SOESTERBERG
elCooikoortó
HET VRAAGSTUK
WÊÊBBEÊÊÊÊ
iivxit/nuüjJLnU
4 JUil lïfOJ
p&tient woRöt opgezweept
tot onstuimige wepköpift
in BO€RenLè,nö
o wee, Als eR onweeR of Reqen op tiL is
ONZE medische medewerker zal U
kunnen vertellen, dat hooikoorts
een ongesteldheid is, die vnl. in de
eerste helft van het jaar pleegt op
te treden. Deze minder prettige zg.
overgevoeligheidsziekte openbaart
zich bij bepaalde mensen, wanneer zij
in nauw contact komen met stuif
meel. Zij, die vatbaar zijn voor deze
bijzondere soort koorts, hebben het
dan erg te kwaad: niezen, zwelling
van de slijmvliezen in neus en keel
holte, neusverstopping, hoofdpijn, ja
wat niet al. Ook de bindvliezen der
ogen en de oogleden worden dikwijls
aangetast, de ogen plegen overvloedig
te tranen en de patiënt is dikwijls
lichtschuw.
Wij kennen een ander soort hooi
koorts, die juist de lichtschuwe ele
menten op de vlucht doet slaan. Im
mers eist de koorts, die wij hier op
het oog hebben, de volle werkkracht
van de „patiënt" op!
Zij, die met deze koorts zijn be
smet, worden opgezweept door een
onstuimige werkdrift en er is een
stralende zon nodig om de „hooi-
koortsbacil" bij millioenen tot leven
te wekken! De enige manier om
van deze koorts bevrijd te worden
is werken en nog eens werken en
liefst te midden van een wolk van
stuifmeel, midden in de velden tus
sen het... hooi.
Algemene verschijnselen bij deze
ziekte zijn: geen tijd en geen lust tot
iets anders dan enkel bezig te zijn
in het hooi op het land en in de
schuur. Zelfs aan het eten wordt
slechts de hoogstnodige tijd besteed.
Typerend in dit verband is de uit
drukking van het landvolk als iemand
zit te schrokken, terwijl er voldoen
de tijd voor het middagmaal is ge
reserveerd: Je zit te eten of je naar
het hooiland moet! Eerst als het
laatste voer hooi de banderdeur is
binnengeschommeld en op het vak is
uitgespreid, kan men de patiënt als
volkomen genezen verklaren.
We vergaten nog te vermelden dat
de door ons beschreven vorm van
hooikoorts bepaald epidemisch wordt
als kleine donderkopjes laag aan de
hemel komen aanschuiven en een
zacht gerommel in de verte aankon
digt dat er onweer op til is: ook
de laatste man (vrouw) wordt dan
gerequireerd om op te trekken naar
het strijdperk tussen de zacht-tsjoe-
pende machines, zwaaiende harken
en flitsende vorken.
EEN lijder aan deze chronische
ziekte want ieder jaar is het
wel eens weer mis met het weer
is doorgaans een vrolijk mens, al
zou je het zo uiterlijk niet aan hem
zeggen. Maar regen is funest voor de
patiënt! Gevaarlijk voor zijn omge
ving is de stemming waarin hij dan
verkeert: een gemoedstoestand die
neigt van nauw ingehouden nijd tot
berustende melancholie. Ieder woord
laat staan een kwinkslag is
hem dan te veel. Kom hem dan voor
al niet dwars voor de voeten, zijn
been kan plotseling uitschieten...
Meer figuurlijk dan letterlijk ge
sproken.
Ja, als het mooie weer even uit
blijft en er ligt nog veel hooi „over
al", d.w.z. op het veld verspreid,
dan is hij zich zelf en de zijnen tot
last en het kan zelfs zover komen,
dat hij van louter baloorigheid op
bed kruipt om die tergende regen niet
meer te zien en te horen...
Graag toegegeven: dit is wel het
laatste en het is een verschijnsel,
dat op een ernstig gebrek aan zelf
beheersing wijst, maar zou je ook
niet...
O. zeker, de boer hij... hooit voort,
maar dat gaat niet altijd zonder
morren als het weer niet meewerkt.
Doch zodra is de zon aan de hemel
verschenen en nog maar nauwelijks
is het geurig kruid weer droog, of
daar naderen van alle kant weer de
hooiers en hooisters. Al moge de
veldarbeid dan veel minder dan vroe
ger mede door het „zwakke" ge
slacht worden verricht, uit het hooi
land is de vrouw nog lang niet ver
dreven. Evenmin als trouwens de kin
deren. De kleuters, nog maar nauwe
lijks op school, voor ander werk op
het land ongeschikt, trekken wel
mee naar het hooiland. Want elkeen
die maar een hark kan vasthouden
is welkom.
