ZIJN
WERKDAG
Hoe
mmm
Vooruit
Lee wij oeze hond zindelijk?
onze jeuqó-p&qin&f
alleen op reis
KORT VERHAAL VAN TO MUSCH
HET nieuwe knechtje dat gister op
de Appelhof in dienst is ge
komen, da's maar een schriel menne-
ke. Een schooljongen nog, nauwe
lijks de kinderklompen ontwassen.
Ik heb hem echt staan bewonderen
Van uit de hof toen ik hem daar zo
permentig de menning van de nieuwe
baas zag opstappen. Snel klipklapten
de klompkes over de weg en vrolijk
fluitend ging het baasje zijn nieuwe
verk tegemoet.
O, hij gaat het goed krijgen bij
boer Waanders, wees daar van ver
zekerd. En de dikke schommelmoeke
van de Appelhof heeft een hart, dat
zich ook wel over die nieuwe knecht
zal ontfermen.
Een beetje liefde heeft dit knaapje
broodnodig. Het is da'k hem zelf in
de klas heb gehad. Al vroeg moet
hij nu de kost verdienen voor zijn
moeder en een hele serie broertjes...
Toch kan het me spijten van dat
jong dat ie niet heeft mogen door
leren. Geloof maar vrij dat ik daar
mijn best voor heb gedaan! Maar
het heeft niet mogen baten. Jammer,
want die knul heeft een keurig stel
letje hersens onder zijn blonde krul
len.
Gister is ie dan begonnen op de
Appelhof. Toen hij nog bij mij in de
klas zat was hij daar in zijn vrije
tijd al vaak te vinden. Allerlei kleine
knusselkarweikes kwamen voor zijn
rekening. En soms mocht ie achter
de peerden!
Toen was het spel, nu ernst! En
hij is zich dit wel bewust. Voor het
eerst heeft hij dan gisterochtend de
instructies van zijn baas aangehoord
eh hij zou juist met de bats naar de
wei trekken om de koeienkoeken te
vergaren, toen- de ouwe Waanders
het erf kwam opsukkelen.
Of hij de nieuwe knecht niet mee
kon krijgen? Met peerd en wagen
ja? Er moest kunstmest naar het
land gebracht in de nieuwe polder.
De boer van de Appelhof hoorde
dit vaderlijk verzoek, dat gelijk staat
met een bevel, met een gefronst
voorhoofd aan. Hij had het nieuwe
knechtje niet graag de eerste dag
de beste al achter de peerde en hij
zei dit ook.
Och wat, dan geeft ge hem de
clde brune mee!
Veel tijd om tegen te stribbelen
was er niet, want boer Waanders
was al rijkelijk laat voor de ver
gadering van de K.I.-vergadering. een
nieuwerwetse gekkigheid, waar zijn
vader geen goed woord over wilde
horen. Half grommend gaf hij zijn
toestemming. In de haast er in het
geheel niet aan denkend, dat de brune
na de winterrust op stal nog maar
weinig werk had verricht. En hij
liep nu al een paar weken in de
malse wei...
Ouwe Waanders staat hier ook niet
bij stil. Hoe zou hij ook. Hij heeft
meer verstand van beeste dan van
peerde, hij is ja al zijn leven vee-
koper en vetweider geweest. En dat
jemengde bedrijf van zijn oudste
Vindt hij heiendal niks... m
Als hij die kunstmest maar op tijd
ter plaatse heeft, dat is hem wel
zo dierbaar. En daar kan hem dat
nieuwe knechtje mooi bij helpen. Hij
vindt deze nieuwe hulp, die ook hem
van tijd tot tijd mooi kan bijsprin
gen, lang niet gek, een flink jong
zo te zien.
Wanneer boer Waanders vroeger
dan hij verwacht had de menning
weer komt oprijden, ziet hij zijn
vader al met een nors gezicht bij de
banderdeur staan. Zijn verbazing is
groot. Vader kan nog niet terug zijn.
Zou het nieuwe knechtje met de
brune... De brune ja, die nog niet...
mocht werken, flitst het eensklaps
door hem heen. O, stom, ontzettend
stom dat ie daar in de haast niet
aan gedacht heeft... Als het maar
al niet te laat is...
Hij is nog niet van de fiets af of
ouwe Waanders komt al toelopen:
Da peerd van oe wil niet waarkei
Boer Waanders weet nu genoeg.
