat der rechtheid. Zo wil God
het weer geven aan hen, die Hem
vinden.
Daardoor komt de ziel tot vrolijk
heid. Gods vriendelijk aangezicht heeft
vrolijkheid en licht voor alle oprechte
harten ten troost verspreid in smar-
Dat deed Andreas en Johannes uit
roepen: „We hebben den Messias ge
vonden". En zij leidden anderen tot
In die vertrouwelijke omgang met
God komt ook die vertrouwelijke rust.
Dan gaat er werkelijk kalmerende
kracht van ons uit op anderen. Dm
hebben we geleerd Hem alles te ver
tellen. Ook de kleinste dingen. Niets
willen we doen buiten Zijn goedkeu
ring.
In het boek Job lezen we: Gewen
u toch aan den Here en heb vrede".
Op dat „gewennen" aan die mystieke,
verborgen omgang met God, komt het
aan. Dan leren we Gods verborgen
heid kennen. Zoals Hij Zich eenmaal
openbaarde in Jezus Christus, de Zoon
des mensen. Dichter kon God toch niet
nabij komen!
En toch, wie kenden Jezus van
Nazareth?
Alleen die Hem vonden.
In de schaduw Zijner vleugelen zult
ge dan vrolijk zingen. Zoals de kui
kens zich opbergen onder de vleuge
len van de klokhen, zo bergt de god
vrezende zich onder Gods vleugelen.
Daar kunt ge vrolijk zingen!
Laat de lezer nu zelf maar uitma
ken, of hij Gód werkelijk gevonden
heeft.
de waterkant.
„Sjongejonge Marie, èh... Riet be
doel ik, moet je dat nou elke dag
gebruiken, dat mooie spul?"
Opoe's rimpelhanden pakten voor
zichtig een zilveren lepel uit de mooie
cassette vol tafelzilver en legden het
glanzende ding weer even behoed-
„O, maar dat blijft zo mooi, opoe.
Helemaal vlekvrij hoor!"
Opa stond er stil naar te kijken.
Zou dat niet te mooi zijn om in zijn
bakje te doen? Zijn ogen zochten het,
maar het was nergens te zien. Al
leen het broodmes lag daar, versto
ken tussen wat keukengerei.
Hij voelde zich nog kleiner worden
dan daarstraks, toen eensklaps een
vrouwenstem uitriep:
„Dat is mooi, Riet! In zo'n easette
kun je ze opbergen ook. Ik heb ze
zelf los liggen, maar dat is niks,
Stil ging hij weer terug naar zijn
plaats.
Hij kneep voorzichtig het puntje
van de dure sigaar af die hem ge
presenteerd werd en zoog er de brand
Verstrooid hoorde hij de gesprek-
Aan de ene kant werd er over de
kerk gesproken. Gerrit, zijn zoon, had
het druk over het beroepingswerk
met een buurman, die ouderling
Aan de andere zijde hadden de
vrouwen het druk over juffrouw Si
mons, dat onmogelijke mens dat je
de ogen uitstak met nylons en nieuwe
jurken, „maar mens, je moest eens
weten hoeveel er van haar staat bij
de slager en de kruidenier!"
Opa morste sigarenas op z'n Zon
dagse broek en hij zat hopeloos te
wurmen met een gebakje. Opoe's
zakdoek moest er aan te pas komen,
vergezeld van een serie vermaningen,
maar hij liet het stil over zich heen
gaan.
Hij dacht aan hun eigen bruidsda
gen. Hoe lang was dat nu al weer
geleden? O ja, negen en veertig jaar.
Als het God beliefde zouden zij vol
gend jaar vijftig jaar getrouwd zijn.
Alsof het de dag van gisteren was,
zo goed herinnerde hij zich die mooie
tijd. Wat waren ze trots op hun meu
beltjes. Het was maar simpel, ver
geleken bij wat de jongelui tegen
woordig hadden. Zij hadden pok
maar gewone ijzeren lepels en vor
ken en lang geen twaalf stuks van
ieder. En ze lagen los in de tafella,
totdat hij dat bakje gemaakt had,
waar ze nu nog mee deden. Dege
lijk was het wel dat zelfgemaakte
spul!
„Zullen we niet eens op gaan stap
pen? Kijk es naar de klok!"
Deze woorden, vergezeld van een
duwtje tegen zijn arm, deden hem op
schrikken.
„Ja ja, we gaan hoor. 't Wordt bed
tijd."
Er werden handen geschud en vrien
delijke woorden tot hen gesproken.
In de gang hielpen bereidwillige
handen hen bij het aankleden. En
terwijl binnen de gesprekken weer
opleefden, sloften zij door de schaars
verlichte straatjes naar hun huisje
terug.
