De schrik der misdadigers DE VOLGROEIDE STRAATGROEP MMSSSm POLITIEDESKUNDIGE ALPHONSE BERTILLON De man van hei .gesproken porirei" TTONDERD jaar geleden, op 24 April *1 1853, werd Alphonse Bertillon gebo ren. Al moge dan zijn „systeem" door de dactyloscopie verdrongen zijn, hij blijft ongetwijfeld een belangrijke figuur in de geschiedenis van de identificatie van misdadigers. In elk politieel handboek zult ge nog zijn naam vinden; vooral In Frankrijk is hij nog niet vergeten. Alphonse Bertillon, die de zoon was van een Parijse geneesheer, zag in zijn jeugd, dat zijn vader de gewoonte had bij patiënten de maat te nemen van verschillende lichaamsdelen teneinde na te gaan of zij voor- of achteruitgingen met hun kwaal. Dit zorgvuldig gebruik van de meetlat bracht de zoon op het idee van zijn „Anthropometric", zijn meetsysteem, dat hij begon toe te pas sen voor de identificatie van misdadi gers, toen hij in dienst was getreden van de Parijse politie. Na een uitge breide studie, stelde hij regelen op voor de menselijke proporties. Aanvankelijk had hij heel wat tegen werking te verduren, in het bijzonder van de minister van Justitie. Macé, doch allengs zag hij kans met tastbare bewijzen de deugdelijkheid van zijn systeem aan te tonen. In 1883 identi ficeerde Bertillon 48 misdadigers, in 1884 waren het er 143, en zo ging het in stijgende lijn steeds naar boven tot dat hij in 1892 niet minder dan 680 mis dadigers „door de mand deed vallen". Het buitenland hoorde er van. Een „Herr Dr." van de Berlijnse politie ging poolshoogte nemen in Parijs, en keer de enthousiast terug. Weldra werd het systeem van de Parijse politiedeskundi ge ook in Duitsland ingevoerd en toen duurde het niet lang meer of het kwam over de gehele wereld in gebruik. In December 1896 werd zelfs een interna tionale conferentie gehouden door de 38 landen, die het „systeem Bertillon" ge bruikten. het „gespro- andere bijzonderheden van elke per soon. Bij die maten waren de afmetin gen van bijna alle lichaamsdelen, zelfs van de neus, de lippen, de kin, het rech teroor, de linkervoet, enzovoorts. Ver der stonden er op de kaart nog gege vens over de lichaamskleur, de even tuele corpulentie, de rimpels in het voorhoofd, en de manier van praten van de geregistreerde personen! Alphonse Bertillon. Men zou kunnen spreken van een „signalement in cijfers". Aan de ver volmaking van zijn systeem besteedde Bertillon al zijn tijd. Hij was een ty pische „man van systemen". Toen hij in 1899 als deskundige op het gebied der graphologie, op welk terrein hij zich ook bewoog, enkele verklaringen aflegde tijdens het Dreyfus-proces schreef het weekblad „L'Illustration": „Bij de heer Bertillon heeft de knob bel van het meten waarlijk phenome- nale afmetingen aangenomen. Hij meet L ken portret, had de wereld veroverd. Door alle politiediensten werden de misdadigers op kaart gezet volgens de aanwijzingen van Bertillon. De kaart, die daarbij in gebruik was, bevatte met wiskundige zeker heid in een brief de letters, de open ruimten, de ophaaltjes, de kom ma's. De heer Bertillon toont ook alle kenmer ken van de uitvinder; onoverwinnelijk doorzet tingsvermogen, geloof, hartstocht. Met een ge dempte stem, die door de kracht der overtui ging soms omslaat in een onverwachte fanfare, zegt- hij onbegrijpelijke formules op, die hij kleurt met barbaarse wetenschappelijke ter men. Zonder ophouden praat hij; schema's, be wijsstukken en modellen legt hij voor. Hij ver plicht de rechters en de advocaten