<2>e IJSHEILIGEN op komót
Willem van Rubroek
OTTER als huisdier
ZONDAGSBLAD 2 MEI 1953
Experiment, dat uitstekend slaagde
Het anders zo schuwe dier voelt zich volkomen op z'n gemak
De otter in de armen van zijn
meesteres. Let op de kleine oren,
grote ,jnor" en de merkwaardige
voorpoten.
EEN otter als huisdier dat is in
derdaad een grote zeldzaamheid.
Dat dit dier zich in een huiskamer
best op zijn gemak gevoelt en dat
't zelfs aardige kunstjes geleerd heeft
bewijzen de foto's, die we bij dit ar
tikel afdrukken.
In Ribe, het duizend jaar oude „ooie
vaar-stadje" in Jutland, woont de
familie Puggaard. Mevrouw Puggaard
vond enige tijd geleden een jonge
otter, 't Was een zielig beestje,
want 't arme dier was niet veel
meer dan vel over been. Mevrouw
stelde echter aanstonds alle pogingen
in 't werk de vondeling in 't leven
te houden, en haar dierenliefde werd
met prachtig resultaat bekroond. Het
diertje werd met de fles gevoed en
't groeide voorspoedig op.
De otter is van nature een zeer
schuw dier, dat zich in de nabijheid
van mensen nooit op z'n gemak ge
voelt. Maar heel anders was 't met
dit exemplaar, dat onder zulke bui
tengewone omstandigheden opgroei
de. Het hechtte zich zeer aan zijn
„vrouwtje" en stelt haar liefkozin
gen zeer op prijs. Wie daaraan twij
felen mocnt, moet de foto van me
vrouw Puggaard en haar „pleegkind"
maar eens met aandacht beschouwen.
De trouwste hond of de liefste poes
kunnen moeilijk een aanhankelijker
beeld vertonen.
Inderdaad: deze otter is huisdier
geworden in de volle en schone
betekenis van deze naam. Het schar
relt gewoon in de huiskamer rond en
voelt zich hier volkomen thuis.
De foto's bewijzen voorts, dat deze
otter is opgegroeid tot een prachtig
exemplaar. En dat is toch wel merk
waardig voor een dier dat in 't water
in zijn element is.
Toch verloochent ook deze otter
zijn natuur niet. Want al is hij dan
ook met de fles groot gebracht, zijn
lievelingskostje is vis. En als me
vrouw Puggaard dan ook vraagt:
„Wil m'n beestje een visje hebben?"
dan geeft haar pleegkind hierop een
zeer duidelijk antwoord. Dan wan
delt hij op z'n achterpoten achter
zijn vrouwtje aan en spreken zijn ver
standige oogjes een taal, die voor
geen tweeërlei uitlegging vatbaar is-
En als hij zich dan tegoed kan doen
aan ccn paar lekkere verse visjes,
knort hy van genoegen.
DE otter is ook in ons land een
zeer bekend dier.
Hij is de schrik van eigenaars van
eendenkooien en viskwekerijen. En
dat is natuurlijk niet zonder reden.
Kikkers, schaaldieren, ratten en mui
zen versmaadt hij niet; als 't er op
aan komt, lust hij zelfs wel een wa
terhoentje of een meerkoet. Maar in
de eerste plaats is hij toch een vis
eter.
De otter is een dier, dat echt thuis
hoort in ons Hollandse waterland,
't Zou zeer te betreuren zijn als hij
voor goed uit ons land verdween. En
daarom is 't' toe te juichen, dat hij
sinds 1947 volledige bescherming ge
niet.
De otter is een voortreffelijke dui
ker en zwemmer en zijn gehele li
chaamsbouw wijst daar dan ook dui
delijk op. De donker kastanjebruine
haren zijn glad en vet en staan zo
dicht geplant, zowel de dek- als wol
haren, dat de huid niet nat kan wor
den. De brede kop klieft als een vrij
scherpe boeg door het water en is
dan ook aan boven- en onderzijde af
geplat. Zij worden J4 tot 1 meter lang,
waar we de lengte van de staart dan
bijrekenen.