Toen de laatste bezoekers vertrok
ken waren en de cadeau's werden op
geborgen, stond het bruidspaar even
besluiteloos met Opa's bakje in de han
den. Het had de hele avond onder de
cadeautafel gestaan.
„Wat moeten we daar nou mee
doen hè?"
Riet trok haar neus een beetje op
en bekeek het ding van alle kanten,
Haar bruidegom nam het van haar
over en streek nadenkend met de vin
gers over de spijkerkopjes. Toen zette
hij het bakje in een lege cartonnen
doos.
„Misschien kan ik het nog wel
voor spijkerbak gebruiken. Zoiets is
nooit weg."
ZONDAGSBLAD 1 AUGUSTUS 1953
7
portentijd en in de
brieven, die
ik deze week kreeg
zijn de cijferlijsten
ergetcn. Er
heel wat
mooie cijfers bij zeg.
Ik vind het altijd
fijn als m'n
goede rapporten
naar huis kun-
lemen. En nu—
prijswüinaars.
Er waren heel veel
juiste oplossingen
bij. De meeste kin
deren hadden de voorwerpen, zoals
bijvoorbeeld de tube, het potlood, de
vis, de kaars en het ei uit de war
winkel kunnen halen. Wim Hollestelle
had ze ook allemaal gevonden en hij
krijgt deze week de hoofdprijs. De
troostprijzen gaan naar Martien Boele,
Ellie Schilt en Bennard van Pelt.
Willy de Jong had mij een hele poos
niet geschreven. Ik dacht bijna: „Willy
vergeet tante Jos", maar nu was er
weer een briefje van haar. Fijn zo. Ge
lukkig, dat je zusje Nellie weer is op
geknapt. Gerrie Hagen. Hoe oud is zij
eigenlijk? Hannie van der Graaf vertelt
me, dat ze ook :s o.-ergegaan. Zu zit
nu in- de zbsde klas Goed zo, Hannie,
blijf maar flink je best doen. Wat had
jij je brief aardig versierd met teke
ningen. Bep Kool. Een prettige kam
peertijd toegewenst. Jouw broertje Jan
mag me ook wel eens schrijven, hoor
Beppie Tellenian, als hij eenmaal op
school gaat. Ha, Lenie Koen is ook weer
present 'k Ben blij, dat je weer beter
bent, meiske. Als er zo'n leuk reisje aan
Vandaag weer eens een gewoon
kruiswoordraadsel. Van links naar
rechts: 1. gat, 5. bestuurder van paard
en wagen, 6. deel van een mast, 8.
voorzetsel, 10. niet vet, 11. rivier in
Italië, 14. soort schip, 15. fuinilielid
en van boven naar beneden: 1. kant,
2. lastdier, 3. meisjesnaam, 4. verleden
tijd van het werkwoord gunnen, 7.
liefdesgod, 8. echtgenoot, 11. familie
lid, 13. bergruimte.
gehad. Hendrien de Kiewit, maar daar
wist jij niets van hè? Ik heb een paar
prettige weken gehad. Wat ben jij
nieuwsgierig, Sjoukje van der Spek!
Ik zal je wat verklappen. Je noemde
drie getallen. Nu je moet het in het
eerste zoeken. Heb je me begrepen? De
zusjes Irene en Ellen van Duyn schrij
ven mij ook al over hun vacantie. Ook
jullie natuurlijk een gezellige tijd toe
gewenst. Jullie zijn maar verwend, vind
ik. A tie van Geest. Staat er ..Valken
burg" op de broche? Henk Goeman is
een van m'n jongste neefjes en toch
heeft hij zelf al een vliegtuig in elkaar
gezet. Jij bent een knapperd zeg. Marja
Krebs en Tieni Steenks zonden mij ook
een tekening. Bedankt, kinders, jullie
zijn deze week erg goed op mij. Jfj
hebt het ruiterfeest aardig beschreven,
Meta de Mnijnck. Je zult best plezier
hebben gehad. Heb je het gezellig gehad
bij Oma, Anneke Pcijpers? Mijn Oma
had vroeger als ik kwam een leuk trom
meltje en daar zat altijd een heleboel
lekkers in. Heeft jouw grootmoeder ook
zo'n doosje? Nee ik ben nooit in die
plaats geweest, Ekc de Boer, maar ik
weet wel, dat het er erg mooi is. Het
houdt maar niet op met vacantieverha-
len. Ook Nannie Houwen schrijft me
er over. Een paar prettige weken ook
voor jou natuurlijk. Nelly Freeke heeft
lelijk haar voet gebrand. De pijn al wat
minder? Beterschap zeg. Nog wel gefe
liciteerd met de verjaardag, waarovef
jij schreef, Martic Hooykaas. Ik ben wel
wat laat, maar het is daarom niet min
der goed gemeend. „Ik heb nog nooit
een prijs gewonnen", beklaagt zich Wil
ly de Bie. Maar dapper volhouden, Wil
ly. dan zal jij ook nog wel eens geluk
hebben. En ten slotte komt Ria Kok aan
de beurt, die heerlijk in een roeiboot
heeft gevaren. Enig is dat hè, maar er
moet niet te veel wind staan.
