ZIJN WERKDAG Hoe mmm Vooruit Lee wij oeze hond zindelijk? onze jeuqó-p&qin&f alleen op reis KORT VERHAAL VAN TO MUSCH HET nieuwe knechtje dat gister op de Appelhof in dienst is ge komen, da's maar een schriel menne- ke. Een schooljongen nog, nauwe lijks de kinderklompen ontwassen. Ik heb hem echt staan bewonderen Van uit de hof toen ik hem daar zo permentig de menning van de nieuwe baas zag opstappen. Snel klipklapten de klompkes over de weg en vrolijk fluitend ging het baasje zijn nieuwe verk tegemoet. O, hij gaat het goed krijgen bij boer Waanders, wees daar van ver zekerd. En de dikke schommelmoeke van de Appelhof heeft een hart, dat zich ook wel over die nieuwe knecht zal ontfermen. Een beetje liefde heeft dit knaapje broodnodig. Het is da'k hem zelf in de klas heb gehad. Al vroeg moet hij nu de kost verdienen voor zijn moeder en een hele serie broertjes... Toch kan het me spijten van dat jong dat ie niet heeft mogen door leren. Geloof maar vrij dat ik daar mijn best voor heb gedaan! Maar het heeft niet mogen baten. Jammer, want die knul heeft een keurig stel letje hersens onder zijn blonde krul len. Gister is ie dan begonnen op de Appelhof. Toen hij nog bij mij in de klas zat was hij daar in zijn vrije tijd al vaak te vinden. Allerlei kleine knusselkarweikes kwamen voor zijn rekening. En soms mocht ie achter de peerden! Toen was het spel, nu ernst! En hij is zich dit wel bewust. Voor het eerst heeft hij dan gisterochtend de instructies van zijn baas aangehoord eh hij zou juist met de bats naar de wei trekken om de koeienkoeken te vergaren, toen- de ouwe Waanders het erf kwam opsukkelen. Of hij de nieuwe knecht niet mee kon krijgen? Met peerd en wagen ja? Er moest kunstmest naar het land gebracht in de nieuwe polder. De boer van de Appelhof hoorde dit vaderlijk verzoek, dat gelijk staat met een bevel, met een gefronst voorhoofd aan. Hij had het nieuwe knechtje niet graag de eerste dag de beste al achter de peerde en hij zei dit ook. Och wat, dan geeft ge hem de clde brune mee! Veel tijd om tegen te stribbelen was er niet, want boer Waanders was al rijkelijk laat voor de ver gadering van de K.I.-vergadering. een nieuwerwetse gekkigheid, waar zijn vader geen goed woord over wilde horen. Half grommend gaf hij zijn toestemming. In de haast er in het geheel niet aan denkend, dat de brune na de winterrust op stal nog maar weinig werk had verricht. En hij liep nu al een paar weken in de malse wei... Ouwe Waanders staat hier ook niet bij stil. Hoe zou hij ook. Hij heeft meer verstand van beeste dan van peerde, hij is ja al zijn leven vee- koper en vetweider geweest. En dat jemengde bedrijf van zijn oudste Vindt hij heiendal niks... m Als hij die kunstmest maar op tijd ter plaatse heeft, dat is hem wel zo dierbaar. En daar kan hem dat nieuwe knechtje mooi bij helpen. Hij vindt deze nieuwe hulp, die ook hem van tijd tot tijd mooi kan bijsprin gen, lang niet gek, een flink jong zo te zien. Wanneer boer Waanders vroeger dan hij verwacht had de menning weer komt oprijden, ziet hij zijn vader al met een nors gezicht bij de banderdeur staan. Zijn verbazing is groot. Vader kan nog niet terug zijn. Zou het nieuwe knechtje met de brune... De brune ja, die nog niet... mocht werken, flitst het eensklaps door hem heen. O, stom, ontzettend stom dat ie daar in de haast niet aan gedacht heeft... Als het maar al niet te laat is... Hij is nog niet van de fiets af of ouwe Waanders komt al toelopen: Da peerd van oe wil niet waarkei Boer Waanders weet nu genoeg. Dus toch! Zijn