OF mevrouw Puggaard al deze biolo
gische bijzonderheden over haar
„pleegkind" weet, is ons niet bekend.
Haar otter blijkt zich in haar woning
helemaal thuis te gevoelen, en dat is
voor haar 't voornaamste.
Hoe oud de Deense otter is weten
we niet. Maar gezien het feit, dat
hun normale leeftijd 12 a 15 jaar is,
kan zijn pleegmoeder nog veel ple
zier van hem beleven.
In 't algemeen is de otter niet erg
op de mens gesteld. Daar heeft die
mens 't dan ook naar gemaakt. Wij
zouden niet graag aansporen het voor
beeld van mevrouw Puggaard precies
zo na te volgen.
Maar wel willen wij opwekken het
veelszins zo hulpeloze dier te helpen
en te beschermen, zo veel in ons ver
mogen is.
Die aansporing is niet nieuw, maar
waarlijk niet overbodig.
Men moet er bij de vrienden van
de dierenbescherming maar eens naar
informeren.
Maatregelen tegen nachtvorst, die grote schade kan aanrichten
weerkundige medewerker)
ZO luidt
rijmpjes, die betrekking h
de „IJsheiligen" (11. 12 en 13 Mei). Het
is algemeen bekend dat nachtvorsten,
die eind April of in de Meimaand voor
komen, schadelijke gevolgen kunnen
hebben, vooral in de land- en tuinbouw.
Zware nachtvorsten kunnen zelfs de
jonge bloesems van de vruchtbomen
doen afvriezen, om de talrijke jonge
aardappelplanten enz. nog maar niet
te noemen.
Over een periode van 90 Jaar ver
toont de gemiddelde temperatuurlijn
een duidelijke inzinking tussen 6 en
11 Mei. Dit zal vermoedelijk ook vroe
ger, toen men nog niet over thermo
meters beschikte, al het geval zijn ge
weest, vandaar dat men de heiligen St.
Mamertus (11). St. Pancratus (12), St.
Servatius (13) en St. Bonifaas (14 Mei)
de bijnaam van „IJ9heIligcn" heeft ge
geven.
Nu houdt het temperatuursverloop
zich niet strikt aan deze dagen en zo
kan het ene jaar een koudeperiode met
plaatselijk schadelijke nacht
vorsten voor.
Nu is de kans op nachtvorst ln April
en Mei in het Westen (invloed van de
Noordzee en hoge grondwaterstand) be
langrijk kleiner, dan in het Oosten van
ons land, met name boven de zand
gronden.
Op bijgaand kaartje van Nederland
is aangegeven het gemiddelde aantal
dagen waarop de temperatuur op nor
male waaxnemingshoogte (2 m 20 cm)
in April en Mei beneden de 4 graden
Celsius daalt. In heldere nachten kan
dan reeds lichte nachtvorst voorkomen.
Wij zien dan ook dat dit bv. in 'n groot
deel van Drente en Oost-Overijssel op
gemiddeld 25 dagen mogelijk is, tegen
op slechts 10 dagen vlak langs de kust.
Een kleine uitzondering hierop maakt
een strook juist achter de duinen boven
het duinzand.
Maar ook al is de kans in het .Westen
aanmerkelijk kleiner dan in het Oosten
van ons land, toch kan ook hier in
heldere, windstille nachten omstreeks
zonsopgang schadelijke nachtvorst voor
komen, waar vele tuinders en bezitters
van volkstuintjes over weten mee te
praten.
Zondagochtend (26 April) kwam dicht
achter de duinen op 10 cm boven de
grond hier en daar 3 4 gTaden vorst
voor en dat is meer dan vele jonge
gewassen kunnen verdragen.
Het is voor grote percelen moeilijk
deze voor nachtvorst te vrijwaren. Een
vrij oude en ook goede maatregel zijn
de z.g. rookpotten, die dan in de och
tenduren, waarin de kans op nachtvorst
het grootst is, aan de windzijde van het
perceel worden opgesteld, door de rook,
die over de akkers waait, kan men de
uitstraling tegengaan en daarmee juist
voorkomen dat het kwik tot onder het
vriespunt daalt. In de bloeiende boom
gaarden wordt deze methode dikwijls
aangewend.