Dus toch! Zijn angstige vermoeden
ïs nu stellige zekerheid geworden. Hij
moet eerst iets doorslikken voor hij
spreken kan. Hij heeft zin om iets
stuk te maken, om iets te vernielen.
Hij zou zijn vader op dit ogenblik
Kunnen slaan. Hij smakt de fiets
tegen de muur. Rinkelend valt de
flonkerende tweewieler om. Dan ge
jaagd stoot hij uit: Waar is 't
j3cer^L^a?r 2iJn 2e Peerd en de
Knecht? Hei hem direct uitgesponne?
De ouwe. die er geen notie van
heeft welke stormen er woeden in
het gemoed van zijn oudste, blijft
doorzaniken over dat lamme peerd
dat maar niet trekken wilde, ondanks
de duidelijke aansporing van de
zweep...
De jonge boer is al weer weg!
Als een gek jaagt hij langs de een
zame polderdijk, die ligt te blakeren
in de voorjaarszon. Halverwege bij
de brugwachter belt hij de veearts
op. Als deze hoort wat er aan de
hand is belooft hij direct te komen.
Dit kan geen uitstel lijden, dat weet
boer Waanders uit bittere ervaring.
En dan zo stom, vanmorgen in de
haast. O, hij kan zich zelf wel voor
de kop slaan. Het staat voor hem
nu wel al vast dat de brune niet
meer te redden is. Het arme dier
is het slachtoffer geworden van de
z.g. Maandagszickte. Een ziekte, die
optreedt wanneer een paard na de
lange stalperiode in de weide ge
dreven, zich zodanig te goed doet
aan het verse groen, dat er een te
veel aan eiwit in de spieren komt.
Zo had tenminste de veearts verteld.
Het dier mag dan niet plotseling
hard gaan werken, want dat kan
funest zijn. Eerst geleidelijk moet het
weer aan de arbeid wennen. Als men
dan bemerkt dat het dier symptomen
van vermoeidheid of traagheid ver
toont kan men het redden door het
onmiddellijk uit te spannen en ader
te laten.
De gedachte dat zijn paard het
slachtoffer geworden is van eigen
nonchalance en andersmans ondes
kundigheid doet de boer van de
Appelhof als een sprinter langs de
dijk snellen.
Hijgend laat hij zich ten slotte
van zijn fiets rollen in het spichtige
gras langs de polderdijk. Het nieuwe
knechtje staat zielig te kijken naar
het inmiddels uitgespannen paard. De
brune dampt als een stoomketel. Om
toch iets te kunnen doen heeft het
goede jong zijn jasje over de brede
schonken van de ruin gelegd...
WANNEER de pup van
7 of 8 weken oud bij
ons in huis komt en met zijn
korte pootjes en het dikke
lichaam meer over de grond
rolt dan loopt, zullen de
meesten zeggen: „Och. wat
een schatje!" en in vele
gevallen is een ieder dol op
dat kleine hondje.
Hoe goed bedoeld overi
gens, is dit juist het grote
gevaar. In veel gevallen
worden de fouten, die het
onschuldige jonge dier in
zijn onopgevoedheid maakt,
dan met een lach wegge
wimpeld, want hij is toch
zo leuk en de onschuldige
poppenogen kijken u zo ver
wonderd aan, dat het moei
lijk is om boos op het wurm
te worden. Dit is echter het
begin van alle ellende. Na
enige tijd wordt het kleine
hondje groter, het nieuwe is
er af en men gaat het dier
meer als een volwaardige
hond beschouwen-
Hoe snoezig het hondje ook
mag zijn, hoe verbaasd de
kleine oogjes u ook aan
kijken, houd vanaf het eer
ste moment, dat het dier zijn
pootjes in uw huis zet. strak
en nauwgezet de opvoeding
in de gaten.
Het beste is natuurlijk om
hem of haar in het begin
goed te observeren en wan
neer er even wordt rondge
draaid of. zoals sommige
doen, ze plotseling zullen
gaan zitten, pakt men de
hond dadelijk op en brengt
deze naar buiten. De be
hoefte zal dan daar gedaan
worden. Mocht een en an
der reeds geschied zijn, dan
verdien* het toch aanbeve
ling het diertje even buiten
te zetten en zachtjes te be
knorren, echter zonder het
aan te raken.
flLS U goed oplet, zult u
na enige tijd bemerken,
dat er in het doen van de
behoefte een zekere regel-
Met kennersblik monstert de boer
het arme dier en dan schudt hij ver
twijfeld het hoofd.