angstige vermoeden ïs nu stellige zekerheid geworden. Hij moet eerst iets doorslikken voor hij spreken kan. Hij heeft zin om iets stuk te maken, om iets te vernielen. Hij zou zijn vader op dit ogenblik Kunnen slaan. Hij smakt de fiets tegen de muur. Rinkelend valt de flonkerende tweewieler om. Dan ge jaagd stoot hij uit: Waar is 't j3cer^L^a?r 2iJn 2e Peerd en de Knecht? Hei hem direct uitgesponne? De ouwe. die er geen notie van heeft welke stormen er woeden in het gemoed van zijn oudste, blijft doorzaniken over dat lamme peerd dat maar niet trekken wilde, ondanks de duidelijke aansporing van de zweep... De jonge boer is al weer weg! Als een gek jaagt hij langs de een zame polderdijk, die ligt te blakeren in de voorjaarszon. Halverwege bij de brugwachter belt hij de veearts op. Als deze hoort wat er aan de hand is belooft hij direct te komen. Dit kan geen uitstel lijden, dat weet boer Waanders uit bittere ervaring. En dan zo stom, vanmorgen in de haast. O, hij kan zich zelf wel voor de kop slaan. Het staat voor hem nu wel al vast dat de brune niet meer te redden is. Het arme dier is het slachtoffer geworden van de z.g. Maandagszickte. Een ziekte, die optreedt wanneer een paard na de lange stalperiode in de weide ge dreven, zich zodanig te goed doet aan het verse groen, dat er een te veel aan eiwit in de spieren komt. Zo had tenminste de veearts verteld. Het dier mag dan niet plotseling hard gaan werken, want dat kan funest zijn. Eerst geleidelijk moet het weer aan de arbeid wennen. Als men dan bemerkt dat het dier symptomen van vermoeidheid of traagheid ver toont kan men het redden door het onmiddellijk uit te spannen en ader te laten. De gedachte dat zijn paard het slachtoffer geworden is van eigen nonchalance en andersmans ondes kundigheid doet de boer van de Appelhof als een sprinter langs de dijk snellen. Hijgend laat hij zich ten slotte van zijn fiets rollen in het spichtige gras langs de polderdijk. Het nieuwe knechtje staat zielig te kijken naar het inmiddels uitgespannen paard. De brune dampt als een stoomketel. Om toch iets te kunnen doen heeft het goede jong zijn jasje over de brede schonken van de ruin gelegd... WANNEER de pup van 7 of 8 weken oud bij ons in huis komt en met zijn korte pootjes en het dikke lichaam meer over de grond rolt dan loopt, zullen de meesten zeggen: „Och. wat een schatje!" en in vele gevallen is een ieder dol op dat kleine hondje. Hoe goed bedoeld overi gens, is dit juist het grote gevaar. In veel gevallen worden de fouten, die het onschuldige jonge dier in zijn onopgevoedheid maakt, dan met een lach wegge wimpeld, want hij is toch zo leuk en de onschuldige poppenogen kijken u zo ver wonderd aan, dat het moei lijk is om boos op het wurm te worden. Dit is echter het begin van alle ellende. Na enige tijd wordt het kleine hondje groter, het nieuwe is er af en men gaat het dier meer als een volwaardige hond beschouwen- Hoe snoezig het hondje ook mag zijn, hoe verbaasd de kleine oogjes u ook aan kijken, houd vanaf het eer ste moment, dat het dier zijn pootjes in uw huis zet. strak en nauwgezet de opvoeding in de gaten. Het beste is natuurlijk om hem of haar in het begin goed te observeren en wan neer er even wordt rondge draaid of. zoals sommige doen, ze plotseling zullen gaan zitten, pakt men de hond dadelijk op en brengt deze naar buiten. De be hoefte zal dan daar gedaan worden. Mocht een en an der reeds geschied zijn, dan verdien* het toch aanbeve ling het diertje even buiten te zetten en zachtjes te be knorren, echter