Kleinere percelen, o.a. de volkstuin
tjes met wat vroege aardappelen enz.,
zijn gemakkelijker te beschermen. Men
kan ze afdekken met vellen papier, die
hiervoor in de handel zijn. Ook worden
wel bloempotten gebruikt, die omge
keerd op de Jonge plant worden gezet;
dit is alleen by kleine akkertjes
daar ook wel gebruik gemaakt
een eenvoudige schroef, aan een onge
veer 5 6 meter lange paal bevestigd
aangesloten op een motor. Deze
tuig
lucht in beweging. Ook dit voorkomt
nachtvorst, daarnu de koudelaag vlak
boven de grond wordt gemengd met de
iets warmere aangrenzende lucht, die
daar boven aanwezig is. Wanneer er
's nachts maar een zwakke tot matige
wind blyft waaien, is de kans op nacht
vorst ook veel kleiner dan bij wind
stil en helder weer.
Geheel fout is het door b.v. aan de
Noord- of Oostzijde van een akker een
schutting of mat op te stellen. Hierbij
komen ae planten beschut te liggen en
dat is Juist in heldere stralingsnachtcn
funest, daar juist op beschutte plaatsen
de kans op nachtvorst (lagere tempe
ratuur) groot is. De lucht komt hier
niet in beweging en kan dan nog meer
warmte uitstralen, met als gevolg dat
juist op beschutte plaatsen de kans op
nachtvorst groter Is dan op het vlakke
Natuur lijk kan ik opzitten, als een
hond, die een goede opvoeding heeft
genoten. Ik heb m'n sterke staart
en poten, maar natuurlijk moet ik
ook goede manieren hebben.
CE3S39
Dankbaar gedenken
„Ik zal de daden des Heeren
gedenken"
Ps- 77 12a.
QNS Nederlandse volk heeft 3d April
blijde en dankbaar de verjaardag
gevierd van Hare Majesteit Koningin
Juliana. Het heeft de Heere, bij Wiens
gratie koningin Juliana regeert, be
haagd haar j.l. Donderdag haar 44e
geboortedag te doen gedenken en haar
meteen haar vijfde verjaardag te doen
vieren als Koningin van Nederland,
Dankbaar gedenken wij, wat de
Heere in Koningin Juliana, Vorstin
uil het Huis van Oranje, ons vaderland
en volk bereid heeft. Dat zij lang ge
spaard mag blijven tot roem van Gods
genade en tot heil van het Nederlandse
volk is onze hartewens, die u ij met
bidden en smeken bekend maken bij
Hem, Die Oranje en Nederland samen
verbonden heeft en in goede en kwade
dagen samen gelaten en gehouden
heeft.
Wij mogen het niet als een toeval
lige omstandigheid zien, maar moeten
ook Gods raad hierin opmerken, dat
de viering en de verjaardag onzer
Koningin slechts enkele dagen vooraf
gaat aan de herdenking onzer bevrij
ding van vreemde tyrannieke over
heersing, De bevrijding van ons land,
de 5e Mei 1945 (nu alweer acht jaar
geleden. Vergeet de daden des heeren
niet!) is eenvoudig niet los te denken
van het aandeel der Oranjes in dif
heuglijk gebeuren. Koningin Wilhel-
mina, Prinses Juliana, Prins Bernhard,
de kleine prinsesjes maakten, toen zij
de vaderlandse bodem betraden, onze
vrijheid volkomen. In de donkere be
zettingstijd, toen we gekweld werden
en meer en meer van onze vrijheid
beroofd, werden de begrippen „Oranje
en vrijheid" voor ons synoniem, woor
den van dezelfde heerlijke betekenis.
We verbonden allen intuïtief, onder
de droeve druk der omstandigheden,
de woorden Oranje en vrijheid. Tot
die conclusie kwamen velen van ons:
wanneer Oranje weg is, is het met
onze vrijheid gedaan!