ze te lezen. Om de onwankelbaar heid van zijn bewijs stukken aan te tonen pleegt hij, waar dt rech ters bij zijn, valsheid in geschrifte" Ja, Bertillon was wel overtuigd van de onwankelbaarheid van zijn systeem. Toen in het begin dezer eeuw in Enge land de dactyloscopie de identifica tie met behulp van vingerafdrukken in gebruik kwam, wilde hij er niets van weten, ook niet, toen twee Engelse col lega's hem in Parijs kwamen opzoeken met het speciale doel hem te bewegen zijn eigen systeem te laten varen, en mqe te werken aan een internationale invoe ring der dactyloscopie den, is sindsdien wel zonneklaar be wezen. Het systeem-Bertillon had fou ten. Allereerst moesten er van elke mis dadiger minstens 100 maten genomen worden, hetgeen bijzonder tijdrovend was. Verder moesten de politie-ambte- naren heel wat oefenen, eer ze het he le systeem onder de knie hadden. Want het kwam er natuurlijk op aan, juist te meten! Een heel grote moeilijkheid was het ook, dat de politiediensten ten Bertillon was de eerste politiedeskundige, die gebruik maakte van foto's. Hier is een bladzijde uit zijn album: ecu aantal foto's van verschillende soorten neuzen, ijverig door Bertillon bij elkaar gezameld. slotte over veel te veel gegevens be schikten. Hoewel Bertillon ook een sys teem voor het opbergen der kaarten bedacht had, was het toch verre van gemakkelijk er iemand in korte tijd mee te identificeren. En dan kwam er ook nog bij, dat de maten van ver schillende lichr amsdelen niet altijd een leven lang gelijk blijven. De natuur was in het algemeen willekeuriger dan Bertillon op schrift gezet had! Dan is toch de dactyloscopie veel een voudiger! Vingerafdrukken veranderen nimmer, ze laten zich goed classifice ren (al heeft men er duizenden in huis!) Bertillon moest dit tenslotte wel toegeven, vooral toen hij op een gege ven ogenblik tot de ontdekking kwam, dat hij zelf fouten had gemaakt bij het gebruik van zijn eigen systeem! Zodoende is het systeem van de Fransman „uit de mode" geraakt. Zijn werk is echter toch nog niet vergeten; De internationaal ingestelde gewoon te om een misdadiger altijd „en face" en „en profil" te fotograferen is b v. een nog steeds in gebruik zijnde vin ding van Bertillon, die men niet gaar ne zal willen afschaffen. Aan Swift, de schrijver van „Gulli ver's reizen", werd eens gevraagd om als opwekking voor een armencollecte een preek over de weldadigheid te houden. Zij behoefde niet lang te zijn, als het doel maar bereikt werd. Swift beloofde het en sprak op de bepaalde tijd in een eivolle kerk aldus: „Aan dachtige toehoorders! de tekst mij ner rede luidt: Spreuken 19:17; Die zich des armen ontfermt, leent de Here. Kent iemand van u een bete re borg? Neen? Welnu, zo komt dan en geeft de armen uw penningske!" Hierop verliet hij de kansel, en de ge meente was door die korte preek zeer Sesticht en een rijke collecte was er e vrucht van. WE hadden het over de kinder- straatgroep: eigen gekozen tehuis voor jongens en meisjes, die een eigen thuis missen. Samen klontering van jeugdigen, die weten dat ze maar beter op straat kunnen blijven spelen dan Moeder lastig vallen of Vader ergeren. Een ge meenschapsvorm die de pubers kunnen overzien. Maar tegelijk een groep, die veelal met het einde van de leerplichtige leeftijd uiteenvalt omdat de leden ook indien ze in eikaars buurt woonachtig zijn in zo verschillende bedrijven, zaken of fabrieken hun bestaan vinden dut ze elkaar niet meer ontmoeten terwijl ze mogelijk ook in