De schrik der misdadigers
DE VOLGROEIDE STRAATGROEP
MMSSSm
POLITIEDESKUNDIGE ALPHONSE BERTILLON
De man van hei .gesproken porirei"
TTONDERD jaar geleden, op 24 April
*1 1853, werd Alphonse Bertillon gebo
ren. Al moge dan zijn „systeem" door de
dactyloscopie verdrongen zijn, hij blijft
ongetwijfeld een belangrijke figuur in
de geschiedenis van de identificatie van
misdadigers. In elk politieel handboek
zult ge nog zijn naam vinden; vooral
In Frankrijk is hij nog niet vergeten.
Alphonse Bertillon, die de zoon was
van een Parijse geneesheer, zag in zijn
jeugd, dat zijn vader de gewoonte had
bij patiënten de maat te nemen van
verschillende lichaamsdelen teneinde na
te gaan of zij voor- of achteruitgingen
met hun kwaal. Dit zorgvuldig gebruik
van de meetlat bracht de zoon op het
idee van zijn „Anthropometric", zijn
meetsysteem, dat hij begon toe te pas
sen voor de identificatie van misdadi
gers, toen hij in dienst was getreden
van de Parijse politie. Na een uitge
breide studie, stelde hij regelen op voor
de menselijke proporties.
Aanvankelijk had hij heel wat tegen
werking te verduren, in het bijzonder
van de minister van Justitie. Macé,
doch allengs zag hij kans met tastbare
bewijzen de deugdelijkheid van zijn
systeem aan te tonen. In 1883 identi
ficeerde Bertillon 48 misdadigers, in
1884 waren het er 143, en zo ging het
in stijgende lijn steeds naar boven tot
dat hij in 1892 niet minder dan 680 mis
dadigers „door de mand deed vallen".
Het buitenland hoorde er van. Een
„Herr Dr." van de Berlijnse politie ging
poolshoogte nemen in Parijs, en keer
de enthousiast terug. Weldra werd het
systeem van de Parijse politiedeskundi
ge ook in Duitsland ingevoerd en toen
duurde het niet lang meer of het kwam
over de gehele wereld in gebruik. In
December 1896 werd zelfs een interna
tionale conferentie gehouden door de 38
landen, die het „systeem Bertillon" ge
bruikten.
het
„gespro-
andere bijzonderheden van elke per
soon. Bij die maten waren de afmetin
gen van bijna alle lichaamsdelen, zelfs
van de neus, de lippen, de kin, het rech
teroor, de linkervoet, enzovoorts. Ver
der stonden er op de kaart nog gege
vens over de lichaamskleur, de even
tuele corpulentie, de rimpels in het
voorhoofd, en de manier van praten van
de geregistreerde personen!
Alphonse Bertillon.
Men zou kunnen spreken van een
„signalement in cijfers". Aan de ver
volmaking van zijn systeem besteedde
Bertillon al zijn tijd. Hij was een ty
pische „man van systemen". Toen hij
in 1899 als deskundige op het gebied
der graphologie, op welk terrein hij
zich ook bewoog, enkele verklaringen
aflegde tijdens het Dreyfus-proces
schreef het weekblad „L'Illustration":
„Bij de heer Bertillon heeft de knob
bel van het meten waarlijk phenome-
nale afmetingen aangenomen. Hij meet
L ken portret, had de wereld veroverd.
Door alle politiediensten werden de
misdadigers op kaart gezet volgens de
aanwijzingen van Bertillon. De kaart,
die daarbij in gebruik was, bevatte
met wiskundige zeker
heid in een brief de
letters, de open ruimten,
de ophaaltjes, de kom
ma's. De heer Bertillon
toont ook alle kenmer
ken van de uitvinder;
onoverwinnelijk doorzet
tingsvermogen, geloof,
hartstocht. Met een ge
dempte stem, die door
de kracht der overtui
ging soms omslaat in een
onverwachte fanfare,
zegt- hij onbegrijpelijke
formules op, die hij
kleurt met barbaarse
wetenschappelijke ter
men. Zonder ophouden
praat hij; schema's, be
wijsstukken en modellen
legt hij voor. Hij ver
plicht de rechters en de
advocaten ze te lezen.