Boven het lied van de arbeid uit,
dat opstijgt van de groene velden,
kwinkeleren de leeuweriken; achter
de maaimachine, die reeds weer een
nieuw perceel hooirijp gaat maken,
stapt deftig heer langbeen teneinde
een wegspringende kikker in zijn
groene nek te grijpen... Onder het
ganse vogelheir zijn er twee die de
hooier onder zijn zware werk door
nauwlettend in de gaten houdt: roept
de koekoek dan is het mis en laat
het regenbokje (c.q. de geitenmelker)
zijn teer gemekker wat al te regel
matig horen boven het veld, terwijl
hij zigzaggend over de bezwete kop
pen van de werkers scheert, dan
krijgt de barometer thuis straks
meer tikken op zijn kop dan wel
goed kan zijn voor het fijn mechanis
me van deze weerberichten achter
glas....
En voor dag en dauw staat de boer
dan de volgende morgen al weer naar
de lucht te loeren, bij wijze van
spreken in zijn onderbroek, om te
constateren wie gelijk heeft gehad:
óf de weerwikkers van oeroude over
levering en bijgeloof óf die van de
moderne techniek...
En dan gaat het toch nog vaker
goed dan men had durven hopen! Ook
het vogelinstinct wordt bedrogen, ook
het weerglas of De Bilt kunnen zich
vergissen, hoeveel factoren zijn er
hier niet in het spel!
En mocht het dan een beetje
meevallen, koekoek, geitenmelker,
barometer en radio ten spijt, dan
zie je de boer later op de dag weer
driftig door het hooiland stappen en
nu stellig in de onderbroek.
Want zelfs in die streken van ons
land, waar het zwemmen nog als
min of meer onzedelijk wordt be
schouwd, houdt geen boer zijn boven
broek aan bij het hooien als het wer
kelijk gaat spannen en zich een lood
zware lauwte over de velden legt.
Tja, die kleding in het hooiland!
Daar zouden we een apart hoofd
stuk aan kunnen wijden. Hoe elegant,
maar dikwijls hoe onpractisch ook.
Zo zien de moeders van onze genera
tie er dikwijls geen been in zich met
een zwarte strohoed te wapenen
tegen de zon. Om toch vooral maar
niet bruin te branden want dat
„gele", dat staat zo lelijk, weet
je... Net of je je niet goed hebt ge-
En als het weer een beetje mee
wil werken, staat het hooi al spoe
dig in oppers. Grote en kleine hooi
bergjes, die van uit de verte aan de
hutten van een kafferkraal doen den
ken. Dan rijden de wagens voor en
als er schot in zit gaat het er op
los met de „gaande en kerende wa
gen", d.w.z. terwijl de volle hooiwa
gen in de boerderij wordt geleegd, is
men reeds weer met een lege on*
derweg naar het land.
Het regelmatig optassen van het
hooi op de wagen, het „bouwen" van
een voer hooi, het z.g. opschoten is
niet ieders werk. Het is een kunst
die' in de practijk geleerd wil wor
den. Gebeurt het niet volgens vaste
wetten, dan komt het voer stellig
naar de boerderij.
Is de wagen eenmaal volgeladen
en de weesboom keurig midden op het
voer gelegd, dan kan de verankering
beginnen. De weesboom, de houten
paal, die door een touw voor aan
de wagen vast zit, moet nu worden
vastgesjord. Terwijl de boer boven op
het voer de boom heeft uitgelegd,
werpt de knecht het achtertouw op.
Als een exotische slang slingert dit
zich door de lucht èn de boer weet
deze z.g. achterrepe meestal in de
vlucht reeds de eerste keer op te
vangen. De boer legt dit touw nu om
de boom, laat er zich langs naar bene
den glijden en dan kan het verankeren
van het voer worden voltooid.
Nu is dan alles voor de afmars
naar de boerderij gereed. Schom
melend baant de brede vracht
glanzend weidekruid, het geurig top
je winterprovisie, zich een weg over
hobbelige polderdijken en smalle
hekkedammen, het warme vak te
gemoet. Want daar op dat vak dik
wijls onder een gloeiend pannendak
kan het heet zijn en het hooi wordt
nog met menig zweetdruppeltje ge
mengd voor het eindelijk ligt opgetast
in de schuur. En is het te groen of te
vochtig binnengebracht, dan kan het
zelf de koorts krijgen: de beruchte
hooibroei, die al menigmaal' de rode
haan deed kraaien
klinkt het bij de
(Vervolg van pag. I.)