hun nieuwe bestaan andere contacten zoeken. Ik zei echter reeds: niet elke groep ondergaat dit lot, er zijn er óók, die stand houden. Ik voeg daaraan thans toe: er vormen zich ook nieuwe verbanden. En daarmee raken we aan een nieuw vraag stuk. We hebben immers thans niet meer met kinderen te doen. We ontmoeten een jeugd, die vol wassen is; althans dat meent te zijn; althans zich als zodanig ge draagt. Volwassen dan niet in de zin van volkomen verantwoorde lijk, maar meer in de betekenis van gerijpte bloesem. Wéér moeten we beginnen met begrijpen. We bezien de dingen al te vaak uit een min of meer intel lectuele gezichtshoek of uit die van de Christen, die de geboden Gods kent. In die kringen wordt een vaak verbeten strijd gevoerd tegen de ontwakende verlangens een strijd niet zonder nederlagen, maar met altijd nog het moedgevende ouderlijke voorbeeld. Vrijen en trouwen is er een zaak van ge wicht en van een langdurige voorbereiding. Eerst zal er een behoorlijke baan moeten worden gevonden en eerst zal er dienen gespaard te zijnDe zaken gaan er voor het meisje. Maar de Volks wijk kent deze remmingen niet. De Volkswijk kent de zelftucht niet. Hoe zou ze die kennen? Het leven zonder geheimen maakt kleuters vroeg wereldwijs. En het schijnt niet de moeite waard om te wach ten op iets wat dagelijks blijkt tegen te vallen: een gezin waarin ouders als kat en hond levenJe bent maar eens jong en dan moet je er van halen wat, er te halen valt. Zo vinden de jongeren elkan der opnieuw in de straatgroep: jongens de jongens, meisjes de meisjes en beiden elkaar. En nu is men niet meer blij met een spelletje voetbal en met wat kwajongensstreken. Nu zoekt men ander, vaak minder ongevaarlijk amusement. Toch: ook hier mogen we niet alles meteen over één kam scheren. mTTima Zeker, er komen telkens straat- groepen met politie en justitie in aanraking en dan staan er grote stukken over in de dagbladen. Er blijkt van alles misdreven: kleine en grote misdaden op sexueel en crimineel gebied; straatschende rijen; ontucht; diefstalletjes; in braken; overvallen tot moord toe. En de buitenstaanders schudden hun hoofd: „Wat een jeugd tegen woordig Maar daar staat nog wel wat tegenover: in de eerste plaats dat er op tien straatgroepen mis schien één tot misdaad geraakt. Dan verder dient men zich af te vragen of al dat kwaad er moge lijk juist niet uan buiten af werd ingebracht. Heel vaak kan men op de grauwe achtergrond van de straatgroep een duistere figuur ont waren, die de zaak opjutte: een ijsbarhouder, een kastelein, een snoepwinkeltjesexploitant, een all round misdadiger. En in elk geval staat vast dat ook deze groep van ouderen niet per se fout behoeft te wezen, zelfs niet als ze wat erg gekke streken pleegt uit te halen. Wie is zo zijn eigen jeugd vergeten dat hij zich niet herinnert hoe hij vroeger met (studenten-) clubge noten of met (jongelings-) vereni gingsvrienden allerlei spektakel in stad of dorp heeft verricht? Jeugd is nu eenmaal rebels en moet zich wreken op de gevestigde burgers. Wijkpredikant herinnert zich ten minste zelf best dat hij in zijn jonge jaren allerlei ondeugden pleegde samen met thans te naam en faam bekende geestelijken, leden van rechtbanken en leiders van grote bedrijven; met artsen en ge leerden Die rebellie der jeugdigen kan wel eens onprettig zijn voor hen, die er door belaagd worden, maar al te serieus moet men dit toch niet opvatten. Als een straat groep eens een half dozijn katten vangt, die samen in een zak