Zo, nu gaan we weer stoppen. Vanzelf
sprekend heten we eerst de nieuwelin
gen Rob van Relt, Wennie Ton, Adri de
Jong, Ingetje Meinster, Lenie Vissen,
Truus Voskamp en Henny Stelthuyzen,
hartelijk welkom. Kinders een prettig
week-end allemaal, jullie
=4 onz€ jeuqö-p&qinói 4s
ipé* vogelnestje
AAN de ene kant van het park
woont Tonny. Aan de andere kant
oma. Elke dag gaat Tonny door het
park om de krant naar oma te bren
gen. Dat is een fijn werkje. Oma
heeft altijd wel een snoepje. Of ze
leest een verhaaltje voor. Of... ze ver
telt van vogels. Van vogels weet oma
zoveel! Bijna alles!
Op een keer staat oma voor het
raam als Tonny er aan komt. Ze
wuift. Ze wenkt geheimzinnig. En ze
wijst dat hij achterom moet gaan.
„Ssst!" zegt ze, met haar vinger op
haar lippen. „ICom eens mee!"
Ze gaan naar de vestibule. Daar
wachten ze. En dan hoort Tonny een
vreemd gekrabbel in de brievenbus.
Hij wil het deurtje opendoen, maar
oma houdt hem haastig terug.
„Niet doen! Er zitten vogeltjes in.
Koolmeesjes. Ze gaan een nestje ma
ken!" Tonny kan het haast niet ge
loven.
i „Mag ik heel even kijken?" vraagt
hij. „Ik heb nog nooit een nestje van
dichtbij gezien. Mag het alstublieft?
ïk zal heel voorzichtig doen!"
„Nee!" zegt oma beslist. „Dan
schrikken de meesjes, en dan komen
ze niet meer terug. Maar weet je wat?
Als de kleine vogeltjes uitgevlogen
zijn en het nestje niet meer nodig is,
dan mag jij het hebben. Dan moet ik
toch ook de brievenbus weer gebrui
ken. We vragen of de post tot zolang
de brieven door het keukenraam
doet
Nu vindt Tonny het nog prettiger
om naar oma te gaan. Iedere dag zit
hij in de vestibule en luistert naar de
geluidjes in de brievenbus. Hij hoort
hoe de meesjes bedrijvig in en uit
vliegen om hun nestje te bouwen.
Soms zit hij buiten en ziet hoe ze met
strootjes en veertjes door de opening
glippen. En nog later komt er telkens
één met een wormpje. Oma vertelt
dat er nu eitjes in het nestje liggen.
Eén van de meesjes zit te broeden en
de andere brengt eten. En als na een
hele poos allebei de meesjes eten
brengen, de hele dag door, weet
Tonny dat de eitjes uitgekomen zijn,
en hongerige kleintjes met wijdopen
bekjes zitten te wachten.
Je kunt het trouwens wel horen ook.
Als vader en moeder Mees met een
wormpje aankomen, schreeuwen de
kindertjes om het hardst, 't Is net of
ze roepen: „Mijn beurt! Nietes, mijn
Maar op een dag is het stil in de
brievenbus, als Tonny komt. Oma
neemt hem mee, opzij van het huis.
Daar vliegen ze tussen de struiken en
over het gras, twee oude mezen en
een heleboel kleintjes.
,,'t Zijn er zeven," zegt oma. „Veel
hè?"
Ze fladderen nog met onwennige be
wegingen. Ze piepen nog als ze eten
willen. Maar als ze iets groter zijn
kunnen ze net zo goed vliegen als de
ouden en zelf hun voedsel zoeken.
En... ze hebben hun nestje niet meer
nodig. Als Tonny dat bedenkt, rent hij
naar de vestibule. Voorzichtig doet hij
't deurtje van de brievenbus open.
Ooooh! Wat mooi! Wat prachtig
mooi! Een stevig rond nestje, stijf
en hard aan de buitenkant, donzig en
zacht van binnen. Dat vogeltjes zoiets
moois kunnen maken!
Hij heeft geen tijd meer voor een
snoepje of een verhaaltje. Hij wil zo
gauw mogelijk met z'n schat naar
moeder. Voorzichtig, het nestje met
beide handen voor zich uithoudend,
loopt hij naar huis. 't Paadje af, 't hek
door. de straat over en dan door het
Maar... in het park loopt een agent.
Hij moet kijken of alles wel netjes
blijft.
Óf er geen bloemen geplukt worden,
geen gras platgetrapt, en... geen nest
jes uitgehaald...