Om de onwankelbaar
heid van zijn bewijs
stukken aan te tonen
pleegt hij, waar dt rech
ters bij zijn, valsheid in geschrifte"
Ja, Bertillon was wel overtuigd van
de onwankelbaarheid van zijn systeem.
Toen in het begin dezer eeuw in Enge
land de dactyloscopie de identifica
tie met behulp van vingerafdrukken
in gebruik kwam, wilde hij er niets van
weten, ook niet, toen twee Engelse col
lega's hem in Parijs kwamen opzoeken
met het speciale doel hem te bewegen
zijn eigen systeem te laten varen, en mqe
te werken aan een internationale invoe
ring der dactyloscopie
den, is sindsdien wel zonneklaar be
wezen. Het systeem-Bertillon had fou
ten. Allereerst moesten er van elke mis
dadiger minstens 100 maten genomen
worden, hetgeen bijzonder tijdrovend
was. Verder moesten de politie-ambte-
naren heel wat oefenen, eer ze het he
le systeem onder de knie hadden. Want
het kwam er natuurlijk op aan, juist
te meten! Een heel grote moeilijkheid
was het ook, dat de politiediensten ten
Bertillon was de eerste politiedeskundige, die gebruik
maakte van foto's. Hier is een bladzijde uit zijn
album: ecu aantal foto's van verschillende soorten
neuzen, ijverig door Bertillon bij elkaar gezameld.
slotte over veel te veel gegevens be
schikten. Hoewel Bertillon ook een sys
teem voor het opbergen der kaarten
bedacht had, was het toch verre van
gemakkelijk er iemand in korte tijd
mee te identificeren. En dan kwam er
ook nog bij, dat de maten van ver
schillende lichr amsdelen niet altijd een
leven lang gelijk blijven. De natuur
was in het algemeen willekeuriger dan
Bertillon op schrift gezet had!
Dan is toch de dactyloscopie veel een
voudiger! Vingerafdrukken veranderen
nimmer, ze laten zich goed classifice
ren (al heeft men er duizenden in
huis!) Bertillon moest dit tenslotte wel
toegeven, vooral toen hij op een gege
ven ogenblik tot de ontdekking kwam,
dat hij zelf fouten had gemaakt bij het
gebruik van zijn eigen systeem!
Zodoende is het systeem van de
Fransman „uit de mode" geraakt. Zijn
werk is echter toch nog niet vergeten;
De internationaal ingestelde gewoon
te om een misdadiger altijd „en face"
en „en profil" te fotograferen is b v.
een nog steeds in gebruik zijnde vin
ding van Bertillon, die men niet gaar
ne zal willen afschaffen.
Aan Swift, de schrijver van „Gulli
ver's reizen", werd eens gevraagd om
als opwekking voor een armencollecte
een preek over de weldadigheid te
houden. Zij behoefde niet lang te zijn,
als het doel maar bereikt werd. Swift
beloofde het en sprak op de bepaalde
tijd in een eivolle kerk aldus: „Aan
dachtige toehoorders! de tekst mij
ner rede luidt: Spreuken 19:17; Die
zich des armen ontfermt, leent de
Here. Kent iemand van u een bete
re borg? Neen? Welnu, zo komt dan
en geeft de armen uw penningske!"
Hierop verliet hij de kansel, en de ge
meente was door die korte preek zeer
Sesticht en een rijke collecte was er
e vrucht van.
WE hadden het over de kinder-
straatgroep: eigen gekozen
tehuis voor jongens en meisjes, die
een eigen thuis missen. Samen
klontering van jeugdigen, die weten
dat ze maar beter op straat kunnen
blijven spelen dan Moeder lastig
vallen of Vader ergeren. Een ge
meenschapsvorm die de pubers
kunnen overzien. Maar tegelijk een
groep, die veelal met het einde van
de leerplichtige leeftijd uiteenvalt
omdat de leden ook indien ze in
eikaars buurt woonachtig zijn
in zo verschillende bedrijven, zaken
of fabrieken hun bestaan vinden
dut ze elkaar niet meer ontmoeten
terwijl ze mogelijk ook in hun
nieuwe bestaan andere contacten
zoeken. Ik zei echter reeds: niet
elke groep ondergaat dit lot, er zijn
er óók, die stand houden. Ik voeg
daaraan thans toe: er vormen zich
ook nieuwe verbanden. En daarmee
raken we aan een nieuw vraag
stuk. We hebben immers thans
niet meer met kinderen te doen.