stopt en ze uiteindelijk boven op de pet van een politieagent droptach, dan is dat voor de agent vervelend, voor de katten ontzettend, maar voor de samenleving nog geen onoverkomenlijke rampHet is een afblazen van stoom en laat ons hopen dat het een ouder en wijzer politieman is, die deze dubbele mis handeling ondergaat en weet te waarderen. En zodoende eens en voor altijd de gewaardeerde vriend wordtI Maar daarnevens breekt zich inderdaad het perverse baan. Geen wonder na zulk een sexuele voor lichting in de overbevolkte huizen. Geen wonder bij zoveel mogelijk heden in donkere steegjes en gan getjes. Geen wonder bij zoveel gemis aan idealisme en zulk een overvloed aan naakt realisme. Maar een dergelijk verschijnsel lost men dan ook niet op door afkeurende woorden of door insluiting van de leden van één bepaalde groep. Dat lost men pas op als de gehele samenleving wordt gesaneerd l WIJKPREDIKANT. 25 e oA, EEN INSECTENETEND ROOFDIER 't Is moeilijk te zeggen of hij nuttig of Schadelijk is P EN roofdier stellen we ons gewoon- *-■ lijk voor als een dier, soepel en lenig, met vlammende ogen en een fiere trotse houding, groot en gewel dig, ontzag inboezemende heerser der jungle. Dat werd ons al op de schoolban ken bijgebracht en zo kunnen we ze ook nog ontmoeten in de talrijke dierentuinen, die ons land rijk is, hoewel ze daar van hun majestueuse houding na al die jaren van gevan genschap wel heel wat hebben inge boet. Waarschijnlijk zal wel niemand onzer het in zijn hoofd halen onder deze categorie een dier te rangschik ken, dat met zijn staart mee, een lengte bezit van... 15 tot 17 cm. Dit is nog niet eens zo groot als een mensen hand, met een totaal gewicht van slechts 100 gram en dan... een roof dier? Ja, het klinkt wel erg vreemd, maar toch, hoe klein de mol ook is, we kun nen hem wat zijn moordlust betreft, onder zijn soortgenoten, de zeer klei ne zoogdieren dus, gerust als enig beschouwen. Want door zijn onge kende en ongebreidelde vraatlust is hij in verhouding tot zijn grootte, een niets ontziende rover. De mol is in heel Europa; Noord- Afrika en Azië een algemeen voorko mende verschijning. Zelfs heeft men hem wel gevonden in Japan. In ons land zijn we hem zo langzamerhand tot de „huisdieren" gaan beschouwen, zo veelvuldig komt hij vooral in de veen- en kleigebieden voor. Zijn domein ligt onder de grond en daar bevindt zich ook in een net werk van gangen en tunnels zijn nest, van waaruit hij zijn stroop tochten onderneemt, fel gekant tegen iedere ongewenste indringer. Geen partner wordt in zijn operatieterein geduld of het moet er één van de andere sexe zijn, en dan is het nog na veel gevecht en geharrewar. T*WEE machtige graafwerktuigen 1 zijn van lange nagels voorziene voorpoten en een krachtig ontwik kelde kop stempelen dit dier tot een graver bij uitnemendheid. Deze zeer korte voorpoten staan met de onder kant, de voetzoelen dus, naar buiten gericht en achterwaarts gekeerd. Het is prachtig om ter zien, hoe bij dit dier alles is ingesteld op het le ven onder de grond. Zo zien we dat de oren bijv. in het geheel geen oor schelpen hebben. Dit zou trouwens bij zijn graafwerk ook veel te lastig zijn. En toch kan er geen aarde binnen dringen, omdat, hij ze, evenals de neus gaten, met zeer kleine klepjes kan afsluiten. Midden tussen de oren en de snuit bevinden zich de heel moeilijk te ont dekken kraaloogjes, diep verborgen onder de fluweelachtige huid. Het gezichtsvermogen is uitermate gering, maar dat de mol totaal