SOESTERBERG elCooikoortó HET VRAAGSTUK WÊÊBBEÊÊÊÊ iivxit/nuüjJLnU 4 JUil lïfOJ p&tient woRöt opgezweept tot onstuimige wepköpift in BO€RenLè,nö o wee, Als eR onweeR of Reqen op tiL is ONZE medische medewerker zal U kunnen vertellen, dat hooikoorts een ongesteldheid is, die vnl. in de eerste helft van het jaar pleegt op te treden. Deze minder prettige zg. overgevoeligheidsziekte openbaart zich bij bepaalde mensen, wanneer zij in nauw contact komen met stuif meel. Zij, die vatbaar zijn voor deze bijzondere soort koorts, hebben het dan erg te kwaad: niezen, zwelling van de slijmvliezen in neus en keel holte, neusverstopping, hoofdpijn, ja wat niet al. Ook de bindvliezen der ogen en de oogleden worden dikwijls aangetast, de ogen plegen overvloedig te tranen en de patiënt is dikwijls lichtschuw. Wij kennen een ander soort hooi koorts, die juist de lichtschuwe ele menten op de vlucht doet slaan. Im mers eist de koorts, die wij hier op het oog hebben, de volle werkkracht van de „patiënt" op! Zij, die met deze koorts zijn be smet, worden opgezweept door een onstuimige werkdrift en er is een stralende zon nodig om de „hooi- koortsbacil" bij millioenen tot leven te wekken! De enige manier om van deze koorts bevrijd te worden is werken en nog eens werken en liefst te midden van een wolk van stuifmeel, midden in de velden tus sen het... hooi. Algemene verschijnselen bij deze ziekte zijn: geen tijd en geen lust tot iets anders dan enkel bezig te zijn in het hooi op het land en in de schuur. Zelfs aan het eten wordt slechts de hoogstnodige tijd besteed. Typerend in dit verband is de uit drukking van het landvolk als iemand zit te schrokken, terwijl er voldoen de tijd voor het middagmaal is ge reserveerd: Je zit te eten of je naar het hooiland moet! Eerst als het laatste voer hooi de banderdeur is binnengeschommeld en op het vak is uitgespreid, kan men de patiënt als volkomen genezen verklaren. We vergaten nog te vermelden dat de door ons beschreven vorm van hooikoorts bepaald epidemisch wordt als kleine donderkopjes laag aan de hemel komen aanschuiven en een zacht gerommel in de verte aankon digt dat er onweer op til is: ook de laatste man (vrouw) wordt dan gerequireerd om op te trekken naar het strijdperk tussen de zacht-tsjoe- pende machines, zwaaiende harken en flitsende vorken. EEN lijder aan deze chronische ziekte want ieder jaar is het wel eens weer mis met het weer is doorgaans een vrolijk mens, al zou je het zo uiterlijk niet aan hem zeggen. Maar regen is funest voor de patiënt! Gevaarlijk voor zijn omge ving is de stemming waarin hij dan verkeert: een gemoedstoestand die neigt van nauw ingehouden nijd tot berustende melancholie. Ieder woord laat staan een kwinkslag is hem dan te veel. Kom hem dan voor al niet dwars voor de voeten, zijn been kan plotseling uitschieten... Meer figuurlijk dan letterlijk ge sproken. Ja, als het mooie weer even uit blijft en er ligt nog veel hooi „over al", d.w.z. op het veld verspreid, dan is hij zich zelf en de zijnen tot last en het kan zelfs zover komen, dat hij van louter baloorigheid op bed kruipt om die tergende regen niet meer te zien en te horen... Graag toegegeven: dit is wel het laatste en het is een verschijnsel, dat op een ernstig gebrek aan zelf beheersing wijst, maar zou je ook niet... O. zeker, de boer hij... hooit voort, maar dat gaat niet altijd zonder morren als het weer niet meewerkt. Doch zodra is de zon aan de hemel verschenen en nog maar nauwelijks is het geurig kruid weer droog, of daar naderen van alle kant weer de hooiers en hooisters. Al moge de veldarbeid dan veel minder dan vroe ger mede door het „zwakke" ge slacht worden verricht, uit het hooi land is de vrouw nog lang niet ver dreven. Evenmin als trouwens de kin deren. De kleuters, nog maar nauwe lijks op