zonder het aan te raken. flLS U goed oplet, zult u na enige tijd bemerken, dat er in het doen van de behoefte een zekere regel- Met kennersblik monstert de boer het arme dier en dan schudt hij ver twijfeld het hoofd. Hij wou niet meer baas, en toen heb ik hem maar uitgespannen, stot tert het kleine baasje als gold het een verontschuldiging. Hebben jullie hem eerst erg opgejaagd? wil deze eerst nog we ten. Nee baas. Toen we de kunst mest hadden afgeladen wou hij niet terug. Je kon zien dat ie niet meer kón. Je Vader wilde nog doorzetten, maar ik zei: Laten we hem maar uitspannen, hij kan niet meer. Daar heb je goed aan gedaan, jongen, prijst de boer en in zijn hart is een grote vertedering voor dit kleine hulpje van hem, dat goed voor zijn dieren zal zijn, dat intuï tief juist heeft gehandeld. Al was het dan waarschijnlijk te laat. Toch ben ik bang dat er niet veel meer aan te doen is... Zichtbaar geschrokken staart het kereltje hem aan. Wat dan baas? Hij zal toch niet doodgaan? De boer knikt slechts en staart somber voor zich uit. Een auto komt met razende snel heid aanstuiven langs het witte slingerende lint in een overdaad van groen. De veearts, die kort daarop vlug uitstapt, bevestigt het bange ver moeden van de boer. Niks meer aan te doen, zegt hij, als hij het beest even heeft bekeken, 't Is jammer voor je, maar je weet het. De boer wuift met de hand. Hij weet het maar al te goed: afmaken is het enige wat er op zit. Om ten minste nog een paar centen vergoe ding te krijgen. Temidden van een feestende natuur onder een staalblauwe- hemel, die overal de roep van vreugde en vruchtbaarheid doet weerklinken, flonkert een vlijmscherp wapen in de stralende zon... Dan zoekt een vuurrode straal dampend bloed zich een weg in het groene gras. Als een uur later een grote vee auto het ontzielde lichaam heeft op geslokt rijdt een boerenwagen lang zaam over de dijk naar het dorp. Op die wagen ligt een kleTh jongens jasje, een jasje dat vorige week nog aan de kapstok in onze school- gang hing... Een kledingstuk door weekt ook van het doodszweet van een peerd. In het eenspan loopt een boer en zijn gezicht staat op onweer. Achter de wagen het kleine baasje en in zijn ogen blinken tranen. Ver drietig sjokt hij voort door deze dag, zo juichend begonnen... Wilt u ons alstublief op tijd uitlaten? yOORUIT! Dat is in de laatste tien tallen van jaren de leuze van ieder die met zijn tijd meeleeft. We moeten trouwens wel. Het jach tige leven, dat aanving met de uitvin ding van de versnellingsmiddelen, gaat al haastiger en maakt al haastiger. Veel tijd tot nadenken wordt er niet toegestaan. De trein staat alweer ge reed om te vertrekken. Er is aan dat jagen en gejaagd wor den een voordeel verbondenmaar ook een gevaar. Dit voordeel, dat ge er door geoefend wordt in het kort be raden, kloek besluiten, vlug handelen. Maar ook dit gevaar, dat de band aan het verleden wordt verzaakt, dat de schat der ervaring var» vorige geslachten ongebruikt blijft, en dat in het klein bestek van dit korte en snelle leven niets wordt vermeden, dat zich in het verleden als dwaasheid liet kennen. Is het dit, wat de apostel Paulus wil met zijn: „Vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrekkende naar hetgeen vóór my ligt". (Filipp. 