We ontmoeten een jeugd, die vol
wassen is; althans dat meent te
zijn; althans zich als zodanig ge
draagt. Volwassen dan niet in de
zin van volkomen verantwoorde
lijk, maar meer in de betekenis van
gerijpte bloesem.
Wéér moeten we beginnen met
begrijpen. We bezien de dingen al
te vaak uit een min of meer intel
lectuele gezichtshoek of uit die van
de Christen, die de geboden Gods
kent. In die kringen wordt een
vaak verbeten strijd gevoerd tegen
de ontwakende verlangens een
strijd niet zonder nederlagen, maar
met altijd nog het moedgevende
ouderlijke voorbeeld. Vrijen en
trouwen is er een zaak van ge
wicht en van een langdurige
voorbereiding. Eerst zal er een
behoorlijke baan moeten worden
gevonden en eerst zal er dienen
gespaard te zijnDe zaken gaan er
voor het meisje. Maar de Volks
wijk kent deze remmingen niet. De
Volkswijk kent de zelftucht niet.
Hoe zou ze die kennen? Het leven
zonder geheimen maakt kleuters
vroeg wereldwijs. En het schijnt
niet de moeite waard om te wach
ten op iets wat dagelijks blijkt
tegen te vallen: een gezin waarin
ouders als kat en hond levenJe
bent maar eens jong en dan moet
je er van halen wat, er te halen
valt. Zo vinden de jongeren elkan
der opnieuw in de straatgroep:
jongens de jongens, meisjes de
meisjes en beiden elkaar. En
nu is men niet meer blij met
een spelletje voetbal en met wat
kwajongensstreken. Nu zoekt men
ander, vaak minder ongevaarlijk
amusement.
Toch: ook hier mogen we niet
alles meteen over één kam scheren.
mTTima
Zeker, er komen telkens straat-
groepen met politie en justitie in
aanraking en dan staan er grote
stukken over in de dagbladen. Er
blijkt van alles misdreven: kleine
en grote misdaden op sexueel en
crimineel gebied; straatschende
rijen; ontucht; diefstalletjes; in
braken; overvallen tot moord toe.
En de buitenstaanders schudden
hun hoofd: „Wat een jeugd tegen
woordig Maar daar staat nog wel
wat tegenover: in de eerste plaats
dat er op tien straatgroepen mis
schien één tot misdaad geraakt.
Dan verder dient men zich af te
vragen of al dat kwaad er moge
lijk juist niet uan buiten af werd
ingebracht. Heel vaak kan men op
de grauwe achtergrond van de
straatgroep een duistere figuur ont
waren, die de zaak opjutte: een
ijsbarhouder, een kastelein, een
snoepwinkeltjesexploitant, een all
round misdadiger. En in elk geval
staat vast dat ook deze groep van
ouderen niet per se fout behoeft te
wezen, zelfs niet als ze wat erg
gekke streken pleegt uit te halen.
Wie is zo zijn eigen jeugd vergeten
dat hij zich niet herinnert hoe hij
vroeger met (studenten-) clubge
noten of met (jongelings-) vereni
gingsvrienden allerlei spektakel in
stad of dorp heeft verricht? Jeugd
is nu eenmaal rebels en moet zich
wreken op de gevestigde burgers.
Wijkpredikant herinnert zich ten
minste zelf best dat hij in zijn
jonge jaren allerlei ondeugden
pleegde samen met thans te naam
en faam bekende geestelijken, leden
van rechtbanken en leiders van
grote bedrijven; met artsen en ge
leerden Die rebellie der jeugdigen
kan wel eens onprettig zijn voor
hen, die er door belaagd worden,
maar al te serieus moet men dit
toch niet opvatten. Als een straat
groep eens een half dozijn katten
vangt, die samen in een zak stopt
en ze uiteindelijk boven op de pet
van een politieagent droptach,
dan is dat voor de agent vervelend,
voor de katten ontzettend, maar
voor de samenleving nog geen
onoverkomenlijke rampHet is
een afblazen van stoom en laat ons
hopen dat het een ouder en wijzer
politieman is, die deze dubbele mis
handeling ondergaat en weet te
waarderen. En zodoende eens en
voor altijd de gewaardeerde vriend
wordtI
Maar daarnevens breekt zich
inderdaad het perverse baan. Geen
wonder na zulk een sexuele voor
lichting in de overbevolkte huizen.