school, voor ander werk op het land ongeschikt, trekken wel mee naar het hooiland. Want elkeen die maar een hark kan vasthouden is welkom. Boven het lied van de arbeid uit, dat opstijgt van de groene velden, kwinkeleren de leeuweriken; achter de maaimachine, die reeds weer een nieuw perceel hooirijp gaat maken, stapt deftig heer langbeen teneinde een wegspringende kikker in zijn groene nek te grijpen... Onder het ganse vogelheir zijn er twee die de hooier onder zijn zware werk door nauwlettend in de gaten houdt: roept de koekoek dan is het mis en laat het regenbokje (c.q. de geitenmelker) zijn teer gemekker wat al te regel matig horen boven het veld, terwijl hij zigzaggend over de bezwete kop pen van de werkers scheert, dan krijgt de barometer thuis straks meer tikken op zijn kop dan wel goed kan zijn voor het fijn mechanis me van deze weerberichten achter glas.... En voor dag en dauw staat de boer dan de volgende morgen al weer naar de lucht te loeren, bij wijze van spreken in zijn onderbroek, om te constateren wie gelijk heeft gehad: óf de weerwikkers van oeroude over levering en bijgeloof óf die van de moderne techniek... En dan gaat het toch nog vaker goed dan men had durven hopen! Ook het vogelinstinct wordt bedrogen, ook het weerglas of De Bilt kunnen zich vergissen, hoeveel factoren zijn er hier niet in het spel! En mocht het dan een beetje meevallen, koekoek, geitenmelker, barometer en radio ten spijt, dan zie je de boer later op de dag weer driftig door het hooiland stappen en nu stellig in de onderbroek. Want zelfs in die streken van ons land, waar het zwemmen nog als min of meer onzedelijk wordt be schouwd, houdt geen boer zijn boven broek aan bij het hooien als het wer kelijk gaat spannen en zich een lood zware lauwte over de velden legt. Tja, die kleding in het hooiland! Daar zouden we een apart hoofd stuk aan kunnen wijden. Hoe elegant, maar dikwijls hoe onpractisch ook. Zo zien de moeders van onze genera tie er dikwijls geen been in zich met een zwarte strohoed te wapenen tegen de zon. Om toch vooral maar niet bruin te branden want dat „gele", dat staat zo lelijk, weet je... Net of je je niet goed hebt ge- En als het weer een beetje mee wil werken, staat het hooi al spoe dig in oppers. Grote en kleine hooi bergjes, die van uit de verte aan de hutten van een kafferkraal doen den ken. Dan rijden de wagens voor en als er schot in zit gaat het er op los met de „gaande en kerende wa gen", d.w.z. terwijl de volle hooiwa gen in de boerderij wordt geleegd, is men reeds weer met een lege on* derweg naar het land. Het regelmatig optassen van het hooi op de wagen, het „bouwen" van een voer hooi, het z.g. opschoten is niet ieders werk. Het is een kunst die' in de practijk geleerd wil wor den. Gebeurt het niet volgens vaste wetten, dan komt het voer stellig naar de boerderij. Is de wagen eenmaal volgeladen en de weesboom keurig midden op het voer gelegd, dan kan de verankering beginnen. De weesboom, de houten paal, die door een touw voor aan de wagen vast zit, moet nu worden vastgesjord. Terwijl de boer boven op het voer de boom heeft uitgelegd, werpt de knecht het achtertouw op. Als een exotische slang slingert dit zich door de lucht èn de boer weet deze z.g. achterrepe meestal in de vlucht reeds de eerste keer op te vangen. De boer legt dit touw nu om de boom, laat er zich langs naar bene den glijden en dan kan het verankeren van het voer worden voltooid. Nu is dan alles voor de afmars naar de boerderij gereed. Schom melend baant de brede vracht glanzend weidekruid, het geurig top je winterprovisie, zich een weg over hobbelige polderdijken en smalle hekkedammen, het warme vak te gemoet. Want daar op dat vak dik wijls onder een gloeiend pannendak kan het heet zijn en het hooi wordt nog met menig zweetdruppeltje