3:h4). En bedoelt hij met zijn „jagen naar het doel", reeds zoveel eeuwen te voren hetzelfde als dat bijna koorts achtig jagen van onze tijd? Wie goed leest, merkt het tvel an ders. Het is juist niet, dat ge u door de snelle tijd zult laten meenemen. Maar omgekeerd: dat ge de tijd zuil gebruiken en aan u dienstbaar maken. Wie dat weet te doen, wordt geen slaaf van het overdrukke leven, maar werkt rustig zijn taak in dit leven af, aldoor met het doel voor ogen, dat hij zich gesteld ziet. Dan leert ge ook uit het vet leden vast te houden, ivat waarde heeft voor het heden en de toekomst, en wat waardeloos is, laat ge tegelijk los. Dan moet wat losgelaten is om des Heren tvil later niet als een groot ver lies in rekening worden gebracht. Dan moet dat verleden ook niet worden betreurd. Dan moet de blik veel meer vooruit gericht worden, om in het nu verkre gen heil in te leven, en af te schudden wat in het volbrengen van de Christen roeping zou belemmeren. Dan is er ook niet een roemen in de eerste bekering, maar een voortvaren tot dagelijkse bekering. Zo moet het verleden vruchten dragen in het he den, en uit deze vrucht weer zaad gewonnen worden met het oog op de toekomst. dat hij of zij er kennelijk van onder de indruk is. Is het vergrijp ernstig, dan kan men de hond zelfs nog voor korte tijd negeren. Let u dan eens op welk een moeite het dier doet om weer goede maatjes te worden, heigeen het beste bewijs is van de ernst van deze toegepaste straf. Hier staat natuurlijk tegen over, dat het dier ook og vriendelijke toon dient te worden geprezen wanneer het iets goeds heeft gedaan. De toon en het steeds weer kerend gebruik van bepaald* woorden als „foei"' of „braaf" kan hier goede dien sten bewijzen, omdat het dier deze woorden leert be grijpen. Zo veel mogelijk dient men zich aan de regels van de opvoeding te houden. Hier door bereikt u, dat u reeds op het jonge hondje een absoluut overwicht krijgt. Wat u later bij de verdere opvoeding van groot nut zal zijn. LET VOORAL OP DE KLEINE DINGEN het de behoefte buiten heeft gedeponeerd. Het geven van lekkers dient echter zo veel mogelijk te worden beperkt. IN geen geval mag het dier in welke vorm ook mishandeld worden wanneer het de behoefte in huis doet. Het systeem, dat soms wordt toegepast om de hond met de neus door het plasje te halen, is ten strengste af te keuren, zelfs gemeen. Men dient niet te Vergeten, dat de neus van uw huisvriend een van de teerste deleft van de hond is en een orgaan, dat hij in zijn leven dringend nodig heeft, meer dan wy. mensen. Door de hond met de neus door het plasje te strijken, kan men de reuk ernstig benadelen. Tikken mag men de hond ook niet geven, zij het, dat het begrijpelijk is. dat onder bepaalde omstandigheden gemakkelijker. U let goed op de klok en wanneer de tijd aanbreekt, wordt het diertje uitgelaten en wacht men net zo lang tot de be hoefte is gedaan. Het vergt natuurlijk wel geduld en tijd, maar het is voor u zowel als voor de hond van het grootste be lang, dat dit eerste punt van de opvoeding behoorlijk ter hand wordt genomen. Het kan natuurlijk wel eens voorkomen, dat er toch iets wordt gedaan tussen de tijden. In dat geval wordt het dier onder beknorring naar buiten gebracht Als de hond zo ver is. dat hij of zy een teken geeft door vooraf te piepen of te janken, zijn wij al een heel eind gevorderd. Natuurlijk moeten wij niet vergeten het diertje uitbundig te prij- een tik toegediend is alvo rens men er bij nadenkt. Toch moet dit zo weinig mogelijk gebeuren, aange zien het de verhouding tus sen de baas en de hond schaadt. De meeste honden zijn buitengewoon gevoelig voor een dergelijke behandeling en er zijn er velen, die ook hun trots hebben en die tikken zeker niet zullen ver geten, al bemerkt men daar zo niets van. Wanneer