Hij wou niet meer baas, en toen
heb ik hem maar uitgespannen, stot
tert het kleine baasje als gold het een
verontschuldiging.
Hebben jullie hem eerst erg
opgejaagd? wil deze eerst nog we
ten.
Nee baas. Toen we de kunst
mest hadden afgeladen wou hij niet
terug. Je kon zien dat ie niet meer
kón. Je Vader wilde nog doorzetten,
maar ik zei: Laten we hem maar
uitspannen, hij kan niet meer.
Daar heb je goed aan gedaan,
jongen, prijst de boer en in zijn
hart is een grote vertedering voor
dit kleine hulpje van hem, dat goed
voor zijn dieren zal zijn, dat intuï
tief juist heeft gehandeld. Al was het
dan waarschijnlijk te laat.
Toch ben ik bang dat er niet
veel meer aan te doen is...
Zichtbaar geschrokken staart het
kereltje hem aan.
Wat dan baas? Hij zal toch
niet doodgaan?
De boer knikt slechts en staart
somber voor zich uit.
Een auto komt met razende snel
heid aanstuiven langs het witte
slingerende lint in een overdaad van
groen. De veearts, die kort daarop
vlug uitstapt, bevestigt het bange ver
moeden van de boer.
Niks meer aan te doen, zegt hij,
als hij het beest even heeft bekeken,
't Is jammer voor je, maar je weet
het.
De boer wuift met de hand. Hij
weet het maar al te goed: afmaken
is het enige wat er op zit. Om ten
minste nog een paar centen vergoe
ding te krijgen.
Temidden van een feestende natuur
onder een staalblauwe- hemel, die
overal de roep van vreugde en
vruchtbaarheid doet weerklinken,
flonkert een vlijmscherp wapen in
de stralende zon... Dan zoekt een
vuurrode straal dampend bloed zich
een weg in het groene gras.
Als een uur later een grote vee
auto het ontzielde lichaam heeft op
geslokt rijdt een boerenwagen lang
zaam over de dijk naar het dorp.
Op die wagen ligt een kleTh jongens
jasje, een jasje dat vorige week
nog aan de kapstok in onze school-
gang hing... Een kledingstuk door
weekt ook van het doodszweet van
een peerd.
In het eenspan loopt een boer en
zijn gezicht staat op onweer.
Achter de wagen het kleine baasje
en in zijn ogen blinken tranen. Ver
drietig sjokt hij voort door deze dag,
zo juichend begonnen...
Wilt u ons alstublief op tijd uitlaten?
yOORUIT! Dat is in de laatste tien
tallen van jaren de leuze van
ieder die met zijn tijd meeleeft.
We moeten trouwens wel. Het jach
tige leven, dat aanving met de uitvin
ding van de versnellingsmiddelen, gaat
al haastiger en maakt al haastiger.
Veel tijd tot nadenken wordt er niet
toegestaan. De trein staat alweer ge
reed om te vertrekken.
Er is aan dat jagen en gejaagd wor
den een voordeel verbondenmaar ook
een gevaar. Dit voordeel, dat ge er
door geoefend wordt in het kort be
raden, kloek besluiten, vlug handelen.
Maar ook dit gevaar, dat de band
aan het verleden wordt verzaakt,
dat de schat der ervaring var»
vorige geslachten ongebruikt blijft, en
dat in het klein bestek van dit korte
en snelle leven niets wordt vermeden,
dat zich in het verleden als dwaasheid
liet kennen.
Is het dit, wat de apostel Paulus
wil met zijn: „Vergetende hetgeen
achter mij ligt en mij uitstrekkende
naar hetgeen vóór my ligt". (Filipp.
3:h4). En bedoelt hij met zijn „jagen
naar het doel", reeds zoveel eeuwen
te voren hetzelfde als dat bijna koorts
achtig jagen van onze tijd?
Wie goed leest, merkt het tvel an
ders. Het is juist niet, dat ge u door
de snelle tijd zult laten meenemen.
Maar omgekeerd: dat ge de tijd zuil
gebruiken en aan u dienstbaar maken.
Wie dat weet te doen, wordt geen
slaaf van het overdrukke leven, maar
werkt rustig zijn taak in dit leven af,
aldoor met het doel voor ogen, dat hij
zich gesteld ziet.