óprong naar0
„het öik ben weReiö"
worden opgezet. Zonder moeite ging
dit echter niet, want het duurde bijna
drie uur, voordat men de bodem met
een beitel enigszins gelijk kon krijgen.
En in dit kamp op een hoogte van
ongeveer 28.000 voet duizend voet van
de top af dus werden de plannen
voor het moeilijkste gedeelte der beklim
ming gemaakt. Veel geslapen werd er
niet. Niet alleen, omdat men zuurstof
sparen moest een ieder had slechts
zuurstof voor vicr-en-een-half uur slaap
maar ook omdat de wind weer op alar
merende wijze was komen opzetten. Hil
lary moest zo nu en dan beide handen
en voeten gebruiken om z'n tentje
staande te houden. En de temperatuur
wm zo laag. dat de mannen hevige kou
de leden, vooral als ze hun zuurstofmas
kers niet mochten dragen.
Om vier uur 's morgens zakte de
wind wat af. De bergruggen, welke zich
in imponerende oerkracht om het piete
peuterige tentje verhieven, baadden in
een zee van verblindend zonlicht en de
klimmers kwamen in de beate stemming.
De grote dag was eindelijk aangebroken!
De sprong naar „het dak van de we
reld" kon eindelijk worden gewaagd! Nu
HILLARY en Tensing begonnen onmid
dellijk enorme hoeveelheden voed
sel naar binnen te werken. Grote kom
men citroensap en suikerwater volgden. den hakken.
Met de nog overgebleven zuurstof ge
noeg voor ongeveer zeven uur klimmen
vormden de sardientjes, de gedroog
de abrikozen en het hevig gezoete vocht
de bron van energie voor die dag.
Om half zeven gingen de klimmers
op weg. Hun zuurstofmaskers waren
schoongemaakt en nagekeken, hun tou
wen vernieuwd en hun houwelen ge
scherpt. Hun reis verliep aanvankelijk
vlot en om negen uur bereikten ze over
een langs een steile bergrand gebaande
weg de plaats, waar Evans en Bourdil-
lion een paar dagen geleden gestrand
waren. De halfvolle zuurstofcylinders,
welke door deze teleurgestelde mannen
waren achtergelaten, hoopten Hillary
en Tensing op de terugweg te kunnen
gebruiken. Nog driehonderd voet naar
de top; nog vier-en-een-half uur zuurstof
om deze afstand heen en terug af te
leggen...
Met één oogopslag realiseerden de
klimmers zich, dat de moeilijkheden
formidabel waren. Om de monumenta
le top van de berg hing een zware,,
uitstekende kroonlijst, welke op som
mige plaatsen loodrecht naar boven ging.
De verweerde rotsblokken met hun on
getemde vormen waren met sneeuw en
ijs bedekt, en aan één kant viel de
bergwand zeker twaalfduizend voet
naar beneden...
Er waren slechts twee glanspuntjes,
waar de beide klimmers zich psychisch
aan konden vastklampen. In ae eerste
plaats voelden ze zich redelijk fris en
in ieder geval aanzienlijk sterker dan
Evans en Bourdillion waren geweest; in
de tweede plaats was de sneeuw hard,
zodat ze zich een pad naar boven kon-
Na de situatie te hebben opgenomen
en de voor 't oog gunstigste route te
hebben gekozen, begon HiÜary hier on
middellijk mee. Telkens als hij een
meter of tien naar boven was gekropen
trok hij Tensing aan een touw naar zich
toe. en begon dan weer met nieuwe
moed aan de volgende étappe. Bijna
zonder rust ging deze monstertocht ver
der. De beide klimmers moesten han
den en voeten gebruiken om zich staan
de te houden. Van hun zenuwen werd
't uiterste gevergd en aan hun ver
moeidheid mochten ze niet toegeven.
Onderweg merkte Hillary met grote
schrik, dat de bewegingen van Tensing
langzamer werden. Hij controleerde
ogenblikkelijk 't zuurstofmasker van de
Sherpa en vond een groot, blokkerend
stuk ijs in de uitadem-buis. Dit zelfde
bcvriezingsproces was zich ook in z'n
eigen zuurstofmasker aan 't voltrekken.