blind zou zijn, berust echter op fantasie. Het uiteinde van zijn snuit bestaat uit een zeer klein slurfje en dit is eigenlijk het orgaan, waaraan de mol zijn bestaan te danken heeft, want het uiterst fijne zenuwstelsel dat zich hierin bevindt, verschaft hem nl. een zeer hoog ontwikkelde tastzin. De aanwezigheid van mollen in een ■weiland is altijd al heel vlug te zien aan de ons zo overbekende molsho pen, die ontstaan bij het graven van iedere nieuwe gang. Vanuit zijn nest voert een lange loopgang, die soms wel 20 tot 50 meter lang kan zijn, raar een waar labyrint van gangen en tunnels. De meningen over de sa menstelling van zulk een gangenstel sel lopen nogal uiteen. Lange tijd was men de gedachte toegedaan, dat de mol hierin als een bouwmees ter uitmuntte door een kunstige sym metrische bouwkunst, maar toch schijnt men langzamerhand van die gedachte terug te komen. Het is Lectuur gevraagd voor zieke en eenzame Nederlanders Wij verzoeken de lezers de gelezen exemplaren van dit blad -te zenden aan het Bureau voor gratis-ver spreiding van lectuur aan zieke en eenzame Neder landers over de gehele wereld. Leider j J. P. O. MEEUWSE Amstelveenseweg 258 - A'dam-Z. echter typerend dat er in talrijke ge vallen, wel degelijk een grote over eenkomst valt te bespeuren. Onder zoekingen hebben uitgewezen dat hij soms in staat is zich met een snel heid van 1 meter per seconde onder de grond te verplaatsen. Het eigenlijke graafseizoen ligt zo tussen de maanden September en April, hoewel er natuurlijk in de zo mer ook wel gegraven wordt, maar dan toch minder intensief. De nieuwe gangen die dan ontstaan hebben ge woonlijk een lengte van 1020 meter, die 's-winters uiteraard dieper liggen dan 's-zomers, dit met het oog op de vorst. Het nest zelf dient eigenlijk in hoofdzaak als slaapplaats, want als de mol niet slaapt, jaagt hij. Een winterslaap houdt hij er niet op na. Dit vindt ongetwijfeld zijn reden in zijn ontzaglijke eetlust, want de hoeveelheid voedsel die per dag naar binnen gewerkt wordt, is ongeveer ge lijk aan zijn eigen lichaamsgewicht. ALS een mol voor de keus gesteld zou worden, plantaardig voedsel te gebruiken of anders van honger dood te gaan, dan zou hij ongetwij feld het laatste kiezen. Hij leeft namelijk geheel van dier lijk voedsel en dit bestaat wel in hoofd zaak uit regenwormen en insecten larven. Liever nog de wormen, want die worden als een delicatesse be schouwd, terwijl hij van de insecten larven de engerlingen van de mei kever prefereert. Mede door zijn buitengewoon ont wikkelde tastzin en zeer scherpe reuk is hij in staat een ontzaglijk groot aantal slachtoffers te maken. Ziet hij geen kans om wormen of larven te pakken te krijgen, dan zijn ook andere wezens niet veilig voor hem. Ontelbare torren, veenmollen, slakken, kikvorsen, hagedissen en hazelwor- men zijn dan ten dode opgeschre ven. Zo vertelt de bekende natuuron derzoeker Brehm, in één van zijn prachtige dierenboeken dat de mol er zelfs niet tegen op zal zien, de strijd aan te binden met een volwas sen adder. Een sedert .lang be staande fabel is echter, dat hij voor hun gif niet gevoelig zou zijn. Geen andere mol wordt binnen zijn territorium geduld. Ontmoet hij «r toch één, dan ontstaat er ogenblikke lijk een zeer verbitterd gevecht, dat altijd eindigt met de dood van één der partijen, of van allebei. De verliezer wordt direct na de strijd door de overwinnar als maaltijd be schouwd. De mol is dus een zeer bloeddor stig roofdier. Breekt de paartijd