Geen wonder bij zoveel mogelijk
heden in donkere steegjes en gan
getjes. Geen wonder bij zoveel
gemis aan idealisme en zulk een
overvloed aan naakt realisme. Maar
een dergelijk verschijnsel lost men
dan ook niet op door afkeurende
woorden of door insluiting van de
leden van één bepaalde groep. Dat
lost men pas op als de gehele
samenleving wordt gesaneerd l
WIJKPREDIKANT.
25 e oA,
EEN INSECTENETEND ROOFDIER
't Is moeilijk te zeggen of hij nuttig of Schadelijk is
P EN roofdier stellen we ons gewoon-
*-■ lijk voor als een dier, soepel en
lenig, met vlammende ogen en een
fiere trotse houding, groot en gewel
dig, ontzag inboezemende heerser
der jungle.
Dat werd ons al op de schoolban
ken bijgebracht en zo kunnen we
ze ook nog ontmoeten in de talrijke
dierentuinen, die ons land rijk is,
hoewel ze daar van hun majestueuse
houding na al die jaren van gevan
genschap wel heel wat hebben inge
boet.
Waarschijnlijk zal wel niemand
onzer het in zijn hoofd halen onder
deze categorie een dier te rangschik
ken, dat met zijn staart mee, een lengte
bezit van... 15 tot 17 cm. Dit is nog
niet eens zo groot als een mensen
hand, met een totaal gewicht van
slechts 100 gram en dan... een roof
dier?
Ja, het klinkt wel erg vreemd, maar
toch, hoe klein de mol ook is, we kun
nen hem wat zijn moordlust betreft,
onder zijn soortgenoten, de zeer klei
ne zoogdieren dus, gerust als enig
beschouwen. Want door zijn onge
kende en ongebreidelde vraatlust is
hij in verhouding tot zijn grootte,
een niets ontziende rover.
De mol is in heel Europa; Noord-
Afrika en Azië een algemeen voorko
mende verschijning. Zelfs heeft men
hem wel gevonden in Japan. In ons
land zijn we hem zo langzamerhand
tot de „huisdieren" gaan beschouwen,
zo veelvuldig komt hij vooral in
de veen- en kleigebieden voor.
Zijn domein ligt onder de grond
en daar bevindt zich ook in een net
werk van gangen en tunnels zijn
nest, van waaruit hij zijn stroop
tochten onderneemt, fel gekant tegen
iedere ongewenste indringer. Geen
partner wordt in zijn operatieterein
geduld of het moet er één van de
andere sexe zijn, en dan is het nog
na veel gevecht en geharrewar.
T*WEE machtige graafwerktuigen
1 zijn van lange nagels voorziene
voorpoten en een krachtig ontwik
kelde kop stempelen dit dier tot een
graver bij uitnemendheid. Deze zeer
korte voorpoten staan met de onder
kant, de voetzoelen dus, naar buiten
gericht en achterwaarts gekeerd.
Het is prachtig om ter zien, hoe bij
dit dier alles is ingesteld op het le
ven onder de grond. Zo zien we dat
de oren bijv. in het geheel geen oor
schelpen hebben. Dit zou trouwens bij
zijn graafwerk ook veel te lastig zijn.
En toch kan er geen aarde binnen
dringen, omdat, hij ze, evenals de neus
gaten, met zeer kleine klepjes kan
afsluiten.
Midden tussen de oren en de snuit
bevinden zich de heel moeilijk te ont
dekken kraaloogjes, diep verborgen
onder de fluweelachtige huid.
Het gezichtsvermogen is uitermate
gering, maar dat de mol totaal blind
zou zijn, berust echter op fantasie.