De enige remedie was dan ook de uit
adembuis voortdurend na te zien en het
gevormde ijs met een mes te verwijde-
Voetje voor voetje, maar met taaie
volharding waren de mannen het grote
obstakel van hun tocht genaderd: een
breed, twaalf meter hoog en met ijs
bedekt stuk rots, dat loodrecht naar bo
ven stak en dat de hele begaanbare
weg belemmerde. De klimmers wis
ten, dat deze hindernis er was, want een
paar dagen geleden hadden ze haar
door een Kijker geobserveerd. Ook Evans
en Bourdillion hadden haar bestudeerd
en haar als de gesloten deur van de
bergtop bestempeld. Met de al of
niet succesvolle beklimming van dit ob-
(Voor vervolg pag. 6)
ZONDAGSBLAD 4 Juli 1953
5
VP
De jeugd van
Pioniers vormden een grote familie
DEURWAARDER WILDE TOESTEL VAN VAN MEEL IN BESLAS NEMEN
VEERTIG jaar geleden, op 1 Juli
1913, togen de luitenant der
genie Walaardt Sacré en enkele offi
cieren naar de heide van Soesterberg
met de opdracht de allereerste voor
bereidingen te treffen voor het vor
men van een (men sprak toen nog
niet van „de") Militaire Lucht
vaart Afdeling. Veel hebben zij op
die eerste dag niet kunnen doen,
want er was nog letterlijk niets:
het Rijk bezat niet eens een vliegtuig!
Er was op dat ogenblik alleen de
„vliegweide" van de zeer actieve heer
Verwey, die nadat hij eerst een der
pioniers van het automobilisme in
ons land was geweest, zich nu was
gaan toeleggen op wat men toen de
„Vliegsport" noemde. Op de heide
van Soesterberg had hij een klein
vliegveld laten aanleggen, waar zo
waar al eens met zo'n voorwereld
lijke Farman van die tijd gevlogen
was.
Door de „Militaire Luchtvaartafde
ling" kon echter weldra ook gevlo
gen worden, toen de heer M. van Meel
zijn toestel „De Brik" ter beschik
king van het Rijk stelde. Voor die
gelegenheid werd deze luchtvaartpi
onier snel tot luitenant benoemd. Het
waren wel heel korte vluchten, die
er in die tijd gemaakt werden; van
enige afstand kon nog niets komen
met dat wankele geraamte. Er be
hoorde moed toe, het was niet wei
nig avontuurlijk.
HET avontuur trok ook anderen aan
het kleine groepje pioniers be
gon langzaam te groeien, doordat
militairen, die belang stelden in de
vliegerij de weg naar Soesterberg
wisten te vinden. Na een jaar of wat
vormden zij met elkaar één grote
familie, lief en leed werden eerlijk
gedeeld. Van Heyst, Van Meel, Wa
laardt Sacré, Coblijn en anderen: zij
werden de „pioniers van Soester
berg".
Het kon er soms danig studenti
koos toegaan. Wat een pleizier had
den ze op die dag, toen een deur
waarder het toestel van Van Meel
in beslag kwam nemen voor de een
of andere schuld. Buiten adem kwam
de Belgische mecanicien de vliege
nier waarschuwen, dat de deurwaar
der in aantocht had. En Van Meel
gauw de lucht in, en alsmaar rond
jes draaien! Toen had de deurwaar
der op de begane grond het nakij
ken. Maar de gerechtsdienaar had
meer geduld dan er benzine in het
toestel was. En of hij wilde of niet.
Van Meel moest dalen... Gelukkig
kwam het nog tot een schikking en
„De Brik", die door Van Meel aan
het Rijk verhuurd was, werd niet
in beslag genomen.
„De Brik" van Rinus ran Meel, het eerste vliegtuig van ome (thans Koninklijke)
Luchtmacht
(Foto's uit het Leger-archief te Leiden.)
QEGEVEN: een volkswijk. U kent beiden? Het. is lang volstrekt geen
nu zo langzamerhand de samen- vraag geweest: men meende dat
stelling daarvan. Vierduizend ge- men genoeg presteerde wanneer
zinnen oftewel twaalfduizend zie- men een predikant beriep. Het
len. Een groot percentage bestaande scheen daarbij van minder belang,
uit losse, ongeschoolde en ongeor- of die dominee zich in een dergelijk
ganiseerde arbeiders, hun vrouwen, milieu zou kunnen „thuis" voelen,
hun kinderen. Een aanzienlijk min- Men beoordeelde zijn dienaren des
der groot percentage zwak- tot Woords eerstens naar hun kansel-
a-sociaal. Een minimaal gering gaven, op grond waarvan zij „ge-
percentage kerkelijk medelevend.