aan, dan gaan de mollen aan het zwerven en vin den mannetjes en vrouwtjes elkaar, echter pas na veel vecht- en kibbel partijen tussen de beide sexen. Slechts zeer moeilijk wennen zij aan elkaar en hebben vooral in het begin veel onderling geharrewar. Alleen in de paartijd verdragen, zij elkaar en dan is het nog maar zo zo. Voor en na die tijd is het weer haat en nijd. Nee, een prettige levensgezel (in) is de mol zeker niet! Het nest waarin na een tijd van vier weken een 4 a 5 tal iongen worden geboren, ligt veelal ver van de eigenlijke woning verwijderd. Ondanks dat ze bij de geboorte niet groter zijn dan een flinke boon grenst ook dan reeds hun vraatlust aan het ongelooflijke. Het is dus geen won der, dat de moeder het dan haast niet bij kan slepen. Deze jonge naakte en blinde mol len zijn wel de meest hulpeloze we zentjes, die we kennen. De vader be kommert zich niet veel om zijn kroost. Laat moeder de vrouw het werk maar opknappen. ^VER het aanleggen van winter- vooraden door de mol is ook al heel wat te doen geweest. Waar de één het bevestigt, ontkent de ander het. Brehm echter vertelt van de natuur onderzoeker Dahn, die zelf zo'n op slagplaats ontdekte. Hij vond, zegt Brehm, in zulk een vooraadschuur niet minder dan 18 engerlingen en 1280 regenwormen. Is de mol nu eigenlijk een nuttig of schadelijk dier? Ja, dat weten feitelijk de landbou wers zelf ook nog niet. Een feit is evenwel dat er steeds meer zijn, die het schadelijke van dit dier verwer pen. Van overheidswege heeft hij in ieder richten onder de engerlingen, rit- naalden en kerverlarven, die zeer funest voor onze flora zijn. Zijn talrijke graverijen in bloem perken, sportterreinen e. d. dragen er ook al niet toe bij hem erg geliefd te maken. De jacht op de mol is zeer inten sief. Vele mollenvangers trekken er op uit, slechts voorzien van een schop en een klein hondje om te trachten dit diér in handen ten krijgen. Fel belust als ze zijn op de prachtige zwarte pels, die nog steeds een zeer gewild handelsartikel is en daar door hoge prijzen opbrengt. Vooral gebeurt dit clandestien, want het is niet geoorloofd op andermans gronden mollen te gaan vangen, uitsluitend en alleen om der wille van de huid. Tegenwoordig is het aantal huidjes, wat op de markt verschijnt m ver houding tot vroeger niet zo heel groot Duidelijk valt op deze foto de eigenaardige stand der voorpoten van de mol op. In verhouding tot de achterpoten zijn 't geweldige graafwerktuigen. De oren zijn geheel onzichtbaar door de dichte beharing. geval bescherming gevonden in de mollen-, egels- en kikvorsenwet. Als we het vóór en tégen van nut tig of schadelijk gaan afwegen, dan wordt het wel erg moeilijk om uit te maken, naar welke kant de weeg schaal zal doorslaan. Door het opruimen van ontelbare regenwormen is hij zeer zeker niet nuttig, want de regenwormen zorgen door hun in de grond gegraven smal le fijne tunneltjes voor luchtige en vochtige aarde, die de groei der plan ten ongetwijfeld bevordert. Aan de andere kant is hij het weer wel, door een ware slachting aan te meer. De tijd is voorbij dat er. zoals in het jaar 1904, in Londen, meer dan een millioen mollenvelletjes wer den verhandeld. Overbekend, vooral onder het vrou welijk gedeelte onzer lezers, zijn de mollcnbontmantels, die uit deze huidjes samengesteld worden. Een zeer begerenswaardig kleding stuk, dat heel wat harten sneller kan doen kloppen, maar waarvoor zeer veel van deze kleine rovers het leven moeten laten alvorens het gedragen