er veel geslagen wordt wreekt het zich onherroepelijk in het karakter van de hond. Hij wordt schuw en durft, wanneer hij iets gedaan heeft, niet bij u te kom-n. Men staat zich dan hees te roepen en de hond komt niet. De reactie is begrijpe lijk. want als u in zijn plaats was, zou u het ook niet doen. VEEL meer bereikt men door de hond op zeer ernstiee toon te beknorren Voor t eerst ER gaat iets heel fijns gebeuren. Iets dat nog nooit eerder ge- Jan-Wouter is er opgewonden van. Hij kan er 's nachts niet van sla pen, en hij praat nergens anders Hij gaat logeren bij opa en oma. Een hele week. Opa heeft een krui denierswinkel. Jan-Wouter mag al tijd helpen afwegen. En soms geld teruggeven aan de klanten. Als Ber- tus, de knecht, bestellingen weg brengt, mag Jan-Wouter op de bak fiets zitten. O, bij opa zijn allemaal heerlijke dingen! Hij gaat er elk jaar een poosje heen. Maar deze keer mag hij he lemaal alléén! En 't duurt bijna een half uur! Hij krijgt vaders actetas mee. Daar zitten z'n pyama in en z'n tandenborstel, en wat lekkers voor oma. Moeder vindt hem eigenlijk nog te klein om alleen te gaan. Maar vader zegt dat er niets bijzonders gebeuren kan, en dat één keer de eerste moet ,,Als je maar niet je kaartje ver liest!" zegt moeder bezorgd. ,,Wat gebeurt er dan?" vraagt Jan-Wouter. ,,Nou", plaagt vader, .zonder kaar tje mag je niet van het perron af. Dan moet je buiten blijven slapen!" „Niks erg!" schept Jan-Wouter op. om voor t€ Lezen Oe stille kabouter r liep een kabouter - een lévende, hoor - er liep een kabouter een villapark door. Ver van zyn vrouw en zijn kind'ren vandaan was hy in zijn eentje aan 't wand'len gegaan. Toen zag hij daar plotseling midden nóg een kaboutertje staan, met een hark. Hij liep er natuurlijk onmiddellijk heen en zei: hé, hallo, zeg, sta jij hier alleen? Ma: en gaf hem geen antwoord, ook geen wóórd! De ander gaf hem toen een por in de zy en bromde: Ben jy soms te deftig voor my? Al doe je nou trots, alsof je niets ziet, je bent toch kabouter en groet je me niet? Toen gaf hij die stille kabouter een duw en eigenlijk deed hij dat wel wat te ruw. Want kijk, zeg, die trotse kabouter, die viel n stuk van zijn hiel. nauwkeurig het been en zag het toen plots: het was maar van steen. Hij liep weer geschrokken en witjes naar 't bos en viel by zyn vrouwtje vermoeid in het mos. Jk heb zei hy tegen zijn vrouwtje een stenen kabouter daarginder gezien. en brak toen ine< De ander bekeek Maar hij neemt zich toch voor om heel goed op z'n kaartje te passen. Hij zoent vader en nvoeder of hij van plan is een heel jaar weg te blijven. In de trein krijgt hij een plaatsje voor het raam. 't Is niet druk. Een oude meneer zit de kFant te lezen en aan de andere kant zitten twee dames. ,,Denk om je tas hoor!" roept moeder. Jan-Wouter knikt hevig, 't Kaartje heeft hij in de zak van z'n windjack. De ritssluiting dicht. Nu kan 't nooit kwijt raken. Daar gaat de trein. Jan-Wouter zwaait met allebei z'n armen. ,,Daaag!" schreeuwt hij. ,,Daaag!" Dan is de reis van Jan-Wouter be gonnen. De reis zonder vader en moeder. Hij is er geweldig trots op. En hij kijkt of de anderen wel zien, dat hij helemaal alleen is. Maar de me neer leest. De ene mevrouw kijkt naar buiten. En de andere slaapt. Jan-Wouter houdt met de ene hand de tas stijf vast. De andere duwt hij op de zak waar 't kaartje in zit. Nu kan hij niks vergeten. Hij gaat ook naar buiten kijken. Grappig, 't is net of alle bomen en palen heel hard voorbij glijden en de trein stilstaat. In een stoppelveld