Het uiteinde van zijn snuit bestaat
uit een zeer klein slurfje en dit is
eigenlijk het orgaan, waaraan de
mol zijn bestaan te danken heeft,
want het uiterst fijne zenuwstelsel
dat zich hierin bevindt, verschaft
hem nl. een zeer hoog ontwikkelde
tastzin.
De aanwezigheid van mollen in een
■weiland is altijd al heel vlug te zien
aan de ons zo overbekende molsho
pen, die ontstaan bij het graven van
iedere nieuwe gang. Vanuit zijn nest
voert een lange loopgang, die soms
wel 20 tot 50 meter lang kan zijn,
raar een waar labyrint van gangen
en tunnels. De meningen over de sa
menstelling van zulk een gangenstel
sel lopen nogal uiteen. Lange tijd
was men de gedachte toegedaan, dat
de mol hierin als een bouwmees
ter uitmuntte door een kunstige sym
metrische bouwkunst, maar toch
schijnt men langzamerhand van
die gedachte terug te komen. Het is
Lectuur gevraagd
voor zieke en eenzame Nederlanders
Wij verzoeken de lezers de
gelezen exemplaren van dit
blad -te zenden aan het
Bureau voor gratis-ver
spreiding van lectuur aan
zieke en eenzame Neder
landers over de gehele
wereld.
Leider j J. P. O. MEEUWSE
Amstelveenseweg 258 - A'dam-Z.
echter typerend dat er in talrijke ge
vallen, wel degelijk een grote over
eenkomst valt te bespeuren. Onder
zoekingen hebben uitgewezen dat hij
soms in staat is zich met een snel
heid van 1 meter per seconde onder
de grond te verplaatsen.
Het eigenlijke graafseizoen ligt zo
tussen de maanden September en
April, hoewel er natuurlijk in de zo
mer ook wel gegraven wordt, maar
dan toch minder intensief. De nieuwe
gangen die dan ontstaan hebben ge
woonlijk een lengte van 1020 meter,
die 's-winters uiteraard dieper liggen
dan 's-zomers, dit met het oog op de
vorst.
Het nest zelf dient eigenlijk in
hoofdzaak als slaapplaats, want als
de mol niet slaapt, jaagt hij. Een
winterslaap houdt hij er niet op na.
Dit vindt ongetwijfeld zijn reden in
zijn ontzaglijke eetlust, want de
hoeveelheid voedsel die per dag naar
binnen gewerkt wordt, is ongeveer ge
lijk aan zijn eigen lichaamsgewicht.
ALS een mol voor de keus gesteld
zou worden, plantaardig voedsel
te gebruiken of anders van honger
dood te gaan, dan zou hij ongetwij
feld het laatste kiezen.
Hij leeft namelijk geheel van dier
lijk voedsel en dit bestaat wel in hoofd
zaak uit regenwormen en insecten
larven. Liever nog de wormen, want
die worden als een delicatesse be
schouwd, terwijl hij van de insecten
larven de engerlingen van de mei
kever prefereert.
Mede door zijn buitengewoon ont
wikkelde tastzin en zeer scherpe reuk
is hij in staat een ontzaglijk groot
aantal slachtoffers te maken. Ziet
hij geen kans om wormen of larven
te pakken te krijgen, dan zijn ook
andere wezens niet veilig voor hem.
Ontelbare torren, veenmollen, slakken,
kikvorsen, hagedissen en hazelwor-
men zijn dan ten dode opgeschre
ven. Zo vertelt de bekende natuuron
derzoeker Brehm, in één van zijn
prachtige dierenboeken dat de mol
er zelfs niet tegen op zal zien, de
strijd aan te binden met een volwas
sen adder. Een sedert .lang be
staande fabel is echter, dat hij voor
hun gif niet gevoelig zou zijn.
Geen andere mol wordt binnen zijn
territorium geduld. Ontmoet hij «r
toch één, dan ontstaat er ogenblikke
lijk een zeer verbitterd gevecht, dat
altijd eindigt met de dood van
één der partijen, of van allebei. De
verliezer wordt direct na de strijd
door de overwinnar als maaltijd be
schouwd.
De mol is dus een zeer bloeddor
stig roofdier.