Koningin Wilhelmina, bijgestaan
door haar koninklijke dochter, bad en
streed voor onze vrijheid van over de
zee. Vrijheid is gebonden aan Hem,
Die alleen recht op ons heeft en op
het Nederlandse volk. De Heere heeft
ons, na vijf jaar gevangenschap, be
vrijd door middel van Oranje vit het
diensthuis onzer vijanden. Hij heeft
ons Zijn wet gegeven, waarvan de aan
hef luidt: „Ik ben de Heere, uw God,
Die uit het diensthuis u heb uitge
leid." En wanneer wij, bevrijde Ne
derlanders, rondom de troon van
Oranje, naar deze regel niet wandelen
maar onze vrijheid misbruiken tot los
bandigheid, dan zullen toe geen dage
raad zien. Laten we dan van memand
en van niets onze vrijheid verwachten,
ook niet van Oranje, want die is al
leen een middel in de hand des Hee
ren), dan alleen van Jezus Christus,
de Bevrijder van zondaren uit het
diensthuis der zonde. Dat wij dan tot
die Christus de toevlucht nemen, be
wogen door de nood onzer ziel en van
onze tijd, door de dankbaarheid voor
onze bevrijding, met het oog op de
toekomst van vaderland en volk eu
Oranjehuis, in deze dagen van dank
baar gedenken van de daden des
Heeren, ons land en volk bewezen.
ZONDAGSBLAD 2 MEI 1953
5
Ontdekkingsreiziger van zeven eeuwen geleden
Toen reeds kende Rusland een „ijzeren gordijn"
OP 7 Mei is het precies zevenhon
derd jaar geleden, dat een in de
lage landen aan de zee geboren rei
ziger uit Constantinopel vertrok voor
de grote reis van zijn leven. Die man
was de Franciscaner monnik Willem
van Rubroek, en zijn doel was „het
Oosten".
De aanleiding voor zijn lange en
verre reis klinkt in onze dagen ver
trouwd in de oren: het was namelijk
in de landen, die hij ging bezoeken,
„lang niet pluis!" Over talloze feiten
waarover men zich ongerust maakte,
was beslist betere voorlichting nood
zakelijk.
De reeks van dramatische gebeur
tenissen was aangevangen met de in
vasies van Dzjingis Khan en zijn
Mongoolse heerscharen.
In de eerste helft van de dertien
de eeuw slaagde deze machtige heer
ser er in grote gebieden aan zijn
heerschappij te onderwerpen; o.a.
Seheel Noord-China. Daarna verover-
e hij Turkestan en Perzië en trok
verder door de Kaukasus naar Rus
land, waar hij in 1223 de grootvorst
gevangen liet nemen. Tegen de ver
wachting in vervolgde hij zijn zege
tocht niet verder in de richting van
Duitsland, maar zocht zijn weg via dé
Kaspische Zee naar het Oosten.
Toen de heerser in 1227 stierf, werd
hij opgevolgd door zyn zoon Ogtai,
die in tegenstelling tot zijn vader
wel op Europa toestormde. De le
gers van Ogtai onderwierpen in de
jaren 1237 en 1238 Noord West Rus
land, Polen, Hongarije, Moravië en
Silezië. Ten slotte versloegen zij Hen
drik II bij Liegnitz.
De Europese vorsten behoefden niet
over veel fantasie te beschikken om
in gedachten hun tronen al te zien
wankelen. Keizer Frederik II wendde
zich tot een aantal dezer vorsten in
een brief, waarin hij afschilderde, wat
er zou gebeuren als de Tartaren hun
opmars konden voortzetten.
Teneinde de horden te keren, brach
ten de Duitse staten daarop een ge
zamenlijk leger op de been. Met kei
zer Frederik aan het hoofd, begaf dit
leger zich ter kruisvaart om het ge-
Vaar te keren. Tot een treffen kwam
het echter niet, want de stormloop
der Tartaren kreeg een onverwach
te wending, toen zij zich begonnen te
rug te trekken, zonder uit hun over
winningen munt geslagen te hebben.