zitten konijnen. Ze huppelen dwaas weg bij het lawaai van de trein. En sommige heel kleintjes, buitelen omver van de schrik. Jan-Wouter lacht er zachtjes om. Hij zit zo vol aandacht naar bui ten te kijken, dat hij niet eens ge merkt heeft, dat de conducteur bin nenkwam. En hij kijkt verbaasd op als een zware stem vraagt: ..Heb jij ook een kaartje, jongeman?" Jawel meneer", zegt Jan-Wouter beleefd, ,,maar ik mag het niet uit m'n zak halen!" De conducteur lacht. ,,Ik moet er toch even een knipje in geven. Dan berg je 't maar weer op, hoor!" De conducteur maakt er een mooi rond gaatje in. „Over vijf minuten ben je er", zegt hij. Vijf minuten, dat is zo voorbij. Dan kan hij beter 't kaartje zolang in z'n hand houden. Of nee, hij zet het tegen het raam. Dan kan hij naar buiten kijken en gelijk op het kaartje letten. Hij wil 't rechtop zet ten op het smalle vensterbankje. Maar hij ziet niet dat er tussen 't raam en de vensterbank een diepe gleuf is. Daar zakt het raam in, als het open gaat. En nu zakt er in... het kaartje van Jan-Wouter. Heel diep. Je kan 't niet eens meer zien. En helemaal niet meer pakken! Een bange schrik schiet door hem heen. Wat zal er nu gebeuren? Buiten slapen, dat was natuurlijk maar een grapje. Maar wat dan? Je mag niet van 't perron af als je geen kaartje hebt. Misschien moet hij wel weer naar huis terug. Schuw kijkt hij of de anderen het ook gezien hebben. Maar niemand let op hem. Z'n plezier is weg. Langzaam loopt hij even later ach ter andere mensen aan naar de uit gang. Ze geven allemaal hun kaartje aan een dikke meneer. En die kijkt zo streng! Net een boze politieagent. Voetje voor voetje schuifelt hij ver der. Maar opeens durft hij niet meer. Met een ruk draait hij zich om en holt het perron weer op. W«t is dat nu? Zijn het zomaar iaat lijnen? Dat zullen jullie je vast afvragen, als je deze teke ning ziet. Nu moet je weten, dat in deze lijnen een welbekende spreuk is verborgen. Als je de krant op een bepaalde manier voor je- houdt, lees je de spreuk zo. Probeer het maar eens. Succes hoor. Er zijn niet veel mensen uitge stapt in dit kleine dorpje. Voor het station staat opa en ziet ze komen. Jan-Wouter ziet hij nog niet. Die komt zeker achteraan. Maar als alle mensen vyeg zijn, ziet opa hem nog niet. Jan-Wouter is er niet bij. Opa loopt naar de dikke meneer. „Dit was toch de trein van drie uur?" „Jazeker meneer, over twee uur komt de volgende. Verwacht u ie mand?" „Ja, m'n kleinzoontje zou meeko men. En hij reist voor 't eerst al leen. Als er maar niet iets gebeurd is!" „Dat zal wel meevallen. Laten we eerst maar eens op het perron gaan kijken!" Opa weet wel zeker dat Jan-Wouter daar niet is. Maar hij loopt toch En daar vinden ze Jan-Wouter, met een wit gezichtje en bange ogen. Hij zit op z'n hurken tegen een muur en als hij opa ziet barst hij in tra nen uit. „M'n kaartje is weg!" huilt hij, met z'n hoofd tegen opa aan. Met horten en stoten komt het hele ver haal en hij kijkt angstig naar de boze meneer. Maar die is niet boos. Die lacht. Zo hard, dat het davert over het lege perron. „Was je bang dat ik je op zóu eten?" vraagt hij. „Ga maar gauw met je opa mee. De klanten wachten al op je!" Opgelucht dat het zo gemakkelijk gaat, loopt Jan-Wouter naar de uit gang. Is dat even goed afgelopen. Toch is hij z'n schrik nog niet helemaal kwijt. Als ze dicht bij huis zijn vraagt hij: „Opa, als ik weer terug ga, brengt u me dan weg?" „Ja hoor!" zegt opa. En hij voegt er plagend aan toe: „Dan mag jij de kaartjes bewaren!" COR VAN DER STEEN-PIJPERS