Breekt de paartijd aan, dan gaan
de mollen aan het zwerven en vin
den mannetjes en vrouwtjes elkaar,
echter pas na veel vecht- en kibbel
partijen tussen de beide sexen. Slechts
zeer moeilijk wennen zij aan elkaar
en hebben vooral in het begin veel
onderling geharrewar. Alleen in de
paartijd verdragen, zij elkaar en
dan is het nog maar zo zo. Voor en na
die tijd is het weer haat en nijd.
Nee, een prettige levensgezel (in)
is de mol zeker niet!
Het nest waarin na een tijd van
vier weken een 4 a 5 tal iongen
worden geboren, ligt veelal ver van
de eigenlijke woning verwijderd.
Ondanks dat ze bij de geboorte niet
groter zijn dan een flinke boon grenst
ook dan reeds hun vraatlust aan het
ongelooflijke. Het is dus geen won
der, dat de moeder het dan haast niet
bij kan slepen.
Deze jonge naakte en blinde mol
len zijn wel de meest hulpeloze we
zentjes, die we kennen. De vader be
kommert zich niet veel om zijn
kroost. Laat moeder de vrouw het
werk maar opknappen.
^VER het aanleggen van winter-
vooraden door de mol is ook al
heel wat te doen geweest. Waar de
één het bevestigt, ontkent de ander
het.
Brehm echter vertelt van de natuur
onderzoeker Dahn, die zelf zo'n op
slagplaats ontdekte. Hij vond, zegt
Brehm, in zulk een vooraadschuur
niet minder dan 18 engerlingen en
1280 regenwormen.
Is de mol nu eigenlijk een nuttig
of schadelijk dier?
Ja, dat weten feitelijk de landbou
wers zelf ook nog niet. Een feit is
evenwel dat er steeds meer zijn, die
het schadelijke van dit dier verwer
pen.
Van overheidswege heeft hij in ieder
richten onder de engerlingen, rit-
naalden en kerverlarven, die zeer
funest voor onze flora zijn.
Zijn talrijke graverijen in bloem
perken, sportterreinen e. d. dragen
er ook al niet toe bij hem erg geliefd
te maken.
De jacht op de mol is zeer inten
sief. Vele mollenvangers trekken er
op uit, slechts voorzien van een schop
en een klein hondje om te trachten
dit diér in handen ten krijgen. Fel
belust als ze zijn op de prachtige
zwarte pels, die nog steeds een
zeer gewild handelsartikel is en daar
door hoge prijzen opbrengt.
Vooral gebeurt dit clandestien,
want het is niet geoorloofd op
andermans gronden mollen te gaan
vangen, uitsluitend en alleen om der
wille van de huid.
Tegenwoordig is het aantal huidjes,
wat op de markt verschijnt m ver
houding tot vroeger niet zo heel groot
Duidelijk valt op deze foto de eigenaardige stand der voorpoten van de mol op.
In verhouding tot de achterpoten zijn 't geweldige graafwerktuigen. De oren
zijn geheel onzichtbaar door de dichte beharing.
geval bescherming gevonden in de
mollen-, egels- en kikvorsenwet.
Als we het vóór en tégen van nut
tig of schadelijk gaan afwegen, dan
wordt het wel erg moeilijk om uit
te maken, naar welke kant de weeg
schaal zal doorslaan.
Door het opruimen van ontelbare
regenwormen is hij zeer zeker niet
nuttig, want de regenwormen zorgen
door hun in de grond gegraven smal
le fijne tunneltjes voor luchtige en
vochtige aarde, die de groei der plan
ten ongetwijfeld bevordert.
Aan de andere kant is hij het weer
wel, door een ware slachting aan te
meer. De tijd is voorbij dat er. zoals
in het jaar 1904, in Londen, meer
dan een millioen mollenvelletjes wer
den verhandeld.
Overbekend, vooral onder het vrou
welijk gedeelte onzer lezers, zijn de
mollcnbontmantels, die uit deze
huidjes samengesteld worden.