En dan ziet hij Tonny komen. Hij
kan z'n ogen niet geloven. Heb je nu
ooit zo'n kwajongen gezien! Die loopt
zomaar, op klaarlichte dag, terwijl
êen agent het park bewaakt, met een
vogelnestje. Met drie stappen is hij
bij hem. „Mag jij nestjes uithalen?"
vraagt hij boos.
Tonny schrikt vreselijk. Hij had de
agent helemaal niet aan zien komen.
„Ik... ik heb... ik heb het niet uitge
haald, stottert hij. „Van... van oma
gekregen..."
Maar hij krijgt zo'n kleur en hij
kijkt zo bang, 't is net of hij jokt. Dat
denkt de agent dan ook.
„Dat 2al wel", zegt hij bars. „Jouw
oma is zeker in een boom geklom
men. Nee ventje, daar geloof ik niks
van. Kom jij maar eens mee!"
„Nee!" gilt Tonny. Hij laat het
nestje op de grond vallen en rent weg,
terug naar oma. Maar de agent heeft
lange benen. Als Tonny nog maar net
snikkend in oma's armen is gevlogen,
wordt er al gebeld. Dat is de agent.
Het nestje heeft hij meegenomen. Hij
wil wel eens zien, of dat jongetje weer
durft te jokken.
„Vertel nu nog maar eens hoe jij
aan dat nestje komt!" zegt hij drei
gend. „Van oma gekregen", snikt
De agent is verbaasd. Is het dan toch
waar? „En hoe komt u er aan?"
vraagt hij aan oma.
Er komen lachrimpeltjes op oma's
gezicht. Haar oude ogen glanzen als
van een ondeugend kind. „Uitge
haald!" zegt ze. En dan lacht ze vro
lijk. Tonny kijkt met diep ontzag naar
oma, die durft te lachen tegen zo'n
boze agent.
Maar als ze alles laat zien: de
brievenbus en de vogeltjes opzij van
het huis, lacht de agent ook. „Dom
oor", zegt hij tegen Tonny. „Had dat
er dan bij gezegd".
„Mag ik 't nestje houden", fluistert
„Nou, natuurlijk. Bewaar het maar
goed. En als je 't mee naar huis
neemt, doe er dan een papier om.
Want er zijn nog meer agenten, hoor!
Je hoeft nooit bang voor ze te zijn.
Ze willen je altijd helpen. Maar als
je echt een nestje uitgehaald hebt.
pas dan voor ze op!"
Co van der Steen—Pijper»
C onze BRievenBus
Als 't vacantie is, weet de jeugd van buiten zich best te vermaken
met de hengel aan de waterkant!
het rondbrengen van de kerkbode ver
bonden is, Marieke Spijker, kan ik me
indenken, dat je dit werkje met plezier
doet. Ook Anneke van Winden verraste
mij met een paar tekeningetjes. Leuk
gedaan. „Hoe oud ben ik?", vraagt Jenny
Vermaat. Laat ik eens kijken, ik denk
elf jaar. Goed? Zeg, Piet Waldekker,
waarom schrijft Truus nooit meer? Ik
krijg altijd wel trouw post van jou. maar
van Truus heb ik in tijden niets gehoord.
Agnes Verwey ligt ziek op bed. Arme
jij, wordt maar weer gauw beter, Agnes.
't Beste er mee hoor Als Joan de Groot
zo graag een correspondentievriend zou
willen hebben, moet hij niet vergeten z'n
adres in de brief te zetten, want joh. ik
kan toch niet vragen: „Stuur eens een
briefje naar Joan, eigens in Nederland?"
Jij had al de voorwerpen keurig uitge
zocht. Hans Hoogerwcrf, het was zo erg
duidelijk voor mij. Ja. ik herinner me
de versjes nog wel. Suus Egas, maar het
heeft geloof ik nogal lang geduurd eer
je wat van je liet horen Wat ga je doen
nu je van school af bent, Betty Tas?
Dat moet je me toch eens schrijven. Je
was nu keurig op tijd met de oplossing,
Anneke van de Donker. Heb je nog va-
cantieplannen? Dus jullie krijgen vol
gende week een Ambonees logé'tje op
bezoek. Lia Ophorst. Ik hoop, dat jullie
een prettige tijd zullen hebben. Dat zal
me een feest geweest zijn in Alblasser-
dam, Rietje Stam. Heb jij nog een versje
opgezegd of zoiets? Janneke Donkers
gaat verhuizen. Dat brengt altijd een*
hele drukte met zich mee. Help moeder
maar flink, Janneke. „Ik zal m'n best
doen in de nieuwe klas", belooft Elly
Poppel mij. Afgesproken en zeg. de
groeten aan Tiny. Het is inderdaad mooi
in Bilthoven, Neeltje Vermeer. Gezel
lige dagen hoor. Ja, ik heb al vacantie