Het land der Mongolen grensde aan
het Heilige Land. De Arabieren waren
de gemeenschappelijke vijanden van
de Kruisvaarders en van de Mongo
len. De Europeanen hadden er belang
bij vriendschappelijke betrekkingen te
onderhouden met de Mongolen. Zij
bedachten, dat zij dit het best kon
den doen door het zenden van afge
zanten ter betuiging van hun vriend
schappelijke bedoelingen en door het
zenden van missionarissen ter beke
ring van de heidenen.
Er werden twee expedities voor dit
doel uitgerust. De eerste trok dwars
door Syrië naar de Zuidelijke stam
men van de Mongolen, en keerde nim
mer terug. Wat er met haar is gebeurd,
weet men niet.
Meer weet men over de expeditie,
die onder leiding van de Franciscaner
monnik Johannes van Piano del Car-
pino uit Lyon vertrok, en door Zuid-
Duitsland, Bohemen, Polen en Rus
land de weg naar de Mongoolse hoofd
stad Karakorum vond. Deze, in op
dracht van het Vaticaan uitgezonden
expeditie, keerde namelijk onverrich-
terzake terug naar Frankrijk.
Lodewijk XI besloot daarop het pau
selijke voorbeeld te volgen en even
eens gezanten uit te zenden. Doch zijn
eerste gezantschap, dat in 1249 van
Cyprus vertrok, keerde evenals dat
van het Vaticaan, zonder enig resul
taat terug.
Nu droeg de koning de leiding van
een nieuw gezantschap op aan één
zijner gunstelingen, de Franciscaner
monnik Willem van Rubroek. Wij we
ten van hem, dat hij „uit de Zuide
lijke Nederlanden" kwam, uit welke
streek is echter niet bekend. Hij had
deel genomen aan kruistochten tegen
Egypte en in het Heiliée Land.
WILLEM van Rubroek ving zyn reis
niet aan zonder grondige voorbe
reidingen. Hij bestudeerde alle boe
ken der Griekse en Romeinse schrij
vers, die over de betrokken landen
handelden, en zocht contact met rei
zigers, die reeds voor hem in Mon
golië waren geweest.
In het jaar 1252 arriveerde hy in
Constantinopel. Hij bleef hier enige
tijd met het doel inlichtingen in te
winnen bij de in deze stad wonende
kooplieden. De Turkse keizer Baldoein
II gaf hem aanbevelingsbrieven voor
de veldheren der Tartaren.
Op 7 Mei 1253 dan ving Rubroek
zijn reis aan, in gezelschap van een
andere Franciscaner monnik, broeder
Bartholomeus van Cremona, en van
de geestelijke Gossel. Voor het dragen
van hun bagage haddep zij in de Turk
se hoofdstad een slaaf gekocht.
Het kleine gezelschap stak de Zwar
te Zee over naar de Krim, en reisde
van hier door Rusland naar het Tar-
tarenkamp van de hoofdman Sartach.
Deze achtte zich evenwel niet be
voegd de door Rubroek gevraagde
toestemming voor het prediken van
het Christendom te geven. Hij ver
wees de monnik naar de Khan, die
boven hem stond. Dat was Batoe, de
heerser van de Gouden Horde in Sa-
rai.
Rubroek reisde met zijn metgezel
len naar Sarai. De mannen werden
vriendelijk ontvangen, maar ook de
heerser van de Gouden Horde durfde
zijn toestemming niet te geven. Hij
verwees de vreemdelingen naar de
Grote Khan in Karakorum.
Het gezelschap schrok er niet voor
terug de lange, afmattende reis tot
in het hart van Azië voort te zetten.
Het was een geluk voor Van Rubroek
dat hij in het bezit was van behoorlij-
Van Rubroek aan het Hof van de Grote Khan in Karakorum.
ke aanbevelingsbrieven; hierdoor kon
hij overal ongehinderd verder trekken
en dientengevolge kreeg hij ook grote
hulp van de stamhoofden.