Het laatste mede ten gevolge van
de kerkelijke on-geïnteresseerdheid
in het lot van de naaste gedurende
vele tientallen jaren, ofschoon ook der gemeente. En
door de materialistische prediking
van vroegere volksmenners en ook
door de schuldige afwending van
God en Zijn Woord door ouders en
grootouders van de thans hier
woonachtigen. Het merendeel dezer
gezinnen ontoereikend behuisd, sa
mengeperst op een aantal hectaren,
die elders in den lande het familie-
goed van één enkele bewoner uit
maken. Woningen zonder voldoende
licht en lucht. Ik wijd er niet verder
over uit: het gegeven staat ojis
duidelijk genoeg voor ogen.
Thans het vraagstuk: hoe dient
de Kerk haar arbeid temidden van
deze samenleving te vervullen? Een
brandende vraag in een land, dat
langzamerhand en in steeds sneller
hoord" tvaren en beroepen. Men
gaf ook nog wat aandacht aan hun
kwaliteiten bij het huis- en zieken
bezoek aan de meelevende leden
telde hun
vergadercapaciteiten als evenzovele
paardenkrachten waarmee ze de
kerkelijke wagentjes dienden voort
te zeulen. Maar daarmee hield het
op en men besefte nauwelijks dat
men door deze gedragswijze het
pastoraat mateloos bevoorrechtte
boven het apostolaat. Op zichzelf
overigens nog niet onoverkomenlijk:
ViHHH om
tempo het karakter gaat aannemen geweid te worden. Maar zelfs wan-
onmetelijke industriestad; neer men enkel het pastoraat, dc
waar overal betonnen dorpen
groter dan vorig-eeuwse steden!
opschieten; waar de uitersten van
de ene plaats de andere bijkans
benaderen. Waar dus ook de volks
wijken zich vermenigvuldigen en
waarbij het menselijkerwijze ge
sproken van de huidige kerk zal
afhangen of deze een christelijke
dan wel een ontkerstende gemeen
schap zullen vormen. Benauwende
vraag als we denken aan onze kin
deren en kleinkinderen, te benau
wender waar we allerwege reeds
op het gebied van kerkbouw een
achterstand kennen, welke de
nieuwe steden stempelt tot tempel-
loze gebieden.
Hoe moet de Kerk hier nu ar-
hele herderlijke zorg, recht wil
laten wedervaren, zelfs dan moet
men zich afvragen of één domi-
neetje bij machtf is onder twaalf
duizend mensen die schaapjes op
te zoeken. Dat is alleen mogelijk
bij hele kleine kerkelijke kringen
met een uiterst preciese onderlinge
inlichtingendienst. Maar dat is uit
gesloten zodra de gemeente stads-
a Uur es gaat aannemen. Nochtans
heeft de pastor de opdracht zijn
gemeenteleden te vinden en temid
den van de duizenden is dat het
spreekwoordelijke zoeken naar een
speld in een hooiberg. De predikant
gaat aan deze taak ten gronde,
wanneer hij serieus arbeidt. Hier
om, omdat één
volkswijk kan overzien, laat staan
kennen.
Weliswaar: de predikant is nim
mer een mannetje-alleen. Ik denk
daarbij per se niet aan de domi-
neeske, want die heeft evenals elke
moeder de vrouw haar taak aller
eerst in eigen woning. Zij doet daar
duizendmaal méér voor de gemeente
als ze er hadr man en kinderen
opvangt en verzorgt, dan wanneer
ze als meteoorsteen door de wijk
heen en weer flitst, kransen en ver
enigingen leidend, dozijnen zieken
bezoekend en haar huishouden ver
waarlozend. Daar groeien enkel
maar die bekende domineeskinde
ren uit waarmee niemand raad weet
en die de levende weerspreking zijn
van Vaders lering en vermaan.
Waaraan ik wel denk: dat zijn de
mede-ambtsdragers, de ouderlingen
en diakenen. Doch ook dezen zijn
niet bij machte het vraagstuk tot
een bevredigende oplossing te voe
ren. Natuurlijk niet.' Ze hebben hun
eigen werk en dus voor het kerke-
werk slechts spaar zamenlijke uren
beschikbaar. Het is bovendien de
vraag of ze in deze wijk geboren
en getogen zijn, eerste voorwaarde
om elke uiting juist te verstaan en
te beantwoorden. Men zou hen
moeten recruteren uit hen, die uit
de diepste duisternis kwamen tot
Gods wonderbaar licht, maar zou
den ze dan de noodzakelijke intel
lectuele gaven bezitten, die hier
óók onmisbaar zijn? Hoe dan ook:
laten het twaalf toegewijde en be
gaafde, trouwe en gelovige mannen
zijn hoe kunnen die elk voor zich
duizend anderen bewust overzien en
dienen?