Dan leert ge ook uit het vet leden
vast te houden, ivat waarde heeft voor
het heden en de toekomst, en wat
waardeloos is, laat ge tegelijk los.
Dan moet wat losgelaten is om des
Heren tvil later niet als een groot ver
lies in rekening worden gebracht. Dan
moet dat verleden ook niet worden
betreurd.
Dan moet de blik veel meer vooruit
gericht worden, om in het nu verkre
gen heil in te leven, en af te schudden
wat in het volbrengen van de Christen
roeping zou belemmeren.
Dan is er ook niet een roemen in de
eerste bekering, maar een voortvaren
tot dagelijkse bekering. Zo moet het
verleden vruchten dragen in het he
den, en uit deze vrucht weer zaad
gewonnen worden met het oog op de
toekomst.
dat hij of zij er kennelijk van
onder de indruk is. Is het
vergrijp ernstig, dan kan
men de hond zelfs nog voor
korte tijd negeren. Let u dan
eens op welk een moeite het
dier doet om weer goede
maatjes te worden, heigeen
het beste bewijs is van de
ernst van deze toegepaste
straf.
Hier staat natuurlijk tegen
over, dat het dier ook og
vriendelijke toon dient te
worden geprezen wanneer
het iets goeds heeft gedaan.
De toon en het steeds weer
kerend gebruik van bepaald*
woorden als „foei"' of
„braaf" kan hier goede dien
sten bewijzen, omdat het
dier deze woorden leert be
grijpen.
Zo veel mogelijk dient men
zich aan de regels van de
opvoeding te houden. Hier
door bereikt u, dat u reeds
op het jonge hondje een
absoluut overwicht krijgt.
Wat u later bij de verdere
opvoeding van groot nut
zal zijn.
LET VOORAL OP DE KLEINE DINGEN
het de behoefte
buiten heeft gedeponeerd.
Het geven van lekkers dient
echter zo veel mogelijk te
worden beperkt.
IN geen geval mag het
dier in welke vorm ook
mishandeld worden wanneer
het de behoefte in huis doet.
Het systeem, dat soms wordt
toegepast om de hond met
de neus door het plasje te
halen, is ten strengste af te
keuren, zelfs gemeen. Men
dient niet te Vergeten, dat
de neus van uw huisvriend
een van de teerste deleft van
de hond is en een orgaan,
dat hij in zijn leven dringend
nodig heeft, meer dan wy.
mensen. Door de hond met
de neus door het plasje te
strijken, kan men de reuk
ernstig benadelen.
Tikken mag men de hond
ook niet geven, zij het, dat
het begrijpelijk is. dat onder
bepaalde omstandigheden
gemakkelijker. U let goed
op de klok en wanneer de
tijd aanbreekt, wordt het
diertje uitgelaten en wacht
men net zo lang tot de be
hoefte is gedaan.
Het vergt natuurlijk wel
geduld en tijd, maar het is
voor u zowel als voor de
hond van het grootste be
lang, dat dit eerste punt van
de opvoeding behoorlijk ter
hand wordt genomen.
Het kan natuurlijk wel
eens voorkomen, dat er toch
iets wordt gedaan tussen de
tijden. In dat geval wordt het
dier onder beknorring naar
buiten gebracht
Als de hond zo ver is. dat
hij of zy een teken geeft
door vooraf te piepen of te
janken, zijn wij al een heel
eind gevorderd. Natuurlijk
moeten wij niet vergeten
het diertje uitbundig te prij-
een tik toegediend is alvo
rens men er bij nadenkt.
Toch moet dit zo weinig
mogelijk gebeuren, aange
zien het de verhouding tus
sen de baas en de hond
schaadt.
De meeste honden zijn
buitengewoon gevoelig voor
een dergelijke behandeling
en er zijn er velen, die ook
hun trots hebben en die
tikken zeker niet zullen ver
geten, al bemerkt men daar
zo niets van. Wanneer er
veel geslagen wordt wreekt
het zich onherroepelijk in
het karakter van de hond.
Hij wordt schuw en durft,
wanneer hij iets gedaan
heeft, niet bij u te kom-n.
Men staat zich dan hees te
roepen en de hond komt
niet. De reactie is begrijpe
lijk. want als u in zijn plaats
was, zou u het ook niet doen.