kan worden. i A. M. D. KOOIJMAN CEBSEi Het verzoeningswerk van Christus £OALS eerst in het licht van Christus' opstanding de betekenis van Zijn dood verstaan wordt, zo brengt de ver lossing ons eerst tot het diepere inzicht van onze ellende. Want ja, zonder kennis van ellende is er geen kennis van verlossing mo gelijk. Kennis van ellende is altijd weer het eerste. Maar het is toch iets anders, uit de benauwdheid uwer ziel tot God te roepen, en als geredde nog eens in te denken de benauwdheid, waaruit ge gered zijt. In dit opzicht is het van onze Cate chismus zo zielkundig juist gezien, om het stuk der ellende in korte trekken te behandelen. Niet om er mee af te rekenen, want ook de verloste blijft de kennis van zijn ellende by. Maar juist omdat de verloste in kennis van ellende steeds toeneemt. Van de ellen de, waaruit hij gered is. Zo doet het ook de heilige apostel, waar hij in Romeinen 5 roemt: W\j dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onze Heere Jezus Christus. Christus is voor de g oddelozen gestorven. Hij is voor ons gestorven, als wij nog zondaars waren. Ja, vijanden zijnde, zijn wij met God verzoend door de dood Zijns Zoons. Dat is het wondervolle, het aanbidde lijke van het verzoeningswerk van Hoe een mollen nest er kan uitzie». Christus, waarvoor eerst de verloste oog kan hebben. En dit verzoeningswerk van Christus bestaat niet hierin, zoals maar al te veel Christenen in oppervlakkigheid menen, dat Christus onze gezindheid ten opzichte van God omzet. Neen, dit verzoeningswerk van Christus is hier in gelegen, dat Hij voor ons gestorven is, dat Hij onze schuld heeft betaald, en een eeuwige gerechtigheid voor ons heeft aangebracht. Niets is dan ook zo onjuist als de mening, dat de discipelen des Heren bij Zijn lijden en sterven vervuld zou den geweest zijn met de gedachte, dat Jezus nu hun zonden verzoende. Zelfs na Jezus' opstanding hebben ze dat niet eens terstond doorzien. Hun blijdschap richtte zich allereerst op het wederzien. Daarna wordt het voor hen duidelijk, dat Jezus door zijn opstan ding over de dood heeft getriumfeerd. Maar dat Christus' dood een verzoe ning was voor onze zonden, dat be hoorde tot de dingen, waarvan Jezus gezegd had, dat de Heilige Geest hun alles zou leren, en hen in al de waar heid zou leiden. Dat is het Evangelie, de blijde bood schap voor zondaren, die ze daarna prediken. En wel verre van zich. zoals te voren, aan Jezus' lijden en sterven te ergeren, wordt Zijn kruisdood hun de machtige verlossingsdaad van hun Here. Dit is dan ook het Evangelie, niet dat er verzoening en verlossing mo gelijk is; zelfs niet, dat het zal gebeuren, maar dat het gebeurd is. Het is volbracht.' En het Evangelie bidt nu een iege lijk: Laat u met God verzoenen. De verzoening is tot stand gebracht. God was in Christus de wereld met zich- zelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende. Aanvaard dan deze verzoening. Blijf niet van verre staan. Vrees niet meer. Treed nader. Geloof in Christus, geloof in Gods liefde, die Hij betoonde hierin, dat Christus voor ons gestorven is, als wij nog zondaars En ja, dan slaat ook de gezindheid van ons hart om. Dan is niet alleen de vijandschap in ons hart ten onder ge bracht; want dit geschiedt, zodra wij, aan onze zonde en schuld ontdekt, voor God ons verootmoedigen. Maar dan ontwaakt ook in ons hart de liefde tot Hem, die ons lief had, toen wij nog vijanden waren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1953 | | pagina 14