Zo staat dan het vraagstuk in zijn
volle omvang voor ons. En in de
volgende artikelen willen we zien
wat de Kerk heeft gedaan om het
op te lossen; welke suggesties hier
gegeven werden; welke pogingen
werden ondernomen en waarom ze
soms ook reeds weer mislukten
Denk mee het gaat om een
levensprobleem!
WIJKPREDIKANT
GROOT was het aantal toestellen
niet, dat het Rijk ging aanschaf
fen. Er waren in Den Haag nog te
veel heren, die het „zonde van het
geld" vonden om fondsen te steken
in die gevaarlijke en onnuttige „avia
tiek". Nog tientallen jaren bleven
die klachten bestaan...
Aan het begin van de eerste we
reldoorlog beschikten wij over een
handjevol militaire toestellen, gro
tendeels uitgerust met de goede, maar
wel eens wispelturige Gnome-moto-
ren. Tegen het einde van die oorlog
stonden wij er beter voor met onze
110 vliegtuigen. Een aantal was door
noodlandingen van buitenlandse vlie
gers op ons grondgebied verkregen.
De Luchtvaartafdelimg placht die
toestellen dan op te kopen. Een be
zwaar was het echter, dat die toe
stellen van zeer uiteenlopende typen
waren, waardoor het met reparaties,
onderdelen en wat dies meer zij,
meestal niet al te vlot placht te
gaan!
Op de Elta, de eerste Luchtvaart
tentoonstelling te Amsterdam in 1919,
toonden de vliegers van Soesterberg
wat zij waard waren. Deze tentoon
stelling was trouwens ook op touw
gezet door twee militaire vliegers,
de heren Plesman en Hofstee.
En nu we namen van pioniers noe
men, moet ook de naam van Ge
neraal Snijders met ere vermeld wor
den, die tot zijn dood een der groot
ste vrienden van de vliegerij was.
Hij heeft veel voor Soesterberg ge
daan, en er heel wat spijt van ge
had, dat het hem niet gelukken kon,
op financieel gebied wat meer voor
de „L.V.A." te bewerkstelligen
^A de tijd van de Farmans en de
Gnome-motoren kwam de tijd
van de Fokkers. Wie herinnert het
zich nog, dat kolonel Versteegh met
Van Weerden Poelman, Van der
Griend, Bakkenes en Jongbloed „de
vijf vingers aan één hand" vloog?
Nieuwe generaties van vliegers
meldden zich, er kwamen reorga
nisaties. Soesterberg werd meerder
jarig. Het werd alles groter, ernsti
ger; heel anders, en het is nu weer
heel anders dan vijftien jaar gele
den. Maar de pioniers, door wier ini
tiatief en door wier moed Soester
berg groot werd, zijn nog niet ver
geten, evenmin als de strijd die onze
vliegers in 1940 moesten uitvechten
tegen Goering's sterke luchtmacht,
een strijd die verloren werd omdat
hij ongelijk was, niet omdat het onze
mannen aan moed ontbrak.
J. v. R.
Daar moest hel op uitlopen
Een Engelse zendeling verhaalde
eens het volgende; „In een zeker dorp
woonde een Hindoe, die een klein zwart
steentje voor zijn god hield, die hij
Selegram noemde. Hij aanbad hei
dagelijks.
Eens bemerkte hij dat het weg was:
een rat had het weggehaald. Omdat de
rat sterker was dan het steenje. aan
bad hij voortaan de rat.
Maar het duurde niet lang, of de rat
werd gevangen door een grote kat.
En nu aanbad de Hindoe voortaan de
kat.
Spoedig daarop werd de kat dood
gebeten door een hond. Daarop werd
die hond zijn god.
Dat duurde niet lang, want zijn vrouw
gaf de hond vergif in, zodat hij stierf.
Dus was zijn vrouw de sterkste en
aanbad hij voortaan zijn vrouw.
Toch verhinderde dat niet, dat hij
eens in een aanval van woede zijn
vrouw overhoop stak. En toen kwam
hij tot het besluit, dat hij voortaan
zichzelf moest aanbidden."