VEEL meer bereikt men
door de hond op zeer
ernstiee toon te beknorren
Voor t eerst
ER gaat iets heel fijns gebeuren.
Iets dat nog nooit eerder ge-
Jan-Wouter is er opgewonden van.
Hij kan er 's nachts niet van sla
pen, en hij praat nergens anders
Hij gaat logeren bij opa en oma.
Een hele week. Opa heeft een krui
denierswinkel. Jan-Wouter mag al
tijd helpen afwegen. En soms geld
teruggeven aan de klanten. Als Ber-
tus, de knecht, bestellingen weg
brengt, mag Jan-Wouter op de bak
fiets zitten.
O, bij opa zijn allemaal heerlijke
dingen!
Hij gaat er elk jaar een poosje
heen. Maar deze keer mag hij he
lemaal alléén! En 't duurt bijna een
half uur! Hij krijgt vaders actetas
mee. Daar zitten z'n pyama in en z'n
tandenborstel, en wat lekkers voor
oma.
Moeder vindt hem eigenlijk nog te
klein om alleen te gaan. Maar vader
zegt dat er niets bijzonders gebeuren
kan, en dat één keer de eerste moet
,,Als je maar niet je kaartje ver
liest!" zegt moeder bezorgd.
,,Wat gebeurt er dan?" vraagt
Jan-Wouter.
,,Nou", plaagt vader, .zonder kaar
tje mag je niet van het perron af.
Dan moet je buiten blijven slapen!"
„Niks erg!" schept Jan-Wouter op.
om voor t€ Lezen
Oe stille kabouter
r liep een kabouter - een lévende, hoor -
er liep een kabouter een villapark door.
Ver van zyn vrouw en zijn kind'ren
vandaan
was hy in zijn eentje aan 't wand'len
gegaan.
Toen zag hij daar plotseling midden
nóg een kaboutertje staan, met een hark.
Hij liep er natuurlijk onmiddellijk heen
en zei: hé, hallo, zeg, sta jij hier alleen?
Ma:
en gaf hem geen antwoord,
ook geen wóórd!
De ander gaf hem toen een por in de zy
en bromde: Ben jy soms te deftig
voor my?
Al doe je nou trots, alsof je niets ziet,
je bent toch kabouter en groet je me niet?
Toen gaf hij die stille kabouter een duw
en eigenlijk deed hij dat wel wat te ruw.
Want kijk, zeg, die trotse kabouter,
die viel
n stuk van
zijn hiel.
nauwkeurig
het been
en zag het toen plots: het was maar
van steen.
Hij liep weer geschrokken en witjes
naar 't bos
en viel by zyn vrouwtje vermoeid
in het mos.
Jk heb zei hy tegen zijn vrouwtje
een stenen kabouter daarginder gezien.
en brak toen ine<
De ander bekeek
Maar hij neemt zich toch voor om
heel goed op z'n kaartje te passen.
Hij zoent vader en nvoeder of hij
van plan is een heel jaar weg te
blijven.
In de trein krijgt hij een plaatsje
voor het raam. 't Is niet druk. Een
oude meneer zit de kFant te lezen
en aan de andere kant zitten twee
dames.
,,Denk om je tas hoor!" roept
moeder. Jan-Wouter knikt hevig, 't
Kaartje heeft hij in de zak van z'n
windjack. De ritssluiting dicht. Nu
kan 't nooit kwijt raken.
Daar gaat de trein. Jan-Wouter
zwaait met allebei z'n armen.
,,Daaag!" schreeuwt hij. ,,Daaag!"
Dan is de reis van Jan-Wouter be
gonnen. De reis zonder vader en
moeder.
Hij is er geweldig trots op. En
hij kijkt of de anderen wel zien, dat
hij helemaal alleen is. Maar de me
neer leest. De ene mevrouw kijkt
naar buiten. En de andere slaapt.
Jan-Wouter houdt met de ene hand
de tas stijf vast. De andere duwt hij
op de zak waar 't kaartje in zit.
Nu kan hij niks vergeten.
Hij gaat ook naar buiten kijken.
Grappig, 't is net of alle bomen en
palen heel hard voorbij glijden en
de trein stilstaat. In een stoppelveld
zitten konijnen. Ze huppelen dwaas
weg bij het lawaai van de trein.
En sommige heel kleintjes, buitelen
omver van de schrik. Jan-Wouter
lacht er zachtjes om.