ge mengd voor het eindelijk ligt opgetast in de schuur. En is het te groen of te vochtig binnengebracht, dan kan het zelf de koorts krijgen: de beruchte hooibroei, die al menigmaal' de rode haan deed kraaien klinkt het bij de (Vervolg van pag. I.) óprong naar0 „het öik ben weReiö" worden opgezet. Zonder moeite ging dit echter niet, want het duurde bijna drie uur, voordat men de bodem met een beitel enigszins gelijk kon krijgen. En in dit kamp op een hoogte van ongeveer 28.000 voet duizend voet van de top af dus werden de plannen voor het moeilijkste gedeelte der beklim ming gemaakt. Veel geslapen werd er niet. Niet alleen, omdat men zuurstof sparen moest een ieder had slechts zuurstof voor vicr-en-een-half uur slaap maar ook omdat de wind weer op alar merende wijze was komen opzetten. Hil lary moest zo nu en dan beide handen en voeten gebruiken om z'n tentje staande te houden. En de temperatuur wm zo laag. dat de mannen hevige kou de leden, vooral als ze hun zuurstofmas kers niet mochten dragen. Om vier uur 's morgens zakte de wind wat af. De bergruggen, welke zich in imponerende oerkracht om het piete peuterige tentje verhieven, baadden in een zee van verblindend zonlicht en de klimmers kwamen in de beate stemming. De grote dag was eindelijk aangebroken! De sprong naar „het dak van de we reld" kon eindelijk worden gewaagd! Nu HILLARY en Tensing begonnen onmid dellijk enorme hoeveelheden voed sel naar binnen te werken. Grote kom men citroensap en suikerwater volgden. den hakken. Met de nog overgebleven zuurstof ge noeg voor ongeveer zeven uur klimmen vormden de sardientjes, de gedroog de abrikozen en het hevig gezoete vocht de bron van energie voor die dag. Om half zeven gingen de klimmers op weg. Hun zuurstofmaskers waren schoongemaakt en nagekeken, hun tou wen vernieuwd en hun houwelen ge scherpt. Hun reis verliep aanvankelijk vlot en om negen uur bereikten ze over een langs een steile bergrand gebaande weg de plaats, waar Evans en Bourdil- lion een paar dagen geleden gestrand waren. De halfvolle zuurstofcylinders, welke door deze teleurgestelde mannen waren achtergelaten, hoopten Hillary en Tensing op de terugweg te kunnen gebruiken. Nog driehonderd voet naar de top; nog vier-en-een-half uur zuurstof om deze afstand heen en terug af te leggen... Met één oogopslag realiseerden de klimmers zich, dat de moeilijkheden formidabel waren. Om de monumenta le top van de berg hing een zware,, uitstekende kroonlijst, welke op som mige plaatsen loodrecht naar boven ging. De verweerde rotsblokken met hun on getemde vormen waren met sneeuw en ijs bedekt, en aan één kant viel de bergwand zeker twaalfduizend voet naar beneden... Er waren slechts twee glanspuntjes, waar de beide klimmers zich psychisch aan konden vastklampen. In ae eerste plaats voelden ze zich redelijk fris en in ieder geval aanzienlijk sterker dan Evans en Bourdillion waren geweest; in de tweede plaats was de sneeuw hard, zodat ze zich een pad naar boven kon- Na de situatie te hebben opgenomen en de voor 't oog gunstigste route te hebben gekozen, begon HiÜary hier on middellijk mee. Telkens als hij een meter of tien naar boven was gekropen trok hij Tensing aan een touw naar zich toe. en begon dan weer met nieuwe moed aan de volgende étappe. Bijna zonder rust ging deze monstertocht ver der. De beide klimmers moesten han den en voeten gebruiken om zich staan de te houden. Van hun zenuwen werd 't uiterste gevergd en aan hun ver moeidheid mochten ze niet toegeven. Onderweg merkte Hillary met grote schrik, dat de bewegingen van Tensing langzamer werden. Hij controleerde ogenblikkelijk 't zuurstofmasker van de Sherpa en vond een groot, blokkerend stuk ijs in de uitadem-buis. Dit zelfde bcvriezingsproces was zich ook in z'n eigen zuurstofmasker aan 't voltrekken. De