De Grote Khan was allerwelwil
lendst. De heerser ontving de afge
zanten uit het Westen op bijzonder
minzame wijze. Hij zorgde er per
soonlijk voor, dat het de reizigers,
die nu wel wereldreizigers geworden
waren, aan niets ontbrak.
Op Rubroeks verzoek het Christen
dom te mogen prediken, bleef men
het antwoord schuldig. Rónd de vreem
delingen werd een soort „ijzeren gor
dijn" gelegd, waardoor ze weinig con
tact met de bevolking hadden, en van
verdere ontdekkingsreizen kwam niets.
Nadat de monnik met zijn vrienden
zes maanden in Karakorum vertoefd
had, weigerde de Khan, zonder op
gaaf van redenen, de verblijfsvergun
ning van zijn gasten te verlengen.
Twee jaar na zijn vertrek uit Kon-
stantinopel keerde Van Rubroek weer
terug in deze stad. Van het prediken
was niets gekomen, maar wel had hij
gegevens verzameld, die van ontzag
lijk belang bleken te zijn.
IN het boek, dat de monnik na zijn
terugkeer schreef, gaf hij ophelde
ringen over de loop van de Don en
de Wolga, over de Kaspische Zee, en
over de ligging van Cathai (China).
Lang voor het tijdperk der grote ont-
Hij was de eerste Europeaan, die
sprak van het bestaan vanKorea!
Hij verschafte de eerste betrouwbare
berichten over de Goten op de Krim,
over de Kumanen, de Turken, het
verschil tussen Tartaren en Mongolen,
de oorsprong der Donau-Bulgaren, de
verwantschap der talen van Russen,
Polen, Bohemers en Slaven, en over
de samenhang van de Turkse taal en
die van de Kumanen.
Nog enkele eeuwen na zijn dood was
zijn boek de enige bron voor gege
vens over het Chinese en Tibetaanse
schrift. Van hem wist men nagenoeg
alles wat van de Christelijke gemeen
schappen in de rijken van Mongolen
en Lama's bekend was.
Deze koene missionaris en ontdek
kingsreiziger was een groot pionier.
Erg bekend is hij niet; men weet ook
niet wanneer hij geboren werd, en
wanneer hij stierf. En een portret
bestaat evenmin van hem!
J. VAN RH MN.
:wwwwwww
STRAATGROEP-ZEDE
£JR valt genoeg op de straatgroep
aan té merken zeiden we
verleden week. Maar er zijn ook
nog wel elementen, die waardering
verdienen. Om te beginnen vormt
deze groep een vorm van gemeen-
werk, zien dit over het hoofd. Zij
verbazen er zich over dat deze
jeugd zo volstrekt vervreemd is aan
begrippen als vriendschap, trouw,
samenwerking en liefde. De oor
zaak daarvan is niet ver te zoeken:
zij vormden kunstmatige groepen
binnen de muren van een bepaald
clubhuis en de leden daarvan
zijn lang niet altijd bereid om
met Jar. en Alleman aan te pappen.
Goed, ze bezoeken mogelijk trouw
hun cluppie omdat dit hun een
dak boven hun hoofd, broodnodige
gezelligheid en een fijn spel ver
schaft. Maar ze verbroederen zich
niet meteen met hun lotgenootjes.
Ze doen dat net zo min als
schoolkinderen automatisch al hun
klassegenootjes aanvaarden. Ze
blijken veeleer bereid om met be
paalde andere aangetrokken knapen
of meisjes heftige ruzies uit te
vechten in een ferme strijd om de
macht!Hoe kan men dan ver
wachten dat deze kunst-groep
zomaar tot een gemeenschap zal
groeien? Wie echter een andere
weg inslaat en het clubhuis opent
voor de bestaande straatgroepen in
hun geheel, bemerkt dat hier de
eenheid, de trouw, de vriendschap
en de liefde wel willen tieren, al
doen ze dat dan weer op een eigen
soortige manier. Maar in geen geval
mogen we onszelf of anderen u>ys
maken dat de massajeugd zich ge
draagt als een verzameling losse
atomen zonder enig contact met
andere individuen.