Hij zit zo vol aandacht naar bui
ten te kijken, dat hij niet eens ge
merkt heeft, dat de conducteur bin
nenkwam. En hij kijkt verbaasd op
als een zware stem vraagt: ..Heb
jij ook een kaartje, jongeman?"
Jawel meneer", zegt Jan-Wouter
beleefd, ,,maar ik mag het niet uit
m'n zak halen!"
De conducteur lacht. ,,Ik moet er
toch even een knipje in geven. Dan
berg je 't maar weer op, hoor!"
De conducteur maakt er een mooi
rond gaatje in. „Over vijf minuten
ben je er", zegt hij.
Vijf minuten, dat is zo voorbij.
Dan kan hij beter 't kaartje zolang
in z'n hand houden. Of nee, hij zet
het tegen het raam. Dan kan hij
naar buiten kijken en gelijk op het
kaartje letten. Hij wil 't rechtop zet
ten op het smalle vensterbankje.
Maar hij ziet niet dat er tussen 't
raam en de vensterbank een diepe
gleuf is. Daar zakt het raam in, als
het open gaat.
En nu zakt er in... het kaartje
van Jan-Wouter. Heel diep. Je kan
't niet eens meer zien. En helemaal
niet meer pakken!
Een bange schrik schiet door hem
heen. Wat zal er nu gebeuren?
Buiten slapen, dat was natuurlijk
maar een grapje. Maar wat dan?
Je mag niet van 't perron af als
je geen kaartje hebt. Misschien moet
hij wel weer naar huis terug.
Schuw kijkt hij of de anderen het
ook gezien hebben. Maar niemand
let op hem. Z'n plezier is weg.
Langzaam loopt hij even later ach
ter andere mensen aan naar de uit
gang. Ze geven allemaal hun kaartje
aan een dikke meneer. En die kijkt
zo streng! Net een boze politieagent.
Voetje voor voetje schuifelt hij ver
der. Maar opeens durft hij niet meer.
Met een ruk draait hij zich om en
holt het perron weer op.
W«t is dat nu? Zijn het zomaar
iaat lijnen? Dat zullen jullie je
vast afvragen, als je deze teke
ning ziet. Nu moet je weten, dat
in deze lijnen een welbekende
spreuk is verborgen. Als je de
krant op een bepaalde manier voor
je- houdt, lees je de spreuk zo.
Probeer het maar eens. Succes
hoor.
Er zijn niet veel mensen uitge
stapt in dit kleine dorpje.
Voor het station staat opa en ziet
ze komen. Jan-Wouter ziet hij nog
niet. Die komt zeker achteraan.
Maar als alle mensen vyeg zijn,
ziet opa hem nog niet. Jan-Wouter
is er niet bij.
Opa loopt naar de dikke meneer.
„Dit was toch de trein van drie
uur?"
„Jazeker meneer, over twee uur
komt de volgende. Verwacht u ie
mand?"
„Ja, m'n kleinzoontje zou meeko
men. En hij reist voor 't eerst al
leen. Als er maar niet iets gebeurd
is!"
„Dat zal wel meevallen. Laten we
eerst maar eens op het perron gaan
kijken!"
Opa weet wel zeker dat Jan-Wouter
daar niet is. Maar hij loopt toch
En daar vinden ze Jan-Wouter,
met een wit gezichtje en bange ogen.
Hij zit op z'n hurken tegen een muur
en als hij opa ziet barst hij in tra
nen uit.
„M'n kaartje is weg!" huilt hij,
met z'n hoofd tegen opa aan. Met
horten en stoten komt het hele ver
haal en hij kijkt angstig naar de
boze meneer.
Maar die is niet boos. Die lacht.
Zo hard, dat het davert over het
lege perron. „Was je bang dat ik
je op zóu eten?" vraagt hij. „Ga
maar gauw met je opa mee. De
klanten wachten al op je!"
Opgelucht dat het zo gemakkelijk
gaat, loopt Jan-Wouter naar de uit
gang. Is dat even goed afgelopen.
Toch is hij z'n schrik nog niet
helemaal kwijt. Als ze dicht bij huis
zijn vraagt hij: „Opa, als ik weer
terug ga, brengt u me dan weg?"
„Ja hoor!" zegt opa. En hij voegt
er plagend aan toe: „Dan mag jij
de kaartjes bewaren!"
COR VAN DER STEEN-PIJPERS
een aardman Is stuk, heeft de kat
dat gedaan?