enige remedie was dan ook de uit adembuis voortdurend na te zien en het gevormde ijs met een mes te verwijde- Voetje voor voetje, maar met taaie volharding waren de mannen het grote obstakel van hun tocht genaderd: een breed, twaalf meter hoog en met ijs bedekt stuk rots, dat loodrecht naar bo ven stak en dat de hele begaanbare weg belemmerde. De klimmers wis ten, dat deze hindernis er was, want een paar dagen geleden hadden ze haar door een Kijker geobserveerd. Ook Evans en Bourdillion hadden haar bestudeerd en haar als de gesloten deur van de bergtop bestempeld. Met de al of niet succesvolle beklimming van dit ob- (Voor vervolg pag. 6) ZONDAGSBLAD 4 Juli 1953 5 VP De jeugd van Pioniers vormden een grote familie DEURWAARDER WILDE TOESTEL VAN VAN MEEL IN BESLAS NEMEN VEERTIG jaar geleden, op 1 Juli 1913, togen de luitenant der genie Walaardt Sacré en enkele offi cieren naar de heide van Soesterberg met de opdracht de allereerste voor bereidingen te treffen voor het vor men van een (men sprak toen nog niet van „de") Militaire Lucht vaart Afdeling. Veel hebben zij op die eerste dag niet kunnen doen, want er was nog letterlijk niets: het Rijk bezat niet eens een vliegtuig! Er was op dat ogenblik alleen de „vliegweide" van de zeer actieve heer Verwey, die nadat hij eerst een der pioniers van het automobilisme in ons land was geweest, zich nu was gaan toeleggen op wat men toen de „Vliegsport" noemde. Op de heide van Soesterberg had hij een klein vliegveld laten aanleggen, waar zo waar al eens met zo'n voorwereld lijke Farman van die tijd gevlogen was. Door de „Militaire Luchtvaartafde ling" kon echter weldra ook gevlo gen worden, toen de heer M. van Meel zijn toestel „De Brik" ter beschik king van het Rijk stelde. Voor die gelegenheid werd deze luchtvaartpi onier snel tot luitenant benoemd. Het waren wel heel korte vluchten, die er in die tijd gemaakt werden; van enige afstand kon nog niets komen met dat wankele geraamte. Er be hoorde moed toe, het was niet wei nig avontuurlijk. HET avontuur trok ook anderen aan het kleine groepje pioniers be gon langzaam te groeien, doordat militairen, die belang stelden in de vliegerij de weg naar Soesterberg wisten te vinden. Na een jaar of wat vormden zij met elkaar één grote familie, lief en leed werden eerlijk gedeeld. Van Heyst, Van Meel, Wa laardt Sacré, Coblijn en anderen: zij werden de „pioniers van Soester berg". Het kon er soms danig studenti koos toegaan. Wat een pleizier had den ze op die dag, toen een deur waarder het toestel van Van Meel in beslag kwam nemen voor de een of andere schuld. Buiten adem kwam de Belgische mecanicien de vliege nier waarschuwen, dat de deurwaar der in aantocht had. En Van Meel gauw de lucht in, en alsmaar rond jes draaien! Toen had de deurwaar der op de begane grond het nakij ken. Maar de gerechtsdienaar had meer geduld dan er benzine in het toestel was. En of hij wilde of niet. Van Meel moest dalen... Gelukkig kwam het nog tot een schikking en „De Brik", die door Van Meel aan het Rijk verhuurd was, werd niet in beslag genomen. „De Brik" van Rinus ran Meel, het eerste vliegtuig van ome (thans Koninklijke) Luchtmacht (Foto's uit het Leger-archief te Leiden.) QEGEVEN: een volkswijk. U kent beiden? Het. is lang volstrekt geen nu zo langzamerhand de samen- vraag geweest: men meende dat stelling daarvan. Vierduizend ge- men genoeg presteerde wanneer zinnen oftewel twaalfduizend zie- men een predikant beriep. Het len. Een groot percentage bestaande scheen daarbij van minder belang, uit losse, ongeschoolde en ongeor- of die dominee zich in een dergelijk ganiseerde arbeiders, hun vrouwen, milieu zou kunnen „thuis" voelen, hun kinderen. Een aanzienlijk min- Men beoordeelde zijn dienaren des der groot percentage zwak- tot Woords eerstens naar