Een zeer begerenswaardig kleding
stuk, dat heel wat harten sneller kan
doen kloppen, maar waarvoor zeer
veel van deze kleine rovers het leven
moeten laten alvorens het gedragen
kan worden. i
A. M. D. KOOIJMAN
CEBSEi
Het verzoeningswerk van Christus
£OALS eerst in het licht van Christus'
opstanding de betekenis van Zijn
dood verstaan wordt, zo brengt de ver
lossing ons eerst tot het diepere inzicht
van onze ellende.
Want ja, zonder kennis van ellende
is er geen kennis van verlossing mo
gelijk. Kennis van ellende is altijd
weer het eerste. Maar het is toch iets
anders, uit de benauwdheid uwer ziel
tot God te roepen, en als geredde nog
eens in te denken de benauwdheid,
waaruit ge gered zijt.
In dit opzicht is het van onze Cate
chismus zo zielkundig juist gezien, om
het stuk der ellende in korte trekken
te behandelen. Niet om er mee af te
rekenen, want ook de verloste blijft
de kennis van zijn ellende by. Maar
juist omdat de verloste in kennis van
ellende steeds toeneemt. Van de ellen
de, waaruit hij gered is.
Zo doet het ook de heilige apostel,
waar hij in Romeinen 5 roemt: W\j dan
gerechtvaardigd zijnde uit het geloof,
hebben vrede bij God door onze Heere
Jezus Christus.
Christus is voor de g oddelozen
gestorven. Hij is voor ons gestorven,
als wij nog zondaars waren. Ja,
vijanden zijnde, zijn wij met God
verzoend door de dood Zijns Zoons.
Dat is het wondervolle, het aanbidde
lijke van het verzoeningswerk van
Hoe een mollen nest er kan uitzie».
Christus, waarvoor eerst de verloste
oog kan hebben.
En dit verzoeningswerk van Christus
bestaat niet hierin, zoals maar al te
veel Christenen in oppervlakkigheid
menen, dat Christus onze gezindheid
ten opzichte van God omzet. Neen, dit
verzoeningswerk van Christus is hier
in gelegen, dat Hij voor ons gestorven
is, dat Hij onze schuld heeft betaald,
en een eeuwige gerechtigheid voor
ons heeft aangebracht.
Niets is dan ook zo onjuist als de
mening, dat de discipelen des Heren
bij Zijn lijden en sterven vervuld zou
den geweest zijn met de gedachte, dat
Jezus nu hun zonden verzoende.
Zelfs na Jezus' opstanding hebben
ze dat niet eens terstond doorzien. Hun
blijdschap richtte zich allereerst op het
wederzien. Daarna wordt het voor hen
duidelijk, dat Jezus door zijn opstan
ding over de dood heeft getriumfeerd.
Maar dat Christus' dood een verzoe
ning was voor onze zonden, dat be
hoorde tot de dingen, waarvan Jezus
gezegd had, dat de Heilige Geest hun
alles zou leren, en hen in al de waar
heid zou leiden.
Dat is het Evangelie, de blijde bood
schap voor zondaren, die ze daarna
prediken. En wel verre van zich. zoals
te voren, aan Jezus' lijden en sterven
te ergeren, wordt Zijn kruisdood hun
de machtige verlossingsdaad van hun
Here.
Dit is dan ook het Evangelie, niet
dat er verzoening en verlossing mo
gelijk is; zelfs niet, dat het zal
gebeuren, maar dat het gebeurd is.
Het is volbracht.'
En het Evangelie bidt nu een iege
lijk: Laat u met God verzoenen. De
verzoening is tot stand gebracht. God
was in Christus de wereld met zich-
zelven verzoenende, hun zonden hun
niet toerekenende. Aanvaard dan deze
verzoening. Blijf niet van verre staan.
Vrees niet meer. Treed nader. Geloof
in Christus, geloof in Gods liefde, die
Hij betoonde hierin, dat Christus voor
ons gestorven is, als wij nog zondaars
En ja, dan slaat ook de gezindheid
van ons hart om. Dan is niet alleen de
vijandschap in ons hart ten onder ge
bracht; want dit geschiedt, zodra wij,
aan onze zonde en schuld ontdekt, voor
God ons verootmoedigen. Maar dan
ontwaakt ook in ons hart de liefde tot
Hem, die ons lief had, toen wij nog
vijanden waren.