Maar niemand daar wist, dat niet
ver daarvandaan
ook levende, echte kabouters bestaan
GOOS KAMPHUIS.
Waf Jan Wouter door 't treinraampje zag.
onze BRievenBus
M'n beste nichten en neven.
HOef, hebben jullie
het ook zo warm?
Nog een paar week-
jes, dan is de grote
vacantie er weer.
Dan kunnen jullie
zulk weer best ge
bruiken, niet? Nu
met al die schooi
en andere reisjes zou
hef ook niet leuk
zijn als het regende.
Ik kan wel aan de
post merken, dat jul
lie veel buiten spe
len. Er komen name
lijk niet zo veel
brieven binnen als
's winters. Maar dat vind ik met zo
heel erg. Wij gaan gewoon verder en
ook deze week zijn er naftttirlyk een
aantal prijzen. De hoofdprijs gaal naar
Machiel Groeneveld en de troostprij
zen zijn voor Piet Baggerman en
Marietje Zonnenberg.
Ria Kok wil ik bedanken voor haar
aardige tekening. 'I Zag er fleurig uit,
Kia Ook Tiny Dubbrld gaat op reis.
Veel plezier, meiske, jullie zullen wel
genieten in de speeltuin Marja Monle-
ban schreef me een gezellige lange brief
vol belevenissen, t Is altijd weer leuk
zo'n lange brief te krijgen. Nee maai-,
wat hebben jullie veel gezien. Eke de
Boer. Er was wel een bijaonder aardig
programma samengesteld voor jullie.
Nee ik geloof, dat jy de enige bent,
Lenie Ruygrok. Zeg. Lenie, je mag met
boos op me zijn hoor, maar het is Jk
heb". Jy had geschreven „ik weet
je wat ik bedoel? Hier nog al een uit-
saao6ter. Het houdt maar niet op. Affce
Bergsma vertelt mij namelijk ook al
waar zy zo al geweest is. Het is ver
velend, Jaap Schravensande, dat je niet
tegen de bus kunt. Gaat het in de trein
beter? Rob van Wetten kan wel tegen
de bus. want hij is er tenminste mee
naar Utrecht geweest. Leuk. Rob. Ik zal
je vraag in gedachten houden, Joke van
Ree. Binnenkort komt er wel weer een
Ptwale, die jij zo graag oplost. Jc kunt
meedoen tot je vijftien geworden bent.
Leni van der Dool, dan heb jij nog wel
even de tijd hè. Eerlijk gezegd kon ik
dat gedichtje van jou zo niet lezen. Ik
heb zoals je mc vertelde het
blaadje omgedraaid en toen ging het
prima, Cobi Smit. Een leuk idee zeg.
Corrlc Stam vraagt om een doolhof,
even geduld, meiske, ook jij komt bin
nenkort aan de beurt. Hoeveel nichten
en neven ik heb, is een vraag, die tel
kens weer terug komt. Nu wil tlrnnie
van der Graaf het graag weten. Precies
weet ik het niet. Hennie, maar het zijn
er een» heleboel. Afgesproken, Anneke v.
der Lelie, volgende week krijg ik een
langer epistel van jou. Maar ik was hier
ook al tevreden mee hoor. Rinus Fors
had een keurige oplossing, maar hij
vergat zijn adres op de brief te schrij
ven. Dat is jammer, Rinus. want als ik
geen adres heb, zou ik. zo je een prijsje
mocht winnen, het je niet eens kunnen
sturen. Denk je er volgende week even
om? Ook Ike en Jan Bakker zijn weer
present. Hoe staat het met het zwem
men, Ike, lukt he* op de autoband?
Groetjes aan Jan. Willie deni Otter heeft
ook een vraag. „Of er eens een kler*-
wedstrijd komt? Daar is de winter
beter geschikt voor Willie, dus nog een
paar maandjes geduld. Nee maar. stond
er een tout in het antwoord aan jou,
Arie SUm? Dat was natuurlijk de be
doeling niet. Maar ik geloof, dat het
nog al is meegevallen hè? Wil je Rietje
en Jan van mij groeten?
Zo, dit was de brievenbus weer. Er
zijn ook drie nieuwelingen. Hartelijk
welkom. Piet Vrijhof, Annie Spieringc
en Anneke van de Donker. Kindiers, een
goed week-end allemaal; tot volgende
week. jullie TANTE JOS.