hun kansel- a-sociaal. Een minimaal gering gaven, op grond waarvan zij „ge- percentage kerkelijk medelevend. Het laatste mede ten gevolge van de kerkelijke on-geïnteresseerdheid in het lot van de naaste gedurende vele tientallen jaren, ofschoon ook der gemeente. En door de materialistische prediking van vroegere volksmenners en ook door de schuldige afwending van God en Zijn Woord door ouders en grootouders van de thans hier woonachtigen. Het merendeel dezer gezinnen ontoereikend behuisd, sa mengeperst op een aantal hectaren, die elders in den lande het familie- goed van één enkele bewoner uit maken. Woningen zonder voldoende licht en lucht. Ik wijd er niet verder over uit: het gegeven staat ojis duidelijk genoeg voor ogen. Thans het vraagstuk: hoe dient de Kerk haar arbeid temidden van deze samenleving te vervullen? Een brandende vraag in een land, dat langzamerhand en in steeds sneller hoord" tvaren en beroepen. Men gaf ook nog wat aandacht aan hun kwaliteiten bij het huis- en zieken bezoek aan de meelevende leden telde hun vergadercapaciteiten als evenzovele paardenkrachten waarmee ze de kerkelijke wagentjes dienden voort te zeulen. Maar daarmee hield het op en men besefte nauwelijks dat men door deze gedragswijze het pastoraat mateloos bevoorrechtte boven het apostolaat. Op zichzelf overigens nog niet onoverkomenlijk: ViHHH om tempo het karakter gaat aannemen geweid te worden. Maar zelfs wan- onmetelijke industriestad; neer men enkel het pastoraat, dc waar overal betonnen dorpen groter dan vorig-eeuwse steden! opschieten; waar de uitersten van de ene plaats de andere bijkans benaderen. Waar dus ook de volks wijken zich vermenigvuldigen en waarbij het menselijkerwijze ge sproken van de huidige kerk zal afhangen of deze een christelijke dan wel een ontkerstende gemeen schap zullen vormen. Benauwende vraag als we denken aan onze kin deren en kleinkinderen, te benau wender waar we allerwege reeds op het gebied van kerkbouw een achterstand kennen, welke de nieuwe steden stempelt tot tempel- loze gebieden. Hoe moet de Kerk hier nu ar- hele herderlijke zorg, recht wil laten wedervaren, zelfs dan moet men zich afvragen of één domi- neetje bij machtf is onder twaalf duizend mensen die schaapjes op te zoeken. Dat is alleen mogelijk bij hele kleine kerkelijke kringen met een uiterst preciese onderlinge inlichtingendienst. Maar dat is uit gesloten zodra de gemeente stads- a Uur es gaat aannemen. Nochtans heeft de pastor de opdracht zijn gemeenteleden te vinden en temid den van de duizenden is dat het spreekwoordelijke zoeken naar een speld in een hooiberg. De predikant gaat aan deze taak ten gronde, wanneer hij serieus arbeidt. Hier om, omdat één volkswijk kan overzien, laat staan kennen. Weliswaar: de predikant is nim mer een mannetje-alleen. Ik denk daarbij per se niet aan de domi- neeske, want die heeft evenals elke moeder de vrouw haar taak aller eerst in eigen woning. Zij doet daar duizendmaal méér voor de gemeente als ze er hadr man en kinderen opvangt en verzorgt, dan wanneer ze als meteoorsteen door de wijk heen en weer flitst, kransen en ver enigingen leidend, dozijnen zieken bezoekend en haar huishouden ver waarlozend. Daar groeien enkel maar die bekende domineeskinde ren uit waarmee niemand raad weet en die de levende weerspreking zijn van Vaders lering en vermaan. Waaraan ik wel denk: dat zijn de mede-ambtsdragers, de ouderlingen en diakenen. Doch ook dezen zijn niet bij machte het vraagstuk tot een bevredigende oplossing te voe ren. Natuurlijk niet.' Ze hebben hun eigen werk en dus voor het kerke- werk slechts spaar zamenlijke uren beschikbaar. Het is bovendien de vraag of ze in deze wijk geboren en getogen zijn, eerste voorwaarde om elke uiting juist te verstaan en te beantwoorden. Men zou hen moeten