een aardman Is stuk, heeft de kat dat gedaan? Maar niemand daar wist, dat niet ver daarvandaan ook levende, echte kabouters bestaan GOOS KAMPHUIS. Waf Jan Wouter door 't treinraampje zag. onze BRievenBus M'n beste nichten en neven. HOef, hebben jullie het ook zo warm? Nog een paar week- jes, dan is de grote vacantie er weer. Dan kunnen jullie zulk weer best ge bruiken, niet? Nu met al die schooi en andere reisjes zou hef ook niet leuk zijn als het regende. Ik kan wel aan de post merken, dat jul lie veel buiten spe len. Er komen name lijk niet zo veel brieven binnen als 's winters. Maar dat vind ik met zo heel erg. Wij gaan gewoon verder en ook deze week zijn er naftttirlyk een aantal prijzen. De hoofdprijs gaal naar Machiel Groeneveld en de troostprij zen zijn voor Piet Baggerman en Marietje Zonnenberg. Ria Kok wil ik bedanken voor haar aardige tekening. 'I Zag er fleurig uit, Kia Ook Tiny Dubbrld gaat op reis. Veel plezier, meiske, jullie zullen wel genieten in de speeltuin Marja Monle- ban schreef me een gezellige lange brief vol belevenissen, t Is altijd weer leuk zo'n lange brief te krijgen. Nee maai-, wat hebben jullie veel gezien. Eke de Boer. Er was wel een bijaonder aardig programma samengesteld voor jullie. Nee ik geloof, dat jy de enige bent, Lenie Ruygrok. Zeg. Lenie, je mag met boos op me zijn hoor, maar het is Jk heb". Jy had geschreven „ik weet je wat ik bedoel? Hier nog al een uit- saao6ter. Het houdt maar niet op. Affce Bergsma vertelt mij namelijk ook al waar zy zo al geweest is. Het is ver velend, Jaap Schravensande, dat je niet tegen de bus kunt. Gaat het in de trein beter? Rob van Wetten kan wel tegen de bus. want hij is er tenminste mee naar Utrecht geweest. Leuk. Rob. Ik zal je vraag in gedachten houden, Joke van Ree. Binnenkort komt er wel weer een Ptwale, die jij zo graag oplost. Jc kunt meedoen tot je vijftien geworden bent. Leni van der Dool, dan heb jij nog wel even de tijd hè. Eerlijk gezegd kon ik dat gedichtje van jou zo niet lezen. Ik heb zoals je mc vertelde het blaadje omgedraaid en toen ging het prima, Cobi Smit. Een leuk idee zeg. Corrlc Stam vraagt om een doolhof, even geduld, meiske, ook jij komt bin nenkort aan de beurt. Hoeveel nichten en neven ik heb, is een vraag, die tel kens weer terug komt. Nu wil tlrnnie van der Graaf het graag weten. Precies weet ik het niet. Hennie, maar het zijn er een» heleboel. Afgesproken, Anneke v. der Lelie, volgende week krijg ik een langer epistel van jou. Maar ik was hier ook al tevreden mee hoor. Rinus Fors had een keurige oplossing, maar hij vergat zijn adres op de brief te schrij ven. Dat is jammer, Rinus. want als ik geen adres heb, zou ik. zo je een prijsje mocht winnen, het je niet eens kunnen sturen. Denk je er volgende week even om? Ook Ike en Jan Bakker zijn weer present. Hoe staat het met het zwem men, Ike, lukt he* op de autoband? Groetjes aan Jan. Willie deni Otter heeft ook een vraag. „Of er eens een kler*- wedstrijd komt? Daar is de winter beter geschikt voor Willie, dus nog een paar maandjes geduld. Nee maar. stond er een tout in het antwoord aan jou, Arie SUm? Dat was natuurlijk de be doeling niet. Maar ik geloof, dat het nog al is meegevallen hè? Wil je Rietje en Jan van mij groeten? Zo, dit was de brievenbus weer. Er zijn ook drie nieuwelingen. Hartelijk welkom. Piet Vrijhof, Annie Spieringc en Anneke van de Donker. Kindiers, een goed week-end allemaal; tot volgende week. jullie TANTE JOS.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1953 | | pagina 12