Een tweede waarde van de
straatgroep: in deze gemeenschap
openbaart zich een bepaalde vorm
van trouw. De een zal met name
nooit de ander verraden, zelfs niet
wanneer politie en justitie de hele
club hebben opgerold en de leden
er van stuk voor stuk doormidden
zagen. Begrijp me niet verkeerd:
in dat geval zullen de autoriteiten
ongetwijfeld veel aan de weet
komen Ze zullen het er werkelijk
wel uithalen welke misdrijfjes en
misdrijven er gepleegd zijn. Maar
ergens bestaat er een punt, waarop
zelfs de meest jeugdige delinquen
ten hun mond houden. Wie hen dan
nog tot spreken zou kunnen be
wegen, zou waarlijk belangrijke
ontdekkingen doen. Hij zou een
diep inzicht krijgen omtrent het
bestaan van duistere figuren op de
achtergrond, die hun belangen by
deze straatgroepen hebben. Hij zou
een totaalbeeld kunnen samen
stellen van een verwaarloosde
jeugd met al hun geheimzinnige
Uit de
VOLKSWIJK
ontmoetingen en genietingen. Hij
zou de vertakkingen van de bende
kunnen overzien. Maar de diepe
trouw der bendgenoten laat derge
lijke onthullingen niet toe. Ze
„slaan niet door". En ik gebruik
opzettelijk deze term van de be
zettingsjaren om te doen voelen
dat dit verschynsel geen blaam
maar waardering verdient I
Een volgend positief element: de
straatgroep is ridderlijk. Goed, het
is een heel gekke ridderlijkheid,
die de maagdekens niet bepaald
als onaantastbare bovenwereldse
idealen beschouwt en behandelt.
Integendeel: de meisjes, die by een
bepaalde jongensbende horen als
loodsmannetjes bij een haaien-
school, komen niet ongekreukeld
uit hun ruwe knuisten vandaan.
Maar zodra dreigt er niet een of
ander gevaar, of de eerste gedachte
is: „Breng de meides in veiligheid I"
Zo op de overoude manier waarop
een zeevarend volk leerde om bij
scheepsrampen de vrouwen eerst
in de boten te bergen Zodat de
politiejeep in negen van de tien
gevallen wel de jongens op heter
daad betrapt, maar het rokken
volkje ondertussen al onschuldig
maar met kloppende hartjes
bij moeder thuis uit het raam bun
gelt om te kijken wat er met hun
riddertjes gebeuren gaat.
Tenslotte nog een laatste credit
zijde van de geschiedenis. Ik zei al
dat de meisjes in de straatgroep
geen volmaakt onschuldig bestaan-
tje leefden. Ik zou ook kunnen
zeggen dat deze clubs een soort
permanente huwelijksmarkt vor
men, tvaarby het al te vaak voor
niemand duidelijk is welk paartje
bij elkaar behoort. Veeleer gelijkt
het geheel op een soort commu
nistisch paradijs-verhaal met erg
veel slangen en erg veel valpar
tijen daartussen. Ik toil meteen
toegeven dat we daarom sterke be
denkingen koesteren tegen deze
straatgroepen. Ik kan daaraan nog
toevoegen dat er jongens en meisjes
van ver buiten de volkswijk in
dergelijke groepen kunnen opge
nomen zyn, en ook uit héél anders
gerichte gezinnen. Ieder ouder, die
in het onzekere verkeert waar zyn
opgroeiend kind. feitelijk dag aan
dag zoveel uren uithangt, moet
rekenen met de mogelijkheid dat
het zich onder deze jeugd heeft
gevoegd en daar van allerlei be
leeft, dat geenszins goed is. Maar
eerlijkheidshalve moet ik toch nog
opmerken dat dezelfde maatschap-
pelijk-verwilderde vorm toch maar
elk contact met de officiële on
zedelijkheid ten strengste afwijst.
Alles mag binnen de gemeen
schap. Daarbuiten mag niets
Dat bedoel ik met straatgroep-zede.
Een verschijnsel, dat nog nauwelijks
bestudeerd is geworden en toch
aller aandacht verdient
WIJKPREDIKANT.