recruteren uit hen, die uit de diepste duisternis kwamen tot Gods wonderbaar licht, maar zou den ze dan de noodzakelijke intel lectuele gaven bezitten, die hier óók onmisbaar zijn? Hoe dan ook: laten het twaalf toegewijde en be gaafde, trouwe en gelovige mannen zijn hoe kunnen die elk voor zich duizend anderen bewust overzien en dienen? Zo staat dan het vraagstuk in zijn volle omvang voor ons. En in de volgende artikelen willen we zien wat de Kerk heeft gedaan om het op te lossen; welke suggesties hier gegeven werden; welke pogingen werden ondernomen en waarom ze soms ook reeds weer mislukten Denk mee het gaat om een levensprobleem! WIJKPREDIKANT GROOT was het aantal toestellen niet, dat het Rijk ging aanschaf fen. Er waren in Den Haag nog te veel heren, die het „zonde van het geld" vonden om fondsen te steken in die gevaarlijke en onnuttige „avia tiek". Nog tientallen jaren bleven die klachten bestaan... Aan het begin van de eerste we reldoorlog beschikten wij over een handjevol militaire toestellen, gro tendeels uitgerust met de goede, maar wel eens wispelturige Gnome-moto- ren. Tegen het einde van die oorlog stonden wij er beter voor met onze 110 vliegtuigen. Een aantal was door noodlandingen van buitenlandse vlie gers op ons grondgebied verkregen. De Luchtvaartafdelimg placht die toestellen dan op te kopen. Een be zwaar was het echter, dat die toe stellen van zeer uiteenlopende typen waren, waardoor het met reparaties, onderdelen en wat dies meer zij, meestal niet al te vlot placht te gaan! Op de Elta, de eerste Luchtvaart tentoonstelling te Amsterdam in 1919, toonden de vliegers van Soesterberg wat zij waard waren. Deze tentoon stelling was trouwens ook op touw gezet door twee militaire vliegers, de heren Plesman en Hofstee. En nu we namen van pioniers noe men, moet ook de naam van Ge neraal Snijders met ere vermeld wor den, die tot zijn dood een der groot ste vrienden van de vliegerij was. Hij heeft veel voor Soesterberg ge daan, en er heel wat spijt van ge had, dat het hem niet gelukken kon, op financieel gebied wat meer voor de „L.V.A." te bewerkstelligen ^A de tijd van de Farmans en de Gnome-motoren kwam de tijd van de Fokkers. Wie herinnert het zich nog, dat kolonel Versteegh met Van Weerden Poelman, Van der Griend, Bakkenes en Jongbloed „de vijf vingers aan één hand" vloog? Nieuwe generaties van vliegers meldden zich, er kwamen reorga nisaties. Soesterberg werd meerder jarig. Het werd alles groter, ernsti ger; heel anders, en het is nu weer heel anders dan vijftien jaar gele den. Maar de pioniers, door wier ini tiatief en door wier moed Soester berg groot werd, zijn nog niet ver geten, evenmin als de strijd die onze vliegers in 1940 moesten uitvechten tegen Goering's sterke luchtmacht, een strijd die verloren werd omdat hij ongelijk was, niet omdat het onze mannen aan moed ontbrak. J. v. R. Daar moest hel op uitlopen Een Engelse zendeling verhaalde eens het volgende; „In een zeker dorp woonde een Hindoe, die een klein zwart steentje voor zijn god hield, die hij Selegram noemde. Hij aanbad hei dagelijks. Eens bemerkte hij dat het weg was: een rat had het weggehaald. Omdat de rat sterker was dan het steenje. aan bad hij voortaan de rat. Maar het duurde niet lang, of de rat werd gevangen door een grote kat. En nu aanbad de Hindoe voortaan de kat. Spoedig daarop werd de kat dood gebeten door een hond. Daarop werd die hond zijn god. Dat duurde niet lang, want zijn vrouw gaf de hond vergif in, zodat hij stierf. Dus was zijn vrouw de sterkste en aanbad hij voortaan zijn vrouw. Toch verhinderde dat niet, dat hij eens in een aanval van woede zijn vrouw overhoop stak. En toen kwam hij tot het besluit, dat hij voortaan zichzelf moest aanbidden."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1953 | | pagina 14